Algemeen Vresse-sur-Semois is het belangrijkste vakantiestadje aan de Naamse Semois en het bekendste kunstcentrum aan de Beneden-Semois. Het is een rustig, vredig en aangenaam plaatsje, dat bovendien nog oog en hart heeft voor gastronomische geneugten. De omgeving wemelt van natuurschoon, niet alleen langs de schilderachtige Semois, maar ook in en langs de dorpen op de hoogten, die de vallei beheersen.
 |
Geschiedenis Hoewel in 1977 samengebracht binnen de gemeente Vresse-sur-Semois, hebben de dorpjes Alle-sur-Semois, Bohan, Membre, Nafraiture, Sugny en Vresse elk hun eigen geschiedenis. Oorspronkelijk maakte Alle-sur-Semois deel uit van het Ardeens "pagus" en werd bij het Verdrag van Verdun (843) ingelijfd in het apanage van Lotharingen, vervolgens bij het Verdrag van Meersen (870) in dat van Karel de Kale en ten slotte in dat van Lodewijk III de Jonge (879).
Alle bleef tot het einde van het Ancien Régime een onafhankelijk gebied, waar het hoog gerecht samen werd uitgeoefend door het opperste gerechtshof van Bouillon en door het provoosthof van Orchimont. De kerkelijke gemeente viel dan weer onder het bisdom van Reims tot de Franse revolutie. De geschiedenis van Bohan was eerst nauw verbonden met die van het graafschap en daarna met het provoostambt van Orchimont. De heerlijkheid van Bohan bleef tot het einde van de 16de eeuw deel uitmaken van het apanage van de gelijknamige familie. Gelegen bij de overbrugging door de Romeinse heerweg Reims-Keulen over de Semois, ontwikkelde Membre zich oorspronkelijk op haar linkeroever, waardoor ze onder het bisdom van Reims viel. Het ganse Ancien Régime lang bleef Membre, 'lid' in het Frans (vandaar de naam), van de heerlijkheid en van de kerkelijke gemeente van Bohan. Na de familie Bohan (1287) volgden die van de la Marck (1527), en daarna de familie du Bois, bijgenaamd Fiennes (1560).
Tot het eind van de 13de eeuw bekend onder de naam Fraiture (fractie of sectie), was Nafraiture een landerij van het domein van Louette-Saint-Denis en behoorde tot de schenking in 946 van de graaf Eibert de Florennes aan de monniken van Waulsort, die tot de Franse revolutie nauwe banden onderhielden met hun Ardeense bezittingen. Het gehucht Sugny werd in de 17de eeuw getekend door het proces van vier vrouwen die ervan waren beschuldigd vloeken te hebben uitgedeeld en de heksensabbat te hebben gevierd met Satan. Ze werden gewurgd en verbrand. De bevolking van deze dorpjes leefde voornamelijk van de veeteelt en de landbouw, en meer bepaald van de tabaksteelt. Verschillende drogerijen getuigen nog van deze bedrijvigheid.
|