Over de
tetrade van bloed-manen die tijdens de jaren 2014 en 2015 vier maal gelijk
vielen met de Joodse feestdagen van Pesach en Sukkot, is in de jaren die daar
aan vooraf gingen, heel wat geschreven en gepubliceerd. Men verwees o.a. naar
de eerdere tetrade van de jaren 1949/1950 en van 1967/1968 in relatie tot de
nieuwe staat Israël. De indruk werd gewekt dat er in en rond Israël in 2014/2015
heel wat te gebeuren stond. Sommigen zagen de geprofeteerde Apocalyps in de Bijbel
een aanvang nemen. De profetie van Joël 2:31 stond te gebeuren.
Joël
2:28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat
leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen
dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op
de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen
geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis
en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En
het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal
worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE
gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen.
(NBG
1951 vertaling)
Het
citaat van de profeet Joël leert nochtans geen tetrade van
maansverduisteringen. Er staat geschreven: De zon zal veranderd worden in
duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt.
Een natuurlijke zonsverduistering valt per definitie samen met de nieuwe maan,
als de maan tussen de zon en de aarde staat. Een maansverduistering valt samen
met een volle maan, als de aarde tussen de zon en de maan staat.
De
profeet Joël spreekt echter over iets buitengewoons, iets dat niet 'natuurlijk'
is, iets 'bovennatuurlijks', een ingrijpen van God.
De
tetrade van 2014/2015 stond los van de eindtijdprofetie van de Joël. Op God s
tijd en op een dag die astronomisch niet te berekenen valt, zal deze profetie
pas uitkomen. Aan die Dag gaan trouwens heel wat dagen, tijden en tekenen
vooraf. Lees hierna een volgend relevant hoofdstuk van de profeet Joël:
Joël 3:1
Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer
Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, 2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar
het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake
van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid
hebben, terwijl zij mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen,
en een jongen gaven voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij
konden drinken. (NBG 1951 vertaling)
De
profeet Joël verwijst in geen een van de drie hoofdstukken van zijn Bijbelboek naar
een toen regerende koning in Israël of Juda, waarmee het optreden van de
profeet gedateerd zou kunnen worden. Heel opmerkelijk: de profeet Joël verwijst
ook nergens naar de grote mijlpalen in de Joodse geschiedenis: namelijk de
Babylonische ballingschap van 605 tot 535 v. Chr., noch naar de wereldwijde
ballingschap die volgde na het jaar 70 AD toen de Romeinen de stad Jeruzalem en
Tempel vernietigden, en de Joden in krijgsgevangenschap wegvoerden.
Het
onderwerp van het Bijbelboek Joël is uitsluitend: de dag des HEREN, of de
oordeelsdag. Het Boek is gericht aan het Juda van de eindtijd.
Joël 1:15
Wee die dag, want nabij is de dag des
HEREN; als een verwoesting komt hij van de Almachtige.
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem,
Het
hiervoor vermelde citaat uit Joël 3:1 werd niet vervuld in 1948 toen de
Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967 toen
Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd. Maar zal
pas vervuld worden in de tweede helft van een toekomstige zevenjarige eindtijdperiode, de zeventigste
jaarweek van de profeet Daniël.
In
november 1947 sprak de VN zich uit voor de deling van het Britse mandaatgebied
Palestina in een Joodse en een Arabische staat, en in het jaar daaropvolgend in
mei 1948 werd de staat Israël afgekondigd. De historische tetrade van
1949/1950 kwam hier te laat. Tenzij men bedenkt dat tussen de Joodse
feesten van Pesach en Sukkot in 1949 de VN-vredesconferentie te Lausanne
plaatsvond. De jonge staat Israël weigerde daar alle 700.000+ Arabische
vluchtelingen (vrouwen, kinderen, grijsaards) als gevolg van de
onafhankelijkheidsoorlog opnieuw binnen te laten. Het begin van veel miserie sindsdien
en een overtreding van de Thora (Exodus 22:21). Ik begrijp wel de
omstandigheden waar de jonge staat Israël zich in bevond, na het afslaan van de
binnenvallende Arabische legers tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van
1948/49. Het was een strijd op leven of dood geweest.
De
tetrade van 1967/1968 viel gedeeltelijk gelijk volgens profetische lijnen. In juni
1967 overwon Israël in zes dagen tijd een overweldigende Arabische coalitie en nam
alle Bijbelse gebieden in bezit met als hoofdprijs Oost-Jeruzalem en de
Tempelberg. De toenmalige regering van Israël had na de drie Arabische nee s
van Khartoem: geen erkenning geen onderhandelingen en - nooit vrede -, het verkregen gebied moeten
annexeren en de Arabische bevolking aldaar burgerrechten geven. De jonge staat
Israël koos een andere weg. Zes jaar later in 1973 volgde de Jom Kippoeroorlog.
Op hun heiligste feestdag, de grote verzoendag, een dag waarop ze veilig van
enige agressie hadden moeten zijn, werden ze door een gevaarlijke Egyptisch/Syrische
coalitie overvallen. Een offensief dat zij met veel moeite konden afslaan.
Men kan
stellen dat het vanaf 1967 definitief fout is gegaan en er sindsdien andere
wetmatigheden spelen die uiteindelijk zullen uitmonden in Jacob s benauwdheid,
de grote verdrukking, de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.
Aan het
einde van de zevenjarige eindtijdperiode, de dag des Heren, gaat het vervolg
van Joël 3:1 pas in vervulling:
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in
het lot van Juda en van Jeruzalem,
2 zal
Ik alle volken verzamelen en
afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik
zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van
mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij
mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven
voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken.
Dit
vers sluit aan bij het laatste Bijbelboek Openbaring of Apocalyps dat een
Nieuwtestamentisch profetisch Boek is, en het sluitstuk van alle Oudtestamentische
profetieën wat het herstel van de Joden betreft, nationaal en geestelijk in het
oude land der vaderen: Israël. Het dal van Josafat bij de profeet Joël is in
het Boek Openbaring, het gebied van Harmageddon. En de vermelding alle
volken; dat zijn in deze tijd de Verenigde Naties die aldus eens in de
toekomst naar het land Israël getrokken zullen worden.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015 ga ik
uitvoerig in op de chronologie vanaf Genesis tot de komst van Jezus Christus. Voor
wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Wanneer
we de Masoretische tekst van de Bijbel volgen kan men berekenen dat het vanaf Genesis
tot de inhuldiging van de Tempel van Salomo in het jaar 996 v. Chr.,
drieduizend jaar waren. Het is aldus eenvoudig te berekenen dat wanneer Salomo
rond het jaar duizend voor Christus leefde, het in totaal ongeveer zesduizend
(plus) jaar zijn vanaf de Schepping tot op heden. Een dwaasheid voor velen, maar
niettemin een chronologie die vanuit de Bijbel (Masoretische tekst) aangetoond
kan worden. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, appendix 5, verbind ik de Anno Mundi jaartelling met de westerse
kalender.
Daarnaast
hebben we de Griekse Septuagintvertaling van het Oude Testament daterend van de
derde eeuw voor Christus, die echter hogere jaartallen hanteert. Zo heeft de
Septuagint-LXX een totaal van 2242 jaar vanaf Adam tot de Grote Vloed in plaats
van de 1656 jaar van de Masoretische tekst. En vanaf de zondvloed of grote
vloed tot de geboorte van Abram heeft de Septuagint een totaal van 1172 jaar in
plaats van 352 jaar volgens de jaartallen van de Masoretische tekst. Er bestaan
aldus vraagtekens.
Mijn werk
TIJD en TIJDEN heb ik
chronologisch opgebouwd rond het fundament van de sabbat- en jubeljaartelling zoals
William Whiston, een vriend en tijdgenoot van Isaac Newton, het al in de achttiende
eeuw van onze jaartelling uitbracht. William Whiston heeft verder vooral
bekendheid gekregen door zijn voortreffelijke vertaling naar de Engelse taal
van de werken van Flavius Josephus.
Het
bijzondere aan zijn sabbat- en jubeljaartelling was zijn vaststelling dat in
het oude Israël de sabbatjaarcyclus vanaf haar instelling in 1443 v. Chr. met
de inbezitneming van Kanaän door de Israëlieten, altijd in één cyclus ononderbroken
voortging. Het Jubeljaar, het vijftigste jaar in deze cyclus, betekende geen
onderbreking maar begon in de maand Tishri (september/oktober) van het negenenveertigste
jaar van de sabbatjaarcyclus, en liep verder tot september/oktober van het
nieuwe jaar, waarin intussen al een nieuw sabbatjaar cyclus van zeven maal
zeven jaar begonnen was.
William
Whiston geeft in zijn werk tien verwijzingen naar historische sabbat- en
jubeljaren die vanuit de Bijbel, de Makkabeeënboeken en de werken van Flavius
Josephus geduid kunnen worden. Tegelijkertijd bevestigen deze historische
verankeringen de juistheid van Whiston s bevinding. In mijn werk Genesis
versus Egyptologie, 2009 voegde ik nog een elfde chronologische verankering
toe, die ik ontdekt had bij het uittekenen van mijn chronologische constructie
op millimeter papier. Het jubeljaar namelijk van 562/561 v. Chr., het jaar wanneer
de Babylonische koning Evil Merodach in zijn eerste regeringsjaar, na de dood
van zijn vader Nebukadnezar, koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste
jaar van zijn gevangenneming en ballingschap, uit zijn gevangenis bevrijdde. Dit
kon geen toeval zijn.
Naar
mijn weten maken weinig of geen chronologen vandaag gebruik van de wijze van
tellen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston en komen als een
gevolg hiervan tot geheel andere jaartallen wat betreft bijvoorbeeld het jaar
van de Exodus, de splitsing van het Rijk van Salomo, de val van Samaria, de
belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib, enz.
En wat
zelfs nog extra verwarring geeft, is wanneer sommigen met de foutieve verkregen
jaartallen uit het verleden het begin van het zevende millennium Anno Mundi
trachten te berekenen.
Dat de
datering van de Bijbelse geschiedenis zo moeilijk lijkt komt vooral voort door
de druk die er bestaat van de zijde van de orthodoxe Egyptologie en
Assyriologie; twee wetenschappen die in hun tijdsconstructies geen rekening met
de Bijbels-historische chronologie houden. Met mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de gefabriceerde jaartallen van de
koningen van Assyrië en Egypte aan de Bijbelse chronologische gegevens
aangepast.
Wat betreft de link nu naar de huidige tijd zijn het
de jubeljaren van William Whiston die de brug vormen. Het dertigste jubeljaar
sinds de instelling ervan viel in het jaar 27/28 AD. De gebeurtenissen zoals
beschreven in het Lucas evangelie hoofdstuk 4 met de Heer Jezus die in de
synagoge de profetie van Jesaja 61 citeerde en het aangename jaar des HEEREN
uitriep, dienen hier op de tijdsbalk geplaatst. De verdere geschiedenis is
algemeen bekend. De Joden van toen hebben Jezus van Nazareth als Messias
afgewezen. Veertig jaar later in 70 AD gingen zij voor een tweede maal in
ballingschap en werd de tempel te Jeruzalem voor een tweede maal vernietigd.
Een onveranderde toestand sindsdien van bijna tweeduizend jaar. Sinds 1948
kennen we het nationale herstel van de staat Israël en is er sindsdien de
verwachting bij velen zowel in het christendom als in het Jodendom dat het door
de HERE God beloofde herstel van alle dingen nabijgekomen is. Aan dit beloofde
herstel zijn echter voorwaarden verbonden.
En zo
komen we tot de invulling van de link tussen de Bijbelse geschiedenis, die
afgesloten werd in de periode 30/70 AD, tot de huidige tijd. Het is weer de
jubeljaartelling volgens Whiston, die ons de weg wijst. Het zeventigste
jubeljaar viel, wanneer we de wijze van tellen van William Whiston naar de
toekomst toe hanteren, in 1987-okt./1988-sept.
Het daaropvolgende 71ste jubeljaar staat genoteerd voor het jaar oct2036/sept2037 AD.
De Heer
Jezus Christus verkondigde met het Jubeljaar van 27/28 AD aan de Joden in de
synagoge te Nazareth dat de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 nu voor hun oren
vervuld was. Het antwoord van de Joden ter plaatse kunnen we lezen in Lucas 4:29
Zij stonden op en wierpen Hem de stad uit en voerden Hem tot aan de rand van
de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte te storten. 30 Maar
Hij ging midden tussen hen door en vertrok.
De Heer
Jezus werd afgewezen, of zoals het in het Johannesevangelie beschreven staat:
hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.
Het is
interessant om in dit beknopte artikel de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 volledig
te citeren aangezien de inhoud van de woorden van Jesaja aansluiten bij het
Jubeljaar zoals het beschreven staat in het Bijbelboek Leviticus.
Jesaja
61:1 De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij
heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te
verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en
voor gebondenen opening der gevangenis; 2 om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN
(hier stopte de Heer Jezus met voorlezen en
sloot de boekrol een tijdskloof inmiddels van bijna 2000 jaar)
en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, 3 om
over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En
men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des HEREN, tot
zijn verheerlijking. 4 Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het
verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin
liggen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op geslacht. 5 Vreemden zullen
gereed staan om voor u de kudden te weiden, vreemdelingen zullen uw akkerlieden
en uw wijngaardeniers zijn; 6 maar gij zult priesters des HEREN heten, dienaars
van onze God genoemd worden; gij zult het vermogen der volken genieten en u op
hun heerlijkheid beroemen. 7 In plaats van uw schande gewordt u dubbele
vergoeding en in plaats van smaad zullen zij jubelen over hun deel; zo zullen
zij dan in hun land dubbele vergoeding verkrijgen, blijvende vreugde zal hun
geworden. 8 Want Ik, de HERE, heb het
recht lief. Ik haat onrechtmatige roof, Ik zal hun stipt hun loon geven en een eeuwig verbond met hen sluiten. 9
En hun nageslacht zal onder de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te
midden der natiën; allen die hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht
zijn, dat de HERE gezegend heeft. 10 Ik verblijd mij zeer in de HERE, mijn ziel
juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met
de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die
zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich
met haar versierselen tooit. 11 Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en
een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here HERE gerechtigheid en lof
doen uitspruiten voor het oog van alle volken. (NBG Vertaling 1951)
Het beloofde
herstel van Israël (en via hen de hele schepping) zoals beschreven in Jesaja
hoofdstuk 61 vanaf vers 2 laat nog op zich wachten maar is een wetmatigheid die
ooit vervuld zal worden. De sleutel is Israël. We stellen echter vast dat na
het uitroepen van de staat Israël in mei 1948 de beloofde zegeningen verbonden
aan de sabbat en jubeljaren uitbleven. De vroege en late regen, die maakten
dat het land Israël van de oudheid zo vruchtbaar was, kwam in 1948 en daarna niet
terug. Integendeel, water en vooral het tekort aan water is een blijvend
probleem in de nieuwe staat Israël. De Israëli s zijn uiterst vindingrijk en
hebben een ingenieus irrigatiesysteem ontworpen waarbij water helemaal van in
het noorden uit het meer van Galilea tot in het zuiden in de Negev-woestijn en
elders geleid wordt en druppelsgewijs gebruikt. Prachtig en om bewonderend naar
te kijken, maar het blijft echter mensenwerk.
Zoeken
naar bijzondere gebeurtenissen in jubeljaren volgend op het jubeljaar van 27/28
AD leveren geen resultaat op. Het is het tijds-dal waarin dat de HERE God Zijn
EKKLESIA, Zijn Gemeente, uitroept en Israël voor het grootste gedeelte van deze
tussentijd in de diaspora leeft.
Toch
zijn er raakpunten in de tijd te vinden. Zulk een scharnierjaar naar mijn mening, was het jaar 1517 AD. In oktober van dat jaar ging in
Europa namelijk de reformatie van start met een moedige hervormer Maarten
Luther die zijn 95 stellingen tegen de aflatenleer van de Roomse Kerk, tegen de
deur van de kerk te Wittenberg nagelde. Iets heel opmerkelijk nu, en minder
bekend in het Westen, in datzelfde jaar 1517 veroverden de Turken namelijk Jeruzalem
op de Arabieren, en begon de Turkse periode van heersen over het van Joden
ontvolkte gebied van Israël. Toeval? Ik meen van niet. Vanaf de exodus uit
Egypte in 1483 v. Chr. waren er in
1517 AD 2999/3000 jaar verlopen. Wat
een opmerkelijk profetisch jaartal is. De Ottomanen of Turken zouden tot het
jaar 1917 over Jeruzalem heersen en
het gebied in een soort profetische winterslaap houden. In december 1917 zouden
de Britten tijdens de eerste wereldoorlog de stad en het gebied op de Turken
veroveren. Dit is exact een tijdsperiode van 400 jaar dat overeenkomt met sommige getallenperiodes die in de
Bijbel gehanteerd worden. Maar er is meer aan de hand dat lijkt op sturing van
Gods wege. In november 1947 stemde
de VN bij meerderheid tot splitsing van het Britse mandaatgebied Palestina in
een Joodse staat en een Arabische. De Arabieren stemden tegen maar de Joden
accepteerden de deling en proclameerden enkele maanden later hun staat. Tussen
1517 en 1947 zitten er 430 jaar wat weer
een bijzondere Bijbelse tijdsperiode is, die er ten tijde van het Oude
Testament zat tussen het geven van de belofte aan Abraham van een land en een
volk en het geven van de wet aan Mozes. Er is dus meer onder de zon dan menig
iemand zou vermoeden (of willen zien). Nog een opmerkelijke Bijbelse
tijdsperiode van 50 jaar ditmaal,
zit er tussen het eerste Zionistische congres van 1897, alwaar gepleit werd voor de oprichting van een Joods
thuisland, en het jaar 1947. Van het
jaar 1947 met de deling van Palestina door de VN, tot 1987, het begin van het zeventigste jubeljaar, waren het veertig
jaar, wat weer een herkenbare Bijbelse tijdsperiode is. Denk aan de periode van
veertig jaar dat de Israëlieten na de exodus en het geven van de Wet, in de
woestijn doorbrachten, als een gevolg van hun weigering het Beloofde land
binnen te trekken.
Het
aangename jaar des HEEREN brak echter in 1987
niet door. Geen een van de beloften verbonden aan het Jubeljaar ging op 3 oktober 1987 met de Grote Verzoendag
of Jom Kippoer, in vervulling.
Integendeel, diezelfde maand vond op zwarte maandag 19 oktober in New York een
beurscrash plaats dat het begin van een wereldwijde financiële crisis inluidde
die tot op vandaag nazindert. En twee maanden later begon er een Arabische
volksopstand in Gaza, Judea en Samaria tegen het Israëlische militaire bestuur,
een opstand die manu militari door Israël de kop werd ingedrukt.
Men is
al eens in de verleiding om op basis van de eerder beschreven scharniermomenten
in de tijd berekeningen naar de toekomst toe te maken. Dit is een oefening die
menigeen al eens gemaakt heeft en in de media gelanceerd. De periode van de tetrade van bloed-manen van 2014/2015 ligt nu achter
ons en is een goed voorbeeld van zulke pogingen tot berekenen van het begin
van de Apocalyps.
Een
volgend opmerkelijk toekomstig jaartal is het jaar 2017. Op basis van de
telling van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston is het jaar van de
exodus te berekenen in 1483 v. Chr. We zagen eerder al dat het 3000 jaar waren
tot het jaar 1517 met de heerserswissel over Jeruzalem. In datzelfde jaar begon
in het christelijke Europa de Reformatie.
In 2017
zal het 500 jaar geleden zijn dat de Reformatie begon en is het 3500 geleden dat de Exodus plaatsvond.
Wat de berekening/optelling van de voor Christus-jaartallen betreft, moeten we
rekening houden dat het jaar nul niet bestaat, en we bij de optelling van 1483
plus 1517 één jaar moeten aftrekken. Het zal dus met Pesach anno 2018 pas zijn
dat het 3500 jaar terug tot de exodus is. In 2018 zal het nationaal herstelde
Israël ook zijn zeventigjarig bestaan vieren. Zal dit jaar iets bijzonders te
zien geven? Ik weet het niet. Wat de wederkomst van Christus in de tussen-tijd wederhoudt, zijn
wetmatigheden zoals de vrije wil van de mens in het aannemen of afwijzen van de
HERE God, het ingaan van de volheid der heidenen, en de maat der zonde.
Wat dit laatste betreft is er een
voorbeeld in het Oude Testament over een
uitstel van oordeel. In het tweede jaar na de exodus trokken de Israëlieten
onder leiding van Mozes, van de berg Gods op naar het Beloofde Land. Twaalf
verspieders werden daarna aan de grens uitgezonden. Dit is
een geschiedenis die algemeen bekend is. De twaalf verspieders verkennen
gedurende veertig dagen het land, komen terug met druiventrossen die ze amper
kunnen dragen, bevestigen dat het een land van melk en honing is, kortom een
vruchtbaar land van overvloed. Maar tien van de twaalf verspieders overtuigen
het volk dat het land onneembaar is vanwege de sterkte van de inwoners. Met
zekerheid zouden zij ten onder gaan moesten ze trachten het land in te nemen.
Het zijn alleen Jozua en Kaleb die geloof hebben en het land willen
binnentrekken. Het volk echter laat zich overtuigen door de tien ongehoorzame
verspieders en weigert binnen te trekken. Het resultaat is dat alle volwassenen
van twintig jaar en daarboven gedoemd worden in de woestijn aan de rand van het
Beloofde Land te verblijven, tot zij daar allen gestorven zijn (Numeri
14:28-35). De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb, achtendertig jaar
later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.
Tegelijkertijd betekende de ongehoorzaamheid van de
Israëlieten een uitstel van oordeel over
de Amorieten en de andere bewoners van het land Kanaän. De maat van hun zonde
was nochtans vol.
Genesis 15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet
voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en
zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch
Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij
uittrekken met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij
zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de
ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. 17 En het
geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een
rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. 18 Ten zelfden
dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit
land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier
Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en
den Fereziet, en de Refaieten, 21 En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den
Girgaziet, en den Jebusiet.
De tijd was in 1482 v. Chr. rijp voor hun verwijdering
uit het land, maar als een gevolg van Israëls ongeloof kregen zij achtendertig jaar respijt, uitstel van
executie. Mozes behoorde tot het vierde geslacht. Hij ging terug tot op Levi,
een van de twaalf zonen van Jakob/Israël.
Misschien kunnen we in het licht van deze geschiedenis
de lijn doortrekken naar het moderne Israël en de Arabische buurlanden. Wel
moet ik opmerken dat de Arabieren vandaag, geen Amorieten of Amalekieten zijn,
maar ook Semieten die in de lijn van de aartsvader Sem hun oorsprong
terugvinden. Op hen rusten uiteindelijk ook beloften van herstel in het komende
Messiaanse Vrederijk. Zie o.a. het artikel van 18-06-2015 op dit blog i.v.m. Egypte, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2731643
Zij zijn wel sinds de dagen van Ismaël tegenstanders
van Israël en betwisten het recht op het Beloofde Land. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De
Assyriërs en Abraham, blz. 47-58.
Bij het
prille begin van de Ekklesia in het jaar 30 AD vroegen de discipelen naar de
tijd van het herstel van alle dingen en het antwoord van de Heiland was het
volgende:
Handelingen
1: 6
Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd (30 AD)
het koningschap voor Israël? 7 Hij
zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten,
waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult
kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn
getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste
der aarde.
Het was
niet de zaak van de EKKLESIA om de tijden of gelegenheden te berekenen
wanneer God zijn oud-verbondsvolk Israël geestelijk en nationaal in het oude
land der vaderen zal herstellen.
En
later zal de apostel Paulus in zijn twee Thessalonicenzenbrieven in dezelfde
zin waarschuwen:
2
Thessalonicenzen 2:1 Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de
komst van [onze] Here Jezus Christus en
onze vereniging met Hem, 2 dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in
onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking,
hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren
(reeds) aanbrak. (NBG Vertaling)
Aan de
wederkomst van de Heer Jezus Christus gaan zoals bij de geboorte van een kind
weeën vooraf (Matteüs 24:8). De tijd voor de geboorte van een kind kan men
vanaf de bevruchting schatten op ongeveer negen maanden. Gaat men voorbij negen
maanden spreekt men in mensentaal van een ezels-dracht. Zo zal het naar mijn
mening ook zijn met de periode die vooraf gaat aan de tweede komst van
Christus. De weeën zijn alleen een indicator, dat het nabij tot zeer nabij is.
En sommige hevige weeën die er op lijken te wijzen dat het nu snel te gebeuren
staat, kunnen daarna ook weer een uitstel kennen.
Het
zevende millennium sinds de Schepping zijn we binnengegaan in oktober 2005 AD
en dit wanneer we aannemen dat de Masoretische tekst van onze Bijbel met haar
jaartallen, de correcte is en we de jubeljaartelling volgens William Whiston
volgen. Een wijze van sabbat- en jubeljaartelling die via elf historische
verankeringen van de eerste tot de zesde eeuw voor Christus op de tijdsbalk
verankerd is en aldus bewezen. Het antwoord op de vraag waarom het vrederijk
met de komst van de Messias niet is doorgebroken in 1987 ligt bij de
wetmatigheden die de Bijbelse toekomstprofetieën inhouden. Het aanbod, de
uitkomst, werd Israël in de periode 1947/1967 aangeboden en het was aan hen om
hier naar te handelen. Na 1967 is het definitief fout gelopen en als een gevolg
van diezelfde wetmatigheden die we in het profetische woord vinden wordt nu een
andere piste die naar het herstel aller dingen (zie Handelingen 3:12-21),
gevolgd. Daarom meen ik dat we opnieuw in een bijzondere profetische tijdskloof
terecht gekomen zijn, en het rekenen met bepaalde tijdsperioden geen concrete
data opleveren.
Hierna
een citaat van de profeet Hosea dat in een notendop God s weg met hen
schildert, hoe Hij met zijn oude Verbondsvolk uiteindelijk tot Zijn doel zal
komen.
Hosea
5: 14
Want Ik ben als een leeuw voor Efraïm, en als een jonge leeuw voor het huis van
Juda. Ik, Ik zal verscheuren en heengaan; 15 Ik zal wegnemen, zonder dat iemand
redden kan. Ik zal heengaan (30 AD Hemelvaart Messias), Ik
wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en
mijn aangezicht zoeken; wanneer het hun bang te moede is, zullen zij
verlangend naar Mij uitzien. 6:1 Komt, laat ons wederkeren tot de HERE! Want
Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons
verbinden. 2 Hij zal ons na twee
dagen doen herleven (20?? AD), ten
derden dage (het Messiaanse Vrederijk) zal Hij ons oprichten,
en wij zullen leven voor zijn aangezicht. 3 Ja, wij willen de HERE kennen,
ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dagenraad is zijn opgang. Dan komt
Hij tot ons als de regen, als de late regen, die het land besproeit.
Wanneer
we één dag als een periode van duizend jaar willen herkennen dan leert dit
Schriftgedeelte dat na een periode
van tweeduizend jaar van verdrukking, Israël opnieuw hersteld zal worden. De
derde dag is dan de periode van duizend jaar die we in het boek Openbaring
vinden wanneer we dit boek in zijn geheel als profetie willen herkennen. Het is
de periode van het Messiaanse Vrederijk waar de profeten uit het Oude Testament
over gesproken hebben. Daarna pas volgt het volledige herstel van alle dingen
en begint de eeuwigheid.
Het
voorgaande moet duidelijk maken dat men geen berekeningen kan maken naar het
uur, dag, maand en/of jaar van de wederkomt van Christus. Dat is uitsluitend in
God s hand. Hij is soeverein. Ieder kind van God mag wel van één ding
overtuigd zijn: God heeft alles onder controle.
Ik hoop
dat ik met mijn bijdrage niet toevoeg aan de verwarring die er over dit thema
bestaat, maar dat het een aanvulling mag zijn. Ik studeer en schrijf alleen
maar naar de mate van de genade die mij gegeven is (Efeze 4:7).
want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkerenâ¦
Het
feit dat we stoffelijk zijn en uiteindelijk over een leeftijdsspan heen, tot
stof wederkeren, maakt dat we ook een mensenleven van de geboorte tot het
sterven chronologisch op een tijdsbalk kunnen uittekenen. De Bijbel geeft de
mens in Psalm 90, een leeftijdsspan van zeventig tot tachtig jaar, afhankelijk
of we zeer sterk zijn of niet. We weten allen dat hierop uitzonderingen
mogelijk zijn. Boeiend het dat Mozes de auteur van Psalm 90 is, en aldus deze
psalm ongeveer 3500 jaar oud is. Maar vooral verbazend vanwege de opgegeven
leeftijdsspan van zeventig tot tachtig jaar, een levensspan die in het Westen pas
in de twintigste eeuw als een gemiddelde, bereikt werd. De voedings- en
reinigings-wetten van Mozes zullen zeker in het oude Israël ook hun rol
gespeeld hebben.
Psalm
90:1 Een gebed van Mozes, den man Gods. HEERE! Gij zijt ons geweest een Toevlucht van
geslacht tot geslacht. 2 Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de
wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. 3 Gij doet den mens wederkeren tot
verbrijzeling, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen! 4 Want duizend
jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als
een nachtwaak. 5 Gij overstroomt hen; zij zijn gelijk een slaap; in den
morgenstond zijn zij gelijk het gras, dat verandert; 6 In den morgenstond
bloeit het, en het verandert; des avonds wordt het afgesneden, en het verdort.
7 Want wij vergaan door Uw toorn; en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt.
8 Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht
Uws aanschijns. 9 Want al onze dagen gaan henen door Uw verbolgenheid; wij
brengen onze jaren door als een gedachte.
10 Aangaande de dagen
onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zo wij zeer sterk zijn, tachtig
jaren; en het uitnemendste van die is moeite
en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen.
11 Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid, naardat
Gij te vrezen zijt? 12 Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart
bekomen. 13 Keer weder, HEERE! tot
hoe lange? en het berouwe U over Uw knechten. 14 Verzadig ons in den
morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in
al onze dagen. 15 Verblijd ons naar de dagen, in dewelke Gij ons gedrukt hebt,
naar de jaren, in dewelke wij het kwaad gezien hebben. 16 Laat Uw werk aan Uw
knechten gezien worden, en Uw heerlijkheid over hun kinderen. 17 En de
liefelijkheid des HEEREN, onzes Gods; zij over ons; en bevestig Gij het werk
onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat. (Statenvertaling)
De
vermelde zeventig tot tachtig jaar als leeftijdsspan kan ook volgens de Bijbel
verder in belangrijke ontwikkelingsfasen ingedeeld worden. Ook op geestelijk
gebied:
1
Johannes 2:12 Ik schrijf u, kinderkens,
want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. 13 Ik schrijf u, vaders! want gij hebt Hem gekend, Die
van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen,
want gij hebt den boze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den
Vader gekend. (Statenvertaling)
We beginnen
(zowel geestelijk als lichamelijk) als kind, vervolgens groeien we naar
jongeling toe en daarna het ouderschap. Het getal zeven valt in deze fase van
ontwikkeling op. In het Oude Testament werd men voor zijn daden
verantwoordelijk gesteld vanaf het eenentwintigste levensjaar (20-plus). Dat
merken we in de Exodusgeschiedenis waar alle van het Israëlitische geslacht, van
ouder dan twintig jaar, die weigerden het Beloofde Land binnen te trekken,
veroordeeld werden tot veertig jaar in de wildernis en daar ook aan hun einde
kwamen.
De
beschreven leeftijdsspan van de mens, die overigens getekend is door moeite en
verdriet, eindigt volgens Psalm 90:3 in de verbrijzeling van het lichaam.
De dood
is over de mens en de schepping gaan heersen vanaf Genesis 3:17 zo zij het
aardrijk om uwentwil vervloekt; en met
smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. 18 Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en
gij zult het kruid des velds eten. 19 In
het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde
wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult
tot stof wederkeren.
Dit
alles als een gevolg van het oordeel over de rebellie van de eerste mensen. Een
oordeel dat van generatie op generatie aanhoudt (Romeinen 5:12).
Doornen
en distels brengt de vervloekte aarde sindsdien voort (Genesis 3:17:19), en het
sterven heerst over alles. De Schepping is dienstbaar aan de vergankelijkheid
geworden, en kreunt zoals in een barensnood, in al haar delen (Romeinen
8:20-23).
Het
Bijbelboek Prediker hoofdstuk twaalf beschrijft in detail het aftakelingsproces
dat zich al heel vroeg in een mensenleven inzet met uiteindelijk in vers zeven,
de beschreven dood. Wat de mens onderscheidt van de dieren en de rest van de
schepping, is dat bij zijn of haar dood, zijn/haar levensadem wederkeert tot
God, die hem geschonken heeft.
Prediker
12:7 en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest
wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.
Prediker
3:19 Want het lot der mensenkinderen is gelijk het lot der dieren, ja,
eenzelfde lot treft hen: gelijk dezen sterven, zo sterven genen, en allen
hebben enerlei adem, waarbij de mens niets voor heeft boven de dieren; want alles is ijdelheid, 20 alles gaat naar
één plaats, alles is geworden uit stof,
en alles keert weder tot stof. 21 Wie bemerkt, dat de adem der
mensenkinderen opstijgt naar boven en dat de adem der dieren neerdaalt naar
beneden in de aarde? (NBG Vertaling 1951)
Hierna
het Bijbelgedeelte uit het boek Prediker dat in detail het aftakelingsproces
beschrijft. Ik heb tussen haakjes de Bijbelse beeldspraak verduidelijkt.
Prediker
12:1 Gedenk
dan uw Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan gij zegt: Ik heb
daarin geen behagen; 2 voordat
de zon verduisterd wordt evenals het licht en de maan en de sterren en de
wolken na de regen wederkeren; 3 op de dag, dat de wachters (de
armen) van het huis (het lichaam) beven en de sterke mannen (de benen)
zich krommen, en de maalsters (de tanden) ophouden, omdat haar aantal
gering geworden is, en zij, die uit de vensters (de ogen) zien, hun
glans verliezen (staar), 4 en de deuren (de oren) naar de straat
gesloten worden; als het geluid van de molen verzwakt, en de stem hoog wordt
als die van een vogel en alle tonen gedempt worden; 5 op de dag, dat men
ook vreest voor de hoogte, en er verschrikkingen op de weg zijn (insomnia), de
amandelboom (witte haren) bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de
kapperbes niet meer helpt (seks) want de mens gaat naar zijn eeuwig huis
en de rouwklagers gaan rond op de straat ; 6 voordat het zilveren
koord (ruggengraat) losgemaakt en de gouden lamp (de schedel)
verbroken wordt; voordat de kruik bij de bron verbrijzeld en het
scheprad in de put verbroken wordt (falen van het hart), 7 en het stof wederkeert tot de aarde,
zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken
heeft.
Dit
beschreven dienstbaar zijn aan de vergankelijkheid is voor alle mensen van alle
generaties van zowel verleden als heden gelijk. Dit zowel voor gelovigen als
voor niet-gelovigen, andersgelovigen, binnen het verbond, buiten het verbond,
enzoverder, allen worden getroffen en er is geen uitzondering.
De
aarde is sinds de eerste rebellie van de mens door de Schepper aan de
vruchteloosheid onderworpen (Romeinen 8:20), leert Paulus in het Nieuwe
Testament.
Paulus
ondervond in zijn eigen lichaam de eerdere beschrijving van het verval van de
mens. In zijn brief aan de Galaten lezen we in hoofdstuk 4 vers twaalf, dat hij
ziek geworden was. Het was vermoedelijk een oogkwaal, zoals we kunnen opmaken
uit Galaten 4:15 en Galaten 6:11:
Galaten 4:12 Weest zoals ik, bid ik u, broeders, omdat
ook ik ben zoals gij. Gij hebt mij in geen enkel opzicht verongelijkt.
13 Ja, gij weet, dat ik aan u de eerste maal, omdat ik ziek geworden was, het evangelie verkondigd heb,
14 en toch hebt gij de verzoeking,
die er voor u in mijn lichamelijke toestand gelegen was, niet als iets
verachtelijks beschouwd of ertegen gespuwd, maar gij hebt mij ontvangen als een
bode Gods, (ja), als Christus Jezus. 15 Gij hebt u toen gelukkig geprezen;
wat is daarvan over? Want ik kan van u getuigen, dat gij, ware het mogelijk
geweest, uw ogen uitgerukt en ze mij
gegeven zoudt hebben.
Aan de Korintiërs schreef Paulus
(2 Korintiërs 12:7-10) dat hem een doorn in het vlees gegeven was, een angel
die hem lichamelijk zwak maakte,waar hij onder gebukt ging.
Driemaal had hij God gebeden die angel weg te nemen, maar vergeefs. Mijn
genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid,
was het antwoord van God op Paulus gebed om genezing.
Ook andere kon Paulus niet altijd helpen. Aan Timoteüs,
zijn vriend en mede-evangelist, die aan gedurige maagongesteldheden leed
schreef Paulus (1 Timoteüs 5:23) als recept voor zijn maag, dat hij niet alleen
water zou drinken, maar ook een beetje wijn.
In de tweede brief aan Timoteüs (2 Tim. 4:20) schrijft
Paulus dat hij een medewerker met de naam Trofimus te Milete, ziek zijnde had
moeten achterlaten.
Aan de
Filippenzen schrijft Paulus in zijn brief aan hen over Epafroditus, een
medestrijder en afgevaardigde van Paulus, dat deze doodziek was geweest, maar
dat God Zich over hem ontfermd had.
Filippenzen
2:25 Maar ik achtte het noodzakelijk, Epafroditus
tot u te zenden, mijn broeder en medearbeider en medestrijder, die uw
afgevaardigde was om mij te helpen in hetgeen ik nodig had. 26 Immers, hij was
vol verlangen naar u allen en ook in zorg, omdat gij gehoord hadt, dat hij ziek was. 27 Hij is ook ziek geweest, de dood nabij,
maar God heeft Zich over hem ontfermd, en niet alleen over hem, maar ook
over mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben. 28 Ik zend hem dan
met te meer spoed, opdat gij, als gij hem ziet, u weer verblijden moogt en ik
minder zorg moge hebben.
Vers 27
geeft vandaag hoop aangezien we mogen weten dat God in deze tijd, de huidige
bedeling van de genade, zich wil ontfermen.
Alhoewel
er toch een groot onderscheid is met de toestand tijdens de bedeling onder de
Wet. Aan het oude Israël dat als natie met de Exodus in 1483 v. Chr. uit
Egypte getrokken was, was de belofte gegeven dat zij vrij van ziekten
zouden zijn, indien zij de Wet zouden onderhouden.
Exodus
15:26 En (Mozes) zeide: Is het, dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult,
en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt
al Zijn inzettingen; zo zal Ik geen van
de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de
HEERE, uw Heelmeester!
