Ik ben , en gebruik soms ook wel de schuilnaam E.D..
Ik ben een man en woon in Frankfurt (Deutschland) en mijn beroep is Een voorbeeld zijn.
Ik ben geboren op 01/01/1988 en ben nu dus 37 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Provoceren, intrigeren, samenzweren, ambeteren..
Venus' list heeft me gevangen, erg sluw. Gezellen, weest mijn raad indachtig! Al dat vrouw'lijk goed, zo prachtig: negeer dat volk, behandel hen ruw.
Mij kan 't helaas niet helpen, gans m'n geest gaat naar 't vrouw'lijk greyn. Haar wezen is te schoon, daar zit 't venijn. Zo'n zicht kan de dam van koudhartigheid overstelpen.
Ja, één blik is genoeg; mensen en ruis verdwijnen, tot er rest haar zachte lijnen waarvoor ik aan 't dichten sloeg.
Gelder, Cleef en Guylic, die landen, Recht vry ongespaert, Begeren onder ons Keysers handen Te sijne bewaert. Wilde hyse ontfangen als Keyser vermaert, Si zijn vol vaert nae den vroemen Libaert; Hi wilse met Brabant, Hollant hebben gepaert.
Wees niet langer bezorgd om uw professionele carrière. Laat u niet bedotten door praatjes over de werkloze massa of de erosie van de welvaartstaat. Het zijn al humeuren! U kon niet in een betere tijd leven. Dit is namelijk "the Human Age" waarin de job niet u, maar u de job kiest. De eerlijke mensen achter een "human resource"-bedrijf ontdekten dat. Waar maakt u zich nog zorgen over? Waar maken al die zogenaamde werklozen zich nog zorgen over? In dit tijdperk kan u elke job krijgen die u maar wenst. Volgens de eerlijke mensen en hun ontdekking gaat u graag op zoek naar nieuwe ervaringen en vindt u niets plezieriger dan zes of zeven keer van job veranderen. Gewoon...uit interesse. Zo gemakkelijk gaat dat in "the human age" waarin de kandidaat de job dicteert.
Maar wat is dat? Zie ik daar de onweerswolk van de kleine lettertjes? Ach! Ik juichte te vroeg. In een verre kolom van het artikel staat dat alleen daar waar "talent erg schaars wordt" de kandidaat de job dicteert. En...alleen hooggeschoolde "talenten" kiezen hun baas. Het gouden "Human age" is dus alleen voor de kleine clan van "schaars goed". Want blijkbaar hebben de meeste hoogopgeleiden dus geen talent. Waarom stelt de krant het "human age" dan voor alsof iedereen dezelfde kansen maakt? Steeds meer mensen zullen "jobhoppen". Dat is zeker. Maar zullen zij allemaal op zoek zijn naar "nieuwe ervaringen"? Zullen zij allemaal de job kiezen en niet omgekeerd? Neen, alleen die "hoogopgeleide talenten". Zij hebben het gemakkelijk hun carrière als een avontuur van "nieuwe ervaringen" te beleven. Van job veranderen brengt hen -denk ik- nooit stress. Geen wonder dat de krant het "human age" met de getuigenissen van drie CEO's bewijst. Iemand die van magazijnier naar euro-lobbyist jobhopte was waarschijnlijk te moeilijk om te vinden.
Hier openbaart zich de bedrieglijkheid van dergelijke artikels. Zo'n onzinartikels bereiden werkzoekenden niet voor op de harde wereld buiten de exclusieve droomrealiteit van "the human age". Het is een realiteit waar u inderdaad vaak van job verandert, maar alleen omdat u na lange werkloosheid opteerde voor een gemakkelijk bereikbare, maar oervervelende job. Of u hopt van job naar job omdat u nergens een vast contract krijgt. Of men bindt u te vaak aan een palet vast.
Neen, verheug niet liefste lezer. "The human age" is slechts een toverwoord om de huiveringwekkende werkelijkheid te verhullen. Terwijl een grote mensenmassa als wegwerpartikel behandeld wordt -tijdelijk contract hier, ontslag wegens outsourcing daar- doen de "happy few" waar ze zin in hebben en doen "nieuwe ervaringen" op. Ondertussen blijven jongeren werkloos, wordt geen enkel product nog met jarenlange ervaring gemaakt en transformeren bedrijven in gezichtsloze fabrikanten van hippe, maar holle modewoorden. Wat zijn wij toch dom om de verhaaltjes over "jobhoppen", "gezonde flexibiliteit", "flexplekken" en "human age" te geloven. Verheug dus niet! Dat jobhoppen brengt meer schade dan welbevinden teweeg. Hoed u voor het "human age"-tijdperk, want het is een nieuwe feodale tijd. Tenzij u geluk heeft, brengen uw wil en ambities brengen u nergens, want dat is voortaan voorbehouden voor de echte jobhoppers. Want zij, zij hebben talent.
