Als ik je tóch weer bij de hand
wil nemen je afgemeten pas mijn sprongen laat bedwingen, die geijkte
regelmaat, het veren van je voeten waar je gaat
met mij gelijk een ruiter naast zijn paard, mijn meester ben je dan, mijn
strenge menner, mijn onvoorwaardelijk aanvaarde kenner en ik gehoorzaam,
want ik weet: ik bén er
en mag er zijn, je laat aan mij het lied. Je laat mij neuriën je laat mij
tieren we zingen samen en je remt mij niet
je laat mij vrijelijk de dans versieren en als je merkt hoe zalig ik
geniet mag ik zelfs eventjes de teugels vieren
Categorie:Sonnetten
|