De
troost die Paulus, de apostel der heidenen, aan de Romeinen onder de huidige
bedeling, doorgeeft is de volgende:
Romeinen
8:18 Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd
niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. 19
Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods.
Het
openbaar worden van de zonen Gods, gebeurt bij de (tweede) komst van Jezus
Christus. Het is de in de Bijbel beloofde opstanding. Een opstanding die in
chronologische etappes gebeuren zal. Eerst de Christus, vervolgens de Ekklesia (1
Korintiërs 15:20-28), vervolgens Israël en de volken (Daniël 12:2, 3 en 13).
Het is
de troost van de tweede komst van Christus, en de daarmee gepaard gaande
opstanding van de Ekklesia, die Paulus aan de Thessalonicenzen doorgaf, wanneer
zij geliefden aan de dood, aan de verbrijzeling, moesten afgeven.
1
Thessalonicenzen 4:14 Want indien wij geloven, dat
Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, weder brengen met Hem. 15
Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend
overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen,
die ontslapen zijn. 16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des
archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen
eerst opstaan; 17 Daarna wij,
die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en
alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. 18 Zo dan, vertroost elkander met
deze woorden. (NBG Vertaling 1951)
Het
begrijpen van de Romeinenbrief hoofdstuk 8 kan ook vandaag als een troost en
berusting werken wanneer men zelf (of geliefden) getroffen wordt door de eerder
in Psalm 90 beschreven moeite en verdriet eindigend in de verbrijzeling van het
lichaam.
De
Romeinenbrief heeft het over het lijden van de tegenwoordige tijd. Dit lijden
is gelijk voor gelovigen en niet-gelovigen. Alle zijn aan de dienstbaarheid aan
de vergankelijkheid onderworpen. De schepping zucht en is als in barensnood.
Romeinen
8:20 Want de
schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om
(de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in hope echter, omdat
ook de schepping zelf van de
dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid
van de heerlijkheid der kinderen Gods. 22 Want wij weten, dat tot nu toe de
ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. 23 En niet alleen
zij, maar ook wij zelf, [wij,] die
de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten
bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons
lichaam.
De
enige hoop voor de van ouds rebellerende mens is het aannemen van Jezus
Christus als Heer en Heiland, en de verwachting van Zijn (weder)komst als de
Losser die alles hersteld.
Filippenzen
3:20 Want wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen,
waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, 21 die ons vernederd lichaam veranderen zal,
zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht,
waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen
Romeinen
8:24 Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen
hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? 25 Indien wij echter hopen op
hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding. 26 En evenzo komt de
Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar
behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.
27 En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij
namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit. 28 Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen,
die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. 29 Want die
Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot
gelijkvormigheid aan het beeld zijns
Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; 30 en die Hij
tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft,
dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen
heeft Hij ook verheerlijkt. 31 Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als
God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? 32 Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen
Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet
alle dingen schenken? 33 Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het,
die rechtvaardigt; 34 wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat
meer is, de opgewekte, die ter
rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit. 35 Wie zal ons scheiden van de
liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of
naaktheid, of gevaar, of het zwaard? 36 Gelijk geschreven staat: Om Uwentwil
worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen.
37 Maar
in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad.
38 Want ik ben verzekerd, dat noch
dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch
krachten, 39 noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen
scheiden van de liefde Gods, welke
is in Christus Jezus, onze Here. (NBG Vertaling 1951)
In de
vierde eeuw na Christus tijdens de regeerperiode van Keizer Constantijn werd in
het zuiden van de hedendaagse Sinaïwoestijn op de plaats waar men meende dat
Mozes de Tien Geboden in ontvangst nam, een klooster gebouwd. Tot in de
twintigste eeuw zou men zonder meer aannemen dat deze plaats en berg ook de
berg Gods was, zoals in de Bijbel beschreven. Een beetje Bijbelstudie maakt
echter al snel duidelijk dat men voorbarig voor deze locatie gekozen heeft.
Galaten
4: 21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de
wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de
slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees
verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een
diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is
Hagar. 25 Het (woord) Hagar betekent
de berg Sinaï in Arabië. Het staat
op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in
slavernij.(NBG Vertaling 1951)
De
apostel Paulus plaatst de berg Sinaï duidelijk en gezaghebbend in Arabië en wijst
zelfs de locatie van de berg aan: namelijk Hagar. Een naam die Sinaï betekent.
Hij doet dit bij het doorgeven van een geestelijke les via het wijzen op twee
bedelingen in de Heilsgeschiedenis, de bedeling van de Wet namelijk, die
voorafging aan de huidige bedeling van de genade (Gal. 5:5). Maar laat ons bij
Sinaï blijven.
In mijn
werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk:
de ligging van de berg Gods in Arabië, blz. 113-120, wees ik op een studie van Howard Blum (The Gold of Exodus, The Discovery
of The Most Sacred Place on Earth, 1998). Deze onderzoeker identificeert overtuigend
de berg Jabal al Lawz in Saoedi Arabië met de Bijbelse Sinaï.
Wanneer
men een Bijbelse encyclopedie openslaat en men zoekt het woord Sinaï op, dan
blijkt dat meerdere locaties in aanmerking komen en eerlijkheidshalve vermeldt
men er telkens bij dat een en ander nog niet duidelijk is. Hetzelfde commentaar
kan men lezen bij het opzoeken van andere relevante plaatsnamen in verband met
de exodusroute zoals Teman, Paran, Seïr, Hazeroth, Etham, Shur, Horeb en Sinaï.
Dit betekent echter wel dat de weg voor verder onderzoek, openligt.
Ik laat
me leiden door wat Paulus leert betreffende de locatie van de berg Gods en de
bedoeling van dit artikel is om een en ander vanuit de andere Bijbelboeken zoals
Numeri, Deuteronomium, Habakuk, 1 Koningen en Galaten te laten bevestigen.
Vooreerst is het belangrijk om te zien welk gebied Paulus bedoelde wanneer hij
het over Arabië heeft. Het Arabië van Paulus tijd was het koninkrijk der
Nabateeërs. Een koninkrijk dat zich uitstrekte over de huidige landen: Jordanië
en het noordwesten van Saoedi-Arabië. De huidige plaats Hegra zou mogelijk in
verband met het Bijbelse Hagar kunnen verbonden worden? Het Arabische Hegra is
dan hetzelfde als het Griekse Hagar, de taal waarin Paulus zijn brieven
schreef.
Maar
ook andere Bijbelboeken wijzen de weg naar Arabië, waar de berg Gods gezocht
moet worden.
Habakuk 3:1 Het gebed van
Habakuk, de profeet. Op Sigjonot. 2 HERE, ik heb de tijding aangaande U
vernomen, ik ben, HERE, met vreze voor uw werk vervuld; roep het in het leven
in de loop der jaren, maak het openbaar in de loop der jaren; gedenk in de
toorn aan ontfermen! 3 God komt van
Teman en de Heilige van het gebergte Paran. Sela Zijn majesteit bedekt de
hemelen, en de aarde is vol van zijn lof. 4 Er is een glans als van zonlicht,
lichtstralen heeft Hij aan zijn zijde en daar is het omhulsel zijner kracht. 5
Voor Hem uit gaat de pest en koortsgloed volgt Hem op de voet. 6 Hij staat en
doet de aarde schudden; Hij ziet rond en doet de volken van schrik opspringen,
de aloude bergen liggen verpletterd, de eeuwige heuvelen zinken ineen; de
eeuwenoude wegen zijn zijne.
God komt van Teman en de Heilige van het
gebergte Paran, was al geschiedenis in de dagen van de profeet
Habakuk en verwijst naar het optreden van de HERE God bij de verlossing van
Zijn volk uit Egypte. Het hierna volgende Bijbelcitaat bevestigt dit:
Deuteronomium 33:1 Dit
is de zegen, waarmede Mozes, de man Gods, de Israëlieten vóór zijn sterven
gezegend heeft. 2 Hij zeide: De HERE is
gekomen van Sinaï en over hen opgegaan uit Seïr; Hij is in lichtglans
verschenen van het gebergte Paran en gekomen uit het midden van heilige
tienduizenden; aan zijn rechterzijde zagen zij een brandend vuur.
Wanneer
we Deuteronomium hoofdstuk 33 als gids gebruiken vanaf de berg Sinaï in Arabië
en de weg terug naar Egypte nemen, komen we eerst in Seïr en daarna over het
gebergte Paran aan de Egyptische grens. Seïr bevond zich in het dal van het
Seïr-gebergte, op een hedendaagse kaart wordt dit nu Shera in Jordanië genoemd.
Shera is tegenwoordig vooral bekend vanwege de Nabateese oudheidstad Petra die
daar uit de roze gekleurde zandstenen rotsen is gehouwen.
De berg
Jabal al Lawz is de meest logische keuze voor de hierboven beschreven route. Dit
is één manier ter uitstippeling van de genomen reisroute door de Israëlieten.
In het
Bijbelboek Numeri vinden we alle stopplaatsen of pleisterplaatsen van de
Israëlieten vanaf hun vertrek in Egypte tot aan Sinaï en veertig jaar later hun
reis naar het Beloofde Land. Ik heb in de Bijbeltekst bij de pleisterplaatsen
de getallen van één tot twaalf tussen ronde haakjes aangebracht.
Numeri
33:1 Dit zijn de pleisterplaatsen der Israëlieten, die uit het land Egypte
uitgetrokken waren naar hun legerscharen onder leiding van Mozes en Aäron; 2
Mozes namelijk beschreef hun tochten van pleisterplaats tot pleisterplaats naar
het bevel des HEREN; en dit zijn hun pleisterplaatsen op hun tochten. 3 Zij
braken op van Rameses in de eerste maand, op de vijftiende dag der eerste
maand; daags na het Pascha trokken de Israëlieten uit door een opgeheven hand,
voor de ogen van alle Egyptenaren, 4 terwijl de Egyptenaren bezig waren degenen
te begraven, die de HERE onder hen geslagen had, alle eerstgeborenen; de HERE
toch had aan hun goden strafgerichten geoefend. 5 De Israëlieten dan braken op
van Rameses (1) en legerden zich te Sukkot (2). 6 Zij braken op van Sukkot
en legerden zich te Etam (3), dat
aan de rand der woestijn ligt. 7 Zij braken op van Etam en keerden weder naar Pi-Hachirot (4), dat tegenover
Baäl-Sefon ligt, en zij legerden zich tegenover Migdol. 8 Zij braken op van
Pi-Hachirot en gingen midden door de zee naar de woestijn, en zij gingen drie
dagreizen ver door de woestijn van Etam en legerden zich te Mara (5). 9 Zij braken op van Mara en
kwamen te Elim (6); te Elim nu waren
twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen; daar legerden zij zich. 10 Zij
braken op van Elim en legerden zich aan de
Schelfzee(7). 11 Zij braken op
van de Schelfzee en legerden zich in de
woestijn Sin(8). 12 Zij braken
op van de woestijn Sin en legerden zich te Dofka
(9). 13 Zij braken op van Dofka en legerden zich te Alus (10). 14 Zij braken op van Alus en legerden zich te Refidim (11), waar voor het volk geen
water was om te drinken. 15 Zij braken op van Refidim en legerden zich in de
woestijn Sinai (12).
Herinner
nu dat een degelijke Bijbelse encyclopedie bij alle hierboven vernoemde
plaatsen een vraagteken plaatst. Zelfs over de ligging van vertrekplaats in
Egypte de plaats Rameses of Raämses, wordt gediscuteerd. Meerdere onderzoekers
identificeren namelijk de Bijbelse stad Rameses met het hedendaagse Qantir, en
dit als een gevolg van hun voor waarheid houden van de gehanteerde Sothis-kalender
door de orthodoxe Egyptologie, met als resultaat farao Ramses II van de negentiende
dynastie als de farao van de Exodus.
De
Bijbel plaatst het vertrekpunt van de Exodus bij de plaats Rameses nabij Zoan, het Egyptische Tanis van de
oudheid. Zie Psalm 74:12 Ten
aanschouwen van hun vaderen deed Hij wonderen in het land Egypte, het veld van
Zoan; .
De tweede
stopplaats was te Sukkot, een plaats
halverwege de huidige Sinaïwoestijn, in. De volgende stopplaats van de
Israëlieten was Etham aan het
noorden van de golf van Akaba. Het is in deze regio dat het Egyptische leger
zijn einde vond wanneer zij de Israëlieten achtervolgden. Het is vanaf Etam dat
de reis naar Arabië begon. De eerste woestijn waar de Israëlieten door moesten
gaven ze de naam: de woestijn van Shur en/of Etham. Het is dezelfde regio waar
koning Saul met zijn leger vijfhonderd jaar later langs trok in zijn strijd
tegen Amalek. Saul trok toen vanuit Telaïm nabij Jericho de Jordaan over en
vervolgens langs de zogenaamde koninklijke weg naar het zuiden, in de richting
van Petra waar in de nabijheid de stad van Amalek lag. De woestijn van Shur is
te plaatsen aan de beide zijden van de hedendaagse golf van Akaba. De naam Shur
staat voor muur wat verwijst naar de bergketen aan beide zijden van de golf. De
volgende pleisterplaats is Mara dat een Hebreeuws woord is en de betekenis van
bitter heeft vanwege de kwaliteit van het water aldaar. De Israëlieten
bereikten deze plaats na een mars van drie dagen door de woestijn en klaagden
over het bittere water. Het Hebreeuwse Mara wordt algemeen geïdentificeerd met de
hedendaagse plaats al-Bad in Saoedi Arabië. De onderzoeker Howard Blum (The
Gold of Exodus the discovery of the most sacred place on earth 1998) laat
vanaf deze plaats de Israëlieten richting berg Jabal al Lawz trekken, de berg
Gods of Sinaï.
Het
christendom plaatst sinds de vierde eeuw na Christus al de vernoemde plaatsen (met
vraagtekens erbij) van Numeri 33:1-15 in de hedendaagse Sinaïwoestijn. Bij het
opstellen van landkaarten schroomt men zich niet om hier en daar een vraagteken
weg te laten alsof een en ander vast zou staan, wat niet het geval is.
Een
voorbeeld is Midian waar Mozes veertig jaar eerder naar toe gevlucht was, en
waar de berg Gods gelegen was. Op menige kaart zal men de naam MIDIAN en/of
Midianieten ook gedeeltelijk over de hedendaagse Sinaïwoestijn plaatsen, wat
niet eerlijk is. Flavius Josephus maakte in zijn historisch werk (Joodse
Oudheden, Boek 2, xi.1) duidelijk dat Midian aan de Rode Zee ligt en hij noemt
de plaats waar Mozes na een tocht door de woestijn terecht kwam: Madiane. Deze
plaats kan men heden op een landkaart van het Arabische schiereiland nog altijd
terugvinden onder de naam Modiana. In hetzelfde gebied zou Mozes gedurende
veertig jaar de schapen van zijn gastheer Jethro weidden. In datzelfde gebied,
leert Josephus, lag de berg Gods of Sinaï en vond het wonder van de brandende
maar niet verterende braamstruik plaats, en kreeg Mozes van God het bevel om
Zijn volk uit Egypte te leiden.
De
ligging van de berg Jabal al Lawz als eindpunt van de exodustrek past binnen
het Bijbelse verhaal:
1.
Mozes die vanuit Midian op weg naar Egypte trekt
komt onderweg zijn broer Aaron tegen die hem op een woord van God tegemoet ging.
De ontmoeting vond plaats nabij de berg Horeb. (Exodus 4: 27 En
de HERE zeide tot Aäron: Ga Mozes in de woestijn tegemoet. Hij ging en
ontmoette hem bij de berg Gods en kuste hem.) Dit Schriftgedeelte plaatst de
berg Gods noordelijk van Al Bad (Midian) de woonplaats van de schoonvader van
Mozes.
2.
En volgens het Bijbelboek Deuteronomium 1:2 zijn
het elf dagreizen vanaf Horeb tot Kades-Barnea wat alleen mogelijk is indien de
berg Gods de Jabal al Lawz is.
CHRONOLOGIE:
In mijn
werk TIJD en TIJDEN, 2015,
verankerde ik het jaar van de Exodus met het jaartal 1483 v. Chr., op de
tijdsbalk. Dit jaartal was het resultaat van het chronologisch hanteren van de
opgave van Jubeljaren door William Whiston. In totaal waren er volgens Whiston dertig
jubeljaren van 1395/1394 v. Chr. tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus het
aangename jaar des HEREN of Jubeljaar uitriep en zich als Messias
bekendmaakte. Van het eerste Jubeljaar van sept/1395 tot okt/1394 v. Chr. zijn
het zeven maal zeven jaar terug (sabbatjaren van maart/tot april tot
maart/april) tot het begin van de inname van het Beloofde Land in 1443 v. Chr. Mozes
was kort daarvoor in de leeftijd van 120 jaar gestorven. Veertig jaar daarvoor
plaatsen we chronologisch de Exodus in 1483 v. Chr. (Voor wie het boek wil
aanschaffen: zie link http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Tot
hier wat het historische aspect betreft van de berg Gods. In de (verre) toekomst
zal een overblijfsel van Israël tijdens de Apocalyps naar dezelfde woestijn
uitgeleid worden ter bewaring van de koning van het Noorden (Daniël 11:40-41),
die het land Israël, het Sieraadland dan overrompeld heeft.
Hosea
2:13 Daarom,
ziet, Ik zal haar lokken, en zal haar
voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar hart spreken. 14 En Ik zal haar
geven haar wijngaarden van daar af, en het dal Achor, tot een deur der hoop; en
aldaar zal zij zingen, als in de dagen
harer jeugd, en als ten dage, toen zij optoog uit Egypteland. 15 En het zal te dien dage geschieden,
spreekt de HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn Man; en Mij niet meer noemen
zult: Mijn Baäl! 16 En Ik zal de namen der Baäls van haar mond wegdoen; zij
zullen niet meer bij hun namen gedacht worden. 17 En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild
gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte
des aardbodems; en Ik zal den boog, en het zwaard, en den krijg van de aarde
verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen. 18 En Ik zal u Mij
ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en
in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden. 19 (En Ik zal u Mij
ondertrouwen in geloof; en gij zult den HEERE kennen. 20 (En het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, spreekt de
HEERE; Ik zal den hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren. 21 En de aarde
zal het koren verhoren, mitsgaders den most en de olie; en die zullen Jizreël
verhoren. 22 En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over
Lo-ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal
zeggen: O, mijn God! (Statenvertaling)
De Bijbel
leert een derde herstel van de Joden in het oude land der vaderen, geestelijke
en nationaal. Een groot deel van het christendom, vooral de gevestigde kerken,
leert daarentegen de vervangingsleer, een leer die zegt dat het christendom
door God in de plaats van Israël is gesteld en de Joden verworpen. Er zijn
nochtans heel wat Bijbelgedeelten die een herstel van Israël leren en moeilijk
van toepassing op de kerk zijn. Een voorbeeld is de profetie waar het
Bijbelboek Amos mee afsluit, en duidelijk betrekking heeft op de periode na 70
AD met de wegvoering in ballingschap van de Joden door de Romeinen.
Amos 9:11
Te dien dage zal Ik de vervallen hut van
David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is
ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds, 12
opdat zij beërven de rest van Edom
en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van de
HERE, die dit doet. 13 Zie, de dagen
komen, luidt het woord des HEREN, dat de ploeger zich aansluit bij de
maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen
druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overvloeien. 14 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn
volk Israël: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden
zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen
en de vrucht daarvan eten. 15 Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt
uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de HERE, uw God. (NBG Vertaling
1951)
De
profetie van Amos wordt pas werkelijkheid nadat de koning van het noorden van
de profeet Daniël door het land geraasd heeft. Op het hoogtepunt van deze
verdrukking wordt een overblijfsel van Israël naar de Over-Jordaanse woestijn
geleidt.
Jeremia
31:1 Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot
een God zijn; en zij zullen Mij tot een volk zijn. 2 Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard
heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik henenging om
hem tot rust te brengen. 3 De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik
heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met
goedertierenheid. (Statenvertaling)
De berg
Gods zien we opnieuw vermeldt worden in het laatste Bijbelboek Openbaring.
Openbaring
14:1 En ik zag en zie, het Lam stond op
de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden
zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden.
Het is
van daar uit dat het herstel van Israël in het komende Messiaanse Vrederijk een
aanvang zal nemen.
Wettelijk
depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden:
Bijbel, Eschatologie.
ISBN:
978 16 1627 432 0
NUR:
702
Tenzij
anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Jesaja 25:6 En de HERE der heerscharen
zal op deze berg voor alle volken een feestmaal van vette spijzen aanrichten,
een feestmaal van belegen wijnen: van mergrijke, vette spijzen, van gezuiverde,
belegen wijnen. 7 En Hij zal op
deze berg de sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking,
waarmede alle volken bedekt zijn. 8 Hij zal voor eeuwig de dood
vernietigen, en de Here HERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de
smaad van zijn volk zal Hij van de gehele aarde verwijderen, want de HERE heeft
het gesproken. 9 En men zal te dien dage zeggen: Zie, deze is onze God,
van wie wij hoopten, dat Hij ons zou verlossen; dit is de HERE, op wie wij
hoopten; laten wij juichen en ons verblijden over de verlossing die Hij geeft. (NBG Vertaling 1951)
PROLOOG
Het boek Openbaring, het laatste
boek van de Bijbel, in het Grieks, de taal van het Nieuwe Testament, genaamd
Apocalyps, leert de komst van de Koning der koningen naar de aarde. Het is het
beloofde Godsrijk dat vanuit de hemel van God door de persoonlijke terugkeer
van Jezus Christus, de opgestane Heer en Heiland, zal opgericht worden. De
Apocalyps is ook een boek dat rampen voorspelt en de naam Armageddon alleen al
roept met recht onheilsgedachten op. De exegese van de gevestigde kerken leert
dat het boek in ongeveer het jaar 90 AD door (een) Johannes geschreven werd,
met de bedoeling de christenen die dan door vervolgingen van de Romeinse
keizers gingen, moed in te spreken door ze hoop op betere tijden te geven. De
apostel deed dit, volgens de exegese, door te schrijven over de aanvallen van
boze machten op de christenen, rampen die het naderende einde aankondigden en
de komst van het Rijk Gods. Volgens deze exegese is het boek Openbaring,
geschiedenis dat zich ten tijde van het Romeinse Rijk afspeelde. Geen profetie
wordt gezocht noch verwacht.
De bekende twaalf artikelen van
het geloof leren nochtans de komst van Christus: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de
aarde. En in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onze Here; die ontvangen is
van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria; die geleden heeft onder
Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, neergedaald in de hel;
op de derde dag opgestaan uit de doden; opgevaren naar de hemel, en zit aan de
rechterhand van God, de almachtige Vader; vandaar zal Hij komenom te oordelen de levenden en de
doden. Ik geloof in de Heilige Geest. Ik geloof een heilige, algemene,
christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen; vergeving van de zonden;
opstanding van het vlees;
Ik meen dat artikel 7 de
wederkomst van Christus leert. Een verwachting die de gevestigde kerken, over
de eeuwen heen, opgegeven hebben. Het boek: Openbaring, zie ik als een
profetisch boek. Het boek Openbaring wordt uiteindelijk geschiedenis,(!) maar
dan geschiedenis van tevoren geschreven. Het boek leert dat er een periode
komt dat Satan 1000 jaar gebonden zal worden. Deze periode heet in het
Grieks, de taal van het Nieuwe Testament, chilia etè, waarvan het woord
chiliasme is afgeleid. En uit het Latijn heeft men Millennium afgeleid. Het
boek Openbaring is een moeilijk Boek, en dit vanwege de inhoud en als een
gevolg van de moeilijk te verklaren visioenen die de apostel Johannes te zien kreeg. Dit laatste is
belangrijk. Johannes verklaart namelijk aan het einde van de Openbaring het
volgende: En
ik, Johannes, ben het die deze dingen hoorde en zag. Men kan niet zo maar alle visioenen allegoriseren, maar
is verplicht trachten te begrijpen wat Johannes gezien heeft en dit over
toekomstige zaken, want beste lezer(es), het is een Profetisch Boek, zoals ook
het eerste hoofdstuk van de Openbaring onmiddellijk duidelijk maakt. De
Gemeente of Kerk vind men in het boek Openbaring niet terug. Vanaf het
eerste hoofdstuk van Openbaring wordt de draad met het oude verbondsvolk Israël
opnieuw opgenomen.
1:1 Openbaring
van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen
weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan
zijn dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven. 2 Deze heeft van het woord Gods getuigden van het getuigenis
van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft. 3 Zalig hij, die voorleest, en
zij, die horende woorden der profetie, en bewaren,
hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.
De Gemeente en de genadetijd van
het evangelie, die hun begin met het Pinksterfeest van het jaar 30 AD in
Jeruzalem zagen, wordt niet meer vermeldt noch aangesproken. Zij zijn
verdwenen. De draad met het Joodse volk, dat na de verwerping van Jezus als Messias,
veertig jaar later in 70 AD voor een tweede maal in ballingschap ging, wordt in
het boek Openbaring opnieuw opgenomen. Zij worden geestelijk en nationaal voor
een derde maal door de God van de Bijbel hersteld.
Ik heb, na meer dan dertig jaar
Eschatologische zelfstudie, gebroken met de gangbare evangelische exegese dat
de Kerk in de zeven brieven aan gemeenten in Asia aangesproken wordt. Voor mij
is het inmiddels duidelijk dat gans het Boek Openbaring profetie is en de
geschiedenis van Israël en de Joden vanaf de Exodus uit Egypte tot op heden
heel duidelijk in de brieven terug te vinden is. De zeven gemeenten of
synagogen zijn:
Efeze (vermeld in Handelingen en
brieven Paulus),
Smyrna (niet vermeld in Handelingen of
brieven Paulus),
Pergamum (niet vermeld in Handelingen of
brieven Paulus),
Thyatira (vermeld in Handelingen),
Sardes (niet vermeld in Handelingen of
brieven Paulus),
Filadelphia (niet vermeld in Handelingen of
brieven Paulus) en
Laodicea (vermeld in brieven Paulus).
De zeven brieven zijn aan zeven
Joodse synagogen gericht. Uiteraard zitten hier geestelijke lessen voor de
christen in en dit op basis van wat Paulus, de apostel der heidenen, leert in
Romeinen 15:4 en 1 Korintiërs 10:6. Iedere brief sluit af met een oproep: Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest
tot de gemeenten zegt, gemeenten in het meervoud. Er zitten dus
geestelijke lessen in iedere brief, lessen die niet noodzakelijk aan een
tijdsperiode gebonden zijn. Alle zeven brieven zijn ook iedere keer gericht aan
de engel der gemeente: Schrijf aan de engel der gemeente te . Hier kan alleen maar de synagoge mee bedoelt zijn.
Tussen de ekklesia, het lichaam van Christus, en de Heer Jezus Christus, het
hoofd van de ekklesia, staat geen engel of een of andere tussenpersoon. Waar twee of drie in mijn naam vergaderd
zijn, daar ben Ik in uw midden zegt Christus tot iedere kring van
christenen, zonder tussenpersoon. De gangbare protestantse uitleg betreffende
de engel der gemeente is dat deze engel de voorganger of dominee zou
voorstellen. De bediening van de (mannelijke) voorganger en dominee is echter
uit een christelijk-protestantse traditie ontstaan en is vreemd aan de Bijbelse
Ekklesia die rang en standenvrij is.
Galaten 3:27 Want gij allen, die in Christus gedoopt
zijt, hebt u met Christus bekleed. 28 Hierbij is geen sprake van Jood of
Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers
één in Christus Jezus.
Kolossenzen 3:10b die vernieuwd wordt tot volle kennis naar
het beeld van zijn Schepper, 11 waarbij geen onderscheid is tussen Griek
en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar alles
en in allen is Christus.
Het christendom kent in
tegenstelling tot de Bijbelse Ekklesia wel rangen en standen en onderscheid
tussen mannen en vrouwen. Het Europese christendom van de laatste 1900 jaar is
een geschiedenis van een exclusieve mannenzaak, van geweldenaars die erop uit
waren om hun koninkrijk te vestigen. Nooit heeft bvb het christendom, noch
het Rooms-katholicisme, noch het protestantisme noch de Oosters-orthodoxe
kerken, het Europese imperialisme veroordeelt. Iets dat zij op basis van een
Bijbels moreel gezag hadden moeten doen. In tegendeel, altijd volgden zij in het
kielzog van de kolonisatoren van hun respectievelijke nationale staten en
koloniseerden zij duchtig mee onder de mom van zieltjeswinnen mee. Dit gedrag
is volledig vreemd aan het evangelie van Christus. Vele zogenaamde zielen
werden ook nooit gewonnen. Een voorbeeld is Nederlands-Indië dat vanaf de zestiende
eeuw gekoloniseerd uitgebuit werd. De autochtone bevolking was toen al
islamitisch en werd in de tweede helft van de twintigste eeuw na het einde van
de kolonisatieperiode, als Islamitisch zijnde achtergelaten.
Toen in de negentiende eeuw de
industrialisatie in Europa een aanvang nam met als een gevolg een trek van de
arbeiders van het platteland naar de steden gevolgd door de uitbuiting van hen
door de rijke industriëlen zwegen de gevestigde kerken tegen het onrecht.
Integendeel, zij rechtvaardigden vanuit hun tradities het discriminerende
klassenverschil.
In de exegese dat de gemeenten in
het boek Openbaring het christendom zou voorstellen wordt met geen woord gerept
over het Oosters Schisma. De scheuring namelijk van het christendom in 1054 AD.
In dat jaar excommuniceerden paus Leo IX van de Rooms-katholieke kerk en
patriarch Michael Caerularius van Constantinopel elkaar wederzijds en werd het
schisma tussen beide kerken na een eeuwenlange periode van vervreemding een
feit. Geen woord ook in de gangbare exegese over de vernietiging van het
Oost-Romeinse christendom als een gevolg van de Arabischislamitische opmars
vanaf de zevende eeuw AD. Wel wordt in Sardes de opkomst van het protestantisme
gezien. Het is duidelijk dat de uitleg betreffende de zeven brieven aan de
zeven gemeenten door een westelijke protestantse bril gezien wordt.
Bij de studie van de Bijbel is het belangrijk de verschillende
bedelingen Gods te onderscheiden. De gevestigde kerken onderscheiden geen
bedelingen in Gods heilsplan met deze wereld. Zij zien één kerk of gemeente van
geredde mensen en dit van af Genesis tot in der eeuwigheid.
De bedelingenleer dateert van de negentiende eeuw,
komt volgens hen uit protestantse-sektarische hoek en wordt verworpen. Het
woord bedeling komt in de grondtekst van de Bijbel niet voor. Een Bedeling
veronderstelt dat God over de eeuwen heen vele malen en op verschillende wijzen
met volken en individuen is omgegaan en omgaat. De onderzoeker Clarence Larkin
e.a. onderscheiden tot zeven bedelingen vanaf Genesis. Het is niet mijn
bedoeling om nu in detail de verschillende herkenbare bedelingen in de Bijbel
te behandelen. Ik wens mij alleen te concentreren op de huidige bedeling van de
genade, die na de bedeling van de wet van Mozes gekomen is, en die eens door
God afgesloten zal worden. Na het afsluiten van de huidige bedeling der genade
volgt een nieuwe bedeling: het komende Messiaanse Vrederijk. Met deze bedeling
wordt Israël, het oude verbondsvolk, hersteld. Dit geprofeteerde Messiaanse
Vrederijk is ook niet de traditionele eeuwigheid, maar zal na een periode van
1000 jaar ook afgesloten worden.
Bedelen, rechte voren trekken of de Schrift snijden,
doen we in feite allemaal. De gevestigde kerken verdelen de Bijbel bijvoorbeeld
in een Oude en een Nieuwe Testament wat in wezen ook bedelen is. Wanneer
Bijbelgetrouwe christenen zich bij het eten tegoed doen aan bijvoorbeeld mosselen
met patatfrites of gevulde tomaten met garnalen doen ze in wezen aan het
bedelen van de Bijbel want zij demonstreren (dikwijls onwetend) zo dat de spijs
wetten van Israël niet voor hen zijn. En terecht. In de huidige genadetijd is
het oude verbondsvolk Israël als heilsorgaan door God opzijgezet, en gelden
deze wetten voor de christen niet. Hij of zij is als christenindividu vrij om
te eten wat en wanneer hij of zij wil.
De voortreffelijke Bijbelvertaling NBG 1951 heeft
eenmaal het woord bedeling in haar vertaling opgenomen. Ik citeer hierna het
gedeelte omdat het gebruik van het woord bedeling, voor verbond, veel duidelijk
maakt.
Galaten 4:21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan,
luistert gij niet naar de wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham
twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de
slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte.
24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee
bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar.
25 Het (woord) Hagar betekent de berg Sinai in Arabië. Het staat op één
lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in
slavernij. 26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze
moeder.
Dit Schriftgedeelte heeft het
duidelijk over twee verschillende bedelingen. Twee tijdperken in de
geschiedenis van Gods heilsplan tot op heden. Het boek Openbaring betekent een
scharniermoment van de huidige bedeling van de genade die dan afgesloten wordt,
zoals eertijds God de deur sloot van de ark van Noach en de grote vloed als
oordeel over de wereld van toen liet komen, naar een nieuwe tijd waar de draad
met de Joden opnieuw opgenomen wordt. Wanneer we dit willen herkennen gaat er
veel van het boek Openbaring voor ons open. Aan u, dierbare lezer(es) de keuze:
ofwel is het boek Openbaring een moeilijk boek dat alleen geschiedenis is, of
wordt het een boek dat weliswaar moeilijk blijft, maar een deur opent naar de
verwachting van een toekomstig paradijs, dat eens lang geleden verloren ging
maar straks hersteld wordt.
Wanneer het boek
Openbaring geen geschiedenis blijkt te zijn, maar gans en volledig profetie,
valt er heel wat exegesedruk weg. Een voorbeeld: de grote hoer van het
zeventiende hoofdstuk van Openbaring, is nu niet meer de Rooms-katholieke kerk,
zoals menig protestants onderzoeker de laatste vierhonderd jaar leerde, maar is
een voorstelling van een religieuze tegenstander die zich in de toekomst nog
moet manifesteren. Deze organisatie zal wel haar zetel in Rome hebben. Naar de
toekomst toe is trouwens heel wat religieuze activiteit te verwachten.
Uiteindelijk zullen, naar het boek Openbaring, alle religies samensmelten en
een tegenstander van de God van de Bijbel worden. Ik schrijf met nadruk de God
van de Bijbel, om een duidelijk onderscheid te maken met de vele andere
Godprojecties die alle claimen de Almachtige te zijn. Wanneer de vervulling van
de profetieën van het boek Openbaring nog toekomst is dan is de consequentie
ook dat bijvoorbeeld de 144.000 verzegelden, 12.000 uit elke stam van Israël,
niet de kerk of een uitgekozen groep van de Ekklesia voorstellen, maar
gewoonweg Israëlieten zijn, zoals het Schriftwoord zo duidelijk leert. De
twaalf stammen worden in het zevende hoofdstuk van het Bijbelboek Openbaring
één voor één opgesomd. Ware allegorische acrobatie is er nodig om dit te
vergeestelijken en op de kerk van nu toe te passen. De conclusie van dit alles
is dan ook dat het zendingsbevel wat de prediking van het komende koninkrijk
Gods betreft, waarna het einde volgt, door 144.000 Israëlis zal gebeuren. Het
sleutelwoord in de komende Koninkrijks-prediking zal zijn: bekeer u. Het
sleutelwoord in de huidige genadebedeling is: geloof!
De brief aan Laodicea
in het derde hoofdstuk is volgens mijn exegese nu ook niet aan de
christengemeente geschreven, maar aan de synagoge Israël. Laodicea betekent
volksregering. Het sinds 1948 nationaal herstelde Israël is een democratische
staat. Het is een modelstaat in het Midden-Oosten, wat westerse regeringsvorm
betreft. Israël is een seculiere staat met scheiding der machten. Scheiding ook
tussen religie en staat. Een staat van, door en tot het volk. Een trotse staat
die nog maar net zijn zestigste verjaardag vierde en in de periode tussen 1948
en 1982 vijf verdedigingsoorlogen won tegen de sterkere buurlanden, Egypte,
Syrië, Jordanië en Libanon.
Na het einde van de
koude oorlog met de val van de Berlijnse muur in 1989 met daarop het
desintegreren van Sovjet-Unie, gevolgd door de eerste Golfoorlog van de
Verenigde Naties, volgden vredesakkoorden tussen Israël en de buurlanden (met
uitzondering van Syrië) die hun claim op Palestina opgaven maar wel verwachten
dat Israël tot een vredesoplossing komt met de Arabische inwoners van de
Westbank en Gaza, door middel van de oprichting van een tweede staat in
Palestina en opnieuw een deling van Jeruzalem. Een oplossing die wanneer ik dit
schrijf nog niet in zicht is maar op basis van het Profetische Woord van de
Bijbel te verwachten is. De Bijbel voorspelt een schijnvrede die een
Pseudo-Messias (de eerste ruiter op het witte paard) brengt en door de Joden
aanvaard zal worden. Uiteindelijk cumuleert dit alles zeven jaar later tot het
gevreesde Armageddon en de komst van Christus Jezus op de Olijfberg te
Jeruzalem. Dezelfde plaats waar Hij in 30 AD naar die andere dimensie ten hemel
voer met de belofte van zijn terugkomst.
De zeven brieven aan
de zeven gemeenten in Asia bij de aanvang van het boek Openbaring,
geadresseerd, zijn alle aan synagogen gericht. De brief van Efeze waar de reeks
mee begint is aan de synagoge van Efeze gericht en niet aan de christengemeente
die ook in Efeze vertegenwoordigd was. Wanneer we de inhoud van de brief van
Christus aan Efeze in het boek Openbaring, vergelijken met de brief van Paulus
aan Efeze blijkt heel duidelijk dat we met twee verschillende bedelingen of
huishoudingen Gods in de tijd te maken hebben. De brief van Paulus aan Efeze werd in 60 AD vanuit de gevangenis in Rome geschreven.