Und so ist mir das Dasein eine Last, das Leben mir verhasst.
Patsers, pronkers, aanstellers, uw ontstopbaar, waanzinnig ik-relaas, maakt u tot 'n ergerlijke luerefaes. Ik haat u, lompe luchtvertellers!
Als God uw bestaan schiep, enkel om 'n ander te vernederen, met de hoogmoed, heersend in uw gelederen. Vreselijk is dan 't lot dat hij over ons afriep.
Zijn Wijsheid brengt ook voorbeeldig Recht. Dat Uur komt, steeds naderbij, niets pleit u van de verdoemenis vrij. U heeft 't verdiend, zeer terecht.
Uw "sociaal leven" richt alles ten gronde, uw vrienden, God, dorp en vaderland. Alles holde u uit, want 't is zo plezant. U leek even belangrijk, toch voor 'n seconde.
Wat God in u verwekte, zal ik uitdoven met vuur en zwaard, mijn geluk is uw dood heus wel waard. Uw lijden is de prijs voor uw aandachtsgekte.
Genieten zal ik, van uw tranen en bloed dat volop vloeien zal als mijn mes vindt, de weke huid van uzelf, lief en kind. Volhardt dus in eigenwaan, de wraak komt met spoed!
Roosken van virtuyt, wat bevalt me uw aanblik, 't is me heerlijk en deerlijk, net als uw zoete stemgeluid.
Kwellen doet toch die Calimero, "Zij is groot, ik is klein", zo wordt zij nooit de mijn'! Had ik toch status als 'n Happero, ze zou wel ras beminnen en niet langer 'n excuus verzinnen. Doch is zulk minnen dan oprecht? Worden we in liefde dan hecht? Dom! Je wijsheid helpt geeneen, want je bent zolange alleen dat je niemand nog liefde gunt, behalve d'een die jou ziet als mispunt!
Gegund was niets. Je zegde wel toe, even mijn gezelschap te beleven. Maar dat betekent niet dat je geerne mijn bijzijn geniet. Wees gerust, het viel even zwaar. Aan deze kant van de tafel, leed ik aan zure twijfel of je zou begrijpen, mijn bedoelingen eerbaar? Waarschijnlijk wel, dat weet elke vrouw onmiddellijk, snel en al te gauw. Je reactie velde mijn kleine kansen, op je brute afwijzingslansen. Gedaan! Vaarwel! Oorlof! Mochten we eens scheiden om 'n nieuw treffen te bereiden, het ware eerder hoopvol en tof. Maar dit is d'eerste en laatste omdat je m'n avances afkaatste. Nu schrijf ik hier 'n zielig gedicht. Zo verlies ik kostbare tijd om te wagen anderen uit te vragen, want je blijft me dierbaar, prachtig wicht!
Pok! Onverwacht rolt neerwaarts, over de bemoste pannen heen, een noot of afscheidingsbeluste steen? Pok! Bijzonder geluid, wat evenaart's?
D'instigator zit op het verweerde plastiek van de koepel, boven industrie. Niks schoon, geen bimbeloterie, slechts 'n meelijwekkende zelfstandigenfabriek.
Met aas vult hij zijn buik, dus blijft hij, als 'n valse vriend, enkel nabij wanneer profijt zich aandient. Ongeluk verlokt hem als 'n ranzig vilbeluik.
Wij zoeken er niks, hij zijn fortuin. Dat onderscheidt het kwade van 't slechte, valse vrienden van de echte. Hij wacht op komende malchance vanuit 'n boomkruin.
Al schenkt hij bruutheid en venijn, wilt hij kwaad berokkenen of de pijn van 't lot verergeren, zijn vederdek is toch schoon en rein.
Al vreten mooie nijdaards onze tuinen kaal, We dulden 't, zo gaat dat nu eenmaal. Onze gratie staat het kwade immer bij, omdat 't slechte fascineert, zo van waarden vrij.
