Deze en komende maanden voelen de meer dan vijfhonderd mossoorten in België zich weer goed in hun sas. De grote planten zijn zowat afgestorven en de bladeren zijn van de bomen gevallen. Er is dus voldoende licht dat de bodem bereikt, en daar nemen de mossen genoegen mee. Deze moeilijke en variabele groep valt uiteen in twee grote families: de blad- en de levermossen. Het meest algemene bladmos is ongetwijfeld het gewone dikkopmos, dat je werkelijk overal tegenkomt op hout, bos en (natte) weidebodems, en zelfs op steen. Het talrijkst voorkomende levermos moet het parapluutjesmos zijn. Dat blijft zelfs overeind in platgespoten borders of op grind-paadjes.
Meteen zie je het verschil in bouw tussen beide: het eerste heeft echte, flinterdunne blaadjes aan duidelijke stengeltjes. Bij het tweede zijn de blaadjes wat dikker en zitten ze niet zichtbaar aan een stengel, maar lijken ze uit de grond te komen.
Mossen planten zich vooral voort door middel van sporen, en die worden in dit seizoen volop geproduceerd. Nu zijn de omstandigheden ideaal om ze met miljoenen tegelijk te verspreiden via de wind, precies omdat er geen hindernissen zijn van hogere planten en bladeren aan de bomen. Zo vergroot de kans dat de sporen ergens terechtkomen waar ze een nieuwe populatie kunnen uitbouwen. In het zomerseizoen blijven de mossen (langzaam) doorgroeien, maar dan produceren ze geen sporen. Mossen op naam brengen is geen eenvoudige klus. Toch vind men alles in enkele interessante boeken over verschillende mossen.
|