Volgens de chronologische heilsgeschiedenis bevinden we ons in de periode vlak
na het afsluiten van het boek Handelingen met hoofdstuk 28. Sinds Pinksteren
met het begin van de evangelieprediking waren er dertig jaar verlopen. De
Joodse leiders te Rome wijzen de boodschap van Paulus af en halen de profetie
van de profeet Jesaja hoofdstuk 6 over zich heen. Het volk Israel wordt van dan
af definitief als heilsorgaan opzij gezet en de Heilige Geest openbaart Zijn
werk met de Ecclesia Gemeente Kerk:
Handelingen 28:25Terecht heeft de heilige Geest
door de profeet Jesaja tot uw vaderen gesproken, 26 zeggende: Ga heen tot
dit volk en zeg: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins
verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken;
27 want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend
geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen
en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zij zich bekeren,
en Ik hen zou genezen. 28 Het zij u dan bekend, dat dit
heil Gods aan de heidenen gezonden is; die zullen dan ook horen! 29 [En
nadat hij dit gezegd had, gingen de Joden al redetwistende heen.] (NBG
Vertaling 1951)
Niet alle manuscripten hebben
Efeze als geadresseerde en dus heeft de brief ook in alle andere plaatsen in
Asia waar christengemeenten waren gecirculeerd. De brief van Paulus aan de
Laodiceërs zoals vermeld in Kolossenzen 4:16 ( En
wanneer deze brief bij u is voorgelezen, zorgt dan, dat hij ook in de gemeente
te Laodicea voorgelezen wordt en dat ook gij die van Laodicea u laat
voorlezen.) is in feite de zogenaamde
Efeze-brief.
Het hoofdthema van de Efeze-brief
is het geheimenis van de roeping der heidenen'. Paulus ontvouwt Gods plan om
mensen uit elk volk, zowel vrouw als man van welke afkomst ook, samen te
brengen in Christus. In dit Lichaam is ieder een gelijk. Dit Lichaam is de
Gemeente van Christus en is niet te verwarren met de bruid van Christus die het
herstelde Israël zal zijn. De
Efeze-brief van Paulus leert dat een mens alleen
door genade behouden, gered kan worden. Zie o.a.hoofdstuk 2:8 Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave
van God; 9 niet uit werken,
opdat niemand roeme. 10 Want
zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die
God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
In schijnbare contradictie staat
tegenover de brief van Paulus aan de Efeziërs de brief aan de synagoge van
Efeze dat o.m. luidt: Openbaring 2:2 Ik weet uw werken, en uw arbeid, en
uw lijdzaamheid. Enz. Het is een schijnbare contradictie want de conclusie moet
zijn dat het twee verschillende geadresseerden zijn over twee bedelingen Gods
heen.
Ook het zesde hoofdstuk van
Openbaring maakt duidelijk dat we in de daar beschreven toekomstige
tijdsperiode in een nieuwe bedeling Gods gearriveerd zijn. Het gebed van de
martelaren die God om vergelding roepen is een gebed dat geen christen vandaag
over zijn of haar lippen kan krijgen zonder een vermaning van de inwonende
Heilige Geest van God te ontvangen.
Openbaring 6:9 En toen Hij het
vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht
waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. 10 En zij
riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige
Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed nietaan hen, die op de aarde wonen?
Wanneer het ganse
boek Openbaring nog toekomst is, is de consequentie dat er in Jeruzalem een
nieuwe eredienst te verwachten is. In het elfde hoofdstuk van het boek
Openbaring wordt de ark van het verbond in de hemel van God zichtbaar.
De tegenstander zal dit op aarde imiteren.
De eerste ark gaat
terug tot de woestijnperiode onder Mozes en wordt beschreven in het Bijbelboek
Exodus hoofdstuk 25. De ark heeft de Israëlieten op al haar tochten en verblijfplaatsen vanaf
haar ontstaan na de Exodus uit Egypte in 1483 voor Christus, vergezeld. In het
Oude Testament zijn er honderden verwijzingen naar gebeurtenissen betreffende
de ark van het verbond. Ten tijde van Salomo werd zij in de tempel in het
Heilige der heiligen neergezet. Een vertrek van de tempel waar met Jom Kippoer,
de grote verzoendag, de hogepriester binnenging voor de
verzoenings-handelingen. Hier is de ark met zekerheid tot aan haar vernietiging
gebleven. Deze vernietiging gebeurde ten tijde van Zedekia, de laatste koning
van Juda.
" Daarna, in de vijfde
maand, op de zevende van de maand dat was het negentiende jaar van koning
Nebukadnezar, de koning van Babel kwam Nebuzaradan, de bevelhebber van de
lijfwacht, de dienaar van de koning van Babel, te Jeruzalem, en verbrandde het huis des HEREN
en het koninklijk paleis; alle huizen in Jeruzalem, althans alle huizen der
aanzienlijken, verbrandde hij met vuur. En het leger der Chaldeeën, dat met de
bevelhebber van de lijfwacht was, haalde gezamenlijk de muren rondom Jeruzalem
neer.
2 Koningen 25:8-11 (NBG Vertaling
1951)
En ook Psalm 74 leert duidelijk
dat alles in het Heilige der heiligen vernield werd: 6 toen sloegen zij het
snijwerk daaraan altegader stuk met bijl en houweel; 7 uw heiligdom staken
zij in brand, zij
ontwijdden tot de grond toe de woning van uw naam; 8 zij zeiden bij
zichzelf: Laten wij hen altegader verdrukken. Zij verbrandden alle godshuizen
in den lande (NBG
Vertaling 1951)
Na de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel door
Nebukadnezar, de koning van Babylon, in 586 voor Christus horen wij echter
nooit meer iets van de ark. In de herbouwde tempel van Zerubbabel en in die van
Herodes bevond zich in het Heilige der heiligen niet de ark, maar wel, volgens
de Joodse overlevering een steen, waarop de hogepriester op de grote Verzoendag
het vat met reukwerk zette. Er was dus ook geen verzoendeksel meer, waarop het
bloed van de zondoffers gesprenkeld kon worden. Dit is volledig in lijn en
verwachting volgens de profetie van Jeremia die optrad ten tijde van de val van
Jeruzalem door de Babyloniërs.
Jeremia 3:14-16 " Keert
weder, afkerige kinderen, luidt het woord des HEREN, want Ik ben heer over u;
Ik zal u nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en u brengen te
Sion, en Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met kennis
en verstand. Als gij u dan vermeerdert en vruchtbaar wordt in het land in die
dagen, luidt het woord des HEREN, dan
zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des HEREN; zij zal
niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken,
en zij zal niet weder gemaakt worden "NBG
Vertaling 1951
Het is na de vernietiging van de
tempel van Zerubbabel, die volledig gerenoveerd en herbouwt door Herodes de
Grote werd, dat de legendes en het zoeken naar de ark een aanvang namen. Het is
mijn persoonlijke overtuiging dat naar de profetie van Jeremia, de
oorspronkelijke ark vernietigd is. Wel zijn er met zekerheid in de oudheid
replica's gemaakt die nu ergens op aarde verborgen zitten. Met voldoende
zekerheid kan men stellen dat in Ethiopië, op een geheime plaats te Axoem, zulk
een replica van de ark van het verbond vereerd wordt. Ethiopië betwist namelijk
Arabië de roem van de koningin van het Zuiden. De koningen van Ethiopië eisten
afstamming voor zich op van Menelik, een zoon van Salomo en de koningin van
Scheba, die, naar zij beweren, hun koningin was. Hoogstwaarschijnlijk bracht de
koningin van Scheba een replica van de ark naar haar land mee. Enkele jaren
geleden bracht de BBC een overtuigende documentaire over de verborgen ark te
Axoem. Volgens de documentaire wordt de ark op een geheime plaats bewaard in de
kerk van de Heilige
Maria van Sion door een monnik bekend als de 'bewaarder van
de ark'. Persoonlijk houd ik er rekening mee dat een replica van de ark in de
grote piramide te Gizeh in Egypte een rustplaats vond. Een rustplaats die nog
ontdekt moet worden. Daarnaast zijn er Joodse legenden die beweren dat de ark
bij de nadering van de Babyloniërs verborgen werd op de berg Nebo in Jordanië.
Het boek 2 Makkabeeën dat de Roomse Kerk eigenzinnig aan haar Bijbel heeft
toegevoegd, leert deze legende en zou in de toekomst een bron van misleiding
kunnen worden.
2 Makkabeeën 2:4 Verder staat er in hetzelfde geschrift dat
de profeet, gehoorzaam aan een goddelijke ingeving, de verbondstent en de ark
liet halen en achter hem aan liet dragen, terwijl hij de berg beklom die Mozes
bestegen had om het erfdeel van God te aanschouwen. 5 Daar aangekomen vond
Jeremia een rotsspelonk; daarin plaatste hij de tent, de ark en het
reukofferaltaar en hij sloot de toegang af. 6 Toen enkele van zijn metgezellen
er weer heen gingen om de weg te markeren, konden ze de plaats niet meer
vinden. 7 Jeremia hoorde van hun poging en maakte hun verwijten. Hij zei: Die
plaats moet onbekend blijven, totdat God zijn volk weer samenbrengt en het zijn
barmhartigheid toont. 8 Dan zal de Heer dat alles weer tevoorschijn brengen;
dan zal de glorie van de Heer in een wolk verschijnen, zoals dat gebeurd is in
de tijd van Mozes en ook in die van Salomo, toen hij bad dat de tempel op
grootse wijze geheiligd zou worden.
Een andere legende plaatst de ark
in een schuilplaats nabij de Dode Zee. Zij is dan verborgen in een van de vele
grotten waar ook de bekende Dode Zeerollen gevonden werden. Een hardnekkige
legende leert dat de ark verborgen werd 'in' de tempelberg en op Gods tijd bij
de herbouw van de tempel tevoorschijn zal komen. De Joodse legenden verhalen
niet over een replica maar scheppen de verwachting dat de oorspronkelijke ark
ergens verborgen zit. Deze legenden zijn echter in strijd met de Bijbel die
duidelijk door de mond van Jeremia leert dat "dan zal men niet meer
spreken over de ark van het verbond des HEREN; zij zal niemand in de zin komen,
men zal aan haar niet meer denken en
haar niet zoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden "
De verborgen ark kreeg heel wat
belangstelling toen Hollywood de film THE RAIDERS OF THE LOST ARK uitbracht. De
filmmakers lieten de ark door farao Sisak, die de Egyptologie met de Libische
farao Sjosjenq I, identificeert, buitmaken en naar Egypte brengen. Hoewel het
een fictief verhaal was, begeesterde het de hele wereld.
Naar mijn aanvoelen is het
mogelijk dat één van deze replica's in de nabije toekomst te voorschijn komt en
door satan gebruikt wordt voor de grootste misleiding die de mensenwereld ooit ondergaan
heeft. De antichrist zal namelijk zijn eredienst te Jeruzalem vestigen en daar
aanbidding eisen. Satans grote moment. Het tevoorschijn komen van de ark zou in
Israël een grote beroering doen ontstaan en de roep voor de herbouw van de
tempel alleen maar sterker maken. Of is er een andere optie mogelijk? Ook de
Moslimwereld zou door de vondst in verwarring kunnen geraken en haar claimen.
De koran verwijst naar Mozes als profeet. De Ark komt in de positieve zin in de
koran voor. In Soera 2:248 staat geschreven: "En hun profeet (=Samuël)
zeide tot hen: Het teken van zijn Talut (= Saul) koningschap is, dat tot
u zal komen de Ark, waarin is een Godsrust van uw Heer en een nalatenschap,
welke nagelaten hebben het geslacht van Musa (Mozes) en het geslacht van
Harun (Aaron), en welke de engelen dragen. Daarin is waarlijk een teken
voor u, indien gij gelovigen zijt."(De Koran in de vertaling van
Prof. Dr. J.H. Kramers)
Het is momenteel alleen maar raden naar wat de reacties van de
verschillende religies op de mogelijke vondst van de ark zal zijn. Tenzij de
ark in de eindtijdperiode zoals in Openbaring beschreven, gevonden wordt. In
dat geval is te verwachten dat de nieuwe wereldreligie van Openbaring 17 haar
zal claimen en voor een rustplaats in Jeruzalem zal voorzien. Op en rond de ark
zullen weer offers mogelijk worden. Het zal echter een offerdienst zijn die de
HERE God van de Bijbel afwijst. Volgens Openbaring hoofdstuk 11 zullen twee
getuigen van de Heer gedurende 1260 dagen tegen de hele zaak profeteren. Zij
worden na 1260 dagen of 42 maanden (aan 30 dagen per maand) door 'het beest
uit de afgrond' gedood. Dit beest krijgt dan 42 maanden tijd om zijn zaak
te doen waarna het Godsrijk van bovenuit gevestigd wordt. De periode dat de
Apocalyps over deze planeet woedt, duurt aldus exact zeven jaar. Het begin
wordt ingeluid door het zegevierende oprukkende witte paard dat wereldwijd
vrede en valse gerustheid brengt.
Wanneer het boek
Openbaring nog toekomst is, zijn al de antichristen uit het verleden zoals
Nero, Napoleon, Hitler e.a. slechts voorlopers van het Beest, zoals beschreven
in de hoofdstukken 13 en 17 van het boek Openbaring, met een naam met de
getalswaarde 666. Het Bijbelgedeelte van Openbaring hoofdstuk 13 schildert een futuristische
wereld waar big brother heerst. Een
horrorverhaal dat al door menig sciencefiction schrijver beschreven werd. Er
komt een tijd dat de ganse wereldbevolking, door een supranationale overheid
opgelegd, een merkteken zal krijgen op het voorhoofd en/of op de rechterhand
aangebracht. Het vraagt anno 2009 weinig verbeelding om te zien dat de computer
en de daarmee samengaande technologie dit apocalyptische beeld mogelijk maken.
Tot slot wil ik opmerken dat het getal 666 in de eerste plaats de som van de naam van
de antichrist zal zijn. In het Grieks en het Hebreeuws heeft elke letter ook
een cijferwaarde. Het is dus mogelijk om de getalswaarde van iedere naam te
berekenen. Men moet alleen verstand van Grieks en Hebreeuws hebben.
Wanneer het boek
Openbaring nog toekomst is kunnen we inderdaad een wederkomst van Christus
verwachten. Dit is een verwachting die het traditionele christendom, ook wat er van
overblijft in de tweede generatie sinds de kerkverlating, niet meer kent. De
Bijbel leert nochtans heel duidelijk en niet mis te verstaan, een wederkomst
van Christus. Deze komst heeft Jezus voorzegd tijdens zijn leven en bediening
en werd door de evangelisten zo genoteerd. Onmiddellijk na Zijn hemelvaart
wordt dezelfde boodschap herhaald.
Handelingen 1:6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt
Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het
is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de
beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen,
wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem
en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. 9 En nadat
Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk
onttrok Hem aan hun ogen. 10 En toen zij naar de hemel staarden, terwijl
Hij henenvoer, zie, twee mannen in witte klederen stonden bij hen, 11 die
ook zeiden: Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze
Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen,
als gij Hem ten hemel hebt zien varen. (NBG Vertaling 1951)
In het hiervoor geciteerde
Schriftgedeelte worden enkele eenvoudige waarheden weergegeven. De verwachting
namelijk van het Koninkrijk Gods en de wederkomst van Jezus op dezelfde wijze
zoals Zijn hemelvaart. Boven Jeruzalem is er duidelijk een, voor onze ogen,
onzichtbare deur naar die andere dimensie van waar Jezus op Zijn tijd zal
terugkomen. Naar de komst van dit Rijk Gods hebben honderden miljoenen
christenen bijna tweeduizend jaar al sinds 30 AD (dikwijls onwetend) gebeden.
Het Onze Vader namelijk zoals het in het evangelie opgetekend staat.
Matteüs 6:6 Maar gij, wanneer gij
bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het
verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.
7 En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen;
want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden.
8 Wordt hun dan niet gelijk, want [God] uw Vader weet, wat gij van node
hebt, eer gij Hem bidt. 9 Bidt gij dan aldus:Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; 10 uw
Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.
11 Geef ons heden ons dagelijks brood; 12 en vergeef ons onze
schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren; 13 en leid ons niet in
verzoeking, maar verlos ons van de boze. [Want Uwer is het Koninkrijk en de
kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.] 14 Want indien gij de
mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven;
15 maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw
overtredingen niet vergeven. (NBG Vertaling 1951)
Dit beloofde Koninkrijk is
komende. Het zal niet tot stand komen door menselijke inzet, maar net zoals met
de wedergeboorte van een mens, zoals beschreven in het evangelie naar Johannes,
door God Zelf. Het traditionele christendom meent dat zij zelf dit Godsrijk
kunnen of moeten waarmaken door o.a. het werken aan sociale rechtvaardigheid.
Op zich een goede zaak, intussen gaat echter het lijden en het sterven verder.
De verwachting van het komende Godsrijk werd door het lange uitblijven van de
Messias opgegeven. Toen de Romeinse keizer Constantijn zich in de vierde eeuw
na Christus tot het christendom bekeerde en de kerk van Rome tot
staatsgodsdienst verhief, leerde en verwachte men dat het Godsrijk door
mensenhanden gebouwd kon worden. De profetische gedeelten van de Bijbel werden
als een allegorie uitgelegd en ontdaan van hun letterlijke boodschap. Alle
heilsbeloften in de Bijbel die betrekking op het volk Israël hadden werden op
de kerk van nu van toepassing. De duizend jaar dat satan gebonden zou worden
volgens het boek Openbaring werd niet meer letterlijk genomen maar gezien als
een zinnebeeld van de nieuwe tijd die sinds Constantijn baan brak. Dat het
sterven, de dood, bleef heersen, nam men erbij. Als surrogaat kwam in de plaats
een leer van een naar de hemel gaan bij het sterven, een hierna zijn. Deze
leer van een leven na de dood, heeft het christendom echter van de Grieken
overgenomen en is vreemd aan de Thora. Het is een gechristianiseerde Griekse
mythologische verwachting. De Bijbel daarentegen belooft een opstanding op de
dag van Christus in een nog te herstellen paradijs. De moordenaar aan het kruis
naast Jezus kreeg deze belofte van de Heiland. Het traditionele christendom
leert dat de man nog dezelfde dag naar het paradijs ging en plaatst kommas in
de vertaalde Bijbeltekst om een en ander volgens hun exegese duidelijk te
maken: Ik zeg u komma heden zult gij met
Mij in het paradijs zijn. In de Griekse grondtekst staan er nochtans geen
kommas. Een contradictie is dat de Heiland drie dagen in het graf was alvorens
na Zijn opstanding naar de Vader in de hemel te gaan. Ook in het Jodendom is
het Griekse denken over een hiernamaals na de dood binnengedrongen. De veldslag bij Issus in 333 v.
Chr. tussen de legers van Alexander de Grote en die van de Pers Darius III
bezegelde niet alleen het lot van de Perzen maar had ook gevolgen voor Juda en
zag de start van de hellenisering van de oude wereld. In de derde eeuw voor Christus
werd in Egypte onder het bewind van de Hellenistische koning Ptolemeüs II, de
Thora door Joodse Schriftgeleerden naar het Grieks vertaald. Later volgden de
overige boeken van het Oude Testament plus boeken die in wezen niet in de
Joodse Bijbel thuishoren (niet geïnspireerd) zoals de apocriefe boeken 1 en 2
Makkabeeën e.a. Het zijn deze laatste boeken die het Griekse geloof in een
hiernamaals en een hierna-zijn leren. De Grieken geloofden dat bij de dood een
mens naar Hades ging. In de Bijbel echter is de dood het einde en een vijand.
Wanneer Paulus in Athene op de Areopagus voor de eerste maal daar het evangelie
verkondigde (Handelingen 17) was de belofte van een toekomstige Opstanding iets
waarvan de Grieken nog nooit gehoord hadden. Verwarrend was in de Septuagint
het gebruik van het Griekse woord Hades als vertaling voor het Hebreeuwse woord
dat graf voorstelt. Op korte tijd ontstond de traditie van een leven na de dood
met interactiemogelijkheid tussen levenden en zogenaamde doden. Vooral de
Rooms-katholieke kerk leert deze traditie dogmatisch.
Het Bijbelse koninkrijk van de
Bergrede zoals in het evangelie van Matteüs geciteerd is hetzelfde Koninkrijk
waar ook gelovige Joden naar uit zien. Want het is hun door de profeten
beloofde Messiaanse Vrederijk dat met de wederkomst van Christus werkelijkheid
zal worden. De Jezus die terugkomt, is de Jezus van de Bijbel en niet die van
het christendom die er een karikatuur van gemaakt heeft.
De komende Apocalyps brengt wel uiteindelijk het
beloofde Messiaanse Rijk, maar pas na een oordeelstijd. Het Utopia dat de
Pseudo-Messias, de eerste ruiter op het witte paard, brengt zal geen stand
houden. Er is een ding dat geen enkel menselijk Utopia de laatste zesduizend
jaar kon voortbrengen en dat is een wereld zonder de dood, hoe mooi en goed een
samenleving ook opgebouwd wordt. De meest volmaakte staatsvorm mag zich
voordoen. De oprichters en hun volgelingen ervan moeten uiteindelijk altijd de
weg van de gevallen Adam gaan; namelijk de weg van oud worden, aftakelen en
sterven. Alleen de HERE God van de Bijbel heeft een andere wereld beloofd die
de moeite waard is en waar geen dood en lijden meer zal zijn.
Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.
ISBN: 978 16 1627 432 0
NUR: 702
Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 1:
1 Openbaring
van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen
weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan zijn
dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven. 2 Deze heeft van het woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus
Christus, alles wat hij gezien heeft. 3 Zalig
(Grieks: MAKARIOS = gelukkig)
hij, die voorleest, en zij, die horende woorden
der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.
4 Johannes aan de zeven
gemeenten in Asia: genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt, en van de zeven geesten, die voor
zijn troon zijn, 5 en van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene
der doden en de overste van de koningen der aarde. Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed 6 en Hij heeft ons
tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt Hem zij de
heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen.
7 Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem
hebben doorstoken (Zacharia 12:10);
en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, amen.
8 Ik ben de
alfa en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de
Almachtige.
9 Ik,
Johannes, uw broeder en deelgenoot in de
verdrukking en in het Koninkrijk en de
volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het woord Gods en
het getuigenis van Jezus.
10 Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren, en ik hoorde
achter mij een luide stem, als van een bazuin, 11 zeggende: Hetgeen gij ziet,
schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten: naar Efeze, en naar Smyrna,
en naar Pergamum, en naar Tyatira, en naar Sardes, en naar
Filadelfia en naar Laodicea. 12 En ik keerde mij om, ten einde de
stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden
kandelaren, 13 en te midden van de kandelaren iemand als eens mensen zoon,
bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een
gouden gordel; 14 en zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol, als
sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; 15 en zijn voeten waren gelijk
koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid
van vele wateren.
16 En Hij
had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een
tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar
kracht.
17 En toen
ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten; en Hij legde zijn rechterhand op
mij en zeide: Wees niet bevreesd, Ik
ben de eerste en de laatste, 18 en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie,
Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het
dodenrijk.
19 Schrijf
dan hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen na dezen geschieden zal.
20 Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien
hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn
de engelen der zeven gemeenten, en de kandelaren zijn de zeven gemeenten.
Openbaring 2
1 Schrijf
aan de engel der gemeente te Efeze: (commentaar: Efeze=de
lieflijke. Begin historische periode van Israël vanaf de exodus uit Egypte.
Vergelijk Hosea 11:1 Toen Israël nog een kind was, had ik het lief; uit Egypte
heb ik mijn zoon weggeroepen. Jeremia 2:1 Het woord des HEREN nu kwam tot mij:
2 Ga, predik ten aanhoren van Jeruzalem: Zo zegt de HERE: Ik gedenk de
genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw bruidstijd, toen gij Mij gevolgd
waart in de woestijn, in onbezaaid land; 3 Israël was de HERE geheiligd, de
eersteling zijner opbrengst; allen die daarvan wilden eten, zouden schuld op
zich laden, onheil zou over hen komen, luidt het woord des HEREN.
De geadresseerde gemeente in Efeze is de synagoge en niet de
christengemeente van de Efezebrief, aan wie in de huidige bedeling genade
beloofd wordt)
Dit zegt Hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand
houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt: 2
Ik weet uw werken en
inspanning en uw volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen en hen op
de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn,
en dat gij hen leugenaars hebt bevonden; 3 en
gij hebt volharding en hebt verdragen om mijns naams wil en gij zijt niet moede
geworden. 4 Maar Ik heb tegen u, dat
gij uw eerste liefde verzaakt hebt. 5 Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en
bekeer u en doe (weder) uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik
zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert. 6 Doch dit hebt gij, dat gij de werken der
Nikolaïeten haat, welke ook Ik haat. 7 Wie
een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint,
hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods
is.
8 En schrijf
aan de engel der gemeente te Smyrna: (commentaar: Smyrna=bitter. Historische periode van de
woestijnreis van Israël op weg naar het Beloofde Land)
Dit zegt de eerste en de
laatste, die dood geweest is en levend geworden: 9 Ik
weet uw verdrukking en armoede, hoewel gij rijk zijt, en de laster van hen, die
zeggen, dat zij Joden zijn, doch het niet zijn, maar een synagoge des
satans. 10 Wees niet bevreesd voor hetgeen gij
lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat
gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u
geven de kroon des levens. 11 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest
tot de gemeenten zegt. Wie overwint, zal van de tweede dood (20:6)
geen schade lijden.
12 En
schrijf aan de engel der gemeente te Pergamum:
(commentaar: Pergamum=hoge burcht.
Historische periode van Israël in de woestijn het boek Numeri Bileam)
Dit zegt
Hij, die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft: 13 Ik weet, waar gij woont, dáár
waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan mijn
naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van
Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan
woont. 14 Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die
vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een
strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren (Numeri 25:1-3). 15 Zo hebt ook gij
sommigen, die op gelijke wijze aan de leer der Nikolaïeten vasthouden. 16
Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen hen
voeren met het zwaard mijns monds.
17 Wie een oor heeft, die hore,
wat de Geest tot de gemeenten zegt.Wie overwint, hem zal Ik geven
van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen
een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt.
18 En
schrijf aan de engel der gemeente te Tyatira:
(commentaar: Tyatira=de wierookofferende.
Historische periode van Israël - de tien stammen)
Dit zegt de
Zoon Gods, die ogen heeft als een vuurvlam en zijn voeten zijn als koperbrons:
19 Ik weet uw werken en liefde, en geloof en dienstbetoon, en uw volharding en
uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste. 20 Maar Ik heb tegen u, dat gij
de vrouw Izebel laat begaan, die zegt, dat zij een profetes is, en zij leert en
verleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten (1 Koningen 16:30-31). 21 En Ik heb haar
tijd gegeven om zich te bekeren, maar zij wil zich niet bekeren van haar
hoererij. 22 Zie, Ik werp haar op het ziekbed en hen, die met haar overspel
bedrijven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van haar werken
bekeren. 23 En haar kinderen zal Ik de dood doen sterven en alle gemeenten
zullen inzien, dat Ik het ben, die nieren en harten doorzoek; en Ik zal u
vergelden, een ieder naar uw werken. 24 Doch Ik zeg tot u allen, die voorts te
Tyatira zijt, en deze leer niet hebt en die niet, gelijk zij zeggen, de diepten
des satans hebt leren kennen: Ik leg u geen andere last op. 25 Maar wat gij
hebt, houdt dat vast, totdat Ik gekomen ben.
26 En wie
overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven
over de heidenen; 27 en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf, als aardewerk
worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader ontvangen heb, 28 en Ik
zal hem de morgenster geven.
29 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot
de gemeenten zegt.
Openbaring 3
1 En schrijf
aan de engel der gemeente te Sardes: (commentaar:
Sardes=ontvluchten. Historische periode van Israëls (tien stammen)
ballingschap)
Dit zegt
Hij, die de zeven Geesten Gods en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken,
dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood. 2 Wees wakker en
versterk het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken
vol bevonden voor mijn God. 3 Bedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord
hebt, en bewaar het en bekeer u. Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen
als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen. 4 Doch
gij hebt enkele personen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld, en
zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn. 5 Wie
overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam
geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden
voor mijn Vader en voor zijn engelen. 6 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot
de gemeenten zegt.
7 En schrijf
aan de engel der gemeente te Filadelfia:
(commentaar: Filadelfia=broederliefde.
Historische periode van de koningen van Juda (twee stammen)
Dit zegt de
Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal
sluiten, en Hij sluit en niemand opent. 8 Ik weet uw werken: zie, Ik heb een
geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten; want gij
hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet
verloochend. 9 Zie, Ik geef sommigen uit de
synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn en het niet
zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen
voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad. 10 Omdat gij het bevel
bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren (Hosea
2:13-19)voor de ure der
verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken
hen, die op de aarde wonen. 11 Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat
niemand uw kroon neme. 12 Wie overwint, hem zal Ik maken
tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik
zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het
nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe
naam. 13 Wie
een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.
14 En
schrijf aan de engel der gemeente te Laodicea:
(commentaar: Laodicea=volksregering.
Historische periode van de ballingschap van Juda (twee stammen) tot het
nationale herstel in de twintigste eeuw)
Dit zegt de
Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods: 15 Ik
weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet!
16 Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond
spuwen (Leviticus 18:24-28).
17 Omdat gij
zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet
niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte, 18 raad Ik u aan van Mij te kopen goud,
dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen,
opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde; en
ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt. 19 Allen, die Ik
liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u. 20 Zie, Ik sta
aan de deur en Ik klop. Indien
iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en
maaltijd met hem houden en hij met Mij. 21 Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op
mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn
troon.
22 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de
gemeenten zegt.
Openbaring 4
1 Na
deze dingen zag ik, en zie, er was een deur
geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin
met mij sprak, zeide: Klim hierheen op
en ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet.
2 Terstond
kwam ik in vervoering des geestes en zie, er stond een troon in de hemel
en iemand was op die troon gezeten. 3 En die erop gezeten was, was van aanzien de diamant en
sardius gelijk; en een regenboog was rondom de troon, van aanzien de
smaragd gelijk. 4 En
rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op die tronen waren
vierentwintig oudsten gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen
op hun hoofden.
5 En van de
troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit; en zeven vurige
fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven Geesten Gods. 6 En voor de
troon was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in de troon en rondom
de troon waren vier dieren (wezens), vol ogen van voren en van achteren. 7 En
het eerste dier (wezen) was een leeuw gelijk, en het tweede (wezen) dier een
rund gelijk, en het derde dier (wezen) had een gelaat als van een mens, en het
vierde dier (wezen) was een vliegende arend gelijk.8 En de vier dieren (wezens)
hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom en van binnen vol ogen en zij
hadden dag noch nacht rust, zeggende:
Heilig, heilig,
heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt.
9 En wanneer
de dieren (wezens) heerlijkheid, eer en dankzegging zullen brengen aan Hem, die
op de troon gezeten is en tot in alle eeuwigheden leeft, 10 zullen de
vierentwintig oudsten zich nederwerpen voor Hem, die op de troon gezeten is en
Hem aanbidden, die tot in alle eeuwigheden leeft, en zij zullen hun kronen voor
de troon werpen, zeggende:
11 Gij,
onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de
macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het
geschapen.
Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.
ISBN: 978 16 1627 432 0
NUR: 702
Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 5
1 En ik zag
in de rechterhand van Hem, die op de troon zat, een boekrol, beschreven van
binnen en van buiten, welverzegeld met zeven zegels. 2 En ik zag een sterke
engel, die met luider stem uitriep: Wie
is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken? 3 En niemand
in de hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde kon de boekrol openen of
haar inzien. 4 En ik
weende zeer, omdat niemand waardig was gebleken
de boekrol te openen of die in te zien. 5 En een uit de oudsten zeide tot mij:
Ween niet; zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids (Jesaja
11:1-5), heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen. 6 En ik
zag in het midden van de troon en van de vier dieren (wezens) en te midden der
oudsten een lam staan, als geslacht (Jesaja
53:5-7), met zeven horens en zeven ogen;
dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde.
7 En het
kwam en heeft (de rol) aangenomen uit de rechterhand van Hem, die op de troon
gezeten was. 8 En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de
vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden
schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen (Psalm 141:2 Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan,
het opheffen van mijn handen als avondoffer). 9 En zij zongen een nieuw
gezang, zeggende:
Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij
zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en
taal en volk en natie; 10 en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een
koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.
11 En ik
zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren
en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden
duizendtallen, 12 zeggende met luider stem:
Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de
rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof.
13 En alle
schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat
daarin is, hoorde ik zeggen:
Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de
heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden.
14 En de
vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden.
Openbaring 6
1 En ik zag,
toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier
dieren zeggen met een stem als van een donderslag: Kom! 2 En ik zag, en zie,
een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en
hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen.
3 En toen
Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! 4 En een
tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede
van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd
een groot zwaard gegeven.
5 En toen
Hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! En ik zag, en
zie, een zwart paard, en die erop zat had een weegschaal in zijn hand. 6 En ik
hoorde als een stem te midden van de vier dieren zeggen: Een maat tarwe voor
een schelling en drie maten gerst voor een schelling; en breng geen schade toe
aan de olie en de wijn.
7 En
toen Hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen:
Kom! 8 En ik zag, en zie, een vaal paard, en
die daarop zat, zijn naam was [de] dood, en het dodenrijk volgde achter hem. En
hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde om te doden, met het
zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren der aarde. 9 En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder
het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het
getuigenis, dat zij hadden. 10 En zij riepen met
luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt
en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? 11 En aan elk
hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte
tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun
mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij.
12 En ik
zag, toen Hij het zesde zegel opende, en daar geschiedde een grote aardbeving
en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed (Joël 2:28-32). 13 En de sterren des
hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgenboom zijn wintervijgen laat vallen,
wanneer hij door een harde wind geschud wordt. 14 En de hemel week terug als
een boekrol, die wordt opgerold, en alle
berg en eiland werd van zijn plaats gerukt. 15 En de koningen der aarde en
de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere
slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; 16 en zij
zeiden tot de bergen en tot de rotsen:
Valt op ons
en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en
voor de toorn van het Lam; 17 want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie
kan bestaan (Maleachi 3:2 Doch wie kan de
dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij
zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers)?
Openbaring 7
1 Daarna zag
ik vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden der
aarde vasthielden, opdat er geen wind zou waaien over de aarde, of over de zee,
of over enige boom. 2 En ik zag een andere engel opkomen van de opgang der zon,
hebbende het zegel van de levende God; en hij riep met luider stem tot
de vier engelen, aan wie gegeven was aan de aarde en de zee schade toe te
brengen, 3 en hij zeide: Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee,
noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd
verzegeld hebben.
4 En ik
hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend
waren verzegeld uit alle stammen (De
stammen Dan en Efraïm zijn weggelaten en vervangen door Jozef en Levi. Zie
Leviticus 24:10-16 en Deuteronomium 29:18-21) der kinderen Israëls. 5 Uit
de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben
twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend, 6 uit de stam Aser twaalfduizend,
uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse
twaalfduizend, 7 uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend,
uit de stam Issakar twaalfduizend, 8 uit de stam Zebulon
twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin
twaalfduizend verzegelden.
9 Daarna zag
ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen
en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte
gewaden en met palmtakken in hun handen.
10 En zij
riepen met luider stem en zeiden:
De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het
Lam!
11 En al de
engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen
zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God, 12 zeggende:
Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en
de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen.
13 En een
van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn
met de witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? 14 En ik sprak tot hem: Mijn
heer, gíj weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de
grote verdrukking (Daniël 12:1 en Matteüs 24:21-22);
en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams.
15 Daarom
zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel;
en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. 16 Zij
zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen,
noch enige hitte, 17 want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen
weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van
hun ogen afwissen (Jesaja 25:8).
Openbaring 8
1 En toen
Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half
uur lang. 2 En ik zag de zeven engelen, die voor God staan, en hun werden zeven
bazuinen gegeven. 3 En er kwam een andere engel, die met een gouden
wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om
het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de
troon. 4 En de rook van het reukwerk, mèt de gebeden der heiligen, steeg uit de
hand van de engel voor Gods aangezicht op. 5 En de engel nam het wierookvat en
vulde dat met het vuur van het altaar, en wierp (het vuur) op de aarde; en er
kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving. 6 En de zeven
engelen, die de zeven bazuinen hadden, maakten zich gereed om te bazuinen.
7 En de
eerste blies de bazuin, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed, en
het werd op de aarde geworpen; en het derde deel van de aarde verbrandde en het
derde deel van de bomen verbrandde en al het groene gras verbrandde.
8 En de tweede
engel blies de bazuin, en er werd iets als een grote berg, brandend van
vuur, in de zee geworpen, en het derde deel van de zee werd bloed, 9 en het
derde deel van de schepselen in de zee, die leven hadden, stierf, en het derde
deel van de schepen verging.
10 En de
derde engel blies de bazuin, en er viel een grote ster, brandend als een
fakkel,
uit de
hemel, en zij viel op het derde deel der rivieren en op de bronnen der wateren.
11 En de naam der ster wordt genoemd Alsem. En het derde deel der wateren werd
alsem en vele van de mensen stierven van het water, omdat het bitter geworden
was.
12 En de
vierde engel blies de bazuin, en het derde deel van de zon werd getroffen
en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, zodat het derde
deel daarvan verduisterd werd, en de dag voor het derde deel geen licht had en
de nacht desgelijks.
13 En ik zag
en hoorde een arend vliegen in het midden des hemels, die met luider stem
zeide: Wee, wee, wee hun, die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen
van de bazuin der drie engelen, die nog bazuinen zullen!
Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.
ISBN: 978 16 1627 432 0
NUR: 702
Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 9
1 En de vijfde engel
blies de bazuin, en ik zag een ster (Jesaja
14:12 Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads;
hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! 13 En gij overlegdet
nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten
en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; 14 ik wil opstijgen
boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen), uit
de hemel op de aarde gevallen, en haar werd de sleutel van de put des afgronds
gegeven. 2 En zij opende de put des
afgronds en er steeg rook op uit de put, als de rook van een grote oven; en de
zon en het zwerk werden verduisterd door de rook van de put. 3 En uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde te
voorschijn en hun werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde macht
hebben. 4 En hun werd gezegd, dat
zij aan het gras der aarde geen schade zouden toebrengen, noch aan enig gewas,
noch aan enige boom, maar alleen aan de mensen, die het zegel van God niet op
hun voorhoofden hadden. 5 En hun
werd gegeven, dat zij hen niet zouden doden, maar dat de mensen zouden
gepijnigd worden, vijf maanden lang; en hun pijniging was als de
pijniging door een schorpioen, wanneer hij een mens steekt. 6 En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken,
maar hem geenszins vinden, en zij zullen begeren te sterven, maar de dood
vlucht van hen weg. 7 En de
gedaante der sprinkhanen was als van paarden, die uitgerust zijn tot de oorlog;
en op hun koppen waren kransen als van goud en hun aangezichten waren als
aangezichten van mensen; 8 en zij
hadden haar als vrouwenhaar en hun tanden waren als die van leeuwen; 9 en zij hadden borstschilden als
ijzeren harnassen en het gedruis van hun vleugels was als het gedruis van
wagens, wanneer vele paarden ten strijde draven. 10 En zij hadden staarten als schorpioenen en
angels, en in hun staarten was hun macht om de mensen schade toe te brengen,
vijf maanden lang. 11 Zij
hadden over zich als koning de engel des afgronds; zijn naam is in het
Hebreeuws Abaddon en in het Grieks heeft hij tot naam Apollyon.