Hoe durfde ik ooit te twijfelen? Uw wil is duidelijk. Brabant zal ik dienen en me verheffen boven alle andere bezigheden. Lust, hebberigheid en liefde zal ik uitbannen voor uw eer en Brabants glorie.
Strijk zacht die knieën met je parelwitte handen net nu blikken op je landen van man, dier, lief en ons gedrieën.
Mocht ik maar verpozen, een korte wijl bij haar lijf, en wezen genoeglijk bij dit wijf. Wist zij maar! Zij achteloze!
Doe 't niet!
Of zal ik toch schikken en toegeven aan 't verlangen? Neen, zo wordt ik nog gevangen om in schuldig genot te verstikken.
Van liefde is mijn hart verguld, reeds voor de schoonste bloem wiens onmetelijke hertenroem mijn gedachten in trance hult.
Lang geleden zongen generaties heren over hun "alderliefste boele". Dat is een schoon sentiment om voelen, dus zal ik ook mijn liefste soigneren.
Andere heren zongen 'n rancuneus sonnet: "Vergaap u niet aan 'n wijf, geen is 't waard". Al verlies ik geld en fortuin in een rotvaart, Slechts op één heb ik m'n zinnen gezet.
Ontstellend dat Europese staten dodelijk geweld mogen gebruiken om opstanden de kop in te drukken.
In het Europees Verdrag voor de Bescherming van de Mensenrechten en Essentiële Vrijheden staat namelijk: "Art. 2 § 2 Deprivation of life shall not be regarded as inflicted in contravention of this Article when it results from the use of force which is no more than absolutely necessary: (c) in action lawfully taken for the purpose of quelling a riot or insurrection."
Dit artikel integreert weliswaar de nuances "absolutely necessary" en "lawfully", maar bijna alle democratieën kunnen wetten met terugwerkende kracht aannemen. Alles kan uiteindelijk gerechtvaardigd worden.
Als Brabant ooit zijn verzet tegen Vlaanderen ontketent, kan zoiets al snel een hindernis blijken. Eén ding is namelijk zeker: Vlaanderen zal met geweld terugslaan en zijn volk zal het toestaan.
Sta me toe dat ik mijn vaderland wreek! Velen willen het definitief uitvegen, en uitspoelen met een Vlaamse regen, 't is daarom dat ik Bourgeois neersteek!
Gij brengt ons de dood! Niet van ons lijf en leed, maar al wat 'n voorvader deed, hebt gij deskundig verkloot!
Uwen roem stal 'n knaap, gij dacht hem te overvleugelen en zijn ambitie te beteugelen, doch tenslot' zijt gij den aap.
Gij bekwam uwen titel en gezag, hij de volgzaamheid van horden, die samen met hem morden zodat een staat niets meer mag.
Zijn daden zullen sieren, de pagina van menig geschiedboek, over de heilige Vlaamse Moederkloek, waar allen hun wil aan verlieren.
"Zo zal 't mij niet vergaan", denkt gij alleen voor u eigen, dus wilt gij wreed bedreigen, Brabant en al wat daar mag bestaan.
Verpletteren, vertrappelen, uittrekken, uitroeien, nu zult gij ons alles ontkennen, nu uw vazallen de plannen neerpennen omdat gij u met elke gemeente wilt bemoeien.
Teneinde roem en glorie te verkrijgen, zint gij op de grootste van Vlaamse daden: alle identiteit, anders dan 't Vlaamse 't ontraden, door alle gemeenten aaneen te rijgen.
Tot één homogene, Vlaamse poel, waar iedereen Vlaming zal heten als onderdeel van 'n menselijke keten, om aan te drijven het grootse Vlaamse doel.
Zijt gij dan tevreden, minister Dood? Wij zullen u gunnen, uw verheven rangen en u t'Ieper aan een muur verhangen, mr. Bourgeois, met uw gat hoog en bloot!
