Ik zag ter vensteren, iets aan 't firmanent, kwaadzinnig glinsteren.
Ik bespeurde, bovenin d'hemeltent, hoe de mane kleurde.
Die bol bleef, marsepeinig wit, toen 'em d'aard omschreef.
Ongekleurd, onbetrokken, tijdens de rit, boven onze lokken.
Wat duidt ons leed, als de maan, al millennia reed?
Niets! Begrijpt, één wiens traan, nu uitwaarts sijpt.
Nochtan is m'n romp, van bloed en sap, hoger dan de stenen klomp.
De klammige luste, maakt 't lichaam te krap, voor enige ruste.
Tierende woede, geselt lijf en ziel, als 'n leed'ren roede.
Zweep! Zweep! Zweep! Ongemilderd van stiel, ontscheurt hij vlees 'n reep.
Hij is de minne, Hij wilt begeerd begeren, Regeert alleen vanbinnen.
Hij is mij, Mij wilt hij bezeren, Hij is de vingernagel op de lei.
Grootaardig besogne! Indrukwekkender dan de satelliet voelt en bezon je,
dat zulk miscontentement wortelt in verdriet, dat geen gelijke kent.
Koppeling ter fine, en minne ter consequentie, stop 'k te grienen.
Klieft hem 't hoofd tot aan de tanden!
Slaat geweldig furieus, op de kop neêr, ofwel van wiven naar keus.
oftwel slaat gij uzelven, vuistig, keer op keer, en laat kogels uw schedel delven.
Klieft hem 't hoofd tot aan de tanden!
Hier wordt getermineerd, zonder langer semmelen, de wanhoop geïncarneerd.
Hoe lang is opschonen, genoodzaakt tot vervellen, voor liefdes lonen?
Voorzeker houdt de contenance, niet eeuwig bivak, tot 's werelds vergaans?
Eerder verlaat E.D. zijn vlezig wrak, Dat treurig verlee!
Aaaarrrrggggh! - gurgel.
Hoort: zijn schrijven, geeft de geest, en vond nog geen wijven.
Eenieder die 't leest, lette even op.
Als 't verdriet niet geneest, schiet uzelf door de kop.
E.D.
16-01-2012 om 00:00
geschreven door E.D. 
|