12 Het eerste wee is
voorbijgegaan: zie, nog twee weeën komen hierna.
13En de zesde engel blies de bazuin, en ik hoorde een stem uit de vier horens van het gouden altaar,
dat voor God staat, 14 zeggende
tot de zesde engel, die de bazuin had: Laat de vier engelen los, die bij de
grote rivier, de Eufraat, gebonden zijn. 15 En
de vier engelen, die tegen het uur en de dag en de maand en het jaar waren
gereed gehouden, werden losgelaten om het derde deel van de mensen te doden.
16 En het getal der legerscharen
van de ruiterij was tweemaal tienduizend tienduizendtallen (200.000.000.000);
ik hoorde hun aantal. 17 En
aldus zag ik in dit gezicht de paarden en hen, die erop gezeten waren: zij
hadden rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen, en de koppen der paarden
waren als leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel. 18 Door deze drie plagen werd het
derde deel van de mensen gedood: door het vuur en de rook en de zwavel, die uit
hun bek kwamen. 19 Want
de macht der paarden ligt in hun bek en in hun staarten. Want hun staarten zijn
als slangen, met koppen, en daarmede brengen zij schade toe. 20 En wie van de mensen overgebleven waren, die niet
gedood waren door deze plagen, bekeerden zich toch niet van de werken hunner
handen, om de boze geesten niet (meer) te aanbidden en de gouden, zilveren,
koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, noch horen of gaan; 21 en zij bekeerden zich niet van
hun moorden, noch van hun toverijen (Grieks:PHARMAKEIA = drugs), noch van
hun hoererij, noch van hun dieverijen.
Openbaring 10
1 En ik zag een andere sterke
engel nederdalen uit de hemel, bekleed met een wolk, en de regenboog was op
zijn hoofd en
zijn gelaat
was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur, 2 en hij had in zijn hand een geopend
boekje en hij zette zijn rechtervoet op de zee en de linker op de aarde, 3 en hij riep met luider stem,
zoals een leeuw brult, en toen hij riep, lieten de zeven donderslagen hun
stemmen horen.
4 En toen de zeven donderslagen
gesproken hadden, wilde ik het opschrijven, maar ik hoorde een stem uit de
hemel zeggen:
Verzegel hetgeen de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf het
niet op.5 En de engel, die ik zag staan op de zee en op de aarde, hief zijn
rechterhand op naar de hemel, 6 en
zwoer bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden, die de hemel geschapen heeft
en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen
daarin is: er zal geen uitstel meer zijn, 7 maar in de dagen van de stem van de zevende engel,
wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij
zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd (Daniël 12:7-9).
8 En de stem, die ik gehoord had
uit de hemel, (hoorde ik) wederom met mij spreken en zij zeide: Ga heen, neem
het boek, dat geopend ligt in de hand van de engel, die op de zee en op de
aarde staat. 9 En ik ging heen tot de
engel en zeide tot hem, dat hij mij het boekje zou geven. En hij zeide tot mij:
Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal
het zoet zijn als honing. 10 En ik
nam het boekje uit de hand van de engel en at het op, en het was in mijn mond
zoet als honing, maar toen ik het gegeten had, werd mijn buik bitter. 11 En er werd tot mij gezegd: Gij
moet wederom profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen.
Openbaring 11
1 En mij werd een riet gegeven,
een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en
hen, die daarin aanbidden. 2 Maar
laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij
is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden,
tweeënveertig maanden lang. 3 En
Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te
profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang. 4 Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren,
die voor het aangezicht van de Here der aarde staan. 5 En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt
er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade
wil toebrengen, moet hij zó de dood vinden. 6 Dezen hebben de macht de hemel te sluiten, zodat
er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren; en zij hebben macht
over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met
allerlei plagen, zo dikwijls zij willen.
7 En wanneer zij hun getuigenis
zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun
de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden (Daniël 7:20 en de betekenis van de tien horens op zijn kop en van de
nieuwe horen die opkwam, waarvoor er drie moesten wijken de horen met ogen en
een mond vol grootspraak die er groter uitzag dan de andere. 21 Ik had immers
gezien hoe die horen strijd voerde tegen de heiligen en hen overwon).
8 En hun lijk (zal liggen) op de
straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook
hun Here gekruisigd werd. 9 En uit
de volken en stammen en talen en natiën zijn er, die hun lijk zien, drie en een
halve dag, en zij laten niet toe, dat hun lijken in een graf worden bijgezet. 10 En zij, die op de aarde wonen,
zijn blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat
deze twee profeten hen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden.
11 En na [die] drie en een halve
dag voer een levensgeest (Genesis 2:7 toen formeerde de HERE God de mens van stof uit de aardbodem
en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levende ziel SV)
uit Godin hen, en zij gingen op hun voeten
staan en grote vrees viel op (allen), die hen aanschouwden. 12 En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot
hen zeggen: Klimt hierheen op! En zij klommen naar de hemel op in de wolk, en
hun vijanden aanschouwden hen (Dit was
een moeilijk te verklaren vers voor het tijdperk van TV en Internet).
13 En te dien ure kwam er een
grote aardbeving en een tiende deel der stad stortte in, en zevenduizend
personen werden door de aardbeving gedood, en de overigen werden zeer bevreesd
en gaven de God des hemels eer.
14 Het tweede wee is
voorbijgegaan: zie, het derde wee komt spoedig.
15 En de zevende engel
blies de bazuin en luide stemmen klonken in de
hemel, zeggende:
Het
koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en
Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden.
16 En de vierentwintig oudsten,
die voor God op hun tronen gezeten waren, wierpen zich op hun aangezicht en
aanbaden God, 17 zeggende:
Wij danken
U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt
opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; 18 en de volkeren waren toornig geworden, maar
uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het
loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw
naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde
verderven.
19 En de tempel Gods, die in de
hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel,
en er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en zware
hagel.
Openbaring 12
1 En er werd een groot teken in
de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten
en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; 2 en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en
in haar pijn om te baren. 3 En er
werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rossige draak met
zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. 4 En zijn staart
sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde.
En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard
had, dit te verslinden. 5 En zij
baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een
ijzeren staf; en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn troon.
6 En de vrouw vluchtte naar de woestijn (Hosea 2:13 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de
woestijn, en spreken tot haar hart. 14 Ik zal haar aldaar haar wijngaarden
geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop), waar zij een plaats
heeft, door God bereid, opdat zij daar twaalfhonderd zestig dagen onderhouden
zou worden. 7 En er kwam oorlog in de
hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de
draak en zijn engelen voerden oorlog, 8 maar
hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. 9 En de
grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd
wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd
op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. 10 En ik hoorde
een luide stem in de hemel zeggen:
Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God
en de macht van zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag
en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen. 11En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het
Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet
liefgehad, tot in de dood. 12 Daarom, verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Wee de
aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid,
wetende, dat hij weinig tijd heeft.
13 En toen de draak zag, dat hij
op de aarde was geworpen, vervolgde hij de vrouw, die het mannelijke kind
gebaard had. 14 En aan de vrouw werden de
twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar
haar plaats, waar zij onderhouden wordt buiten het gezicht van de slang, een
tijd en tijden en een halve tijd.
15 En de slang wierp uit haar bek
water achter de vrouw als een stroom, om haar door de stroom te laten
medesleuren. 16 En de aarde kwam de vrouw
te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de draak uit
zijn bek had geworpen. 17 En de
draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de
overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis
van Jezus hebben; 18 en hij
bleef staan op het zand der zee.
Wettelijk
depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel,
Eschatologie.
ISBN:
978 16 1627 432 0
NUR:
702
Tenzij
anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 13
1 En ik zag uit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven
koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van
godslastering. 2 En het beest, dat ik zag, was een luipaard gelijk, en zijn
poten als van een beer en zijn muil als de muil van een leeuw.
(The Two Babylons, A. Hislop,
Chapter VII, section I : The dragon of the Greeks, says Pausanias, was only a
large snake; and the context shows that this is the very case here; for what in
the third verse is called "a dragon", in the fourteenth is simply
described as 'a serpent'. Then the word rendered 'red' properly means 'Fiery';
so that the 'Red Dragon' signifies the 'Fiery Serpent' or 'Serpent of Fire'.
Exactly so does it appear to have been in the first form of idolatry, that, under
the patronage of Nimrod, appeared in the ancient world. The 'Serpent of
Fire' in the plains of Shinar seems to have been the grand object of worship.
There is the strongest evidence that apostacy among the sons of Noah began in
fire-worship, and that in connection with the symbol of the serpent
En de draak gaf hem zijn kracht en zijn
troon en grote macht. 3 En (ik zag) een van zijn koppen als ten dode gewond,
en zijn dodelijke wond genas; en de gehele aarde ging het beest met verbazing
achterna, 4 en zij aanbaden de draak, omdat hij aan het beest de macht gegeven
had, en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is aan het beest gelijk? en:
Wie kan er oorlog tegen voeren? 5 En hem werd een mond gegeven, die grote
woorden en godslasteringen spreekt; en hem werd macht gegeven dit tweeënveertig
maanden (Profetieën in maanden uitgedrukt verwijzen naar Satans optreden)
lang te doen. 6 En (het beest) opende zijn mond tot lasteringen
tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn tent en hen, die in de
hemel wonen. 7 En hem werd gegeven om tegen de heiligen oorlog te
voeren en hen te overwinnen; en hem werd macht gegeven over elke stam en
natie en taal en volk. 8 En allen, die op de aarde wonen, zullen het (beest)
aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het
Lam, dat geslacht is, sedert de
grondlegging der wereld. 9 Indien iemand (Individu
aangesproken en niet langer de groep)een oor heeft, hij hore.
10 Indien iemand in gevangenschap voert, dan gaat hij in gevangenschap; indien
iemand met het zwaard zal doden, dan moet hij zelf met het zwaard gedood
worden. Hier blijkt de volharding en het geloof der heiligen.
11 En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde en
het had twee horens als die van het Lam (De antichrist of pseudo-Messias), en het sprak als de draak. 12 En het
oefent al de macht van het eerste beest (de leider van het nieuwe Romeinse Rijk)
voor diens ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde en zij, die daarop wonen, het
eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wond genezen was. 13 En het doet
grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde
ten aanschouwen van de mensen.
14 En het verleidt
hen, die op de aarde wonen, wegens de tekenen, die hem gegeven zijn te doen
voor de ogen van het beest. En het zegt tot hen, die op de aarde wonen, dat zij
een beeld moeten maken voor het beest, dat de wond van het zwaard had en (weer)
levend geworden is. 15 En hem werd gegeven om aan het beeld van het beest een
geest te schenken, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken dat
allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood werden. 16 En het
maakt, dat aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen
en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun
voorhoofd, 17 [en] dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de naam van het beest,
of het getal van zijn naam heeft. 18
Hier is de wijsheid: wie verstand heeft, berekene het getal van het beest, want
het is een getal van een mens, en zijn getal is zeshonderd zesenzestig (Rome = Saturnia = STUR (Chaldeeuws) S = 60,
T = 400, U = 6, R = 200: 666, - de Hebreeuwse letter waw heeft als
getalswaarde 6 www = 666).
Openbaring 14
1 En ik zag en zie,
het Lam stond op de berg Sion (Jesaja 16:1 Heersers des lands, zendt de lammeren
van de rotsen (Petra) de woestijn in naar de berg der dochter van Sion)en met Hem
honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns
Vaders geschreven stonden. 2 En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van
vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was
als van citerspelers, spelende op hun citers; 3 en zij zongen een nieuw gezang
vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang
leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde. 4 Dezen
zijn het, die zich niet met vrouwen (religie het religieuze systeem van
hoofdstuk 17) hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen
zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de
mensen als eerstelingen voor God en het Lam. 5 En in hun mond is geen leugen
gevonden; zij zijn onberispelijk.
6 En ik zag een
andere engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie,
om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en
stam en taal en natie; 7 en hij zeide met luider stem: Vreest God en geeft Hem
eer, want de ure van zijn oordeel is gekomen, en aanbidt Hem, die de hemel en
de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.
8 En een andere, een
tweede engel, volgde, zeggende: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, dat
van de wijn van de hartstocht zijner hoererij al de volkeren heeft doen
drinken.
9 En een andere
engel, een derde, volgde hen, zeggende met luider stem: Indien iemand het beest
en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand
ontvangt, 10 die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap, die
ongemengd is toebereid in de beker van zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden
met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam. 11 En
de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen
rust, dag en nacht, die het beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het
merkteken van zijn naam ontvangt.
12 Hier blijkt de
volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren.
13 En ik hoorde een
stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van
nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken
volgen hen na.
14 En ik zag en zie,
een witte wolk, en op de wolk iemand gezeten als eens mensen zoon met een
gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand. 15 En een andere
engel kwam uit de tempel en riep met luider stem tot Hem, die op de wolk
gezeten was: Zend uw sikkel uit en maai, want de ure om te maaien is gekomen,
want de oogst der aarde is geheel rijp geworden. 16 En Hij, die op de wolk
gezeten was, zond zijn sikkel uit op de aarde, en de aarde werd gemaaid.
17 En een andere
engel kwam uit de tempel, die in de hemel is, ook hij met een scherpe sikkel.
18 En een andere engel kwam uit het altaar; deze had macht over het vuur en hij
riep met luider stem tot hem, die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw
scherpe sikkel uit en oogst de trossen van de wijngaard der aarde, want zijn
druiven zijn rijp. 19 En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte van
de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak van de gramschap Gods.
20 En de persbak werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de persbak
tot aan de tomen der paarden, zestienhonderd stadiën ver.
Openbaring 15
1 En ik zag een ander
teken in de hemel, groot en wonderbaar: zeven engelen, die de zeven laatste
plagen hadden, want daarmede is de gramschap Gods voleindigd.
2 En ik zag (iets)
als een zee van glas met vuur vermengd, en de overwinnaars van het beest en van
zijn beeld en van het getal van zijn naam, staande aan de glazen zee, met de
citers Gods. 3 En zij zingen het lied (Zie Exodus 15:1-19 en Deuteronomium 32:1-43) van Mozes, de knecht Gods, en het lied
van het Lam, zeggende:
Groot en wonderbaar
zijn uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen,
Gij, Koning der volkeren! 4 Wie zou niet vrezen, Here, en uw naam niet
verheerlijken? Immers, Gij alleen zijt heilig. Want alle volken zullen komen en
zullen voor U nedervallen in aanbidding, omdat uw gerichten openbaar zijn
geworden. (zie ook: Psalm 86:9 Alle volken, die Gij gemaakt hebt, zullen komen
en zich voor U nederbuigen, o Here, en uw naam eren; 10 want Gij zijt groot en
doet wonderen, Gij, o God, alleen)
5 En daarna zag ik,
en de tempel van de tent der getuigenis in de hemel ging open; 6 en de zeven
engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit de tempel, bekleed met rein en
blinkend linnen en de borst omgord met een gouden gordel. 7 En een van de vier
dieren gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol van de gramschap van
God, die leeft tot in alle eeuwigheden. 8 En de tempel werd vervuld met rook
vanwege de heerlijkheid Gods en vanwege zijn kracht; en niemand kon de tempel
binnengaan, voordat de zeven plagen der zeven engelen voleindigd waren.
Openbaring 16
1 En ik hoorde een
luide stem uit de tempel zeggen tot de zeven engelen: Gaat heen en giet de
zeven schalen van de gramschap Gods uit op de aarde.
2 En de eerste
ging heen en goot zijn schaal uit op de aarde, en er kwam een boos en
kwaadaardig gezwel aan de mensen, die het merkteken van het beest hadden en die
zijn beeld aanbaden.
3 En de tweede
goot zijn schaal uit in de zee, en zij werd bloed als van een dode, en alle
levende wezens, die in de zee waren, stierven.
4 En de derde
goot zijn schaal uit in de rivieren en in de waterbronnen, en (het water) werd
bloed.
5 En ik hoorde de
engel der wateren zeggen: Rechtvaardig zijt Gij, die zijt en die waart, Gij
Heilige, dat Gij dit oordeel hebt geveld. 6 Omdat zij het bloed der heiligen en
der profeten vergoten hebben, hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven; zij
hebben het verdiend!
7 En ik hoorde het
altaar zeggen: Ja, Here God, Almachtige, uw oordelen zijn waarachtig en
rechtvaardig.
8 En de vierde
goot zijn schaal uit over de zon en haar werd gegeven de mensen te verzengen
met vuur. 9 En de mensen werden verzengd door de grote hitte en zij lasterden
de naam van God, die de macht heeft over deze plagen, en zij bekeerden zich
niet om Hem eer te geven.
10 En de vijfde
goot zijn schaal uit over de troon van het beest, en zijn rijk werd
verduisterd, en zij kauwden op hun tong van pijn, 11 en zij lasterden de God
des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun gezwellen, en zij bekeerden zich
niet van hun werken.
12 En de zesde
goot zijn schaal uit op de grote rivier, de Eufraat, en zijn water droogde op,
zodat de weg bereid werd voor de koningen, die van de
opgang der zon komen.
13 En ik zag uit de
bek van de draak en uit de bek van het beest en uit de mond van de valse
profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen; 14 want het zijn geesten van
duivelen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der gehele wereld,
om hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God.
15 Zie, Ik kom als
een dief. Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt
wandele en zijn schaamte niet gezien worde. 16 En hij verzamelde hen op de
plaats, die in het Hebreeuws genoemd wordt Harmagedon.
17 En de zevende
goot zijn schaal uit in de lucht en er kwam een luide stem uit de tempel, van
de troon, zeggende: Het is geschied. 18 En er kwamen bliksemstralen en stemmen
en donderslagen, en er geschiedde een grote aardbeving, zo groot als er geen
geweest is, sedert een mens op de aarde was: zó hevig was deze aardbeving, zó
groot. 19 En de grote stad viel in drie stukken uiteen en de steden der volken
stortten in. En het grote Babylon werd voor God in gedachtenis gebracht, om
daaraan de beker met de wijn van de gramschap zijns toorns te geven. 20 En alle
eilanden vluchtten weg en bergen werden niet (meer) gevonden. 21 En grote
hagel(stenen), een talent zwaar, vielen uit de hemel op de mensen, en de mensen
lasterden God vanwege de plaag van de hagel, want de plaag daarvan was zeer
groot.
Wettelijk
depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel,
Eschatologie.
ISBN:
978 16 1627 432 0
NUR:
702
Tenzij
anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 17
1 En één van de zeven
engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom
hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer (Spreuken 6:16 Deze zes
dingen haat de HERE, ja, zeven zijn Hem een hartgrondige gruwel: 17 hoogmoedige
ogen, een valse tong, handen die onschuldig bloed vergieten, 18 een hart dat
heilloze plannen smeedt, voeten die zich haasten om naar het kwade te snellen,
19 wie leugens uitblaast als een vals getuige en wie twist stookt tussen
broeders.), die zit aan vele wateren, 2 met wie de koningen der
aarde gehoereerd hebben, en zij, die op de aarde wonen, zijn dronken geworden
van de wijn harer hoererij. 3 En hij voerde mij in de geest weg naar een
woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, dat
vol was van godslasterlijke namen, en het had zeven koppen en tien horens.
4 En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud,
edelgesteente en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen,
en de onreinheden van haar hoererij.
5 En op haar
voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: het grote Babylon, moeder
van de hoeren en van de gruwelen der aarde.
6 En ik zag de vrouw dronken van het
bloed der heiligen (Joden) en van het bloed der getuigen (christenen) van Jezus.
En ik verbaasde mij,
toen ik haar zag, met grote verbazing. 7 En de engel zeide tot mij: Waarom
verbaast gij u? Ik zal u het geheimenis van de vrouw zeggen en van het beest
met de zeven koppen en tien horens, dat haar draagt. 8 Het beest, dat gij
zaagt, was en is niet, en het zal
opkomen uit de afgrond en het vaart ten verderve; en zij, die
op de aarde wonen, wier naam niet geschreven is in het boek des levens van de
grondlegging der wereld af, zullen zich verbazen, als zij zien, dat het beest
was en niet is en er toch zal zijn. 9 Hier is het verstand, dat wijsheid heeft:
De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is. 10 Ook
zijn het zeven koningen: vijf (Egypte, Assyrië, Babylon, Meden & Perzen
en Grieken) ervan zijn gevallen, een is er nog (Rome
90 AD) en de andere is nog niet gekomen (Het
herstelde Rome van de eindtijd +2009 AD), en wanneer hij
komt, moet hij korte tijd blijven. 11 En het beest, dat was en niet is, is zelf
ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve. 12 En de
tien horens, die gij zaagt, zijn tien koningen, die nog geen koningschap
hebben ontvangen, maar één uur ontvangen zij macht als koningen, met het beest.
13 Dezen zijn één van zin en geven hun kracht en macht aan het beest. 14 Dezen
zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen want Hij is de Here der heren en de
Koning der koningen en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en
uitverkorenen en gelovigen. 15 En hij zeide tot mij: De wateren, die gij
zaagt, waarop de hoer gezeten is, zijn natiën en menigten en volken en
talen. 16 En de tien horens, die gij zaagt, en het beest, dezen zullen de
hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar
met vuur verbranden. 17 Want God heeft in hun hart gegeven zijn zin te
volbrengen en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven,
totdat de woorden Gods zullen voleindigd zijn. 18 En de vrouw, die gij
zaagt,is de grote stad, die het koningschap heeft over de
koningen der aarde.
Openbaring 18
1 Hierna zag ik een
andere engel, die grote macht had, nederdalen uit de hemel, en de aarde werd
door zijn lichtglans verlicht. 2 En hij riep met sterke stem, zeggende:
Gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon en zij is geworden een woonplaats
van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van
alle onrein en verfoeid gevogelte, 3 omdat van de wijn van de hartstocht harer
hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar
gehoereerd hebben en de kooplieden der aarde rijk geworden zijn uit de macht
harer weelderigheid. 4 En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap
hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. 5 Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de
hemel en God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht. 6
Vergeldt haar, gelijk ook zij vergolden heeft, en geeft haar dubbel naar
haar werken; mengt haar het dubbele in de beker, die zij gemengd heeft; 7 geeft haar zoveel pijniging en rouw, als zij
heerlijkheid en weelde genoten heeft. Want zij zegt in haar hart: Ik troon als
koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien. 8
Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood en rouw en
hongersnood, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Here God,
die haar geoordeeld heeft. 9 En de koningen
der aarde, die met haar gehoereerd hebben en weelderig geweest zijn, zullen
over haar wenen en weeklagen, wanneer zij de rook van haar verbranding zien, 10 van verre staande uit vrees voor haar pijniging,
zeggende: Wee, wee, gij grote stad, Babylon, gij sterke stad, want in één
uur is uw oordeel gekomen. 11 En de
kooplieden der aarde wenen en bedrijven rouw over haar, omdat niemand meer hun
lading koopt, 12 lading van goud, zilver,
edelgesteente en paarlen, van fijn linnen, purper, zijde en scharlaken;
allerlei welriekend hout, allerlei snijwerk van ivoor en allerlei voorwerpen
van het kostbaarste hout, van koper, ijzer en marmer, 13
kaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijn, olie, bloem en tarwe,
lastdieren, schapen; (lading) van paarden en
wagens (Grieks: RHEDA. Een wagen met
vier wielen. Een teken van welvaart) en van lichamen; en zielen van mensen. 14 En het ooft, waarnaar uw ziel begerig was, is van
u weggegaan en al wat kostelijk en schitterend was, is voor u verloren en het
zal nooit meer gevonden worden. 15 De
kooplieden in deze dingen, die aan haar rijk geworden waren, zullen van verre
staan uit vrees voor haar pijniging, wenend en rouw bedrijvend, 16 en zeggende: Wee, wee, die grote stad, die gehuld
was in fijn linnen, purper en scharlaken, en rijk versierd was met goud en
edelgesteente en paarlen, want in één uur is al die zo grote rijkdom verwoest! 17 En iedere stuurman en iedere kustvaarder en de
zeelieden en allen, die de zee bevaren, bleven van verre staan, 18 en riepen, toen zij de rook van haar verbranding
zagen, zeggende: Welke stad was aan deze grote stad gelijk! 19 En zij wierpen stof op hun hoofden en riepen, wenend en
rouw bedrijvend, zeggende: Wee, wee die grote stad, waarin allen, die schepen
op zee hadden, door haar kostbaarheden rijk geworden zijn, want zij is in één
uur verwoest!
20 Wees vrolijk over
haar, gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft
uw rechtszaak tegen haar berecht. 21 En een sterke engel nam een steen op als
een grote molensteen en wierp hem in de zee, zeggende: Zó zal Babylon met
geweld geworpen worden, de grote stad, en zij zal nooit meer gevonden worden. 22
En geen stem van citerspelers en zangers, van fluitspelers of bazuinblazers zal
meer in u gehoord worden, en niemand, die enige kunst beoefent, zal meer in u
gevonden worden, en geen geluid van de molen zal meer in u gehoord worden. 23 En
geen lamplicht zal meer in u schijnen, en geen stem van bruidegom en bruid zal
meer in u gehoord worden, want uw kooplieden waren de machthebbers der aarde,
want door uw toverij werden alle volken verleid; 24 en in haar werd gevonden
het bloed van profeten en heiligen en van allen, die geslacht zijn op de aarde.
Openbaring 19
1 Hierna hoorde ik
als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen:
Halleluja! Het heil
en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God, 2 want waarachtig en
rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die
de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van
haar hand geëist.
3 En zij zeiden ten
tweeden male: Halleluja! En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden. 4 En
de vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neder en aanbaden God,
die op de troon gezeten is, en zij zeiden: Amen, halleluja! 5 En een stem ging
uit van de troon, zeggende:
Looft onze God, al zijn
knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten!
6 En ik hoorde als
een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem
van zware donderslagen, zeggende:
Halleluja! Want de
Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. 7 Laten wij
blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams
is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; 8 en haar is gegeven zich
met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de
rechtvaardige daden der heiligen.
9 En hij zeide tot
mij: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het
bruiloftsmaal (Psalm 45) des Lams. En hij zeide tot mij: Dit zijn de
waarachtige woorden van God. 10 En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem
te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht
van u en uw broederen, die het getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want
het getuigenis van Jezus is de geest der profetie.
11 En ik zag de hemel
geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw
en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid. 12 En zijn
ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een
geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf. 13 En Hij was bekleed met een
kleed, dat in bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods.
14 En de heerscharen,
die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos
fijn linnen. 15 En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de
heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf
treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen.
16 En Hij heeft op zijn kleed en op zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen
en Here der heren.
17 En ik zag een
engel staan op de zon en hij riep met luider stem en zeide tot alle vogels, die
in het midden des hemels vlogen: Komt, verzamelt u tot de grote maaltijd Gods, 18
om te eten het vlees van koningen en het vlees van oversten over duizend en het
vlees van sterken en het vlees van paarden en van hen, die daarop zitten, en
het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten.
19 En ik zag het
beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te
voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger. 20 En het beest
werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan
had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen
hadden en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel
des vuurs, die van zwavel brandt. 21 En de overigen werden gedood met het
zwaard, dat kwam uit de mond van Hem, die op het paard zat; en al de vogels
werden verzadigd van hun vlees.
Openbaring 20
1 En ik zag een engel
nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn
hand; 2 en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en
hij bond hem duizend jaren, 3 en hij wierp hem in de afgrond en sloot en
verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden,
voordat de duizend jaren voleindigd waren; daarna moet hij voor een korte tijd
worden losgelaten.
4 En ik zag tronen, en zij zetten
zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en (ik zag) de zielen van hen,
die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die
noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op
hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en
heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. 5 De overige doden werden niet weder levend, voordat de
duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste
opstanding. 6 Zalig en heilig is hij, die
deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar
zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als
koningen heersen, [die] duizend jaren.
7 En wanneer de
duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden
losgelaten, 8 en hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te
verleiden, Gog en Magog (zie epiloog),
om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is als het zand der zee. 9 En
zij kwamen op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats der
heiligen en de geliefde stad; en vuur daalde neder uit de hemel en verslond
hen, 10 en de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en
zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht
gepijnigd worden in alle eeuwigheden.
11 En ik zag een
grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de
aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. 12 En ik
zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden
boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des
levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen
in de boeken geschreven stond, naar hun werken. 13 En de zee gaf de doden, die
in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren, en
zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken. 14 En de dood en het
dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen.
Dat is de tweede
dood: de poel des vuurs. 15 En wanneer iemand
niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen
in de poel des vuurs.
Wettelijk
depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel,
Eschatologie.
ISBN:
978 16 1627 432 0
NUR:
702
Tenzij
anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 21
1 En ik zag een nieuwe hemel en een
nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. 2 En ik zag
de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God,
getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. 3 En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en
Hij zal bij hen wonen (IMMANUEL
Exodus 29:46 En zij zullen weten, dat Ik, de
HERE, hun God ben, die hen uit het land Egypte geleid heb, opdat Ik in hun
midden wone; Ik ben de HERE, hun God.), en zij zullen zijn volken zijn
en God zelf zal bij hen zijn, 4 en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen,
en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal
er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. 5 En Hij, die op de troon
gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide:
Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. 6 En Hij sprak
tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde.
Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet. 7 Wie overwint, zal deze dingen beërven,
en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. 8 Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de
verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars
en alle leugenaars hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit
is de tweede dood.
9 En er kwam een van
de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen,
en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier,
ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. 10 En hij voerde mij weg in
de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem,
nederdalende uit de hemel, van God; 11 en zij had de heerlijkheid Gods, en haar
glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant.
12 En zij had een
grote en hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen,
en namen op (de poorten) geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der
kinderen Israëls.
13 Naar het oosten
waren drie poorten en naar het noorden drie poorten en naar het zuiden drie
poorten en naar het westen drie poorten. 14 En de muur der stad had twaalf
fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams.
15 En hij, die met
mij sprak, had een gouden meetstok om de stad op te meten, en haar poorten en
haar muur. 16 En de stad lag in het vierkant en haar lengte was even groot als
haar breedte; en hij mat de stad op met de stok: twaalfduizend stadiën; haar
lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk. 17 En hij mat haar muur op:
honderd vierenveertig el, mensenmaat, die engelenmaat is. 18 En de bouwstof van
haar muur was diamant; en de stad was zuiver goud, gelijk zuiver glas. 19 En de
fundamenten van de muur der stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het
eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, het
vierde smaragd, 20 het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende topaas,
het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde
saffier, het twaalfde amethist. 21 En de twaalf poorten waren twaalf paarlen:
iedere poort afzonderlijk was uit één parel, en de straat der stad was zuiver
goud, gelijk doorschijnend glas.
22 En een tempel zag ik in haar
niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam. 23 En de stad heeft de zon en de maan niet van
node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en
haar lamp is het Lam. 24 En de volken zullen
bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in
haar; 25 en haar poorten zullen nooit gesloten
worden des daags, want daar zal geen nacht zijn;26 en
de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden. 27 En in
haar zal niets onreins binnenkomen, en niemand, die gruwel en leugen doet, maar
alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.
Openbaring 22
1 En hij toonde mij
een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon
van God en van het Lam. 2 Midden op haar straat en aan weerszijden van de
rivier staat het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn
vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren.
3 En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het
Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren, 4 en zij zullen
zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn. 5 En er zal geen
nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van
node, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen
tot in alle eeuwigheden. 6 En Hij zeide tot mij: Deze woorden zijn getrouw
en waarachtig, en de Here, de God van de geesten der profeten, heeft zijn
engel gezonden om zijn knechten te tonen hetgeen weldra geschieden moet. 7 En zie,
Ik kom spoedig. Zalig hij, die de woorden der profetie van dit boek bewaart!
8 En ik, Johannes,
ben het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik ze gehoord en gezien had,
wierp ik mij neder voor de voeten van de engel, die ze mij toonde, om te
aanbidden. 9 Maar hij zeide tot mij: Doe dat niet! Ik ben een mededienstknecht
van u en van uw broederen, de profeten, en van hen, die de woorden van dit boek
bewaren; aanbid God!
10 En hij zeide tot
mij: Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij. 11 Wie onrecht
doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie
rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij
worde nog meer geheiligd.
12 Zie, Ik kom
spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk
is. 13 Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het
einde. 14 Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben
op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad. 15 Buiten
zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de
afgodendienaars en ieder, die de leugen liefheeft en doet.
16 Ik, Jezus, heb mijn
engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten. Ik ben de wortel
en het geslacht van David, de blinkende morgenster.
17 En de Geest
en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft,
kome, en wie wil, neme het water des levens om niet.
18 Ik betuig aan een
ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand hieraan
toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek beschreven zijn; 19 en
indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn
deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit
boek beschreven zijn.
20 Hij, die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik
kom spoedig. Amen, kom, Here Jezus!
21 De genade van de
Here Jezus zij met allen.
Amen
EPILOOG
DE VOLKEN GOG EN MAGOG
De namen van de volken Gog en Magog die volgens
Openbaring hoofdstuk 20 aan het einde van het duizendjarige Messiaanse
Vrederijk naar de heilige plaats oprukken zijn identiek met de namen die de
profeet Ezechiël in het Oude Testament opgeeft. De profeet Ezechiël schildert
vanaf hoofdstuk 36 het nationale herstel van Israël en daarna het geestelijke
herstel. Het nationale herstel in de hoofdstukken 36 en 37 van Ezechiël gaat aldus
vooraf aan het geestelijk herleven en dit laatste als een gevolg van het
oprukken van Gog en Magog en de nederlaag van Gog op de bergen Israëls. Een
land Israël dat dan in gerustheid woont. Wanneer men beide Bijbelboeken
Ezechiël en Openbaring bestudeerd zijn het duidelijk twee verschillende invasies
die beschreven worden met ruim duizend jaar verschil in tijd. Ik neem aan dat
de beschreven invasie van Israël door de profeet Ezechiël zijn vervulling kent ten
tijde van het verbreken van de eerste twee zegels van de boekrol zoals
beschreven in Openbaring 6:2-4. De tweede ruiter neemt namelijk de vrede weg: En een tweede, een rossig paard, kwam, en
hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij
elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven. De volgende
vraag die zich onmiddellijk stelt is: wie zijn deze volken?
De profeet Ezechiël leefde in de zesde eeuw voor
Christus ten tijde van de Babylonische Ballingschap en dus zullen
we op een landkaart van die tijd, bij contemporaine auteurs van die tijd, de
identificatie moeten zoeken. Magog blijkt dan het gebied van de Scythen geweest te zijn,
het huidige Rusland. De profeet Ezechiël van het Oude Testament voorspelde het
herstel van de Joden in hun oude land der vaderen. Dat dit niet in vervulling
ging ten tijde van de terugkeer uit Babylonische Ballingschap onder Ezra en
Nehemia moet duidelijk zijn. Te veel details van de voorspelling werden toen
niet vervuld en wachten nog op hun openbaring. De nieuwe verdeling van het land
Israël bijvoorbeeld onder de twaalf stammen, gedetailleerd opgegeven door de
profeet werd nooit vervuld. De profetie over de tempelbeek die noordelijk van
Jeruzalem zal ontspringen en naar de Dode Zee vloeit tart alle verbeelding. De
profetie van Ezechiël (Ezechiël 47:1-12) leert dat als een gevolg van de nieuwe
rivier, dat zowel westelijk als oostelijk zal stromen, de Dode Zee uiteindelijk
gezond zal worden en in de toekomst een oostelijke zee vormt. Allegoriseren en
op de kerk van nu van toepassing brengen vergt ware acrobatie. De conclusie
moet zijn dat de profetie van Ezechiël nog op haar vervulling wacht. Ten tijde
van de Perzische periode onder Ezra en Nehemia vond er ook geen invasie vanuit
het noorden uit Magog plaats.
De belangrijkste bron ter identificatie van het land
Magog, blijft de Joodse historicus Flavius Josephus uit de eerste eeuw van onze
jaartelling. Josephus heeft in zijn geschiedenis van het Joodse volk alle
volken van Genesis hoofdstuk 10 op de landkaart van zijn tijd geplaatst. Ook
Magog werd door Josephus nauwkeurig op de landkaart van toen geplaatst. Hierna
het citaat:
"Zo had Noachs zoon Japheth zeven
zoons. Ze vestigden zich eerst in het gebied dat zich uitstrekt vanaf het
Taurus- en Amanusgebergte en rukten vervolgens op in Azië tot aan de rivier de
Don en in Europa tot aan Cadiz en namen het land waar ze terechtkwamen in
bezit. Aangezien er zich voor die tijd nog niemand gevestigd had, benoemden zij
de volkeren met hun eigen namen. Het volk dat nu door de Grieken de Galaten
wordt genoemd, ging Gomaren heten, naar hun stichter Gomar. Magog stichtte
de naar hem genoemde Magogen. Zij werden door de Grieken de Scythen genoemd.
Van Japheths zoon Javan en Madus werd de laatste de stamvader van de Madeeën,
het volk dat bij de Grieken de Meden heet, en stammen Ionië en alle Grieken af
van Javan.
Joodse oudheden Boek I, 122-124
Dat de Scythen hun woonplaats in Rusland en de
Oekraïne hadden staat historisch vast. Het is Herodotus, de beroemde historicus
uit de vijfde eeuw voor Christus, die van de Scythen de zeden en gewoonten
beschreef. Eigenlijk is de naam een verzamelnaam voor verscheidene clans. Ten
tijde van Ezechiël beheersten zij een gebied van de Donau in Europa tot aan de
Gele Rivier in Azië.
Ten tijde van
het nationale herstel van Israël zou er volgens de profetie van Ezechiël
opnieuw een grote macht noordelijk van Israël op de landkaart te verwachten
zijn. In 1948, bij het tot stand komen van de staat Israël, was dit zonder
twijfel de Sovjet-Unie en anno 2009, het nieuwe Rusland dat zich herbewapent en
opnieuw de status van grootmacht zoekt. De profeet Ezechiël beschrijft nauwkeurig hoe het
leger van Magog of Rusland in het Midden-Oosten te gronde zal gericht worden.