Een klerk noteert een vonnis in het dikke register dat de Antwerpse schepenen bijhouden. Het jaar is 1507 en de dag 22 juni. Er ging wat overleg aan vooraf, maar de schepenen konden toch een zinnige uitspraak bedenken. Ze kregen dan ook hulp van volleerde juristen. Of hadden de heren advocaten het ganse vonnis alleen bedacht? De klerk kende de werkelijke machtsverhoudingen goed genoeg. Wie in Leuven het recht bestudeerd had, kon een verfijnde edelman snel overvleugelen in juridische debatten. Wat voor weerstand bood een van Sompeke of een van den Werve? Ridders liepen verloren tussen het uitdeinende labyrinth van de rechtsleer. Rechtszaken werden steeds ingewikkelder en eenvoudige antwoorden volstonden niet langer. Enkele eeuwen terug hadden litiganten aan ex tempori genoeg om hun conflicten op te lossen. Wat tot de "gewoonten" behoorde, had je te aanvaarden. Simpelweg. Nu kon een rechtszaak vele stadia doorlopen alvorens een einde te bereiken. De klerk stopte bij deze gedachte. Zijn werk beperkte zich op deze zomerdag tenslotte tot het neerpennen van vonnissen. Door het raam weerklonk het gestommel van mensen en een stad die eveneens uitdeinde. Waar begon deze zaak alweer? In Berchem, herinnerde hij zich. Het ging over een klacht van Joseph Heyl. Heyl was vanuit Keulen naar Antwerpen gekomen, maar had onderweg zijn geldbeurs verloren. "Joseph," vroeg de klerk zichzelf, "met ph?" "Neen, ze bedoelden waarschijnlijk 'Jozef'." Dat schreef hij dan ook. Keulen duidde hij, zoals elke andere Brabander, met "Coelne" aan. Het verlies van de beurs betekende een groot verlies voor de Duitser. Er zaten namelijk gouden muntstukken in. Wederom zette de klerk zijn schrijfwerk verder: "...dewelke hij verloren hadde, niet wetende ten tide des verlies waer hij se gelaten hadde." Blijkbaar had de koopman vernomen dat ze in een "gemeynen doerganc van het Haeswoudeken" gevonden waren. Niet echt een bijzondere plek, daar in Berchem. Op weg naar die plek zag Heyl plots de Berchemse schout met de beurs in zijn handen.
Het schrijven ging verder. De koopman kende zijn rechten in Brabant goed. Hij verzocht de schout onmiddellijk zijn muntstukken terug te geven. Het allerheiligste Brabantse document, " 's lands privilegie byden prince tsijnre blijder incomste verleent", stipuleerde zoveel. Zo eenvoudig verliep de overdracht echter niet. De schout probeerde de Duitser ervan te overtuigen dat een dief deze portefeuille gestolen had. Naar eigen zeggen heette de dief Willeken de Vos, hoewel iedereen hem met "Pimp" aansprak. Na de geldbeugel bij de dief gevonden te hebben, besloot de schout hem verbeurd te verklaren. "Tot behoef mijns heeres, den Kanselier van Brabant," verklaarde de schout. "Klinkt indrukwekkend," dacht de klerk bij zichzelf. Maar dan besefte hij: de Kanselier van Brabant was tevens heer van Berchem. Jan Vorsselmans of Vorstelmans heette hij. De klerk kon het niet duidelijk herinneren. Daar stoorde hij zich ook niet aan, in het hertogdom bestonden talrijke titels voor talrijke mannen. Vrouwen kregen er ook wel eens. Hoe ook, die Vorsselmans had geenszins de inkomsten uit zijn heerlijkheden vergeten. En die Duitser gunde het hem niet. Welke goudstukken de Pimp "inden duerlyd vanden Haeswoudeken" ook gevonden had, ze behoorden toe aan Heyl. Dat wilde de koopman zelfs op een heilige relikwie zweren. Hij was zeker van zijn zaak.
