In de volkstaal kreeg de aardappel allerlei namen toebedeeld zoals: "zwienepatatten, erpels, doodkiekers, kazakken, sausdieven, veldsneppen, vaderlanders, bloemers, bleekschieters, afkokers, luizenkost, rokorrels, muizen, blauwneuzen, aardkloten, e.a."
Om hun aardappelcomplex weg te werken lieten de mensen allerlei versjes circuleren, zoals dat uit 1888: 's Nuchtens eten we patatten gespokt, 's noens eten we patatten gekokt, en 's avonds eten we patatten gedjokt".
Aardappelen zijn "gespokt" als ze in de pel op de "buzestove" te karsten werden gelegd. "Gedjokt" als ze gestoofd werden en gesmoesd met of zonder uien. Bij dit alles is de aardappel nooit het toonbeeld geweest van de "jeune premier" uit de groentetuin. Alleen al door zijn soms grillige vormen, is hij in de schaduw blijven steken van de sensuele tomaat, de maagdelijk witte bloemkool, de preutse erwtjes, de tedere prinsessenboontjes en de romantische prei. Echter is het hem toch gelukt als grote verleider onze dagschotels te versieren. Bij ons werd de aardappel met enig medelijden omschreven als "het brood der armen". Bij onze Franse buren eerden ze hem als "de truffel van de arme man". (kalender)
|