Hierna volgt het volledige hoofdstuk uit het Bijbelboek Ezechiël 38:
1 Het woord des HEREN kwam tot mij: 2 Mensenkind, richt uw
aangezicht tegen Gog in het land Magog,
de grootvorst van Mesek en Tubal; profeteer tegen hem, 3 en zeg: zo zegt
de Here HERE: zie, ik zàl u, Gog, grootvorst van Mesek en Tubal! 4 Ik zal
u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele
leger: paarden en ruiters, allen volledig uitgerust, een grote schare, met
grote en kleine schilden, allen vertrouwd met het zwaard; 5 ook Perzen, Ethiopiërs en Puteeërs, allen
met schild en helm; 6 Gomer en al zijn krijgsbenden; Bet-Togarma ver in
het noorden met al zijn krijgsbenden vele volken met u. 7 Maak u
gereed en rust u toe, gij met al de scharen die zich bij u gevoegd hebben; wees
gij hun tot een leidsman. 8 Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen;
in toekomende jaren zult gij optrekken
tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat uit het
gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot een
blijvende wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen
wonen zij in gerustheid. 9 Dan zult gij optrekken als een opkomend
onweer; gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw
krijgsbenden, en vele volken met u.
10 Zo zegt de Here HERE: Te dien dage zullen
er plannen in uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, 11 gij
zult zeggen: ik zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op
vreedzame lieden, die in gerustheid wonen,
allen zonder muur, grendels of poorten 12 om buit te maken en roof
te plegen, om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit het gebied der
volken bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die op de navel der
aarde woont. 13 Seba, Dedan, de
handelaars en al de machtigen van Tarsis zullen tot u zeggen: Komt gij om
buit te maken; hebt gij uw schare bijeengeroepen om roof te plegen, om zilver
en goud weg te slepen, om have en goed te bemachtigen, om een grote buit te
maken?
14 Daarom, profeteer, mensenkind, en zeg tot
Gog: Zo zegt de Here HERE: zult gij het niet gewaarworden, te dien dage als mijn volk Israël in gerustheid woont? 15 Dan
zult gij komen uit uw woonplaats uit het
verre noorden, gij en vele volken met u, allen ruiters, een grote schare en
een talrijk leger, 16 en gij zult optrekken tegen mijn volk Israël als een
wolk die het land bedekt. In toekomende dagen zal het geschieden, dat Ik u doe
optrekken tegen mijn land, opdat de volken Mij leren kennen, wanneer Ik Mij
voor hun ogen aan u, o Gog, de Heilige betonen zal. 17 Zo zegt de Here
HERE: Zijt gij het, van wie Ik in vroegere dagen gesproken heb door de dienst
van mijn knechten, de profeten van Israël, welke in die dagen jarenlang
geprofeteerd hebben, dat Ik u tegen hen zou doen optrekken? 18 Maar te
dien dage, wanneer Gog komt in het land van Israël, luidt het woord van de Here
HERE, dan zal mijn grimmigheid opstijgen in mijn neus, 19 en in mijn
naijver, in het vuur mijner verbolgenheid, zal Ik spreken: Waarlijk, te dien
dage zal een zware aardbeving het land van Israël teisteren. 20 Ja, beven
zullen voor Mij de vissen der zee, het gevogelte des hemels, het gedierte des
velds en al het kruipend gedierte dat op de aardbodem kruipt en alle mensen die
op de aarde leven; de bergen zullen neerstorten, de bergwanden zullen vallen, elke
muur zal ter aarde storten. 21 Dan zal Ik op al mijn bergen het zwaard
tegen hem oproepen, luidt het woord van de Here HERE; het zwaard van de een zal tegen de ander zijn. 22 Ik zal met
hem in het gericht treden door pest en door bloed; stromende regen en
hagelstenen, vuur en zwavel zal Ik doen neerregenen op hem, op zijn
krijgsbenden en op de vele volken die met hem zijn; 23 Ik zal Mij groot en
heilig betonen en Mij doen kennen ten aanschouwen van vele volken; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.
Wanneer
we de Masoretische tekst van de Bijbel volgen kan men berekenen dat het vanaf
Genesis tot de inhuldiging van de Tempel van Salomo in het jaar 996 v. Chr.,
drieduizend jaar waren. Het is aldus eenvoudig te berekenen dat wanneer Salomo
rond het jaar duizend voor Christus leefde, het in totaal ongeveer zesduizend
(plus) jaar zijn vanaf de Schepping tot op heden. Een dwaasheid voor velen maar
niettemin een chronologie die vanuit de Bijbel (Masoretische tekst) aangetoond
kan worden. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, appendix 5, verbind ik de Anno Mundi jaartelling met de westerse
kalender.
Daarnaast
hebben we echter de Griekse Septuagintvertaling van het Oude Testament daterend
van de derde eeuw voor Christus, die hogere jaartallen hanteert. Zo heeft de
Septuagint-LXX een totaal van 2242 jaar vanaf Adam tot de Grote Vloed in plaats
van de 1656 jaar van de Masoretische tekst. En vanaf de zondvloed of grote
vloed tot de geboorte van Abram heeft de Septuagint een totaal van 1172 jaar in
plaats van 352 jaar volgens de jaartallen van de Masoretische tekst. Er bestaan
aldus vraagtekens.
Mijn uitgangspunt
is dat de jaartallen van de Masoretische tekst correct zijn. De reden voor de
afwijking van de jaartallen van de Septuagint vertaling ken ik niet maar
vermoed dat er door de vertalers in de derde eeuw voor Christus in Alexandrië
aan de jaartallen gesleuteld werd om de Joodse geschiedenis ouder te maken. Er
was een opbod bezig, een rivaliteit tussen Grieken en Joden en anderen, over
wie nu juist de oudste geschiedenis had.
Mijn werk
TIJD en TIJDEN heb ik
chronologisch opgebouwd rond het fundament van de sabbat- en jubeljaartelling zoals
William Whiston, een vriend en tijdgenoot van Isaac Newton, het al in de achttiende
eeuw van onze jaartelling uitbracht. William Whiston heeft verder vooral
bekendheid gekregen door zijn voortreffelijke vertaling naar de Engelse taal
van de werken van Flavius Josephus.
Het
bijzondere aan zijn sabbat- en jubeljaartelling was zijn vaststelling dat in
het oude Israël de sabbatjaarcyclus vanaf haar instelling in 1443 v. Chr. met
de inbezitneming van Kanaän door de Israëlieten, altijd in één cyclus ononderbroken
voortging. Het Jubeljaar, het vijftigste jaar in deze cyclus, betekende geen
onderbreking maar begon in de maand Tishri (september/oktober) van het negenenveertigste
jaar van de sabbatjaarcyclus, en liep verder tot september/oktober van het
nieuwe jaar, waarin intussen al een nieuw sabbatjaar cyclus van zeven maal
zeven jaar begonnen was.
William
Whiston geeft in zijn werk tien verwijzingen naar historische sabbat- en
jubeljaren die vanuit de Bijbel, de Makkabeeënboeken en de werken van Flavius
Josephus geduid kunnen worden. Tegelijkertijd bevestigen deze historische
verankeringen de juistheid van Whiston s bevinding. In mijn werk Genesis
versus Egyptologie, 2009 voegde ik nog een elfde chronologische verankering
toe, die ik ontdekt had bij het uittekenen van mijn chronologische constructie
op millimeter papier. Het jubeljaar namelijk van 562/561 v. Chr., het jaar wanneer
de Babylonische koning Evil Merodach in zijn eerste regeringsjaar, na de dood
van zijn vader Nebukadnezar, koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste
jaar van zijn gevangenneming en ballingschap, uit zijn gevangenis bevrijdde. Dit
kon geen toeval zijn.
Naar
mijn weten maken weinig of geen chronologen vandaag gebruik van de wijze van
tellen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston en komen als een
gevolg hiervan tot geheel andere jaartallen wat betreft bijvoorbeeld het jaar
van de Exodus, de splitsing van het Rijk van Salomo, de val van Samaria, de
belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib, enz.
En wat
zelfs nog extra verwarring geeft, is wanneer sommigen met de foutieve verkregen
jaartallen uit het verleden het begin van het zevende millennium Anno Mundi
trachten te berekenen.
Dat de
datering van de Bijbelse geschiedenis zo moeilijk lijkt komt vooral voort door
de druk die er bestaat van de zijde van de orthodoxe Egyptologie en
Assyriologie; twee wetenschappen die in hun tijdsconstructies geen rekening met
de Bijbelse historische chronologie houden.
De
eerste aanval op de Bijbelse chronologie kwam er van de zijde van de
Egyptologie aan het begin van de twintigste eeuw wanneer de Egyptoloog Eduard
Meyer zijn Sothis-kalender-datering bekendmaakte, met zijn schikking van de
dertig dynastieën van Manetho op de tijdsbalk. Het werd aan Bijbelvorsers
overgelaten om de link met de Bijbel te maken en gepaste kandidaat-faraos te
vinden voor de verschillende interacties die er in de Bijbel met Egypte
beschreven worden. Een tot op vandaag moeilijke zo niet onmogelijke opdracht. Elke
kandidaat-farao levert overigens de nodige moeilijkheden op. De farao van de
Exodus bijvoorbeeld moet volgens de fabricatie van Eduard Meyer in de achttiende
en of de negentiende Egyptische dynastie gezocht worden. Twee dynastieën die bovendien
historisch zeer goed gedocumenteerd zijn. Machtige dynastieën ook, die zelfs
meermaals Klein-Azië tot aan de Eufraat overheersten. De Bijbel leert echter dat
het Egyptische Rijk ten tijde van de exodus als een gevolg van de beschreven
tien plagen economisch en militair volledig ten onder ging met het gros van het
Egyptische leger in de Rode Zee vernietigd. De verschillende Bijbelgedeelten
die over de Exodus handelen, maken ook zeer duidelijk dat farao samen met zijn
leger in de Rode Zee omkwam en kort daarvoor de kroonprins van Egypte al als
een gevolg van de tiende plaag, eveneens aan zijn einde kwam. (Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1441576800&stopdatum=1442181600)
De
Bijbel laat daaropvolgend de ontsnapte Israëlieten in de woestijn de beruchte Amalekieten
op hun weg tegenkomen waar ze strijd tegen moeten leveren. Diezelfde
Amalekieten of Amoe/Hyksos hebben daarop Egypte onder de voet gelopen en worden
in de Pentateuch vanaf dan als eerste der volken genoemd. (Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1433109600&stopdatum=1433714400)
De
farao van de exodus heeft volgens de Bijbel een regeerperiode van minstens 2 x
40 jaar. Niets daarvan vind men in de annalen van de Egyptische achttiende en negentiende
dynastie terug. Wat blijft is een verlegenheid bij Bijbelgetrouwe onderzoekers
en een schouderophalen bij vele anderen. Men hanteert ook, bij diegene van
goede wil, een vroege en late datering van de exodusdatum in de Bijbel om toch
maar een en ander van het Bijbelverhaal te kunnen laten passen in de foutieve constructie
van de orthodoxe Egyptologie.
De
volgende aanval op de Bijbelse chronologie gebeurde door de Assyriologie. Een
wetenschap die na de archeologische vondsten in het Tweestromenland of het
hedendaagse Irak, in de periode na de eerste wereldoorlog echt van start ging.
Het was na de ontdekking en samenstelling van een Assyrische koningslijst dat
de Bijbel onder vuur kwam. De gedetailleerde koningslijst van Assyrië werd
verankerd met het jaartal 763 v. Chr. via een genoteerde zonsverduistering over
Nineveh. De tot dan toe gehanteerde jaartallen van de koningen van Israël en
Juda bleken soms tot praktisch veertig jaar van de Assyrische gegevens af te
wijken. Men ging er van uit dat de Assyrische gegevens die van de Bijbel
overklasten en dat de Bijbelse geschiedschrijving en chronologie diende
aangepast te worden. Een voorbeeld is de Assyrische heerser Sargon II die in
zijn annalen beweerd de veroveraar van Samaria geweest te zijn en diegene die
de tien stammen van het Noordelijke rijk Israël heeft laten wegvoeren. De
Bijbel leert echter dat de Assyriër Salmaneser V voor deze misdaad
verantwoordelijk is. De orthodoxie gaat er van uit dat de Bijbelse kroniekschrijver
zich vergist heeft en dat Sargon II verantwoordelijk is.
De
Bijbelse archeoloog en geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) deed een knieval
naar de Assyriologie toe en dokterde een aangepaste chronologie van de koningen
van Juda en Israël uit, die recht deed aan het Assyrische model. Zijn werk The
Mysterious Numbers of the Hebrew Kings wordt tegenwoordig algemeen beschouwd
als de definitieve Bijbelse chronologie en vind men in menig Bijbels atlas en
naslagwerk terug. Thiele verkorte de regeringsduur van bepaalde koningen van
Juda en Israël om deze te laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het
inkorten van sommige regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij
de zogenaamde dual dating en paste het enkele malen toe, ook daar waar de
Bijbel niet expliciet duidelijk over is. Om de val van Samaria, in het negende
regeringsjaar van Hosea, (in de Bijbel contemporain met het zesde jaar van
Hizkia van Juda), te laten passen met de Assyrische gegevens betreffende Sargon
II, verkondigde hij dat de Bijbelse gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17 en
18 foutief waren, als laat en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd. In mijn werk
De Assyriologie, 2012 toonde ik al aan dat als een gevolg van Thiele s
verkorten van de regeerperioden van de koningen van Juda en Israël, er een
verschil bestaat van minstens 8 tot 35 jaar, tussen de normale
regeringsperiodes van de koningen van Juda en Israël en de nu algemeen
aanvaarde revisie van Thiele. Zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/
Het
zijn echter de Assyrische gegevens die dienen aangepast te worden en niet
andersom. Voor wie met de Bijbel rekening houdt is het duidelijk dat in de
Assyrische koningslijsten namen ontbreken. De koning van Assyrië die zich op de
prediking van de Hebreeuwse profeet Jona te Nineveh, tot de God van Israël
keerde voor uitkomst werd uit de koningslijst verwijderd. Ook de Bijbelse
koning Jareb van Assyrië (door de profeet Hosea vermeldt) hoort in deze periode
thuis. En ook de Bijbelse Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser dienen als
twee afzonderlijke personen op de tijdslijn in de achtste eeuw voor Christus
ingevuld. De Assyrische koning Sardanapallos van een Griekse legende is een
historische figuur die in de achtste eeuw v. Chr. in de rij van Assyrische koningen
thuishoort.
Redenen
genoeg om de chronologie van de Assyrische koningen en vraag te brengen.
Wat betreft de link nu naar de huidige tijd zijn het
de jubeljaren van William Whiston die de brug vormen. Het dertigste jubeljaar
sinds de instelling ervan viel in het jaar 27/28 AD. De gebeurtenissen zoals
beschreven in het Lucas evangelie hoofdstuk 4 met de Heer Jezus die in de synagoge
de profetie van Jesaja 61 citeerde en het aangename jaar des HEEREN uitriep,
dienen hier op de tijdsbalk geplaatst. De verdere geschiedenis is algemeen
bekend. De Joden van toen hebben Jezus Christus als Messias afgewezen. Veertig
jaar later in 70 AD gingen zij voor een tweede maal in ballingschap en werd de
tempel te Jeruzalem voor een tweede maal vernietigd. Een onveranderde toestand
sindsdien van bijna tweeduizend jaar. Sinds 1948 kennen we het nationale
herstel van de staat Israël en is er sindsdien de verwachting bij velen zowel in
het christendom als in het Jodendom dat het door de HERE God beloofde herstel
van alle dingen nabijgekomen is. Aan dit beloofde herstel zijn echter
voorwaarden verbonden.
En nu
komen we tot de invulling van de link tussen de Bijbelse geschiedenis, die
afgesloten werd in de periode 30/70 AD, tot de huidige tijd. Het is weer de
jubeljaartelling volgens Whiston die ons de weg wijst. Het zeventigste
jubeljaar viel, wanneer we de wijze van tellen van William Whiston naar de
toekomst toe hanteren, in 1987-okt./1988-sept.
Het daaropvolgende 71ste jubeljaar staat genoteerd voor het jaar oct2036/sept2037 AD. De Heer Jezus
Christus verkondigde met het Jubeljaar van 27/28 AD aan de Joden in de synagoge
te Nazareth dat de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 nu voor hun oren vervuld
was. Het antwoord van de Joden ter plaatse kunnen we lezen in Lucas 4:29 Zij stonden op en wierpen Hem de stad uit
en voerden Hem tot aan de rand van de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem
van de steilte te storten. 30 Maar Hij ging midden tussen hen door en vertrok.
De Heer
Jezus werd afgewezen, of zoals het in het Johannesevangelie beschreven staat: hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben
Hem niet aangenomen.
Het is
interessant om in dit beknopte artikel de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 volledig
te citeren aangezien de inhoud van de woorden van Jesaja aansluiten bij het
Jubeljaar zoals het beschreven staat in het Bijbelboek Leviticus.
Jesaja 61:1
De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat
de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te
brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor
gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis;
2 om uit te roepen een jaar van het
welbehagen des HEREN
(hier stopte de Heer Jezus
met voorlezen en sloot de boekrol een tijdskloof inmiddels van bijna 2000
jaar)
en een
dag der wrake van onze God; om alle
treurenden te troosten, 3 om over de treurenden van Sion te beschikken, dat
men hun geve hoofdsieraad in plaats van
as, vreugdeolie in plaats van rouw,
een lofgewaad in plaats van een
kwijnende geest. En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een
planting des HEREN, tot zijn verheerlijking. 4 Zij zullen de overoude puinhopen
herbouwen, het verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen en de steden
vernieuwen, die in puin liggen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op
geslacht. 5 Vreemden zullen gereed staan om voor u de kudden te weiden,
vreemdelingen zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn; 6 maar gij zult
priesters des HEREN heten, dienaars van onze God genoemd worden; gij zult het
vermogen der volken genieten en u op hun heerlijkheid beroemen. 7 In plaats van
uw schande gewordt u dubbele vergoeding en in plaats van smaad zullen zij
jubelen over hun deel; zo zullen zij dan in hun land dubbele vergoeding
verkrijgen, blijvende vreugde zal hun geworden. 8 Want Ik, de HERE, heb het recht lief. Ik haat onrechtmatige roof,
Ik zal hun stipt hun loon geven en een eeuwig verbond met hen sluiten. 9 En hun
nageslacht zal onder de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te midden
der natiën; allen die hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht zijn,
dat de HERE gezegend heeft. 10 Ik verblijd mij zeer in de HERE, mijn ziel
juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met
de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die
zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich
met haar versierselen tooit. 11 Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en
een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here HERE gerechtigheid en lof
doen uitspruiten voor het oog van alle volken. (NBG
Vertaling 1951)
Het
beloofde herstel van Israël (en via hen de hele schepping) zoals beschreven in
Jesaja hoofdstuk 61 vanaf vers 2 laat nog op zich wachten maar is een
wetmatigheid die ooit vervuld zal worden. De sleutel is Israël. We stellen
echter vast dat na het uitroepen van de staat Israël in mei 1948 de beloofde
zegeningen verbonden aan de sabbat en jubeljaren uitbleven. De vroege en late
regen, die maakten dat het land Israël van de oudheid zo vruchtbaar was, kwam in
1948 en daarna niet terug. Integendeel, water en vooral het tekort aan water is
een blijvend probleem in de nieuwe staat Israël. De Israëli s zijn uiterst
vindingrijk en hebben een ingenieus irrigatiesysteem ontworpen waarbij water
helemaal van in het noorden uit het meer van Galilea tot in het zuiden in de
Negev-woestijn en elders geleid wordt en druppelsgewijs gebruikt. Prachtig en
om bewonderend naar te kijken, maar het blijft echter mensenwerk.
Zoeken
naar bijzondere gebeurtenissen in jubeljaren volgend op het jubeljaar van 27/28
AD leveren geen resultaat op. Het is het tijds-dal waarin dat de HERE God Zijn
EKKLESIA, Zijn Gemeente, uitroept en Israël voor het grootste gedeelte van deze
tussentijd in de diaspora leeft.
En toch
zijn er raakpunten in de tijd te vinden. Zulk een scharnierjaar naar mijn mening, was het jaar 1517 AD. In oktober van dat jaar ging in
Europa namelijk de reformatie van start met een moedige hervormer Maarten
Luther die zijn 95 stellingen tegen de aflatenleer van de Roomse Kerk, tegen de
deur van de kerk te Wittenberg nagelde. Iets heel opmerkelijk nu, en minder
bekend in het Westen, in datzelfde jaar 1517 veroverden de Turken namelijk Jeruzalem
op de Arabieren, en begon de Turkse periode van heersen over het van Joden
ontvolkte gebied van Israël. Toeval? Ik meen van niet. Vanaf de exodus uit
Egypte in 1483 v. Chr. waren er in
1517 AD 2999/3000 jaar verlopen. Wat
een opmerkelijk profetisch jaartal is. De Ottomanen of Turken zouden tot het
jaar 1917 over Jeruzalem heersen en
het gebied in een soort profetische winterslaap houden. In december 1917 zouden
de Britten tijdens de eerste wereldoorlog de stad en het gebied op de Turken
veroveren. Dit is exact een tijdsperiode van 400 jaar dat overeenkomt met sommige getallenperiodes die in de
Bijbel gehanteerd worden. Maar er is meer aan de hand dat lijkt op sturing van
Gods wege. In november 1947 stemde
de VN bij meerderheid tot splitsing van het Britse mandaatgebied Palestina in
een Joodse staat en een Arabische. De Arabieren stemden tegen maar de Joden
accepteerden de deling en proclameerden enkele maanden later hun staat. Tussen
1517 en 1947 zitten er 430 jaar wat weer
een bijzondere Bijbelse tijdsperiode is, die er ten tijde van het Oude
Testament zat tussen het geven van de belofte aan Abraham van een land en een
volk en het geven van de wet aan Mozes. Er is dus meer onder de zon dan menig
iemand zou vermoeden (of willen zien). Nog een opmerkelijke Bijbelse
tijdsperiode van 50 jaar ditmaal,
zit er tussen het eerste Zionistische congres, alwaar gepleit werd voor de
oprichting van een Joods thuisland, in 1897
en het jaar 1947. Van het jaar 1947
met de deling van Palestina door de VN, tot 1987, het begin van het zeventigste jubeljaar, waren het veertig
jaar, wat weer een herkenbare Bijbelse tijdsperiode is. Denk aan de periode van
veertig jaar dat de Israëlieten na de exodus en het geven van de Wet, in de
woestijn doorbrachten, als een gevolg van hun weigering het Beloofde land
binnen te trekken.
Het
aangename jaar des HEEREN brak echter in 1987
niet door.
Geen
een van de beloften verbonden aan het Jubeljaar ging op 3 oktober 1987 met de
Grote Verzoendag of Jom Kippoer, in vervulling. Integendeel, diezelfde maand
vond op zwarte maandag 19 oktober in New York een beurscrash plaats dat het
begin van een wereldwijde financiële crisis inluidde die tot op vandaag
nazindert. En twee maanden later begon er een Arabische volksopstand in Gaza,
Judea en Samaria tegen het Israëlische militaire bestuur, een opstand die manu
militari door Israël de kop werd ingedrukt.
Men is
al eens in de verleiding om op basis van de eerder beschreven scharniermomenten
in de tijd berekeningen naar de toekomst toe te maken. Dit is een oefening die
menigeen al eens gemaakt heeft en in de media gelanceerd. De periode van de tetrade van bloed-manen ligt nu achter ons en is
een goed voorbeeld van zulke pogingen tot berekenen van het begin van de
Apocalyps.
Een
volgend opmerkelijk toekomstig jaartal is het jaar 2017. Op basis van de
telling van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston is het jaar van de
exodus te berekenen in 1483 v. Chr. We zagen eerder al dat het 3000 jaar waren
tot het jaar 1517 met de heerserswissel over Jeruzalem. In datzelfde jaar begon
in het christelijke Europa de Reformatie. In 2017 zal het 500 jaar geleden zijn
dat de Reformatie begon en is het 3500
geleden dat de Exodus plaatsvond. Wat de berekening/optelling van de voor
Christus-jaartallen betreft, moeten we rekening houden dat het jaar nul niet
bestaat, en we bij de optelling van 1483 plus 1517 één jaar moeten aftrekken.
Het zal dus met Pesach anno 2018 pas zijn dat het 3500 jaar terug tot de exodus
is. In 2018 zal het nationaal herstelde Israël ook zijn zeventig jarig bestaan
vieren. Zal dit jaar iets bijzonders te zien geven? Vermoedelijk niet? We
zullen zien, zei de blinde.
Bij het
prille begin van de Ekklesia in 30 AD vroegen de discipelen naar de tijd van
het herstel van alle dingen en het antwoord van de Heiland was het volgende:
Handelingen 1: 6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd (30 AD)
het koningschap voor Israël? 7 Hij
zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten,
waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult
kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn
getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste
der aarde.
Het is was
niet de zaak van de EKKLESIA om de tijden of gelegenheden te berekenen
wanneer God zijn oud-verbondsvolk Israël geestelijk en nationaal in het oude
land der vaderen zal herstellen.
En
later zal de apostel Paulus in zijn twee Thessalonicenzenbrieven in dezelfde
zin waarschuwen:
2
Thessalonicenzen 2:1 Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de
komst van [onze] Here Jezus Christus en
onze vereniging met Hem, 2 dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in
onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking,
hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren (reeds)
aanbrak. (NBG Vertaling)
Aan de
wederkomst van de Heer Jezus Christus gaan zoals bij de geboorte van een kind
weeën vooraf (Matteüs 24:8). De tijd voor de geboorte van een kind kan men
vanaf de bevruchting schatten op ongeveer negen maanden. Gaat men voorbij negen
maanden spreekt men in mensentaal van een ezels-dracht. Zo zal het naar mijn
mening ook zijn met de periode die vooraf gaat aan de tweede komst van
Christus. De weeën zijn alleen een indicator, dat het nabij tot zeer nabij is.
En sommige hevige weeën die er op lijken te wijzen dat het nu snel te gebeuren
staat, kunnen daarna ook weer een uitstel kennen.
Het
zevende millennium sinds de Schepping zijn we binnengegaan in oktober 2005 AD
en dit wanneer we aannemen dat de Masoretische tekst van onze Bijbel met haar
jaartallen, de correcte is en we de jubeljaartelling volgens William Whiston
volgen. Een wijze van sabbat- en jubeljaartelling die via elf historische
verankeringen van de eerste tot de zesde eeuw voor Christus op de tijdsbalk
verankerd is en aldus bewezen. Het antwoord op de vraag waarom het vrederijk
met de komst van de Messias niet is doorgebroken in 1987 ligt bij de
wetmatigheden die de Bijbelse toekomstprofetieën inhouden. Het aanbod, de
uitkomst, werd Israël in de periode 1947/1967 aangeboden en het was aan hen om
hier naar te handelen. Na 1967 is het fout gelopen en als een gevolg van
diezelfde wetmatigheden die we in het profetische woord vinden wordt nu een
andere piste die naar het herstel aller dingen (zie Handelingen 3:12-21),
gevolgd. Daarom meen ik dat we opnieuw in een soort profetische tijdskloof
terecht gekomen zijn, en het rekenen met bepaalde tijdsperioden geen concrete
data opleveren.
Hierna
een citaat van de profeet Hosea dat in een notendop God s weg met hen
schildert, hoe Hij met zijn oude Verbondsvolk uiteindelijk tot Zijn doel zal
komen.
Hosea
5: 14
Want Ik ben als een leeuw voor Efraïm, en als een jonge leeuw voor het huis van
Juda. Ik, Ik zal verscheuren en heengaan; 15 Ik zal wegnemen, zonder dat iemand
redden kan. Ik zal heengaan (30 AD Hemelvaart Messias), Ik
wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en
mijn aangezicht zoeken; wanneer het hun bang te moede is, zullen zij
verlangend naar Mij uitzien. 6:1 Komt, laat ons wederkeren tot de HERE! Want
Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons
verbinden. 2 Hij zal ons na twee
dagen doen herleven (20?? AD), ten
derden dage (het Messiaanse Vrederijk) zal Hij ons oprichten,
en wij zullen leven voor zijn aangezicht. 3 Ja, wij willen de HERE kennen,
ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dagenraad is zijn opgang. Dan komt
Hij tot ons als de regen, als de late regen, die het land besproeit.
Wanneer
we één dag als een periode van duizend jaar willen herkennen dan leert dit
Schriftgedeelte dat na een periode
van tweeduizend jaar van verdrukking, Israël opnieuw hersteld zal worden. De
derde dag is dan de periode van duizend jaar die we in het boek Openbaring
vinden wanneer we dit boek in zijn geheel als profetie willen herkennen. Het is
de periode van het Messiaanse Vrederijk waar de profeten uit het Oude Testament
over gesproken hebben. Daarna pas volgt het volledige herstel van alle dingen
en begint de eeuwigheid.
Het
voorgaande moet duidelijk maken dat men geen berekeningen kan maken naar het
uur, dag, maand en/of jaar van de wederkomt van Christus. Dat is uitsluitend in
God s hand. Hij is soeverein.
Hebreeën 2:5 Want niet aan engelen heeft Hij de toekomende wereld, waarvan wij
spreken, onderworpen. 6 Maar, iemand heeft ergens betuigd, zeggende :
Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon,
dat Gij naar hem omziet? 7 Gij hebt hem voor een korte tijd beneden de engelen
gesteld, met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, 8 alle dingen hebt Gij
onder zijn voeten onderworpen.
Want bij dit: alle dingen [hem] onderworpen, heeft Hij niets uitgezonderd, dat hem niet onderworpen
zou zijn. Doch thans zien wij nog niet,
dat hem alle dingen onderworpen zijn; 9 maar wij zien Jezus, die voor een
korte tijd beneden de engelen gesteld was vanwege het lijden des doods, opdat
Hij door de genade Gods voor een ieder de dood zou smaken, met heerlijkheid en
eer gekroond. 10 Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen bestaan,
dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner
behoudenis door lijden heen zou volmaken . 11 Want Hij, die heiligt, en zij,
die geheiligd worden, zijn allen uit één; daarom schaamt Hij Zich niet hen
broeders te noemen, 12 en Hij zegt :
Uw naam zal ik aan mijn broeders verkondigen, in het midden
der gemeente zal ik U lofzingen; 13 en wederom : Ik zal op Hem vertrouwen, en
wederom: Ziehier ik en de kinderen, die God mij gegeven heeft.
14 Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft
ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem,
die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen , 15 en allen zou
bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij
gedoemd waren. 16 Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij
ontfermt Zich over het nageslacht van
Abraham. 17 Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk
worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om
de zonden van het volk te verzoenen. 18 Want doordat Hij zelf in verzoekingen
geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen. (NBG Vertaling
1951)
Openbaring
1:1 Openbaring van
Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten
te tonen hetgeen weldra moet geschieden,
en welke Hij door de zending van zijn engel aan zijn dienstknecht Johannes
heeft te kennen gegeven. 2 Deze heeft van het woord Gods getuigd en van het
getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft. 3 Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de
woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij. (NBG Vertaling 1951)
Het Boek Openbaring is het laatste boek van de Bijbel en leert
de komst van de Koning der koningen naar de aarde. Het is het beloofde Godsrijk
dat vanuit de hemel van God door de persoonlijke terugkeer van Jezus Christus,
de opgestane Heer en Heiland, eens opgericht zal worden. De Apocalyps is ook
een boek dat rampen voorspelt en de naam Armageddon alleen al roept met recht
onheilsgedachten op.
De exegese van de gevestigde kerken leert dat het Boek
ongeveer rond het jaar 90 AD door (een) Johannes geschreven werd, met de
bedoeling de christenen die dan door vervolgingen van de Romeinse keizers
gingen, moed in te spreken door ze hoop op betere tijden te geven. De apostel
deed dit, volgens de exegese, door te schrijven over de aanvallen van boze
machten op de christenen, rampen die het naderende einde aankondigden en de
komst van het Rijk Gods. Volgens deze exegese is het boek Openbaring al lang geschiedenis
dat zich ten tijde van het Romeinse Rijk afspeelde. Geen profetie wordt door
het gevestigde christendom gezocht noch verwacht.
De bekende twaalf artikelen van het geloof leren nochtans
de komst van Christus: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van
de hemel en de aarde. En in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onze Here;
die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria; die geleden
heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, neergedaald
in de hel; op de derde dag opgestaan uit de doden; opgevaren naar de hemel, en
zit aan de rechterhand van God, de almachtige Vader; vandaar zal Hij komen om te oordelen de levenden en de doden. Ik
geloof in de Heilige Geest. Ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk,
de gemeenschap der heiligen; vergeving van de zonden; opstanding van het vlees;
Ik meen dat artikel zeven de wederkomst van Christus
leert. Een verwachting die de gevestigde kerken, over de eeuwen heen, opgegeven
hebben. Het boek Openbaring is een profetisch boekzoals ook het eerste hoofdstuk van de Openbaring
onmiddellijk duidelijk maakt. Het boek Openbaring wordt uiteindelijk
geschiedenis,(!) maar dan geschiedenis van tevoren geschreven. Het boek leert
dat er een periode komt dat Satan duizend jaar gebonden zal worden. Deze
periode heet in het Grieks, de taal van het Nieuwe Testament, chilia etè,
waarvan het woord chiliasme is afgeleid. En uit het Latijn heeft men Millennium
afgeleid.
De Gemeente of Ekklesia vindt men in het boek Openbaring
niet terug. Vanaf het eerste hoofdstuk van Openbaring wordt de draad met het
oude verbondsvolk Israël opnieuw opgenomen. Een draad die verbroken werd bij
het verwerpen van Messias Jezus bij zijn eerste komst, door de Joden tussen de
gebeurtenissen zoals beschreven in Matteüs 13:1 tot Handelingen 28: 17-29.
De bedoeling van dit artikel is de chronologische
volgorde van de beschreven toekomstige gebeurtenissen te rangschikken. De
beschreven oordeelstijd in het Bijbelboek Openbaring gaat over een periode van
ongeveer zeven jaar plaatsvinden, dezelfde tijdsperiode waar de zeventigste
jaarweek van de profeet Daniël over handelt. Met dit verschil dat met het
Bijbelboek Openbaring veel meer details ingevuld kunnen worden. Net zoals bij de
zeventigste jaarweek van Daniël wordt de oordeelsperiode van Openbaring, ook in
twee delen gedeeld.
Openbaring 11:1 En mij werd een riet gegeven, een staf
gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die
daarin aanbidden. 2 Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en
meet die niet; want hij is aan de
heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig
maanden lang. 3 En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te
profeteren, twaalfhonderd zestig dagen
lang. 4 Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het
aangezicht van de Here der aarde staan. 5 En indien iemand hun schade wil
toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien
iemand hun schade wil toebrengen, moet hij zó de dood vinden. 6 Dezen hebben de
macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun
profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen
en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen. 7 En
wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de
afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden .
8 En hun lijk (zal liggen) op de straat der
grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun
Here gekruisigd werd. 9 En uit de volken en stammen en talen en natiën zijn er,
die hun lijk zien, drie en een halve dag, en zij laten niet toe, dat hun lijken
in een graf worden bijgezet. 10 En zij, die op de aarde wonen, zijn blijde en
verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat deze twee
profeten hen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden. (NBG Vertaling 1951)
Dit Bijbelgedeelte spreekt over de oordeelstijd verdeeld
over twee perioden met tijdens de eerste helft van twaalfhonderdzestig dagen,
twee getuigen van de HERE God die te Jeruzalem optreden en tegen de dan herstelde
eredienst spreken. Zij worden in de helft van de eindtijdperiode door het
beest dat uit de afgrond opkomt, gedood. Dit beest (een andere invulling
voor de goddeloze, wetteloze of antichrist) krijgt daarop tweeënveertig
maanden de tijd om zijn ding te doen alvorens de Koning der koningen hem bij
Zijn komst wegvaagt.
De beschreven maanden worden aan dertig dagen per maand
gerekend wat ongeveer in totaal zeven jaar in zonnejaren uitmaakt.
De zeventigste jaarweek van de profeet Daniël begint met dezelfde
heerser als in Openbaring, die in vers 26 van Daniël hoofdstuk 9, de stad en het
heiligdom in het jaar 70 AD te gronde richtte: het volk van een vorst zal
komen, die de stad en het heiligdom te gronde zal richten. Dit was de
historische Titus die in 70 AD Jeruzalem en de Tempel met de grond gelijk
maakte. Een toekomstige Titus zal vanaf de eerste helft van de laatste
jaarweek; het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de
helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden. Zie TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 395. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Dit sluit aan bij het Bijbelboek Openbaring waar het
begin van de eindtijd wordt aangekondigd, vanaf de verbreking van het eerste
zegel:
Openbaring 6:1 En ik zag, toen het Lam een van de zeven
zegels opende, en ik hoorde een van de vier dieren zeggen met een stem als van
een donderslag: Kom! 2 En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij
trok uit, overwinnende en om te overwinnen.
Beide zijn dezelfde persoon: de hij van het Bijbelboek
Daniël die in het jaar 70 AD Jeruzalem en de tempel vernietigde en de Joden in
ballingschap wegvoerde, én de ruiter op het eerste paard die een kroon gegeven
wordt en met een boog (maar zonder pijlen) uitrijdt overwinnende en om te
overwinnen. De eerste ruiter van de Apocalyps brengt (schijn)vrede over de
gehele wereld en zal daarom alleen al, als een Messias aanzien worden. Hoelang
deze vrede zal aanhouden staat niet beschreven, maar we kunnen aannemen dat het
voor een hele tijd zal zijn. Het resultaat zal voorspoed voor velen betekenen.
Het huidige verscheurde Midden-Oosten zal zich politiek/economisch verenigen in
een Unie van vijf staten die aansluiting zullen zoeken bij de Unie van het
West-Romeinse Rijk en zodoende het Romeinse Rijk van weleer doen herrijzen.
Tegen deze nieuwe wereldmacht in een unie van tien staten vanaf de Atlantische
Oceaan tot aan de Indus in Azië, staan aanvankelijk in de rand nog
tegenstanders die zich verzetten.
Openbaring 6:1 En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de
vier dieren zeggen met een stem als van een donderslag: Kom! 2 En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een
boog en hem werd een kroon gegeven, en
hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen. 3 En toen Hij het tweede
zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! 4 En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat,
werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen,
en dat zij elkander zouden slachten, en
hem werd een groot zwaard gegeven.
De tweede Ruiter, op een rossig paard ditmaal, die
uitrijdt, neemt de vrede van de aarde weg en is verantwoordelijk voor een grote
slachting onder de wereldbevolking. Ik meen dat de profetie van de Ezechiël
hoofdstuk 38 met de beschreven invasie van Gog uit Magog in de tijdsperiode in
het Bijbelboek Openbaring beschreven, hier inpast.