Nu volgde uiteindelijk de wijze uitspraak van de even wijze Antwerpse schepenen. De klerk begreep niet waarom het Antwerpse Hoofd in de plaats van de Berchemse rechtbank een vonnis moest formuleren. In Berchem vond men de zaak blijkbaar te ingewikkeld. Het uiteindelijke "hoofdvonnis" was nochtans niet zo gesofisticeerd als je zou verwachten, dacht hij. "De borgermeester ende scepenen der stad van Antwerpen gheven voer een hoodvonnis ende wijsen dat in soeverre Jozef Heyl zijn hand op 't heiligen wil leggen en zweert dat de muntstukken in 't blaesken hem toebehooren, so sal de schout hem schuldig sijn deze hem te restitueren." Simpel. Als je zweerde dat iets jouw eigendom was, was het ook van jou. Een leugenachtige eed afleggen op het hoofd van een heiligenbeeld kon je namelijk zuur opbreken. Hieruit bleek nog maar eens welke juridische kracht een religieus item bezat. Maar kon men zo'n vonnis ook niet in Berchem bedenken? De klerk waagde zich niet in de mesthoop van politieke speculaties. Er konden slechts twee oorzaken zijn. Ofwel vreesden de Berchemse schepenen hun eigen schout teveel, ofwel vertrouwde de Duitser geen plattelandsrechtbanken. In het Babylon aan de Schelde zou een rechtbank eerder de belangen van een invloedrijk handelsman dienen. 's Lands justitie mocht namelijk geenszins buitenlands kapitaal in de weg staan. Als de klerk de laatste pennenstreek zette, leek die gedachte hem de meest waarschijnlijke. Edellieden waren dan wel hulpeloos in de jurisprudentie, hun inkomsten konden ze steeds verdedigen. Buitenlandse investeerders hielden het lot van de stad stevig in handen. In de stad aanbad het "popolo grosso" dan ook deze onzichtbare plutocraten die zich in de nevelen van het buitenland ophielden. Net nu de Fortuin de Scheldestad begunstigde, mocht niets de geldgoden hinderen. Justitie zeker niet. Wat rechtvaardigde deze cynische opstelling? Waarom mismeesterde 's lands leidende klasse onze cultuur, onze natuurweelde en ons recht? De klerk had het hen al vaak horen zeggen. "Zo werkt de wereld momenteel, we moeten het tot ons leidende principe maken. Om elke landgenoot werk te verschaffen. Voor onze welvaart en onze toekomst moet alles wijken."
Alvorens zijn werk te beëindigen, las de klerk zijn tekst nog even. Hij vond er geen fouten in. Niettemin leek de ganse tekst hem een fout. Moest alles echt wijken voor de vermeende "economische werkelijkheid"? Hij verdrong deze bedroevende gedachte met de veronderstelling dat zijn land nog steeds grote armoede kende. "Als die verdwenen is," dacht hij, "zal iedereen wel terug respect opbrengen voor Brabant -in elk aspect."
Nu is de klerk dood. Kon hij maar zien hoe fout het allemaal verloopt.
Daar las ik in de krant, over doodslag, brand en dingtale, over wreed geredetwist in scherpe talen en kwade leringen in eigen land.
Dan viel m'n oog op woorden, verborgen in de marge van 'n zijde, die m'n hart met hoop verblijdden, en zich geenszins aan realisme stoorden.
Iemand houdt van 'n ander. Zij kon haar liefde niet bedwingen, dus moet zij hier dat moment bezingen, waar zij zag die mooie omstander.
Hun "blikken kruisten" even na de noen, vluchtig, geen ander had het bemerkt, doch de liefdesverwachtig was onbeperkt. Dus hoopt zij op 'n nieuw treffen en 'n zoen.
Stilte heet vaak "verlegen" of "onwennig". Vaak legt al wie 't opmerkt een verband met "dwaasheid" en steeds vaker "stupiditeit". Spijtige tendens. Ik hoor wel eens dat jongeren in dezen tijd origineel, authentiek en sociaal zijn. Eigenwaan is er alleszins. Tokkel op een piano en je verdient de titel "genie", al beheers je slechts de techniek van het pianospel. Niemand herkent nog een genie. Iedereen vindt in de eerste plaats zichzelf subliem en aandachtswaardig. Zodoende kijken allen op allen neer. Spreekmiddelen met namen zoals Facebook of Twitter maken zelfverheerlijking immers voor allen mogelijk. Standbeelden zijn niet langer een vereiste. Als geeneen weet van je pianospel, stokt de waanmolen en ontneem je allen het recht je te lauweren. Als zij je niet kunnen lauweren, ontbreekt het hen ook aan motief om hun eigen kunnen tentoon te spreiden. Dergelijke mensen ondergaan die situatie met veel leed. Vervolgens springt dan toch de frustratie in. "Ik heb niet kunnen wedijveren met deze persoon! Ik kon mezelf niet de betere tonen, wat ik toch zeker ben!"