Ezechiël 38:1 Het woord des HEREN kwam tot mij: 2
Mensenkind, richt uw aangezicht tegen Gog
in het land Magog, de grootvorst van Mesek en Tubal; profeteer tegen hem, 3
en zeg: zo zegt de Here HERE: zie, ik zàl u, Gog, grootvorst van Mesek en
Tubal! 4 Ik zal u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken met
uw gehele leger: paarden en ruiters, allen volledig uitgerust, een grote
schare, met grote en kleine schilden, allen vertrouwd met het zwaard; 5 ook Perzen, Ethiopiërs en Puteeërs, allen
met schild en helm; 6 Gomer en al zijn
krijgsbenden; Bet-Togarma ver in het
noorden met al zijn krijgsbenden vele volken met u. 7 Maak u gereed en
rust u toe, gij met al de scharen die zich bij u gevoegd hebben; wees gij hun
tot een leidsman. 8 Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen; in toekomende
jaren zult gij optrekken tegen het land
dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat uit het gebied van
vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot een blijvende
wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen wonen zij in
gerustheid. 9 Dan zult gij optrekken als een opkomend onweer; gij
zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw krijgsbenden, en vele
volken met u. 10 Zo zegt de Here HERE: Te dien dage zullen er plannen in uw
hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, 11 gij zult zeggen: ik zal
optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op vreedzame lieden,
die in gerustheid wonen, allen zonder muur, grendels of poorten 12 om buit te
maken en roof te plegen, om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen
en tegen een natie die uit het gebied der volken bijeengebracht is, die have en
goed heeft verworven, die op de navel der aarde woont. (NBG Vertaling 1951)
De profeet Ezechiël schildert in dit hoofdstuk een beeld
van een teruggekeerd Israël dat in het Beloofde Land in gerustheid woont. Zij
hebben zich van hun vele verdedigingsoorlogen hersteld en leven dan in vrede
met hun Arabische buren. Vers elf leert dat alle muren, grendels en poorten die
momenteel het land ontsieren, dan verdwenen zullen zijn. Vanuit het Bijbelboek
Openbaring weten we ook dat er in Jeruzalem een nieuwe eredienst op de
Tempelberg is ingesteld, die door de twee getuigen van Openbaring 11,
tegengesproken wordt. Tegelijkertijd is er een handlanger van het beest in
Jeruzalem werkzaam, die in staat is om vuur uit de hemel over de opnieuw
ingestelde dierenoffers, te laten neerkomen. De misleiding zal geen grenzen
kennen.
De door de profeet Ezechiël beschreven rust, is echter
niet de rust van het Beloofde Messiaanse Vrederijk, maar is de valse rust die
de pseudo-Messias, de ruiter op het eerste Apocalyptische paard, gebracht
heeft. De tweede Apocalyptische ruiter op het rossige paard van Openbaring 6:4,
is dan Gog uit het land Magog uit het verre noorden (ten opzichte van Israël),
die met een geweldige legermacht richting Israël oprukt en hierbij ook het
gebied van het nieuwe Oost-Romeinse Rijk binnentrekt. Op de bergen Israël s
zal Gog van Magog en zijn bondgenoten door een ingrijpen van de HERE God
verslagen worden. Het Schriftwoord spreekt over een zware aardbeving en over
het merkwaardige feit dat het zwaard van de een tegen de ander zal zijn (Ez.
38:18-22). Hagelstenen, vuur en zwavel zal over het leger van Gog en zijn
bondgenoten neerdalen. Het resultaat van dit alles is uiteindelijk het kennen
van de HERE God door het overblijfsel van Israël (Ez. 39:22), van die dag af en
voortaan. Zo dadelijk hierover meer.
Ook het land Magog en de kustlanden delen in de
vernietiging van de menigten van Gog op de bergen Israël s:
Ezechiël 39:6 Ik zal vuur
werpen in Magog en onder hen die in gerustheid de kustlanden bewonen; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.
De kustlanden zijn in de Bijbel de landen aan de andere
zijde van de Middellandse Zee, tegenover Israël. Zij hebben zich verenigd in
een unie van vijf staten en hebben aldus het West-Romeinse Rijk hersteld. Zij
worden ook in Ezechiël 38:13 vermeld maar als vragen stellend aan Gog in
verband met diens onverwachte agressie:
Ezechiël 38:13 Scheba, Dedan, de handelaars en al de machtigen van Tarsis zullen tot u zeggen:
Komt gij om buit te maken; hebt gij uw schare bijeengeroepen om roof te plegen,
om zilver en goud weg te slepen, om have en goed te bemachtigen, om een grote
buit te maken?
De vrede en voorspoed die de eerste ruiter op het witte
paard zoals beschreven in Openbaring 6:1 bracht wordt bruut verstoord met het
uitrijden van het tweede rossige paard. Het is naar het onverwacht wegnemen van
de universele vrede door de tweede ruiter die Gog voorstelt, dat Paulus in zijn
eerste brief aan de Thessalonicenzen verwijst.
1 Thessalonicenzen 5:1 Maar over de tijden en
gelegenheden, broeders, is het niet nodig, dat u geschreven wordt: 2 immers,
gij weet zelf zeer goed, dat de dag des
Heren zó komt, als een dief in de nacht. 3 Terwijl zij zeggen: het is (alles)
vrede en rust, overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling
verderf, en zij zullen geenszins ontkomen.
De uitdrukking het is alles vrede en rust van Paulus duidt op een harmonie zoals ze in
de mensenwereld nog nooit voorgekomen is. Vanuit Openbaring hoofdstuk 17 weten
we ook dat er tijdens de eerste helft van de zevenjarige oordeelstijd, één
wereldreligie zal zijn. Alle religies zullen blijkbaar ooit in één religie samengaan
en een tegenstander van de HERE God van de Bijbel en Zijn Gezalfde, zijn. De
zetel, de residentie van de komende religie zal in het oude Babylon zijn. Na
twaalfhonderdzestig dagen of drie en half jaar, zal de eenheidsreligie door de
tien leiders van het herstelde Romeinse Rijk vernietigd worden (Openb.
17:16-17), en beginnen de laatste drie en half jaar van de oordeelstijd
alvorens Jezus Christus als de Koning der koningen komt.
In de helft van de zevenjarige oordeelstijd worden de
twee getuigen van de HERE God te Jeruzalem door het beest gedood. De
herstelde religieuze eredienst in Jeruzalem waar de twee getuigen tegen
predikten wordt echter tegelijkertijd door het beest ook verwijderd.
Het beest van Openbaring hoofdstuk 13 en 17 heeft in de
Bijbel meerdere namen. De bekendste is de naam antichrist die de apostel
Johannes hem in zijn brieven geeft. In zijn rede over de laatste dingen van de
Heer Jezus Christus in de evangeliën opgeschreven, zwijgt Christus in 30 AD
over de twee getuigen en vestigt de alleen de aandacht op de profetie van
Daniël:
Matteüs 24:1 En Jezus ging de tempel uit en vertrok. En
zijn discipelen kwamen tot Hem om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen. 2
En Hij antwoordde en zeide tot hen: Ziet gij dit alles niet? Voorwaar, Ik zeg
u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden
weggebroken. 3 Toen Hij op de Olijfberg gezeten was, kwamen zijn discipelen
alleen tot Hem en zeiden: Zeg ons
wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding der wereld? 4 En
Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ziet toe, dat niemand u verleide! 5 Want
velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen
velen verleiden. 6 Ook zult gij horen van oorlogen en van geruchten van
oorlogen. Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het
einde is het nog niet. 7 Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen
koninkrijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn.
8 Doch dat alles is het begin der weeën. 9 Dan zullen zij u overleveren aan
verdrukking en zij zullen u doden, en gij zult door alle volken gehaat worden
om mijn s naam s wil. 10 En dan zullen velen ten val komen en zij zullen
elkander overleveren en elkander haten. 11 En vele valse profeten zullen
opstaan en velen zullen zij verleiden. 12 En omdat de wetsverachting toeneemt,
zal de liefde van de meesten verkillen. 13 Maar wie volhardt tot het einde, die
zal behouden worden. 14 En dit evangelie
van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een
getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.
Het antwoord op de vraag van de discipelen naar het
wanneer en het teken van de wederkomst met de voleinding van de wereld,
beantwoordt de Heer Jezus met een opsomming van gebeurtenissen die we ook in
het Bijbelboek Openbaring terugvinden. De verzen vier tot en met vijf vinden
hun vervulling bij het uitrijden van de eerste ruiter op het witte paard. De
verzen zes tot en met zeven vinden hun vervulling bij het uitrijden van het
tweede rossige paard dat de vrede op de aarde wegneemt. De verzen acht tot en
met dertien vinden hun vervulling in de eerste helft van de zevenjarige
oordeelstijd wanneer de twee getuigen van God in Jeruzalem optreden en tegen de
herstelde offerdienst spreken. En vers veertien met de voorzegging dat dan het evangelie
van het Koninkrijk over de gehele wereld gepredikt zal worden tot een
getuigenis voor alle volken waarna het einde volgt, vindt zijn vervulling in de
twee getuigen te Jeruzalem en in de honderdvierenveertigduizend verzegelden uit
de twaalf stammen van Israël die blijkbaar het evangelie van het Koninkrijk over
de gehele wereld zullen brengen. Vervolgens lezen we in vers vijftien de
beschrijving van wat er in de helft van de zevenjarige oordeelstijd gebeurt en
daarna:
Matteüs 24:15
Wanneer gij dan de gruwel der
verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige
plaats ziet staan wie het leest, geve er acht op laten dan wie in Judea zijn, 16 vluchten naar de
bergen. 17 Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te
nemen, en wie in het veld is, 18 kere niet terug om zijn kleed mede te nemen.
19 Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen. 20 Bidt, dat uw vlucht niet in
de winter valle en niet op een sabbat. 21 Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin
der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. 22 En indien die dagen niet
ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de
uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort.
Na een periode van twaalfhonderdzestig dagen of drie en
half jaar wanneer de twee getuigen van de Heer God door het beest vermoord
worden, ziet men naar de woorden van Jezus Christus in 30 AD, op de tempelberg,
op de heilige plaats, een gruwel der verwoesting staan. En dit is een teken
voor degenen die dan in Judea zijn, haastig te vluchten naar de bergen.
(De uitroeping van de Gemeente was met Pinksteren of
Sjavoeot, vijftig dagen na Pesach in 30 AD nog niet begonnen, noch was Paulus
al geroepen als apostel in de aanstaande nieuwe bedeling der genade, en als een
gevolg wordt de Gemeente of Ekklesia in deze profetie aldus niet aangesproken.)
Wat de de gruwel der verwoesting die op de heilige
plaats zal staan, zijn zal, wordt niet onmiddellijk duidelijk gemaakt? De
discipelen wisten echter wat ermee bedoelt was. Volgens mijn mening zal het een
replica van de ark van het verbond zijn. De originele ark was door de soldaten
van de Babyloniër Nebukadnezar in 586 v. Chr. vernietigd.
In het artikel citeer ik Bijbelgedeelten die duidelijk
maken dat de Ark van het Verbond in 586 v. Chr. door de Babyloniërs tezamen
met alle andere Tempelattributen, met de Tempel vernietigd werd. In de tempel
die zeventig jaar later herbouwd was, was er geen ark meer ter plaatsing in het
Heilige der Heiligen. En ook in de herbouwde tempel van Herodes de Grote bevond
zich geen Ark van het Verbond. En volgens de profeet Jeremia zou de Ark niet weer
gemaakt worden. Het moet dan ook duidelijk zijn dat het verhaal in het Apocrief
boek 2 Makkabeeën gebracht, dat de Roomse kerk aan haar Bijbel heeft
toegevoegd, een leugen is en gecatalogiseerd
kan worden bij de vele legendes dienaangaande. Hierna het betreffende gedeelte:
2 Makkabeeën 2:1 In
de boeken staat niet alleen dat de profeet Jeremia de ballingen beval om iets
van het vuur mee te nemen, zoals reeds is gezegd, 2 maar ook dat hij hun de
leer gaf en hun daarbij op het hart drukte, de geboden van de Heer niet te
vergeten en zich niet te laten misleiden door de fraai versierde gouden en
zilveren beelden die ze zouden zien. 3 Naast andere vermaningen drong hij erop
aan de leer niet uit hun hart te bannen. 4 Verder staat er in hetzelfde geschrift
dat de profeet, gehoorzaam aan een goddelijke ingeving, de verbondstent en de ark liet halen en achter hem aan
liet dragen, terwijl hij de berg beklom die Mozes bestegen had om het erfdeel
van God te aanschouwen. 5 Daar aangekomen vond Jeremia een rotsspelonk; daarin
plaatste hij de tent, de ark en het
reukofferaltaar en hij sloot de toegang af. 6 Toen enkele van zijn metgezellen
er weer heen gingen om de weg te markeren, konden ze de plaats niet meer
vinden. 7 Jeremia hoorde van hun poging en maakte hun verwijten. Hij zei: Die plaats moet
onbekend blijven, totdat God zijn volk weer samenbrengt en het zijn
barmhartigheid toont. 8 Dan zal de Heer dat alles weer tevoorschijn brengen;
dan zal de glorie van de Heer in een wolk verschijnen, zoals dat gebeurd is in
de tijd van Mozes en ook in die van Salomo, toen hij bad dat de tempel op
grootse wijze geheiligd zou worden. 9 Ook werd erin verteld wat
Salomo in zijn wijsheid deed toen hij bij de voltooiing van de tempel het
inwijdingsoffer opdroeg: 10 zoals er tijdens Mozes gebed tot de Heer vuur uit
de hemel was neergedaald, zo daalde er
ook tijdens zijn gebed vuur neer en dit verteerde de brandoffers. 11 Met
betrekking tot dat offer heeft Mozes verklaard: Omdat het zondeoffer niet
genuttigd is, is het door het vuur verteerd. 12 Ook Salomo heiligde acht dagen
lang het inwijdingsfeest. 13 Behalve deze dingen vermelden die boeken, namelijk
de gedenkschriften van Nehemia, ook dat Nehemia een bibliotheek had aangelegd,
waarin hij de boeken bijeenbracht die betrekking hadden op de koningen, de
geschriften van de profeten en van David, evenals de brieven van de koningen
betreffende schenkingen aan de tempel. 14 Nu heeft Judas die boeken, die door
de oorlog waarin wij gewikkeld zijn geraakt verspreid waren, weer
bijeengebracht, en ze zijn weer in ons bezit. 15 Mocht u ze nodig hebben, dan
kunt u ze laten halen. 16 Wij schrijven u, omdat we van plan zijn de reiniging
van de tempel te heiligen. Wij houden u de plicht voor, dit feest te heiligen.
17 God, die heel zijn volk bevrijd heeft en het erfdeel, het koningschap, het
priesterschap en de tempel aan zijn volk heeft teruggegeven, 18 zoals Hij dat
in de leer had beloofd, God zal zich spoedig, naar wij hopen, over ons
ontfermen en ons vanuit alle windstreken weer bijeenbrengen naar zijn heilige
plaats. Want Hij heeft ons uit grote nood verlost en de plaats gereinigd. 19 De
geschiedenis van Judas de Makkabeeër
en van zijn broers, de reiniging van de grote tempel en de wijding van het
altaar, 20 de oorlogen tegen Antiochus Epifanes en zijn zoon Eupator 21 en de
hemelse verschijningen die ten deel zijn gevallen aan degenen die met zoveel toewijding
en heldhaftigheid streden voor het jodendom. (Willibrord Vertaling 1995)
Dat de apocriefe boeken 1 en 2 Makkabeeën naar de ark van
het verbond verwijzen in relatie naar het herstel van Israël bevestigd echter, dat
er toen al wilde verwachtingen betreffende de ark, de ronde deden. Voor mij is
het duidelijk dat dit toegevoegd boek aan de Joodse Bijbel, in de toekomst een
bron van misleiding zal worden, wanneer inderdaad ooit een replica van de Ark
gevonden zal worden. Dit attribuut zal zijn rol spelen in de herstelde
offerdienst. Wanneer bovendien de Israëlische handlanger van het Beest uit de
zee, vuur uit de hemel op het dierenoffer kan laten neerregenen, zal menigeen
overtuigd zijn van de juistheid van de nieuwe religie. Het toppunt van misleiding
zal het plaatsnemen van het beest op de Tempelberg zijn. Voor Paulus in zijn
tweede brief aan de Thessalonicenzen is dit het begin van het einde van de
eindtijd:
2 Thessalonicenzen 2:3 Laat niemand u misleiden, op welke
wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs , 4 de
tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering
heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij
een god is. 5 Herinnert gij u niet, dat ik, toen ik nog bij u was, u dit
meermalen gezegd heb?
Paulus spreekt over de afval die aan de komst van de
tegenstander voorafgaat. Uiteindelijk gaat het naar de aanbidding van het
beest, in volledige afwijzing van de God van de Bijbel. Wanneer we verder de
rede over de laatste dingen van de Heer Jezus Christus naar het
Matteüs-evangelie volgen, blijkt de chronologie overeen te stemmen met de
overige Bijbelboeken:
Matteüs 24:23 Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is
de Christus, of: Hier, gelooft het niet. 24 Want er zullen valse christussen en
valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij,
ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden. 25 Zie, Ik heb het u
voorzegd. 26 Indien men dan tot u zegt: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er
niet heen; zie, Hij is in de (geheime) binnenkamer, gelooft het niet.
Het zich tot een god verheffen door het beest te
Jeruzalem, is het startsein voor het gelovig overblijfsel van de Israël om naar
de bergen te vluchten zoals we in Matteüs 24:15-16 gelezen hebben. Dit is een
omgekeerde exodus die in meerdere Bijbelboeken beschreven staat:
Openbaring 12:6 En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats heeft,
door God bereid, opdat zij daar twaalfhonderd zestig dagen onderhouden zou
worden.
De vermelde plaats naar waar in Openbaring 12:6 verwezen
wordt, is volgens het Bijbelboek Daniël het over-Jordaanse gebied, of het
huidige Jordanië en het noordwesten van Saoedi-Arabië. Daniël beschrijft in het
elfde hoofdstuk van het gelijknamige Bijbelboek de invasie van de koning van
het Noorden, ook de Assyriër genaamd (zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1421017200&stopdatum=1421622000 en scrol naar beneden), die vanuit zijn kernland, het
herstelde Assyrië, de landen van het Midden-Oosten zal overrompelen en hierbij
drie koningen ten val brengt. Maar dan staat er geschreven dat het gebied van
Edom, Moab en Moab aan zijn macht zullen ontkomen.
Daniël 11:41 Ook het Sieraadland (=Israël) zal hij (=de
koning van het noorden) binnenvallen, en velen zullen struikelen; maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom,
Moab en de keur der Ammonieten.
Ook de profeet Jesaja verwijst naar de woestijn van het
over-Jordaanse gebied:
Jesaja 16:1 Heersers des lands, zendt de lammeren
van de rotsen (Petra) de woestijn in naar de
berg der dochter van Sion.
Het is in deze woestijn dat zij veilig van de koning van
het noorden alias het beest drie en half jaar door de HERE God onderhouden
zullen worden:
Hosea 2:13 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar
leiden in de woestijn, en spreken
tot haar hart. 14 Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal
Achor maken tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van
haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte.
Jeremia 31:2 Zo zegt de HERE: Het volk der ontkomenen aan
het zwaard vond genade in de woestijn,
Israël, op weg naar zijn rust.
Openbaring 3:10 Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij
te blijven verwachten, zal ook Ik u
bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om
te verzoeken hen, die op de aarde wonen. 11 Ik kom spoedig; houd vast wat gij
hebt, opdat niemand uw kroon neme.
De vlucht van de getrouwe Israëlis naar de bergen, als
een gevolg van het zien staan van de gruwel der verwoesting op de Tempelberg,
geschied in de helft van de zevenjarige oordeelsperiode. Gedurende
tweeënveertig maanden zullen zij daarna onaangetast door het beest in de
woestijn verblijven, in wezen een derde ballingschap, waarna zij aan het einde
van de eindtijd het Beloofde Land binnengeleid zullen worden. In de woestijn
vindt ook de geprofeteerde bruiloft plaats waarbij Israël geestelijk hersteld
wordt:
Hosea 2:15 En het zal te dien dage geschieden, luidt het
woord des HEREN, dat gij Mij noemen zult: mijn
man, en niet meer: mijn Baäl. 16 Ja, Ik zal de namen der Baäls verwijderen
uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd worden. 17 Te dien dage zal Ik
voor hen een verbond sluiten met het
gedierte des velds, het gevogelte des hemels en het kruipend gedierte der
aarde. Dan zal Ik boog en zwaard en oorlogstuig in het land verbreken, en hen
veilig doen wonen. 18 Ik zal u Mij tot
bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot
bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en
ontferming; 19 Ik zal u Mij tot bruid
werven door trouw; en gij zult de HERE kennen.
Openbaring 19:9 En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zij,
die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal
des Lams.
De genodigden tot de bruiloft zijn naar mijn mening de voltallige
Gemeente, de Ekklesia die kort voor de tijd van het herstel van het
koningschap van Israël (Handelingen 1:6-11) hun opstanding hadden (1
Thessalonicenzen 4:13-17), en naar de Stad van God in de hemel werden
opgetrokken. Vanuit die andere dimensie zijn zij vanuit hun transparante
verblijfplaats van Boven uit getuige van het herstel van Israël in de woestijn.
Gedurende de nog resterende tweeënveertig maanden gaan de
oordelen zoals beschreven in het Bijbelboek Openbaring, over de wereld. Eerst
de ruiters, vervolgens de bazuinoordelen gevolgd door de schalen van gramschap.
Helemaal aan het einde met de slag bij Harmageddon komt de Koning der koningen,
de Heer der heren, Jezus Christus naar Jeruzalem terug (Openbaring hoofdstuk
19). Wat weer aansluit bij de rede over de laatste dingen van de Heer Jezus
Christus, volgens het evangelie naar Matteüs 24:
Matteüs 24:27 Want gelijk de bliksem komt van het oosten
en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. 28 Waar
het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen. 29 Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal
haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de
machten der hemelen zullen wankelen. 30 En dan zal het teken van de Zoon des
mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de
borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des
hemels, met grote macht en heerlijkheid.
Het is aan het einde van de eindtijd zoals vermeld in
Matteüs 24:29 dat er een bijzonder kosmisch fenomeen aan zon en maan geschied.
Het is dezelfde gebeurtenis die de profeet Joël aankondigde:
Joël 2:28 Daarna
zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw
zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw
jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de
dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen
geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternisen de maan
in bloed, voordat de
grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die
de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te
Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen
zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)
Voor het gevestigde christendom werd de profetie van Joël
2:28-32, met Pinksteren bij het begin van de Kerk of Gemeente volledig vervuld.
Voor velen van hen leert de Schrift (volgens hun exegese) geen derde herstel
van Israël als volk, geestelijk en nationaal in het oude land der vaderen. De
kerk is volgens deze leer in de plaats van het Jodenvolk of Israël gesteld. Wanneer
we de profetie van Joël echter vrij van alle tradities willen lezen en innemen,
moet het duidelijk zijn dat in 30 AD met de uitstorting van de Heilige Geest
over honderdtwintig mannen en vrouwen te Jeruzalem, niet de volledige
vervulling van het betreffende Bijbelcitaat, geschiedde.
Ook is het chronologisch gezien, pas aan het einde van de
eindtijd dat de zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed. De
tetrade van bloed-manen van 2014/2015 die vier maal gelijk vielen met de Joodse
feestdagen van Pesach en Sukkot. En nu in september 2015 voor de laatste keer met
Sukkot gezien zal worden, is aldus ook niet de vervulling van de profetie van
Joël. Op God s tijd echter en op een dag door een astronoom niet te berekenen,
zal deze profetie pas uitkomen. Zie ook het artikel op dit blog van 20-05-2014: de profeet Joël en de
tetrade van bloedrode maansverduisteringen in 2014/2015. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1400450400&stopdatum=1401055200
Wordt vervolgd..
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
P.S. Mijn boek Apocalyps van 2009, ISBN: 978 16 1627
432 0, kan op eenvoudig verzoek per email via dit blog, aan u, geachte lezer(es), in
PDF formaat toegezonden worden.
Lucas 21:20 Zodra
gij nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan, dat zijn
verwoesting nabij is. 21 Laten
dan die in Judea zijn, vluchten naar de bergen, en die binnen de stad zijn, de
wijk nemen, en die op het land zijn, er niet binnengaan, 22 want dit zijn de dagen van vergelding,
waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat. 23 Wee de zwangeren en de zogenden in die
dagen!
Want er zal grote nood
zijn over het land en toorn over dit volk, 24 en zij zullen vallen door de scherpte
des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt
worden, totdat de tijden der heidenen zullen
vervuld zijn.
25 En er zullen tekenen zijn aan
zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege
het bulderen van zee en branding, 26 terwijl
de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld
komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen
zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid. 28 Wanneer
deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog,
want uw verlossing genaakt. 29 En
Hij sprak een gelijkenis tot hen: Let op
de vijgenboom en op al de bomen. 30 Zodra
zij uitlopen, weet gij uit uzelf, omdat gij het ziet, dat de zomer reeds nabij is.
31 Zo moet ook gij,
wanneer gij dit ziet geschieden, weten, dat het Koninkrijk Gods nabij is. 32 Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal
geenszins voorbijgaan, voordat alles geschiedt. 33 De hemel en de aarde zullen
voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. (NBG Vertaling
1951)
Op dit blog hou ik mij
in de eerste plaats met chronologie bezig. Bij de titel en het onderwerp van
ons artikel; het Bijbelcitaat van de evangelist Lucas 21:24, schrijven we aldus
anno 30 AD, voor het jaartal wanneer de Heer Jezus Christus kort voor zijn
lijden, sterven en opstanding, in zijn rede over de laatste dingen, deze
woorden uitspreekt. De stad Jeruzalem en het land Judea zaten sinds het jaar 63 v. Chr. onder de Romeinse
hiel, en daarvoor waren het de Grieken, daarvoor de Meden en de Perzen en
daarvoor de Babyloniërs geweest, die in opeenvolging over Jeruzalem geheerst
hadden. Het waren sinds de inname van Jeruzalem door de legers van de
Babyloniër Nebukadnezar in 586 v. Chr. de TIJDEN
der Heidenen. Tijden dat vreemde, niet-Joodse heersers, over de stad
Jeruzalem en de Tempelberg zouden heersen. Ik schrijf met opzet Tempelberg in
plaats van Tempel aangezien de tempel in die lange geschiedenis tweemaal
vernietigd werd. De profetische woorden van de Heer Jezus Christus in zijn rede
over de laatste dingen, zoals door de evangelist Lucas overgeleverd, zouden de
eerste maal in vervulling gaan in het jaar 70 AD wanneer de legioenen van de
Romein Titus de stad en de Tempel vernietigden en de bevolking van Judea in
ballingschap wegvoerden. De Tempelberg te Jeruzalem zou er daarna een hele tijd
desolaat bijliggen. Later herbouwden de Romeinen de stad en plaatsten een
bouwwerk op de Tempelberg, dat later na de verovering van Jeruzalem door de
Arabische moslims, in 691 AD vervangen werd door een Islamitisch heiligdom. Dit
is de bekende achthoekige rotskoepel die tot op heden de Tempelberg overheerst.
Zoals eerder vermeld
ving de periode van de vreemde overheersing van Jeruzalem en de Tempelberg met de
Babylonische overheersing,aan. In
het jaar 605 v. Chr. werden zij schatplichtig aan Nebukadnezar en in 586 v.
Chr. volgde de verwoesting van de stad en tempel door de hand van de
Babyloniërs. De eerste (van in totaal drie) wegvoering(en) in Babylonische
ballingschap gebeurde in 605 v. Chr. Een wegvoering waar de profeet Daniël als
jonge knaap, deel van uitmaakte. Later zou Daniël terwijl in ballingschap, een
aantal profetische visioenen krijgen met betrekking op de toekomstige
geschiedenis van Israël, de stad Jeruzalem en de (herbouwde) Tempel. In detail
kan men in het gelijknamige Bijbelboek Daniël in de hoofdstukken twee en zeven,
de verschillende eerder genoemde wereldrijken die over Jeruzalem en de
Tempelberg zouden heersen, terugvinden. Het is naar de profetie van Daniël, dat
de Heer Jezus Christus in Zijn rede over de laatste dingen, verwijst
Matteüs 24:15 Wanneer
gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de
heilige plaats; (die het leest, die merke daarop!) 16 Dat alsdan, die in Judea
zijn, vlieden op de bergen; 17 Die op het dak is, kome niet af, om iets uit
zijn huis weg te nemen; 18 En die op den akker is, kere niet weder terug, om
zijn klederen weg te nemen. Enz. (Statenvertaling)
Bij de eerste komst van
de Heer Jezus Christus zuchtte Israël al zes eeuwen onder vreemde overheersing.
En sinds het optreden van de laatste profeet van het zogenaamde Oude Testament;
Maleachi, was er geen Godsopenbaring meer geweest. Het optreden van Johannes de
Doper in 26 AD in de geest van Elia en het Zich daaropvolgend bekendmaken van
Jezus van Nazareth als de Christus of Messias had daarom voor heel wat
opschudding gezorgd, maar leidde niet naar het aanvaarden van Hun persoon en boodschap.
Beiden werden afgewezen en terechtgesteld. Het volk en haar leiders zouden
veertig jaar daarna door de Romeinen uit het land gerukt worden en de stad en
Tempel vernietigd.
Heilshistorisch gezien
begon er in dezelfde periode een nieuw handelen van de HERE God met de Gemeente
of Ekklesia, dat met Pinksteren 30 AD van start ging, en tot op heden voortgaat.
Een Ekklesia waar zowel Joden als niet-Joden of heidenen tot geroepen worden. In
30 AD bestond de jonge Gemeente te Jeruzalem uitsluitend uit Joden, maar later
zouden niet-Joden toegevoegd worden. De verwachting van het herstel van het
koningschap van Israël was echter nog altijd een belangrijk onderwerp voor de eerste
discipelen, getuige hun vragen hiernaar bij de Heer Jezus Christus tijdens
Diens optreden tussen zijn Opstanding en Hemelvaart. Zie het hierna volgende
Bijbelgedeelte:
Handelingen 1:1 Mijn
eerste boek heb ik gemaakt, Teofilus, over al wat Jezus begonnen is te doen en
te leren, 2 tot de dag dat Hij werd opgenomen, nadat Hij aan de apostelen, die
Hij had uitgekozen, door de heilige Geest zijn bevelen had gegeven; 3 aan wie
Hij Zich ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en
tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft. 4 En terwijl Hij met hen aanzat,
gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de
belofte van de Vader, die gij (zeide Hij) van Mij gehoord hebt . 5 Want
Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden,
niet vele dagen na deze. 6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem
en zeiden: Here,
herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of
gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft,
8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij
zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het
uiterste der aarde. 9 En nadat Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen,
terwijl zij het zagen, en een wolk
onttrok Hem aan hun ogen. 10 En toen zij naar de hemel staarden, terwijl
Hij henenvoer, zie, twee mannen in witte klederen stonden bij hen, 11 die ook
zeiden: Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze
Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen ,
als gij Hem ten hemel hebt zien varen. (NBG Vertaling 1951)
Dat de profetische
Woorden van de Heer Jezus Christus in zijn rede over de laatste dingen, zowel
over de gebeurtenissen in het jaar 70 AD als nog een toekomstige tijd
handelden, heeft te maken met het feit dat met Pinksteren 30 AD, de Joden en hun
leiders nogmaals het heil in Jezus Christus aangeboden werden. Zie het
Bijbelboek Handelingen hoofdstuk 2:14 en 3:14 en verder:
Handelingen 3:19 Komt
dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van
verademing mogen komen van het
aangezicht des Heren, 20 en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende; 21 Hem
moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen,
waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher .
Dit aanbod was reëel en
indien Israël hier positief was op ingegaan zou het Profetisch Woord en de
zeventigste jaarweek van Daniël toen zijn ingegaan. Het toneel stond namelijk
al klaar. Het vierde beestrijk van de profeet Daniël was in het Romeinse Rijk
aangetreden, en klaar zijn rol te vervullen. De Joden hebben echter ook de missie
van de apostelen afgewezen en het Bijbelboek Handelingen sluit af met hoofdstuk
28, met de geschiedenis van de Joodse leiders in de diaspora te Rome, die redetwistend
van Paulus weggaan. En het is op dit tijdstip dat de nieuwe Ekklesia van
niet-Joden en Joden zoals uiteengezet in de Efeze-brief, echt van start gaat.
Een periode van bijna twintig eeuwen inmiddels. De periode ook van de Tijden
der heidenen, wat het (ontvolkte) land Israël en de Tempelberg betreft. Paulus
beschrijft het in zijn Galatenbrief als twee bedelingen, twee huishoudingen
Gods:
Galaten 4:21 Zegt mij,
gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? 22 Er staat
immers geschreven, dat Abraham twee
zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin
was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is
iets, waarin een diepere zin ligt.
Want dit zijn twee bedelingen: de
ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar. 25 Het (woord) Hagar
betekent de berg Sinai in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat
is met zijn kinderen in slavernij. 26 Maar het hemelse Jeruzalem
is vrij; en dat is onze moeder. (NBG Vertaling 1951)
Johannes 1:1 In den
beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 2 Dit was
in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder
dit is geen ding geworden, dat geworden is. 4 In het Woord was leven en het
leven was het licht der mensen; 5 en het licht schijnt in de duisternis en de
duisternis heeft het niet gegrepen. 6 Er trad een mens op, van God gezonden,
wiens naam was Johannes; 7 deze kwam als getuige om van het licht te getuigen,
opdat allen door hem geloven zouden. 8 Hij was het licht niet, maar was om te
getuigen van het licht. 9 Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was
komende in de wereld. 10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem
geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. 11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12
Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen
Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit
de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.
Vandaag, het einde of de
vervulling van de tijden der heidenen berekenen is onmogelijk, hoewel dit voor
velen een belangrijke oefening blijft, in het bijzonder voor Anglo-Amerikanen
die keer op keer via het internet nieuwe data de wereld insturen. Nochtans was
het antwoord van de Heiland aan de discipelen die naar het wanneer van het
herstel van het koningschap voor Israël, vroegen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de
Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft.
Wanneer vingen de Tijden der
heidenen aan? We hebben de aandacht al gevestigd op de jaren 605 v.
Chr. en 586 v. Chr. met Nebukadnezar en de wegvoering in Babylonische
Ballingschap.
2 Koningen 25:8 Daarna
in de vijfde maand (AB), op den zevenden
der maand (dit was het negentiende jaar van Nebukadnezar, den koning van
Babel) kwam Nebuzaradan, de overste der trawanten, de knecht des konings van
Babel, te Jeruzalem. 9 En hij verbrandde het huis des HEEREN, en het huis des
konings, mitsgaders alle huizen van Jeruzalem; en alle huizen der groten
verbrandde hij met vuur.
Naar de westerse
kalender omgerekend geschiedde de vernietiging van de Tempel te Jeruzalem op 18
juli 586 v. Chr.
Maar er zijn nog data
die in aanmerking komen. De heerlijkheid des HEREN bijvoorbeeld, de zogenaamde
Shekinah, die het Heilige der heiligen in de Tempel vulde, was voor de
vernietiging van de Tempel door de hand van de Babyloniërs, al eerder vertrokken.
Het is de profeet Ezechiël die jaartal, maand en dag opgeeft:
Ezechiël 8:1 Het
geschiedde nu in het zesde jaar, in de
zesde maand, op den vijfden der maand, als ik in mijn huis zat, en de
oudsten van Juda voor mijn aangezicht zaten, dat de hand des Heeren HEEREN daar
over mij viel.
Ezechiël 10:18 Toen ging de
heerlijkheid des HEEREN van boven
den dorpel des huizes weg, en stond
boven de cherubs. 19 En de cherubs hieven hun vleugelen op, en verhieven zich
van de aarde omhoog voor mijn ogen, als zij uitgingen; en de raderen waren
tegenover hen; en elkeen stond aan de deur der Oostpoort van het huis des
HEEREN; en de heerlijkheid des Gods Israëls was van boven over hen.
Ezechiël 11:23 En de
heerlijkheid des HEEREN rees op van het midden der stad, en stond op den berg,
die tegen het oosten der stad is.
Naar onze westerse
kalender omgerekend geschiedde dit op 17 september 592 v. Chr. en ligt dit
vertrek anno 2015 al 2606 jaar achter ons.
Het begin van het wonen
van de Heerlijkheid des HEREN in de Tent der samenkomst in de wildernis nabij
de berg Gods, gaat terug tot de eerste dag van de maand Nisan (april) van het jaar 1482 v. Chr., een jaar na de trek uit Egypte:
Exodus 40:16 Mozes nu deed het naar alles, wat hem de HEERE geboden had;
alzo deed hij. 17 En het geschiedde in
de eerste maand, in het tweede jaar, op den eersten der maand, dat de
tabernakel opgericht werd .
34 Toen
bedekte de wolk de tent der samenkomst; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde
den tabernakel. 35 Zodat Mozes niet kon ingaan in de tent der
samenkomst, dewijl de wolk daarop bleef, en de heerlijkheid des HEEREN den
tabernakel vervulde.
36 Als nu de wolk opgeheven werd van boven den tabernakel, zo reisden de
kinderen Israëls voort in al hun reizen. 37 Maar als de wolk niet opgeheven
werd, zo reisden zij niet tot op den dag, dat zij opgeheven werd. 38 Want de
wolk des HEEREN was op den tabernakel bij dag, en het vuur was er bij nacht op,
voor de ogen van het ganse huis Israëls in al hun reizen.
Vanaf
1482 v. Chr. tot 592 v. Chr. waren het 890 jaar, en tot anno 2015 zijn het inmiddels
3496 jaren.
De vervulling van de Tijden
der Heidenen over Jeruzalem en de Tempelberg, wordt beschreven in het laatste
Bijbelboek Openbaring:
Openbaring 11:1 En mij
werd een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de
tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden. 2 Maar laat de voorhof,
die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad
vertreden, tweeënveertig maanden lang. 3 En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven
om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang.
Een tijd geleden schafte
ik via een internet-antiquariaat-boekhandel het boek van C. G. Ozanne, The First
7000 Years, 1970, aan. Deze onderzoeker van de chronologie van de Bijbel heeft
zich ook aan het berekenen van het tijdstip van de tweede komst van Jezus
Christus gewaagd (Chapter Eleven, page 153). Zijn uitgedokterd jaartal voor de
wederkomst was het jaar 1996 en het begin van de zeventigste jaarweek berekende
hij aldus voor het jaar 1989. Jaartallen die inmiddels al haast twintig jaar
achter ons liggen.
De historisch-chronologische
constructie van Ozanne was mij al langer bekend. Aan het eind van de jaren
zeventig, begin jaren tachtig van de vorige eeuw (ik was toen nog jong), maakte
ik deel uit van een Velikovsky-comité, een studiegroep, die regelmatig samen
kwam om de bevindingen van het werk van wijlen Dr. Immanuël Velikovsky (zie
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1419202800&stopdatum=1419807600)
in het licht van de Bijbel te bespreken. Dr. Velikovsky was in 1974 persoonlijk
op TV bij de Evangelische Omroep geweest, en genoot sindsdien in Nederland en
België heel wat aandacht met zijn publicaties. Een boekuitgave van de EO in
1982 over het ontstaan van Israël, gaf ook aandacht aan de stellingen van Velikovsky,
en stuitte op tegenstand van sommigen die de orthodoxe Egyptologie en hun
Bijbelinvulling trouw bleven.
De belangrijkste
deelnemers aan de studiegroep waren Dr. Arie Dirkzwager en Prof. Dr. Hendrik
Koorevaar. Van hen kreeg ik toen al heel wat materiaal van onderzoekers over
Bijbelse chronologie. Een samenvatting van C.G. Ozanne s tijdsconstructie
maakte daar deel van uit, maar dan zonder zijn eindtijdconstructie.
Er is overigens heel wat
bruikbaar materiaal te vinden in de studie van de Bijbelse chronologie door de onderzoeker
C.G. Ozanne, zoals bijvoorbeeld zijn invulling van de Richterenperiode van
Israël, op de tijdsbalk. En zijn afwijzen van de constructie van Thiele, die
een knieval naar de Assyriologie deed en de Bijbelse chronologie aan die van
Assur aanpaste. Het is de visie van Ozanne op de Tijden der Heidenen en de
berekening daarvan, waar hij vooral de mist ingaat.
De Tijden der heidenen
zijn voor Ozanne een vaststaande berekende periode van 2520 jaar, die volgens hem in het verleden in de Bijbelse
geschiedenis, al eens eerder gehanteerd werd. Zijn leidraad voor het getal
2520 is het eerder geciteerde Bijbelcitaat uit Openbaring hoofdstuk 11 waar
over een periode 42 maanden en 1260 dagen gesproken wordt; wat in totaal voor
zeven jaar aan dertig dagen per maand staat. De zeven maal zevens van de
profetie van Daniël hoofdstuk 9 hebben dezelfde waarde.
Op basis van Hebreeën
4:9, Psalm 90:4 en 2 Petrus 3:8 waar staat geschreven dat duizend jaar als één
dag gelden bij de HERE God, past hij dit principe ook op het Bijbelgedeelte van
Openbaring hoofdstuk 11 toe, waar het nochtans om de alsnog letterlijke
toekomstige periode van 2520 dagen gaat. Zijn gebruik van een tijdsperiode
van 2520 jaar op de tijdsbalk voor de Tijden der Heidenen, leidt hem van het
jaar 604 v. Chr. naar het jaar 1917 AD. In de maand december van 1917 tijdens
de eerste wereldoorlog, veroverden de Britten de stad Jeruzalem en de
Tempelberg op de Turken. Voor Ozanne betekende dit het einde van het vertrappen
van Jeruzalem door de heidenen. De Britten zag hij aldus duidelijk niet als
heidenen maar als een christelijke natie. Hier liet hij echter de Bijbel los
en gaf een invulling op basis van een christelijke traditie, die op haar beurt
de wereld indeelde in christenen, Joden en heidenen, daar waar in de brieven
van Paulus in het Nieuwe Testament het woord heiden geen scheldwoord is, maar
een term die alleen maar onderscheid maakt tussen Jood en niet-Jood.
Dit is een eerste
voorbeeld van het bekomen van een slechte rekensomuitkomst. Het jaar 1917
betekende namelijk niet het einde van de tijden der heidenen, maar alleen maar
het overgaan van het ene heidens (niet-Joods) bestuur over Jeruzalem en de
Tempelberg, naar een ander. Ik verbaas me overigens iedere keer wanneer ik merk
dat sommige Anglo-Amerikanen zich vereenzelvigen met hun zogenaamde
christelijke naties en met blindheid geslagen zijn, wat het imperialistische
verleden van hun respectievelijke staten,betreft.
Een ander voorbeeld van Ozanne
s gebruik van de veronderstelde tijdsperiode van 2520 jaar, is zijn stelling
dat er ook 2520 jaar op de tijdsbalk zitten tussen de Schepping en de Exodus?
Hij beschouwt deze Bijbelse tijdsperiode ook als een tijd der heidenen?
Ozanne bouwt zijn tijdconstructie op vanaf de schepping van Adam en hanteert
een anno mundi jaarrekening (wat overigens ook het Jodendom tot op het heden
doet). Ozanne maakt gebruik van de geslachtsregisters van het Bijbelboek
Genesis hoofdstuk 5 en arriveert aldus bij Noach en de Zondvloed in anno mundi
1656. Daarna gaat het verder via hoofdstuk 11 van het Bijbelboek Genesis tot
aan de dood van Thera, de vader van Abraham. Hij doet dit echter met slechts
één navigatiepunt in tijd; de schepping van Adam. Daarna is het een kwestie van
optellen van de Bijbelse geslachtsregisters om tot aan de dood van Thera te
komen. Zijn eerste obstakel is de leeftijd van Thera bij de geboorte van Abram,
waar de Bijbel schijnbaar leert dat Thera zeventig jaar oud was. Ozanne
verklaart terecht dat Abram, alhoewel als eerstgeborene in Genesis 11:26
vermeld, vermoedelijk niet de oudste van de drie was, maar zijn broer Haran.
Het getal zeventig voor de leeftijd van Thera bij de geboorte van Abram is alzo
chronologisch niet bruikbaar. En het is hier dat Ozanne zijn eerste schijf van
2520 jaar inlast ter bepaling van de leeftijd van Thera bij de geboorte van
Abraham. Zoals eerder vermeld rekent hij vanaf de Schepping tot aan de Exodus met
een tijdsperiode van 2520 jaar en rekent vanaf dit jaar terug in de tijd, naar
Abraham toe. Het zijn 430 jaar terug vanaf de exodus en de wet tot op de
belofte aan Abraham (Galaten 3:17). Het bekomen resultaat is uiteindelijk een
periode van zeven jaar tussen de dood van Thera en de roeping van Abram wanneer
deze vijfenzeventig jaar is (Genesis 12:4). Daarop rekent Ozanne verder vanaf
de wet van Mozes met 480 jaar naar het vierde regeringsjaar van Salomo, en het
begin van de bouw aan de Tempel te Jeruzalem in anno mundi 3000. Met zijn
tijdsconstructie gebruikt hij in wezen slechts één navigatiepunt op de
tijdsbalk, met daarnaast de veronderstelling dat er een schijf van 2520 jaar
zit tussen Adam en de Exodus. En dat zijn echter te weinig navigatiepunten om
met zekerheid een historisch jaartal te bepalen. Overigens, Ozanne s eerste
link met de westerse jaartelling aan jaren voor Christus voor zijn
tijdsconstructie, maakt hij pas in 605 en 586 v. Chr. met Nebukadnezar.
In mijn werk TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 11-21 breng ik ook een anno Mundi jaarrekening vanaf de zondvloed en
de spraakverwarring maar maak hier al eerder de verbinding met de westerse
kalender, en dit op basis van het hanteren van de sabbat- en jubeljaren in
Israël volgens de rekenwijze van William Whiston. Van de dertig Jubeljaren die
Whiston opgeeft, tussen de instelling van de Jubeljaren en de eerste komst van
Jezus Christus, zijn er op de tijdsbalk elf verwijzingen naar historisch
verankerde jubeljaren.
En de verbinding die ik
maak tussen Terah en Abram is op basis van een Rabbijns principe in de Seder
Olam, de Joodse overlevering, die leert dat Scripture does not come to hide
but to explain. Abram vertrekt zo in hetzelfde jaar dat zijn vader Thera
sterft, vanuit Haran naar Kanaän. En niet zeven jaar later op basis van een
veronderstelde schijf van 2520 jaar later. Integendeel de theorie van een
eerste heidenperiodeschijf van 2520 jaar is hiermee weerlegd. Hierna het
betreffende Schriftgedeelte:
Genesis 11:26 En Terah leefde zeventig jaren, en
gewon Abram, Nahor en Haran. 27 En deze zijn de geboorten van Terah: Terah
gewon Abram, Nahor en Haran; en Haran gewon Lot. 28 En Haran
stierf voor het aangezicht zijns vaders Terah, in het land zijner geboorte, in
Ur der Chaldeeën. 29 En Abram en Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams
huisvrouw was Sarai, en de naam van Nahors huisvrouw was Milka, een dochter
van Haran, vader van Milka, en vader van Jiska. 30 En Sarai was
onvruchtbaar; zij had geen kind. 31 En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot,
Harans zoon, zijns zoons zoon, en Sarai, zijn schoondochter, de huisvrouw van
zijn zoon Abram, en zij togen met hen uit Ur der Chaldeeën, om te gaan naar het
land Kanaän; en zij kwamen tot Haran, en woonden aldaar. 32 En de dagen van Terah waren tweehonderd
en vijf jaren, en Terah stierf te Haran. Genesis 12:1 De HEERE nu
had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws
vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. 2 En Ik zal u tot een
groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen! 3 En
Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle
geslachten des aardrijks gezegend worden. 4 En Abram toog heen, gelijk de HEERE
tot hem gesproken had; en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging.
De conclusie moet zijn
dat de Bijbelse periode van de Tijden der Heidenen niet uit een bepaalde
periode van 2520 jaar bestaat. Dit getal kan aldus niet gebruikt worden ter
berekening van het einde van de periode van de Tijden der heidenen.
Op het internet zetten sommige
Bijbelvorsers intussen hun werk voort met het fabriceren van alsmaar nieuwe
jaartallen zoals 2015, 2017, 2030 enzoverder. Er zijn ook nog altijd
onderzoekers die vasthouden aan de zesduizend plus duizendjaarschijftheorie en
nieuw gedateerde Bijbelse chronologieën in verband met de wederkomst van Jezus
Christus, aanbieden. En aangezien we inmiddels op de kalender, al vijftien jaar
in het derde millennium na Christus gevorderd zijn, wordt de oorzaak bij
chronologische fouten in het verleden gelegd. De Ptolemeüs-canon bijvoorbeeld die
de chronologische tijdsbrug vormt tussen het Oude en het Nieuwe Testament wordt
op het de korrel genomen en als foutief gebrandmerkt. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, appendix 1/6 maak ik duidelijk dat de Ptolemeüs-canon chronologisch als
juist bevonden is, en samen met de sabbat- en jubeljaren als een correct
bevonden tijdsbrug tussen het Oude en Nieuwe Testament staat.
De komst van Christus
voor Zijn Ekklesia en de tijden en gelegenheden die hierop betrekking hebben
worden door Paulus in het bijzonder in zijn twee brieven aan de
Thessalonicenzen beschreven. Zie 1 Thessalonicenzen 4:13-18 5:1-11 en 2
Thessalonicenzen 2:1-12. Berekenen, uitrekenen, komt in de boodschap van Paulus
niet voor, wel verlangend uitzien en letten op de tekenen die vooraf gaan aan
de komst.
De Tijden der Heidenen,
wat Israël en de Joden betreft, eindigen pas bij de komst van de Koning der
koningen, de HEER der heren te Jeruzalem na de slag bij Harmageddon. In het
Oude Testament beschrijft de profeet Zacharia het verslaan van de legers van de
verenigde natiën met de komst van de Here HERE op de Olijfberg te Jeruzalem,
wat het definitieve einde van de Tijden der Heidenen inluidt (zie Zacharia
14:1-21).
Zacharia 14:9 En de
HEERE zal tot Koning over de ganse aarde zijn; te dien dage zal de HEERE een
zijn, en Zijn Naam één.
Wat de wederkomst van
Christus in de tussentijd wederhoudt, zijn wetmatigheden zoals de vrije wil van
de mens in het aannemen of afwijzen van de HERE God, het ingaan van de volheid
der heidenen en de maat der zonde. Wat dit laatste betreft is er een voorbeeld
in het Oude Testament over een uitstel
van oordeel. In het tweede jaar na de exodus trokken de Israëlieten onder
leiding van Mozes, van de berg Gods op naar het Beloofde Land. Twaalf
verspieders werden daarna aan de grens uitgezonden. Dit is een geschiedenis die algemeen bekend is. De
twaalf verspieders verkennen gedurende veertig dagen het land, komen terug met
druiventrossen die ze amper kunnen dragen, bevestigen dat het een land van melk
en honing is, kortom een vruchtbaar land van overvloed. Maar tien van de twaalf
verspieders overtuigen het volk dat het land onneembaar is vanwege de sterkte
van de inwoners. Met zekerheid zouden zij ten onder gaan moesten ze trachten
het land in te nemen. Het zijn alleen Jozua en Kaleb die geloof hebben en het
land willen binnentrekken. Het volk echter laat zich overtuigen door de tien
ongehoorzame verspieders en weigert binnen te trekken. Het resultaat is dat
alle volwassenen van twintig jaar en daarboven gedoemd worden in de woestijn
aan de rand van het Beloofde Land te verblijven, tot zij daar allen gestorven
zijn (Numeri 14:28-35). De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb,
achtendertig jaar later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.
Tegelijkertijd
betekende de ongehoorzaamheid van de Israëlieten een uitstel van oordeel over
de Amorieten en de andere bewoners van het land Kanaän. De maat van hun zonde
was nochtans vol.
Genesis
15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in
een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen
verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij
zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have. 15 En gij zult
tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde
geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten
is tot nog toe niet volkomen. 17 En het geschiedde, dat de zon onderging en
het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die
tussen die stukken doorging. 18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond
met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van
Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath: 19 Den Keniet, en den
Keniziet, en den Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de
Refaieten, 21 En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgaziet, en den
Jebusiet.
De tijd
was in 1482 v. Chr. rijp voor hun verwijdering uit het land, maar als een
gevolg van Israëls ongeloof kregen zij achtendertig jaar respijt, uitstel van
executie.
Mozes
behoorde tot het vierde geslacht. Hij ging terug tot op Levi, een van de twaalf
zonen van Jakob/Israël.
Misschien
kunnen we in het licht van deze geschiedenis de lijn doortrekken naar het
moderne Israël en de Arabische buurlanden. Vooreerst moet ik opmerken dat de
Arabieren vandaag, geen Amorieten of Amalekieten zijn, maar ook Semieten die in
de lijn van de aartsvader Sem hun oorsprong terugvinden. Op hen rusten uiteindelijk
ook beloften van herstel in het komende Messiaanse Vrederijk. Zie o.a. het
artikel van 18-06-2015 op dit blog
i.v.m. Egypte, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2731643
Zij
zijn wel sinds de dagen van Abraham en Ismaël tegenstanders van Israël en
betwisten het recht met elkaar op het Beloofde Land. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De Assyriërs en Abraham, blz.
47-58.
In de
tweede helft van de negentiende eeuw kwam er een terugkeer van Joden naar
Palestina, naar het oude land der vaderen Israël, op gang. Het waren de
Russische pogroms ten tijde van het tsarenrijk dat een grote vluchtelingenstroom
van Russische Joden op gang bracht. Een belangrijke groep vestigde zich toen al
in Palestina dat nog onder Ottomaans bestuur stond. Anderen emigreerden naar
Europa en Noord-Amerika. De tweede golf van terugkerende Joden volgde aan het
eind van de eerste wereldoorlog toen de nieuwe machthebbers over het land; de
Britten, voor een korte periode immigratie toestonden. Toen in Nazi-Duitsland
vanaf 1935 de vervolging van de Joden begon, uitmondend in de Holocaust, sloot
Groot-Brittannië de grenzen van Palestina voor Joodse immigratie. Ook de
Verenigde Staten beperkten in 1939 de quota voor Joodse immigranten naar hun
land. Na de tweede wereldoorlog en de vernietiging van ruim zes miljoen Joodse
levens in het door de Nazis gecontroleerde Europa, kwam een nieuwe golf van
terugkerende Joden naar Israël op gang, zij het clandestien tot mei 1948. Vanaf
de oprichting van de staat Israël in mei 48 konden Joodse mensen vrij
immigreren. In de maand november van het jaar voordien in 1947, hadden de
Verenigde Naties positief gestemd voor de deling van het Britse mandaatgebied
Palestina in twee staten, een Israëlische en een Arabische. De Joden in
West-Palestina gingen hier positief op in en richten met het vertrek van de
Britten in mei 48, hun staat op. Een Arabische staat in Palestina is er toen
niet gekomen. De buurlanden Jordanië en Egypte pikten het Arabische gebied van
Palestina in en annexeerden het. Jeruzalem zou tot 1967 een gedeelde stad
blijven met de tempelberg onder Jordaans beheer. Dit Islamitisch bestuur over
de Tempelberg is ook na 1967 het jaar van de hereniging van West met Oost-Jeruzalem,
onveranderd gebleven!
Voor
vele christenen was de ontwikkeling van 1947 tot 1967 een teken aan de wand dat
de wederkomst van Christus nabij is. En terecht, de vijgenboom als beeld van
Israël, naar wie Jezus Christus verwees in Lucas 21:29, is aan het botten
geslagen. Men rekende toen een generatie aan veertig jaar, de tijd dat de
Israëlieten in de woestijn moesten verblijven (1483/1443 v. Chr.). Van 1948 tot
1988 was een periode van veertig jaar en ik herinner me goed dat er in de jaren
zeventig rekening mee gehouden werd dat 1988 het begin van het einde zou kunnen
zien. De bekende Amerikaanse eindtijd-specialist Hal Lindsey schreef zelfs als
vervolg op zijn bestseller The Late Planet Earth, een boek met de titel;
Counting down the Eighties, een titel die voor zich zelf sprak. Maar er was
meer aan de hand. Wanneer men vanaf het dertigste jubeljaar van 27/28 AD naar
de huidige tijd doorrekend arriveert men in okt1987/sep1988 voor het
zeventigste jubeljaar. Het begin van het zeventigste jubeljaar zag echter in
oktober van 1987 een beurscrash in New York, dat het begin was van een
financiële crisis die tot op heden door zindert, en in december 1987 brak de
eerste Palestijns/Arabische volksopstand uit in het door Israël militair
bestuurde Gaza, Samaria en Judea. Dit lijkt als een teken van Boven, dat de
voorwaarden tot vervulling niet daar waren? In dat geval was het jaar 1987/1988
een scharnierjaar, naar een volgende episode van ontwikkelingen en verder afwachten.
Vanaf
de oprichting van de staat Israël ging het onmiddellijk aan beide kanten fout.
De Arabische buurlanden die in de Verenigde Naties in 1947 tegengestemd hadden
vielen de jonge staat Israël binnen en poogden de Joden in zee te drijven. Een
offensief dat mislukte maar resulteerde in meer dan zevenhonderdduizend
Arabische vluchtelingen (vooral vrouwen, kinderen en grijsaards) die het
oorlogsgeweld ontvlucht hadden. Tijdens de vredesconferentie te Lausanne in
1949 weigerde Israël deze onfortuinlijke mensen opnieuw naar hun woonplaatsen
te laten terugkeren. Het begin van veel miserie dat vandaag, drie generaties
later onoplosbaar is geworden. De Arabische buurlanden verleenden de
vluchtelingen ook geen asiel maar stopten hen in kampen waar de meesten
sindsdien door de Verenigde Naties onderhouden worden. En na de zogenaamde
zesdaagse oorlog van juni 1967 groeide het vluchtelingenaantal nog aan. Israël
versloeg toen weer een Arabische coalitie en bezette in de loop van die oorlog:
Gaza, de Sinaïwoestijn, de Golan-hoogte en de Westbank met Oost-Jeruzalem als
hoofdprijs. Het verzoek daaropvolgend van Israël s zijde tot het sluiten van
een vredesakkoord werd door de Arabische landen met de zogenaamde drie nee s
van Khartoum afgewezen. De drie nee s van toen waren; geen erkenning, geen
onderhandelingen en nooit vrede. Zes jaar later in 1973 volgde de zogenaamde
Jom Kippoeroorlog waarbij Syrië en Egypte op Israël s bijzondere religieuze
feestdag, de grote Verzoendag, de Joodse stellingen langs het Suezkanaal en op
de Golan-hoogte aanvielen. Ook deze aanval kon Israël afslaan, maar het feit
dat de aanval op de Grote Verzoendag kon plaatsvinden, was een feit dat geen collectieve
geestelijke reactie kende. Het land Israël en haar leiders gingen op hun eigen
weg verder. In 1977 kwam de Egyptische leider Sadat
persoonlijk naar Jeruzalem, sprak het parlement, de Joodse Knesset toe en bood
vrede aan. Een aanbod waar Israël positief op inging. De eerder veroverde Sinaï
ging in etappes terug naar Egypte en de Palestijnen in Gaza, Samaria en Judea
zouden na onderhandelingen autonomie verkrijgen. Voor de Gaza-strip die Egypte
van 1948 tot 1967 geannexeerd had bedankte Sadat, en liet het over aan Israël
om tot een regeling met de Arabische inwoners te komen. Tot aan de internationale
vredesconferentie van Madrid in 1991 zou Egypte als een paria in de Arabische
wereld gelden. Na de val van de Berlijnse muur in 1989 en het (voorlopige)
einde van de koude oorlog kwam het te Madrid tot een vredesregeling met de
Arabische buurlanden (met uitzondering van Syrië) die de staat Israël erkenden
en hun eerdere annexatie van Oost-Palestina opgaven. De Palestijnse delegatie
maakte te Madrid deel uit van de Jordaanse delegatie. Het vervolg van de
conferentie waren de vredesakkoorden tussen de Palestijnen en Israël in 1993 te
Oslo waarbij er een Palestijnse autoriteit gecreëerd werd en autonomie voor een
aantal Arabische steden op de Westbank. We zijn nu tweeëntwintig jaar verder en
een algemene vredesregeling is vanwege verschillende redenen uitgebleven. Het
is als een etterbuil geworden die op springen staat. Uiteindelijk gaat dit
uitmonden in de grote verdrukking waar de Heer Jezus Christus over sprak in
Zijn rede over de laatste dingen, waar ik mijn artikel mee aanving.
Uiteindelijk
draait het allemaal om het beloofde derde herstel van Israël, geestelijk en
nationaal in het oude land der vaderen, en de houding van de Joden in Israël en
de velen die alsnog de diaspora verkiezen. Een van de wetmatigheden waar ik
eerder naar verwees is de vrije wil van de mens en de keuze die hij maakt. Het
tegenwoordige Israël en Jeruzalem dat naar het woord van Paulus in de
Galatenbrief (4:25) met haar kinderen buiten de genade staat en in slavernij is
gaat haar eigen weg verder als lo-ammi, niet-mijn-volk. Het is aan hen om de
juiste keuzes te maken zodat het aanbod van Sjavoeot (Pinksteren) in 30 AD
werkelijkheid mag worden:
Handelingen 3:19 Komt
dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van
verademing mogen komen van het
aangezicht des Heren, 20 en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende; 21 Hem
moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen,
waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher .
Matteüs
23:37 Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u
gezonden zijn! hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen,
gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels; en
gijlieden hebt niet gewild. 38 Ziet, uw
huis wordt u woest gelaten. 39 Want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet
zien, totdat
gij zeggen zult: Gezegend is
Hij, Die komt in den Naam des Heeren!
Hosea
5:14 Want Ik ben als een leeuw voor Efraïm, en als een jonge leeuw voor het
huis van Juda. Ik, Ik zal verscheuren en heengaan; 15 Ik zal wegnemen, zonder
dat iemand redden kan. Ik zal heengaan, Ik wil wederkeren naar mijn plaats (hemelvaart
Christus 30 AD), totdat zij zich schuldig gevoelen en mijn aangezicht
zoeken; wanneer het hun bang te moede is
(grote verdrukking), zullen zij verlangend naar Mij uitzien. 6:1
Komt, laat ons wederkeren tot de HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons
helen; Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen (de tussentijd) doen
herleven, ten derden dage(het
Messiaanse Vrederijk) zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn
aangezicht. 3 Ja, wij willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo
zeker als de dage raad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de regen, als
de late regen, die het land besproeit.
over de
profetie van Jesaja hoofdstuk 19 betreffende Egypte, vervolgen we nu verder dit
onderwerp. De verzen van 1 tot en met 15 kregen met het vorige artikel een
historische invulling in de periode voor en na het jaar 722 v. Chr. De verzen
16 tot en met 25 hebben zich in de geschiedenis van Egypte nog niet voorgedaan
en wachten aldus nog op hun vervulling. De uitdrukking Te dien dage slaat op
de toekomstige periode van oordeel gevolgd door het Messiaanse Vrederijk, met
het geprofeteerde derde herstel van Israël, samen met een overblijfsel van de
Volken.
Jesaja
19:16 Te dien dage zullen de
Egyptenaren zijn als vrouwen: zij zullen sidderen en vrezen voor de dreigende
hand van de HERE der heerscharen, waarmee Hij hen bedreigt; 17 en het land Juda
zal voor Egypte een schrik zijn; zo dikwijls iemand het daaraan herinnert, zal
het vrezen voor het besluit dat de HERE der heerscharen ertegen neemt.
18 Te dien dage zullen er vijf steden in
het land Egypte zijn, die de taal van Kanaän spreken en die bij de HERE der
heerscharen zweren; één zal genoemd worden: stad der verwoesting.
19 Te dien dage zal er een altaar voor de
HERE zijn midden in het land Egypte en aan zijn grens een opgerichte steen voor
de HERE. 20 En dit zal tot een teken en tot een getuigenis wezen voor de HERE
der heerscharen in het land Egypte. Wanneer zij tot de HERE roepen vanwege
verdrukkers, dan zal Hij hun een verlosser en een strijder zenden, die hen zal
redden. 21 En de HERE zal Zich aan Egypte doen kennen, en Egypte zal te dien
dage de HERE kennen; en zij zullen dienen met slachtoffer en spijsoffer en de
HERE geloften doen en betalen. 22 Zo zal de HERE Egypte geducht slaan en
genezen, en zij zullen zich tot de HERE bekeren, en Hij zal Zich door hen laten
verbidden en hen genezen.
23 Te dien dage zal er een heerbaan wezen
van Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in Assur, en
Egypte zal met Assur (de HERE) dienen. 24 Te
dien dage zal Israël de derde zijn naast Egypte en Assur, een zegen in het
midden der aarde, 25 omdat de HERE der heerscharen het gezegend heeft met de
woorden: Gezegend zij mijn volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en
mijn erfdeel Israël. (NBG Vertaling 1951)
Vers 16
en verder, heeft het over een toekomstige tijdsperiode waar Egypte en Israël in
betrokken zullen zijn. Het einde van de eindtijd is in de Bijbel een periode
van zeven jaar. Dat leert ons het Bijbelboek Apocalyps en de zeventigste
jaarweek van de profeet Daniël; een alsnog toekomstige jaarweek van zeven jaar.
Over de zeventig jaarweken schreef ik een hoofdstuk in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 395. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Dezelfde
tijdsperiode vinden we ook in het laatste boek van de Bijbel: Openbaring of Apocalyps.
Hier zien we ook twee perioden van samen 1260 dagen en 42 maanden beschreven
worden, wat overeenkomt met zeven jaar aan 360 dagen per maand. Het is tijdens
deze periode en met name in de tweede helft van de zevenjaarperiode dat een
belangrijk gedeelte van de profetie van Jesaja hoofdstuk 19:16-25 tot haar
vervulling komt.
Maar
laat ons eerst het begin van het einde van de eindtijd beschrijven. Het begin van de zeventigste jaarweek
wordt door de profeet Daniël beschreven als: En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang . De Hij is de Romein Titus die in 70 AD de stad
Jeruzalem en de Tempel met de grond gelijk maakte en het volk in een tweede
ballingschap wegvoerde. Dit betekent dat het Romeinse Rijk van de oudheid in de
toekomst een herstel zal kennen. Een nieuwe Titus (ditmaal uit het gebied van
het Oost-Romeinse Rijk) zal in de toekomst voor het sinds anno 1948 nationaal herstelde
Israël, het verbond zwaar maken en aldus de laatste jaarweek der
wereldgeschiedenis inluiden. Ik herhaal nog even de profetie van Daniël:
9:27 En
hij zal het verbond voor velen zwaar
maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer
doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en
wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich
uitstorten over wat woest is.
Het beschreven verbond
dat Daniël vermeld is naar mijn mening het landverbond. Aan de Israëlieten is
door de HERE God in een verbond het land tussen de Jordaan en de Middellandse
Zee, en het land van de plaats Dan in het noorden, tot Berseba in het zuiden,
beloofd. Het zwaar maken van het verbond, zoals het in Daniël hoofdstuk 9
beschreven wordt, betekend dan het bestaansrecht van een exclusief Joodse staat
betwisten, zwaar maken. In de helft van de laatste jaarweek, of 3 ½ jaar
later, zal een toekomstige Titus slachtoffer en
spijsoffer doen ophouden wat een eerder herstel van de offerdienst inhoudt.
Heel wat Bijbelvorsers verwachten op basis van dit Schriftwoord in Jeruzalem
een nieuwe tempel. In mijn werk over de eindtijd breng ik een andere denkpiste
en wijs er op dat tijdens de laatste jaarweek er één wereldreligie zal zijn.
Alle godsdiensten zullen opgaan in één en een tegenstander van de HERE God van
de Bijbel worden. Alle huidige heiligdommen op en rond de Tempelberg in
Jeruzalem blijven aldus op hun plaats staan en krijgen in de één-gemaakte
religie hun functie. Ik ga er ook van uit dat in de toekomst een replica van de ark van het verbond ergens te
voorschijn zal komen en een bron van mesleiding zal worden. (zie het artikel op
dit blog van 07-04-2014: wat
gebeurde er nu werkelijk met de ark van het verbond? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1396821600&stopdatum=1397426400 en scrol naar beneden.
Op en rondom de ark zullen opnieuw, na een
onderbreking van bijna tweeduizend jaar, slachtoffers gebracht worden. Een
Israëlische handlanger van de toekomstige Assyrische Titus zal zelfs in staat
zijn om vuur uit te hemel (zie Openbaring 13:13) op het slachtoffer te laten
neerkomen, wat een meerderheid van de mensenwereld zal overtuigen van de
juistheid van de nieuwe wereldreligie. In de helft van de jaarweek zal de
nieuwe Oost-Romein de herstelde offerdienst te Jeruzalem echter doen ophouden
en zichzelf tot god uitroepen. De wereldreligie wordt daarop door hem
vernietigd. En tot aan de voleinding met de wederkomst van Christus Jezus 3 ½
jaar later, zal er strijd zijn. Voor het gelovige
overblijfsel van Israël zal de profetie van Daniël in de komende grote
verdrukking een troost en een gids zijn, een soort spoorboekje, om doorheen
deze moeilijke tijd van Jacobs benauwdheid te geraken. Uiteindelijk wordt dan
na het afsluiten van de zeventigste jaarweek, de profetie van Daniël hoofdstuk
negen volledig vervuld:
Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige
stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de
ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen, gezicht
en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zalven.
Naar het
Bijbelboek 1 Johannes 2-18-26 zal de Assyriër van oorsprong een Arabische christen
zijn die aanvankelijk een verzoener zal zijn die de zogenaamde drie
monotheïstische religies met elkaar zal verbinden. Wanneer u de voorgestelde
link gelezen hebt begrijpt u dat de Assyriër van de eindtijd ook één en
dezelfde persoon is, met de door de profeet Daniël beschreven koning van het
noorden. En het is hier dat we de draad met Egypte weer opnemen.
Het
Romeinse Rijk van de oudheid werd verdeeld in een West- en een Oost-Romeinse
Rijk. In de eindtijd zal Egypte één
van de vijf koningen zijn die het Oost-Romeinse Rijk zal doen herleven. Zij
gaan daarop een Unie aan met vijf landen uit het voormalige West-Romeinse Rijk
en doen alzo het Rijk van weleer herrijzen. In mijn boek De Nieuwe Orde in
Opkomst van dertig jaar geleden heb ik dit op basis van de Hebreeuwse profeten
beschreven. Naar Belgische normen was het boek met vijfduizend verkochte
exemplaren een bestseller. Vandaag is het alleen nog in bepaalde antiquariaten
op het internet verkrijgbaar, maar intussen wel hoogst actueel geworden. Toen vele
eschatologische studies de antichrist nog uit het westen verwachten, schreef ik
in 1985 op basis van het letterlijk nemen van de profetieën dienaangaande, dat
deze sinistere figuur uit het gebied van het voormalige Oost-Romeinse Rijk zou
voortkomen. Mijn bron was het werk
van Reverend Clarence Larkin (1850/1924); Dispensational Truth or Gods Plan
and Purpose in the Ages, 1919. De bijgevoegde kaarten en schema s in dit
artikel zijn van zijn hand. Hij leefde en werkte in een tijd dat de Ottomanen
nog over het Midden-Oosten heersten en een nationaal herstel van een Joodse
staat in het oude land der vaderen ondenkbaar was.
Het
begin van de zevenjarige eindtijdperiode zal een korte tijd van vrede en
voorspoed inluiden. De Apocalyptische ruiter op het witte paart van Openbaring
6:2 brengt vrede en voorspoed dat pas door de tweede Apocalyptische ruiter van
Openbaring 6:4 wordt weggenomen. De tweede ruiter is de leider van Magog in het
verre noorden; Gog, die volgens de profeet Ezechiël hoofdstukken 38 en 39, het
gebied van het Oost-Romeinse Rijk binnenvalt, maar op de bergen Israëls aan
zijn einde komt. De bondgenoten van Gog in het randgebied zijn; Perzië, Libië
en Soedan. Egypte wordt in de
profetie van Ezechiël 38:13 vermeldt onder de naam Scheba, maar als neutraal en
samen met Dedan (Saoedi-Arabië) vragen stellend aan Gog in verband met diens
invasie van het Midden-Oosten: Komt gij
om buit te maken; hebt gij uw schare bijeengeroepen om roof te plegen, om
zilver en goud weg te slepen, om have en goed te bemachtigen, om een grote buit
te maken? Een vraag die overigens ook gesteld wordt door de toekomstige Unie
van het West-Romeinse Rijk die bij Ezechiël hoofdstuk 38 aangeduid worden als: de
handelaars en al de machtigen van Tarsis.
Veel
diplomatiek overleg is er echter niet nodig want de nederlaag van Magog en zijn
krijgsbenden gebeurt snel, volledig en onherroepelijk. Het resultaat van het
verslaan van Gog en Magog als een gevolg van een direct ingrijpen van de HERE
God heeft als resultaat dat er in Israël, het opkomen is van een gelovig
overblijfsel, een rest, die de nieuwe eenheidsreligie afwijst. Tijdens de
eerste 1260 dagen van de eindtijdperiode treden er in Israël in Jeruzalem ook twee
getuigen op, die spreken tegen de herstelde offerdienst. Zie het artikel op dit
blog van 15-03-2014: de twee getuigen
te Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1394406000&stopdatum=1395010800
Het is
in de helft van de zevenjarige eindtijdperiode dat Israël en Egypte door de legers van de Assyriër
overrompeld zullen worden. De twee getuigen te Jeruzalem worden door hem gedood
en dit is het signaal voor de rest van Israël om te vluchten naar de bergen,
naar het over-Jordaanse gebied (het huidige Jordanië en het noordwesten van
Saoedi Arabië), een gebied dat aan de macht van de koning van het noorden zal
ontsnappen. Het is de profeet Daniël die in het elfde hoofdstuk, deze strijd
vanaf vers 35 beschrijft.
Daniël
11:35 Sommige van de verstandigen zullen struikelen, opdat er onder hen
loutering, schifting en zuivering teweeggebracht worde, tot aan de eindtijd; want deze toeft nog tot de vastgestelde tijd.
36 En de koning (van het noorden) zal doen
wat hem goeddunkt; hij zal zich verhovaardigen en zich verheffen tegen elke
god, zelfs tegen de God der goden zal hij ongehoorde woorden spreken, en hij
zal voorspoedig zijn, totdat de maat van de gramschap vol is; want wat
vastbesloten is, geschiedt. 37 Ook op de goden zijner vaderen zal hij geen acht
slaan; op de lieveling der vrouwen noch op enige andere god zal hij acht slaan,
want tegen alle zal hij zich verheffen. 38 Maar in hun plaats zal hij de god der vestingen vereren: de god
die zijn vaderen niet gekend hebben, zal hij vereren met goud en zilver en
edelgesteenten en kostbaarheden. 39 En hij zal optreden tegen de versterkte
vestingen met de hulp van de vreemde god; ieder die deze erkent, zal tot grote
eer komen; hij zal hen tot heersers maken over velen en grond aan hen toedelen
als beloning. 40 Maar in de eindtijd
zal met hem de koning van het Zuiden
in botsing komen, en de koning van het Noorden zal op deze aanstormen met
wagens en ruiters en vele schepen; en hij zal de landen binnenvallen, en als
een overstroming steeds verder om zich heen grijpen. 41 Ook het Sieraadland (Israël) zal hij
binnenvallen, en velen zullen struikelen; maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de
keur der Ammonieten. 42 En hij zal zijn hand uitstrekken tegen de
landen, en het land Egypte zal niet
ontkomen, 43 maar hij zal de schatten bemachtigen van goud en zilver en
alle kostbaarheden van Egypte; en
Libiërs en Ethiopiërs zullen in zijn gevolg zijn. 44 Doch geruchten uit het
oosten en uit het noorden zullen hem ontstellen, zodat hij in grote grimmigheid
zal uittrekken om velen te verdelgen en te vernietigen. 45 Hij zal zijn
staatsietenten opslaan tussen de zee en de berg van het heilig Sieraad maar
dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt. 12:1 Te dien tijde
zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat;
en er zal een tijd van grote benauwdheid
zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe.
Maar in die tijd zal uw volk ontkomen:
al wie in het boek geschreven wordt bevonden. 2 Velen van hen die slapen in het
stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot
versmading, tot eeuwig afgrijzen. 3 En de verstandigen zullen stralen als de
glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de
sterren, voor eeuwig en altoos. 4 Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen,
en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis
zal vermeerderen. (NBG Vertaling 1951)
Het is
als een gevolg van deze oorlog dat de profetie van Jesaja hoofdstuk 19 haar
aanloop tot vervulling kent. De invasie van Egypte door de koning van het Noorden zal door de Egyptenaren namelijk
als een oordeel van de HERE God herkend worden en een proces van herstel
inluiden. Er zullen uiteindelijk in Egypte vijf steden volgens vers 16, de taal
van Kanaän spreken, wat betekent dat zij dan één van geest met het herstelde
Israël zijn. Eén van de steden zal de stad der verwoesting, genoemd worden. Een
verwoesting die vermoedelijk het gevolg van de laatste oorlog in het gebied,
was. Dit alles zal echter niet onmiddellijk tot stand komen. Er staan namelijk
nog andere profetieën over Egypte in
de Bijbel genoteerd. Zo is er de voorspelling door de profeet Ezechiël (29:11-13)
over een veertigjarige ballingschap voor Egypte. Een voorspelling die sinds de
tijd van Ezechiël niet is uitgekomen.