Jaja, spreken -nee, gewichtigdoenderij- brengt gemoedsrust. Spreek dus hoofdzakelijk over jezelf. Ken de gevolgen van tegendraads handelen! Je interlocutor zal hier doch snel een mouw aan passen. Zij -helaas hebben vooral vrouwen een meerderheidsaandeel in deze tendens- doet een beroep op haar Hoogmoedsreflex en kent geen andere manier van reageren van dan je voor een ongeschoolde boerenkinkel te houden. Als je niet over jezelf vertelt, valt er waarschijnlijk niets te vertellen. Daarmee is het probleem dan opgelost. Het vreemde element is genaturaliseerd en past nu naadloos in de wereldlijke eigenwaancarrousel. Zij kan op je neerkijken en jij hebt een motief om je in een hobby te verdiepen die je ziel eigenlijk niet beroert, maar wel bijzonder genoeg is om anderen onder de indruk te brengen. Koffie, thee, koken, wijn, klimmen, rolschaatsdansen, burlesque enzovoort. Doe wat je niet laten...mág. Doe het en veracht je vrienden die niet met "fixed gear" fietsen. Dan bloesem je tot een indrukwekkende, originele, authentieke en sociale jongere.
Vreemd toch, de sociale controle is vandaag overweldigend. Toch haten al die "sociale mensen" elkaar. Zij gebruiken elkaar als een tankstation van eigenwaan. Ga naar een feestje, vertel over je dansgenie en verbluf hen. Ga vervolgens naar huis in de wetenschap dat je weer even boven alle andere uitstak. Hoe kunnen zulke mensen eigenlijk sociaal zijn als alle gesprekken rond het "ik" draaien?
Houd jullie mond eindelijk. Word opnieuw bescheiden en leef in stilte. Waarschijnlijk leer je dan opnieuw denken alvorens uit te spreken wat de eigenwaancarrousel je oplegt. Waarschijnlijk behandel je je vrienden dan ook niet langer met valsheid.
Waarom schrijf ik dit toch? Jij leest dit en denkt: "Het geldt niet voor mij, ik behandel mijn vrienden oprecht en trouw." Ja? Had je dan nooit een gesprek waarin je gesprekspartner liet vallen geen Frans te spreken, wat jij echter wel kan en bij jou onmiddellijk een kort (maar krachtig) moment van opluchting losmaakte? Het zij maar een voorbeeld. Doch, kan je werkelijk ontkennen je nooit even slimmer, origineler, authentieker en socialer te hebben gevoeld? Bracht dit geen kort moment van vreugde teweeg? Wat was je dan blij. Ik zag het. Eigenwaan verraadt je steeds.
Stenen scheuren en springen open. Wind, water en ijs wringen ze los, dan merkt men ze in 't gras, al te ros. Dan vervoegen ze afvalhopen.
Aan herstel waagt zich geeneen. Erfenisruzie hangt reeds in de lucht, teveel moed verliest men met elk gerucht. Na de dood blijft het huis dan alleen.
Eeuwen mensengeslachten keken ernaar om: veranderden, herstelden en renoveerden, net zoals ze plichtsgetrouw God eerden. Zo weerstond het tijd, al staan muren krom.
Wee! Nu herkent geen noch grootsheid, tenzij in kastelen en Vlamingenroes. Comfort en moderniteit zijn d'andere smoes. Aldus wint de worm en de rot aan boosheid.
Tranen dringen zich op, onweerstaanbaar. Niemand luistert naar mijn bede voor 't behoud van Brabants laatste stede. Ach, 't geld ligt voor hen al klaar.
Als het dak kraakt en breekt, meubels verdwijnen uit de hallen, zullen de muren eindelijk vallen. Zodat weer een dolk in Brabants hart steekt.
Wie kan het wat schelen? 't Is toch al oude brol en Vlaanderen maakt allen dol. Brabant schemert en slaat aan 't vergelen.
Als een historische voetnoot; obligaat om te vermelden, niets om voor te vergelden. Vlaanderen heeft alles verkloot!
Maar één zal je niet vergeten! Mijn oude, angstige vaderland! En je verdedigen, zelfs met blote hand! Tot maden aan elke Vlaming vreten!
x Kan ik je mijn liefje noemen? - Neen, dat droom je maar. x Mag ik dan je schoonheid roemen? - Neen, zoiets mag enkel mijn minnaar. x Mag ik hem dan zijn? - Neen, nooit zal een vrouw van je houden. x Waarom wens je me zo'n pijn? - Vrouwen zijn geen vrouwen als ze je ooit vertrouwden. x Vanwaar die wrede tijdsbesteding? - Aanvaard: een vrouw is slechts haat in mensenkleding.