Ezechiël
29: 9 En Egypteland zal worden tot een
wildernis en woestheid, en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben; omdat hij
zegt: De rivier is mijn, en ik heb die gemaakt. 10 Daarom, zie, Ik wil aan u en
aan uw rivier; en Ik zal Egypteland stellen tot woeste wilde eenzaamheden, van
den toren van Syene af, tot aan de landpale van Morenland. 11 Geen mensenvoet
zal door hetzelve doorgaan, en geen beestenvoet zal door hetzelve doorgaan, en het zal veertig jaren onbewoond zijn.
12 Want Ik zal Egypteland stellen tot een verwoesting in het midden der
verwoeste landen, en zijn steden zullen een woestheid zijn in het midden der
verwoeste steden, veertig jaren; en Ik zal
de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de
landen. 13 Maar zo zegt de Heere HEERE: Ten einde van veertig jaren zal Ik de
Egyptenaars vergaderen uit de volken, waarhenen zij verstrooid zijn geworden.
(Statenvertaling)
De profeet
Ezechiël trad op ten tijde van Nebukadnezar en de Babylonische Ballingschap.
Hij voorspelde toen dat de koning van Babylon; Nebukadnezar, Egypte zou
overrompelen. Deze invasie geschiedde in het jaar 582 v. Chr. in het
drieëntwintigste regeringsjaar van Nebukadnezar. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk; de
zesentwintigste dynastie van Manetho, blz. 375, heb ik deze geschiedenis die
alleen de Bijbel en Flavius Josephus brengt, beschreven. Een veertigjarige
ballingschap voor de Egyptenaren ging toen niet in vervulling noch het beloofde
herstel zoals beschreven door de profeet Ezechiël:
29:14
En Ik zal de gevangenis der Egyptenaren wenden, en hen wederbrengen in het land van Pathros, in het land huns
koophandels; en aldaar zullen zij een nederig koninkrijk zijn. 15 En het zal
nederiger zijn dan de andere koninkrijken, en zich niet meer verheffen boven de
heidenen; want Ik zal hen verminderen, dat zij niet zullen heersen over de
heidenen. 16 En het zal den huize Israëls niet meer zijn tot een vertrouwen,
dat der ongerechtigheid doet gedenken, wanneer zij naar henlieden omzien; maar
zij zullen weten, dat Ik de Heere HEERE ben.
Het zal
een toekomstige Nebukadnezar zijn die in de eindtijd deze profetie naar haar
vervulling zal leiden.
Zulk
een tijdskloof is in het Profetische Woord van de Bijbel niet ongewoon. Een
goed voorbeeld is de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 over de Gezalfde of
Messias. Het eerste gedeelte van vers één en een gedeelte van vers twee, las de
Heer Jezus Christus naar Lucas 4:18, aan de vooravond van het dertigste
jubeljaar in de synagoge te Nazareth in het najaar van 27 AD, voor.
Jesaja
61:1 De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij
heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te
verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en
voor gebondenen opening der gevangenis; 2 om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN .
In de
helft van vers twee stopte de Heer Jezus Christus hier met voorlezen, sloot het
Bijbelboek(rol) Jesaja en verkondigde aan zijn Joodse toehoorders dat dit
Bijbelgedeelte nu in Hem vervuld was. De rest van de profetie wacht nog op haar
vervulling en ligt vandaag al 1988 achter ons, of een tijdskloof van bijna
tweeduizend jaar. Hierna het gedeelte van Jesaja hoofdstuk 61 dat nog op zijn
vervulling wacht:
(2b) .
en een dag der wrake van onze God;
om alle treurenden te troosten, 3 om over de treurenden van Sion te beschikken,
dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw,
een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En men zal hen noemen:
Terebinten der gerechtigheid, een planting des HEREN, tot zijn verheerlijking. 4
Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het verwoeste uit vroeger tijd doen
herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin liggen, die verwoest hebben
gelegen van geslacht op geslacht. 5 Vreemden zullen gereed staan om voor u de
kudden te weiden, vreemdelingen zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers
zijn; 6 maar gij zult priesters des HEREN heten, dienaars van onze God genoemd
worden; gij zult het vermogen der volken genieten en u op hun heerlijkheid
beroemen. 7 In plaats van uw schande gewordt u dubbele vergoeding en in plaats
van smaad zullen zij jubelen over hun deel; zo zullen zij dan in hun land
dubbele vergoeding verkrijgen, blijvende vreugde zal hun geworden. 8 Want Ik,
de HERE, heb het recht lief. Ik haat onrechtmatige roof, Ik zal hun stipt hun
loon geven en een eeuwig verbond met hen sluiten. 9 En hun nageslacht zal onder
de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te midden der natiën; allen die
hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht zijn, dat de HERE gezegend
heeft. (NBG Vertaling 1951)
een dag der wrake van Jesaja
61:2b slaat op de oordeelperiode van de eindtijd. Deze dag sluit aan bij de
profeet Zacharia 14:1-21 waar ook over een dag voor de HERE gesproken wordt, én
in het bijzonder over de Egyptenaren. Met dit Bijbelgedeelte nemen we de draad
met Egypte en de profetie van Jesaja 19:16-25, weer op.
Zacharia
14:1 Zie, er komt een dag voor de HERE,
waarop de buit, op u behaald, binnen uw muren verdeeld zal worden. 2 Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten
strijde vergaderen; de stad zal genomen worden, de huizen zullen worden
geplunderd en de vrouwen geschonden. De helft van de stad zal wegtrekken in
ballingschap, maar de rest van het volk zal in de stad niet uitgeroeid worden.
3 Dan zal de HERE uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger
streed, ten dage van de krijg; 4 zijn
voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt
aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en
westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts
wijken en de andere helft zuidwaarts; 5 en gij zult de vlucht nemen in het dal
mijner bergen, want het dal der bergen zal reiken tot Asel; ja, gij zult de
vlucht nemen, zoals gij de vlucht genomen hebt voor de aardbeving in de dagen
van Uzzia, de koning van Juda. (NBG Vertaling 1951)
Aan het
einde van de eindtijd gaat de profetie van Zacharia in vervulling met de komst
van Here HERE op de olijfberg. De strijd die beschreven wordt is de slag bij
Harmageddon waar het laatste Bijbelboek Openbaring of Apocalyps nog meer in
detail gaat. De verzamelde legers van de Verenigde Natiën worden op één dag
weggevaagd en begint daarop het herstel van Israël. Het overblijfsel dat in de
helft van de zevenjarige eindtijdperiode naar de woestijn gevlucht is keert
terug en vestigt zich volgens de stammen van Israël in het Beloofde Land. In
Jeruzalem zetelt de Koning der koningen en het overblijfsel van de volken zal
volgens Zacharia 14:16 jaarlijks naar Jeruzalem optrekken ter huldebrenging aan
de Koning:
14:16 Allen, die zijn overgebleven van al de
volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken
om zich neer te buigen voor de Koning, de HERE der heerscharen, en het
Loofhuttenfeest te vieren. 17 Maar wie uit de geslachten der aarde niet naar
Jeruzalem zal heentrekken om zich voor de Koning, de HERE der heerscharen,
neder te buigen, op hem zal geen regen vallen, 18 en indien het geslacht der Egyptenaren niet zal heentrekken en komen,
op wie geen (regen) valt, dan zal toch komen de plaag waarmee de HERE de volken
zal treffen, die niet heentrekken om het Loofhuttenfeest te vieren. 19 Dit zal
de straf zijn van de Egyptenaren en
van alle volken die niet heentrekken om het Loofhuttenfeest te vieren. 20 Te
dien dage zal op de bellen van de paarden staan: Den HERE heilig; en de potten
in het huis des HEREN zullen zijn als de sprengbekkens vóór het altaar; 21 ja,
alle potten in Jeruzalem en in Juda zullen de HERE der heerscharen heilig zijn,
zodat alle offeraars kunnen komen en die gebruiken om daarin te koken. En er zal
te dien dage geen Kanaäniet meer zijn in het huis van de HERE der heerscharen.
Niet
alle volken zullen zich goedschiks onderwerpen en in vers 18 wordt specifiek Egypte vermeld, als een volk dat zich
niet goedschiks onderwerpt. Het is bij dit toekomstig tijdsbestek dat ik meen
dat de profetie van Ezechiël betreffende een veertigjarige ballingschap op de
profetische tijdsbalk geplaatst kan worden.
Daarna
zal er volgens Jesaja 19:19 een altaar voor de HERE in het midden van het land
Egypte opgericht worden en volgt het geestelijke en nationale herstel van
Egypte:
Jesaja
19: 19 Te dien dage zal er een
altaar voor de HERE zijn midden in het land Egypte en aan zijn grens een
opgerichte steen voor de HERE. 20 En dit zal tot een teken en tot een
getuigenis wezen voor de HERE der heerscharen in het land Egypte. Wanneer zij
tot de HERE roepen vanwege verdrukkers, dan zal Hij hun een verlosser en een
strijder zenden, die hen zal redden. 21 En de HERE zal Zich aan Egypte doen
kennen, en Egypte zal te dien dage de HERE kennen; en zij zullen dienen met
slachtoffer en spijsoffer en de HERE geloften doen en betalen. 22 Zo zal de
HERE Egypte geducht slaan en genezen, en zij zullen zich tot de HERE bekeren,
en Hij zal Zich door hen laten verbidden en hen genezen.
Ook zal
er dan een heerbaan zijn van Egypte over Israël naar Assur. Dit laatste land
vinden we in het Messiaanse Vrederijk ook onder de volken terug:
23 Te dien dage zal er een heerbaan wezen
van Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in Assur, en
Egypte zal met Assur (de HERE) dienen. 24 Te
dien dage zal Israël de derde zijn naast Egypte en Assur, een zegen in het
midden der aarde, 25 omdat de HERE der heerscharen het gezegend heeft met de
woorden: Gezegend zij mijn volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en
mijn erfdeel Israël. (NBG Vertaling 1951)
In TIJD
en TIJDEN, 2015, hoofdstuk De Assyriërs en Abraham, blz. 47-58 leg ik de link
tussen Abraham en de Assyriërs na de dood van Sara via zijn nakomelingen bij
zijn tweede vrouw Ketura.
De
chronologische oudheidgeschiedenis van Israël, Egypte en Assyrië schematisch op
millimeter papier
Het
boek Tijd en Tijden neemt u mee op een tijdreis in de geschiedenis vanaf de
Grote Vloed van het derde millennium voor Christus tot aan de Openbaring van
Jezus Christus aan het begin van het dertigste Jubeljaar in 27/28 AD. Het
raamwerk is de Bijbelse geschiedenis via tijdsbalken vanaf het eerste
Bijbelboek Genesis tot aan de komst van Christus. Aan de 148 tijdsbalken die
het boek bevat werden de koningslijsten van Egypte en Assyrië verbonden en
gereviseerd. Door een gedetailleerde inhoudsopgave is het goed mogelijk om het
boek als naslagwerk te gebruiken.
De
Bijbel leert dat aan de wederkomst van Jezus Christus, eerst de komst van de
antichrist voorafgaat. Maar wist u dat de benaming antichrist alleen in de
brieven van de apostel Johannes voorkomt? Dat bijvoorbeeld het Bijbelboek
Openbaring de benaming antichrist niet gebruikt, maar verwijst naar het
beest? En dat Paulus, de apostel der heidenen, ook nergens in zijn apostolische
brieven naar de antichrist onder deze benaming verwijst, maar hem andere namen
geeft zoals: de mens der wetteloosheid, de zoon des verderfs, de wetteloze, de
tegenstander, de leugenaar e.a. In eerdere artikelen op dit blog schreef ik al
over de antichrist. In het artikel van
22-08-2014: De Assyriër, identificeerde ik de antichrist met de Assyriër
van de eindtijd van de profeet Jesaja. Met dit nieuw artikel wil ik verder
aandacht geven aan de Assyriër maar dan vanuit de invalshoek die Johannes in
zijn apostolische brieven geeft. Het Bijbelse Assyrië van de eindtijd ligt
namelijk in een gebied dat heden overwegend Islamietisch is en waar christenen
een minderheid zijn. En men zou kunnen redeneren dat ook de toekomstige Assyriër
als antichrist, een Islamiet zou kunnen zijn. Wanneer we echter Schrift met
Schrift vergelijken (de enige goede manier voor Bijbelstudie) blijkt deze
redenatie echter fout te zijn. De oorsprong van de toekomstige antichrist zal
het uit het christendom zijn. Laten we even naar Johannes luisteren:
1
Johannes 2:18 Kinderen, het is de laatste ure; en gelijk gij gehoord hebt, dat er een antichrist komt, zijn er
nu ook vele antichristen opgestaan, en daaraan onderkennen wij, dat het de
laatste ure is. 19 Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien
zij uit ons geweest waren, zouden zij bij ons gebleven zijn: maar aan hen moest
openbaar worden, dat niet allen uit ons zijn. 20 Gij echter hebt een zalving van de
Heilige en gij weet dat allen. 21 Ik heb u niet geschreven, omdat gij de
waarheid niet weet, maar omdat gij haar weet en omdat geen leugen uit de
waarheid is. 22 Wie is de leugenaar
dan wie loochent, dat Jezus de Christus is? Dit is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent. 23 Een
ieder, die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet. Wie de Zoon belijdt,
heeft ook de Vader. 24 Wat u betreft, wat gij van den beginne gehoord
hebt, moet in u blijven. Indien in u blijft, wat gij van den beginne gehoord
hebt, dan zult gij ook in de Zoon en [in] de Vader blijven. 25 En dit is
de belofte, die Hij zelf ons beloofd heeft: het eeuwige leven. 26 Dit heb
ik u geschreven over hen, die u misleiden.
Johannes leert dat er naast de ene geprofeteerde
antichrist die eens komen zal, er in de tussen-tijd vele zogenaamde copycats
binnen het christendom zullen optreden. Wat is hun dwaalleer? Wat maakt van
iemand een antichrist? Het antwoord is: iemand die ontkent dat Jezus van
Nazareth de Christus is, de Zoon van God. Iemand die het Zoon-schap van Jezus
Christus ontkent en aldus loochent dat de Vader en de Zoon één zijn.
De antichristen in de geschiedenis van de Ekklesia, zijn
allen uit het christendom voortgekomen. Zij maakten ooit deel uit van het
christendom maar werden in een later stadium uiteindelijk tegenstanders. Of
zoals Johannes het in het tweede hoofdstuk van zijn tweede brief neerschreef: Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit
ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zouden zij bij ons gebleven
zijn: maar aan hen moest openbaar worden, dat niet allen uit ons zijn. En
een beetje verder noemt hij deze tegenstanders; leugenaars: Wie is de leugenaar dan wie loochent, dat
Jezus de Christus is? Dit is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent.
En vanaf het vierde hoofdstuk schrijft hij het volgende:
1 Johannes 4:1 Geliefden, vertrouwt niet
iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse
profeten zijn in de wereld uitgegaan. 2 Hieraan onderkent gij de Geest
Gods: iedere geest, die belijdt, dat
Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; 3 en iedere geest,
die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En
dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds
in de wereld. 4 Gíj zijt uit God, kinderkens, en gij hebt hen overwonnen;
want Hij, die in u is, is meerder
dan die in de wereld is. 5 Zij zijn uit de wereld; daarom spreken zij uit
de wereld en hoort de wereld naar hen. 6 Wij zijn uit God; wie God kent,
hoort naar ons; wie uit God niet is, hoort naar ons niet. Hieraan onderkennen
wij de Geest der waarheid en de geest der dwaling.
Wat betekent het woord: Jezus Christus in het vlees
gekomen is? Dat betekent zondermeer dat God mens geworden is.
Johannes 1:1 In
den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 2
Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en
zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. 4 In het Woord was leven en
het leven was het licht der mensen; 5 en het licht schijnt in de duisternis en
de duisternis heeft het niet gegrepen. .
.14 Het Woord is
vlees geworden en het heeft onder ons gewoond (getabernakeld) en wij hebben
zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de enig-geborene des
Vaders, vol van genade en waarheid. 15 Johannes heeft van Hem getuigd en heeft
geroepen, zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij komt, is vóór
mij geweest, want Hij was eer dan ik. 16 Immers uit zijn volheid hebben wij
allen ontvangen zelfs genade op genade; 17 want de wet is door Mozes gegeven,
de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. 18 Niemand heeft
ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die
heeft Hem doen kennen.
Over de afkomst van Jezus van Nazareth werd al vanaf het
begin bij de eerste komst van Jezus Christus gediscuteerd. Zie het hierna
volgende Bijbelcitaat:
Matteüs 16:13 Toen Jezus in de omgeving van Caesarea
Filippi gekomen was, vroeg Hij zijn discipelen en zeide: Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is? 14 En zij zeiden:
Sommigen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of één der
profeten. 15 Hij zeide tot hen: Maar
gij, wie zegt gij, dat Ik ben? 16 Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de
levende God! 17 Jezus antwoordde en zeide: Zalig zijt gij, Simon Barjona,
want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de
hemelen is.
Op de vraag van Jezus aan zijn discipelen over zijn
afkomst bestonden er toen al meerdere theorieën over zijn herkomst, zoals
Johannes de Doper, Elia, Jeremia of één of andere profeet. En voor de agnosten
van die tijd al, was Jezus gewoon slechts de zoon van de timmerman van
Nazareth.
In het eerder vermelde Bijbelcitaat geeft Simon Petrus
het juiste antwoord: Gij zijt de
Christus, de Zoon van de levende God! En Jezus maakt hem duidelijk dat geen
mens hem dit kon openbaren maar alleen God de Vader, die in de hemelen is.
En zo blijft de persoon van Jezus Christus tot op heden
een struikelsteen. Was hij slechts een profeet of een Rabbi en de zoon van de
timmerman van Nazareth en is er aldus ergens in Palestina een graf met zijn verdorde
botten er in? Of is Hij de Zoon van God die drie dagen na zijn sterven, uit de
dood opstond en ten hemel klom?
Het is ook wat, wanneer men het lijden en sterven van
Jezus Christus voor de geest wil halen. Na een doodsstrijd van meer dan drie
uur aan een kruis genageld, gaf de Heiland zijn leven. Een dood-gefolterd
totaal leeggebloed lichaam werd, nadat voor alle zekerheid een soldaat met een
lans zijn zijde doorboorde, van het kruis gehaald en in een tombe gelegd.
Wanneer we dit voor de geest halen is er voor een eventuele schijndood geen
ruimte. Voor de meeste discipelen betekende de dood van Jezus overigens op dat
moment het einde. Maar zoals Hij voorzegt had nam Hij het Leven zelf weer op en
stond op uit de doden. Dit is de kern van het evangelie.
1 Korintiërs 15:1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb,
dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden
wordt, indien gij het zó vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij
tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf
ontvangen heb: Christus is gestorven
voor onze zonden, naar de Schriften, 4 en Hij is begraven en ten derden dage
opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan
de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders
tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn
ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de
apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een
ontijdig geborene. 9 Want ik ben de geringste der apostelen, niet waard een apostel te heten, omdat ik de gemeente
Gods vervolgd heb. 10 Maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben, en zijn
genade aan mij is niet vergeefs geweest, want ik heb meer gearbeid dan zij
allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is. 11 Daarom dan, ik of
zij, zó prediken wij, en zó zijt gij tot het geloof gekomen. (NBG Vertaling
1951)
Toen Paulus zijn eerste brief aan de Korintiërs schreef
kon hij verwijzen naar de vele honderden getuigen die toen nog in leven waren,
die de opgestane Christus gezien hadden.
Toen Petrus met Pinksteren in 30 AD, vijftig dagen na de
Opstanding van de Christus, in de kracht van de zo net uitgestorte Geest Gods, de
Joden te Jeruzalem toesprak (Handelingen 2:15-36) deed hij dat met de
autoriteit van een getuige en verwees hij naar de inmiddels bekende historische
feiten van de bediening van Jezus in Israël en van Zijn lijden, sterven en
opstanding. Het eerste christendom dat toen ontstond is wreed door het
toenmalige Romeinse Rijk vervolgd geworden. Vele getuigen van de Opstanding van
Christus hebben later met hun leven hiervoor betaald. En niemand sterft
vrijwillig voor een leugen!
En nu aan het einde van de eindtijd merken we dat de wereldgeest
van antichrist nog altijd zijn werk doet. Nog altijd wordt de vraag gesteld:
Wie is Jezus? En nog altijd worden de verkeerde antwoorden ingevuld.
1 Korintiërs 2:12 Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar
de Geest uit God, opdat wij zouden weten,
wat ons door God in genade geschonken is. 13 Hiervan spreken wij dan ook met
woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het
geestelijke vergelijken. 14 Doch een
ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem
dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te
beoordelen is. 15 Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf
echter wordt hij door niemand beoordeeld. 16 Want wie kent de zin des Heren,
dat hij Hem zou voorlichten? Maar wij hebben de zin van Christus.
1 Johannes 2:27 En wat u betreft, de zalving, die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u, en gij
hebt niet van node, dat iemand u lere; maar, gelijk zijn zalving u leert over alle dingen, en waarachtig is en geen
leugen, blijft in Hem, gelijk zij u geleerd heeft.
Wat moeten we verwachten?
2 Thessalonicenzen 2:1 Maar wij
verzoeken u, broeders, met betrekking tot de komstvan [onze] Here Jezus Christus en
onze vereniging met Hem, 2 dat gij niet
spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking, hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren (reeds) aanbrak. 3 Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want
eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich
openbaren, de zoon des
verderfs,4 de tegenstander, die zich
verheft tegen al wat God of
voorwerp van verering heet, zodat
hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat
hij een god is. 5 Herinnert gij u niet, dat
ik, toen ik nog bij u was, u dit meermalen gezegd heb? 6 En gij weet
thans wel, wat hem weerhoudt, totdat hij zich openbaart op zijn tijd. 7 Want het geheimenis der wetteloosheid is
reeds in werking; (wacht) slechts totdat Hij, die op het
ogenblik nog weerhoudt, verwijderd
is. 8 Dan zal de wetteloze zich openbaren; hem zal de Here [Jezus] doden door de adem zijns
monds en machteloos maken door zijn verschijning, als Hij komt. 9 Daarentegen
is diens komst naar de werking des
satans met allerlei krachten,
tekenen en bedrieglijke wonderen, 10 en met allerlei verlokkende
ongerechtigheid, voor hen, die verloren
gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden
worden. 11 En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt,
dat zij de leugen geloven, 12 opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad
in de ongerechtigheid. 13 Maar wij
behoren God te allen tijde om u te danken, door de Here geliefde broeders, dat God u als eerstelingen Zich
verkoren heeft tot behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in
de waarheid. 14 Daartoe heeft Hij u ook
door ons evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van
onze Here Jezus Christus. 15 Zo dan,
broeders, staat vast en houdt u aan de overleveringen, die u door
ons, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, geleerd zijn.16 En Hij, onze Here Jezus Christus, en God, onze
Vader, die ons heeft liefgehad en ons eeuwige troost en goede hoop door zijn
genade verleend heeft, 17 trooste uw harten, en make ze sterk in alle goed werk
en woord.
(Zie ook het artikel op dit blog van 15-09-2014: De
Leugen)
Het werk van de antichrist, zijn boodschap zal zijn: Jezus
is niet de Zoon van God! Hij is wel een profeet, een Rabbi, maar niet de Zoon
van God. Deze boodschap zal een ander evangelie zijn, waar Paulus ook al voor
waarschuwde:
2 Korintiërs 11:4 Want indien de eerste de besteeen
andere Jezus predikt, die wij niet hebben gepredikt, of gij een andere
geest ontvangt, die gij niet hebt ontvangen, of een ander evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, dan verdraagt
gij dat zeer wel. 5 Ik acht toch volstrekt niet te hebben ondergedaan voor die
onvergelijkelijke apostelen. 6 Ben ik dan al onervaren in het spreken, in
kennis ben ik het niet, maar wij hebben die alleszins en in alle opzichten bij
u openbaar gemaakt. (NBG Vertaling 1951)
Statenvertaling 2 Korintiërs 11:4 Want indien degene, die komt, een anderen Jezus predikte,
dien wij niet gepredikt hebben, of indien gij een anderen geest ontvingt, dien
gij niet hebt ontvangen, of een ander
Evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, zo verdroegt gij hem met recht. 5
Want ik acht, dat ik nergens minder in ben geweest dan de uitnemendste
apostelen. 6 En indien ik ook slecht ben in woorden, nochtans ben ik het niet
in wetenschap; maar alleszins zijn wij in alle dingen onder u openbaar
geworden.
Johannes 5:41 Eer van mensen behoef Ik niet, 42 maar Ik
ken u: gij hebt de liefde Gods niet in uzelf. 43 Ik ben gekomen in de naam
mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien
een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen. 44 Hoe kunt gij
tot geloof komen, gij, die eer van elkander behoeft en de eer, die van de enige
God komt, niet zoekt? 45 Denkt niet, dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; uw
aanklager is Mozes, op wie gij uw hoop gevestigd hebt. 46 Want indien gij Mozes
geloofdet, zoudt gij ook Mij geloven, want hij heeft van Mij geschreven. 47
Maar indien gij zijn geschriften niet gelooft, hoe zult gij mijn woorden
geloven?
Galaten 1:1 Paulus, een apostel, niet vanwege mensen,
noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God, de Vader, die Hem opgewekt heeft uit de doden, 2 en al de broeders,
die bij mij zijn, aan de gemeenten van Galatië: 3 genade zij u en vrede van God
, onze Vader, en van de Here Jezus Christus, 4 die Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden , om ons te trekken uit
de tegenwoordige boze wereld, naar de wil van onze God en Vader, 5 aan wie de
heerlijkheid zij in alle eeuwigheid! Amen. 6 Het verbaast mij, dat gij u zo
schielijk van degene, die u door de genade van Christus geroepen heeft, laat
afbrengen tot een ander evangelie, 7 en
dat is geen evangelie. Er zijn echter sommigen, die u in verwarring brengen
en het evangelie van Christus willen verdraaien.
De Schotten zijn in
september 2014 naar de stembus mogen trekken voor de keuze tussen afscheiding
van het Verenigd Koninkrijk of lid blijven. Een meerderheid van de bevolking
koos voor het Verenigd Koninkrijk, en voor de voorzienbare toekomst zal dit
voorlopig zo blijven. Ik schrijf voorlopig want het is mijn verwachting op
basis van het profetische Woord van de Bijbel, dat ooit een afscheiding van
Schotland, werkelijkheid zal worden. Het is trouwens al merkwaardig dat er in
onze tijd in Schotland bij een deel van de bevolking, de wens tot
onafhankelijkheid van Engeland leeft.
Op de bijgevoegde kaart
vindt u een wereldkaart die ik in de voorbereiding van mijn boek DE NIEUWE ORDE
IN OPKOMST dat in 1985 werd uitgegeven, had samengesteld. Op de kaart heb ik
toen Schotland en Ierland buiten de grenzen van het volgens het profetische
Woord van de Bijbel, te herstellen Romeinse Rijk geplaatst. Ik ging er namelijk
vanuit dat het Romeinse Rijk van de Bijbelse eindtijd, opnieuw binnen de
grenzen van het Oude Rijk zal ontstaan. Het zal echter niet meer het Rome van
de oudheid met één centraal gezag zijn, maar aanvankelijk zullen het tien
leiders zijn die door middel van een verbond met elkaar, een federatie van tien
zullen vormen. De huidige 28 landen die de Europese Unie uitmaken zijn aldus
niet de vervulling van de profetie uit de Bijbelboeken Daniël 2-7 en/of
Openbaring 13-17.
Het is het statendroombeeld
van het Bijbelboek Daniël hoofdstuk 2, dat een en ander duidelijk maakt. In het
tweede hoofdstuk van het Bijbelboek Daniël wordt het statenbeeld volledig
beschreven. Tijdens de Babylonische Ballingschap van het Joodse volk had de
toenmalige heerser Nebukadnezar een droom die hem erg verontrustte. Hierop
vroeg hij de geleerden uit zijn ganse rijk op straffe des doods niet alleen om de
uitleg maar hij verlangde ook van zijn waarzeggers wat hij gedroomd had. De
jonge profeet Daniël bleek de enige in het Rijk te zijn, die wist te vertellen
wat Nebukadnezar gedroomd had en de verklaring van de droom. God openbaarde aan
deze Babylonische heerser al de koninkrijken die in de toekomst over Jeruzalem
en de Tempel zouden heersen. Het hoofd van dit geweldige beeld stelde het
Babylonische Rijk voor dat toen over Jeruzalem heerste. De borst en de armen
van het beeld stelden het Medisch-Perzische Rijk voor. De buik en de lendenen
de Grieken en de benen het Romeinse Rijk. Eén voor een hebben deze rijken
daadwerkelijk in opvolging over Jeruzalem en de Tempel geheerst.
Met de profetie over het
Romeinse Rijk is er echter iets bijzonders aan de hand. De benen van ijzer monden
namelijk uit in de voeten van het beeld die niet alleen uit ijzer maar ook uit
leem gebouwd zijn. De uitleg van deze eigenaardigheid verwoordt Daniël als het
volgt:
Dat gij
gezien hebt ijzer vermengd met kleiachtig leem, betekent: zij zullen zich door
huwelijksgemeenschap vermengen, maar met
elkander geen samenhangend geheel vormen, zoals ijzer zich niet vermengt
met leem.
In het Bijbelboek Daniël
hoofdstuk 7 wordt hetzelfde Romeinse Rijk van de eindtijd beschreven maar dan
in de vorm van roofdier:
Daniël 7:7 Daarna
zag ik in de nachtgezichten en zie, een
vierde dier, vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk; het had grote,
ijzeren tanden: het at en vermaalde, en wat overbleef, vertrad het met zijn
poten; en dit dier verschilde van alle
vorige, en het had tien horens. 8 Terwijl ik op die horens lette, zie,
daartussen verhief zich een andere kleine horen, en drie van de vorige horens
werden daarvoor uitgerukt; en zie, in die horen waren ogen als mensenogen en
een mond vol grootspraak.
De conclusie moet zijn dat
het geprofeteerde Romeinse Rijk, met een onderbreking van vele eeuwen, twee
episodes zal kennen.
Het zevende hoofdstuk
van de profeet Daniël laat dezelfde rijken zien zoals in het droombeeld van
hoofdstuk 2 maar ditmaal zoals de HERE God ze ziet: als roofdieren. Het eerste
beschreven roofdier is de leeuw dat het Babylonische Rijk weergeeft. Het tweede
roofdier is een beer dat voor het Medisch-Perzische Rijk staat. De panter geeft
Griekenland aan en het verschrikkelijk monster met de tien horens, stelt het
Romeinse Rijk voor. De profeet Daniël was vooral geboeid in dit laatste rijk en
vroeg meer uitleg betreffende de droom.
De benen van ijzer van
het beeld en het beest met de tien horens stellen beide het Romeinse Rijk voor
dat heerste over Jeruzalem ten tijde van de eerste komst van de Messias, de
Heer Jezus Christus. De twee benen geven de latere scheuring van het rijk weer.
In de derde eeuw na Christus werd het Rijk gedeeld in een West- en een
Oost-Romeinse Rijk. De benen duiden ook op de tussentijd van ruim twintig
eeuwen die er zal liggen tussen de eerste en de tweede komst van de Messias.
Een tweede komst die in het droombeeld wordt weergegeven door de steen die
zonder mensenhanden gedreven het beeld aan de voeten, samengesteld uit leem en
ijzer, treft en het vernietigd.
De conclusie is dat er
een toekomstige tienstatenbond te verwachten is die tot stand zal komen door
een huwelijk van vijf koningen uit het gebied van het oude West-Romeinse Rijk
en vijf koningen uit gebied van het oud-Oost-Romeinse Rijk. In het westen zijn
naar mijn mening de belangrijkste kandidaat-landen: Engeland, Frankrijk, Italië
en Spanje die samen met het Bijbelse Put (de Maghreb landen) vijf leiders
verenigen. In het Oosten van de Middellandse Zee verwacht ik een federatie
tussen Griekenland, Israël, Egypte en Turkije samen met een nieuw Assyrië, dat
nog toekomst is.
Dit is een toekomstbeeld
dat heden al moeilijk voor te stellen is, gezien de internationale situatie in
de wereld, maar dat eens op basis van het Profetische Woord van de Bijbel werkelijkheid
zal worden.
Openbaring 17:8 Het beest, dat gij
zaagt, was en is niet, en het zal opkomen uit de afgrond en het vaart ten
verderve; en zij, die op de aarde wonen, wier naam niet geschreven is in het
boek des levens van de grondlegging der wereld af, zullen zich verbazen, als
zij zien, dat het beest was en niet is en
er toch zal zijn.
Ook voor ons werelddeel
zal het ontstaan van het nieuwe Romeinse Rijk heel wat gevolgen hebben. De oude
grens van het Romeinse Rijk in Europa liep ongeveer langs de rivieren Rijn en
Donau. Dit betekent dat wanneer naar onze tijd getransponeerd, deze rivieren opnieuw
een scheidingslijn zullen worden tussen de landen die het nieuwe Romeinse Rijk zullen
gaan vormen en de landen daarbuiten, die zich in een nieuwe federatie zullen vinden.
Dit betekent ook dat waarschijnlijk de huidige monetaire unie met als as: Duitsland/Frankrijk,
niet zal standhouden. Kortom een nooit eerder geziene crisis die zich nog moet
aandienen. Met uiteindelijk het einde van de huidige machtsverhoudingenin Noordwest-Europa en dit zowel op politiek,
economisch als ook op militair vlak.
Het machtscentrum zal
naar de leiders/landen rond de Middellandse Zee verschuiven. Frankrijk, Spanje
en Italië zullen, naar mijn verwachting, hier de leiding overnemen. Het
hiervoor beschreven scenario is niet voor morgen. De val van de Berlijnse muur in
1989 en de implosie van Sovjet-Rusland in 1991 heeft nochtans geleerd dat er
over een periode van 25 jaar, veel kan veranderen.
Dit neerschrijven
vervuld me niet met vreugde. Ik ben van mening dat mijn generatie, die van de
babyboomers, de beste tijd in honderd jaar geschiedenis hebben gekregen. De
generatie van mijn ouders en grootouders daarentegen kenden met een interval
van slechts twintig jaar, twee wereldoorlogen en twee bezettingen, met
bovendien tussen de wereldoorlogen in, een economische wereldcrisis zonder
weerga. En het economische herstel na de tweede wereldoorlog vergde nog eens
ruim twintig jaar vooraleer ook België en haar buurlanden hun Wirtschaftswunder
kregen. De democratie die zich vooral na de tweede wereldoorlog kon grondvesten
(vrouwen kregen in België pas in 1948 stemrecht) zal vermoedelijk in zijn
huidige vorm niet kunnen standhouden. Heel wat rechten die voor het individu
werden opgebouwd zullen verloren gaan. Het Bijbelboek Apocalyps (of Openbaring)
en Daniël hebben het over de term koningen voor de eindtijdperiode. Hier zijn
dan niet de Habsburgers, de Saksen-Coburgers en/of enige andere familie van koningshuizen
uit het verleden mee bedoelt, maar dit betekent dat er in de toekomst leiders
zullen opstaan die voor langere tijd via volmachten bijvoorbeeld, de leiding
zullen overnemen. De geschiedenis van de twintigste eeuw heeft laten zien dat
na een crisis zonder weerga, dit alles pas mogelijk word.
Sefanja
1:1 Het woord des HEREN, dat kwam tot Sefanja,
de zoon van Kusi, de zoon van Gedalja, de zoon van Amarja, de zoon van Hizkia, in
de dagen van Josia, de zoon van
Amon, de koning van Juda. (NBG vertaling 1951)
Met dit
artikel wil ik de profeet Sefanja onder de aandacht brengen. De betekenis van
de naam Sefanja is: Bewaard heeft de HERE. Wat bijzonder aan de introductie
van Sefanja in de Bijbel is, is zijn voorgeslacht. Zijn over-overgrootvader was
namelijk koning Hizkia (724/694 v. Chr.) van Juda. De bediening van de profeet Sefanja
liep ten tijde van het koningschap van koning Josia in Juda. Over koning Josia
schreef ik eerder een artikel op
28-04-2014: Kroniek van koning Josia van Juda, zie link: http://bloggen.be/robertdetelder/
Koning
Josia regeerde van het jaar 640 tot 609 v. Chr., een periode van 31 jaar. De
profeet moest profeteren tegen het overblijfsel van Baäl en de algemene afgodendienst
die aan het begin van de regeerperiode van Josia in Juda nog voorkwam, wanneer
deze de kroon overnam van zijn vader Amon de afgodendienaar. Zie het artikel van 26-05-2014: Kroniek van
koning Manasse en Amon van Juda, zie link: http://bloggen.be/robertdetelder/.
We moeten
de aanvang van de bediening van Sefanja als profeet aldus dateren voor de
godsdiensthervorming die koning Josia in het land doorvoerde. Vers vier van het
eerste hoofdstuk van Sefanja maakt dit duidelijk.
Sefanja
1:2 Volkomen zal Ik alles van de aardbodem wegvagen, luidt het woord des HEREN.
3 Ik zal wegvagen mens en dier, Ik zal wegvagen het gevogelte des hemels en de
vissen der zee, en de ergernissen met de goddelozen; ja, Ik zal de mensen van
de aardbodem uitroeien, luidt het woord des HEREN. 4 Ik zal mijn hand uitstrekken
tegen Juda en tegen alle inwoners van Jeruzalem, en Ik zal uit deze plaats
uitroeien het overblijfsel van Baäl en
de naam der afgods-dienaren met de priesters, 5 en hen die op de daken zich neerbuigen
voor het heer des hemels, en die zich neerbuigen en zweren bij de HERE en
zweren bij hun Moloch; 6 ook hen die van de HERE afvallen, en die de HERE
niet zoeken noch naar Hem vragen. 7 Zwijg voor het aangezicht van de Here HERE,
want nabij is de dag des HEREN; want
de HERE heeft een offermaal bereid; Hij heeft zijn genodigden geheiligd. 8 Het
zal geschieden ten dage van het offermaal des HEREN, dat Ik bezoeking zal doen
over de vorsten en over de koningszonen en over allen die uitheemse kleding
dragen. 9 Ook zal Ik te dien dage bezoeking doen over allen die over de
drempel springen, die het huis hunner heren vullen met geweld en bedrog. 10
Het zal geschieden te dien dage,
luidt het woord des HEREN, dat er een luid geschreeuw zal zijn uit de Vispoort
en een gehuil uit de Nieuwe stad en een luid gekraak van de heuvels. 11 Huilt,
gij inwoners van de Vijzel, want al het kramersvolk gaat te gronde en alle
geldwegers worden uitgeroeid. 12 Het zal te
dien tijde geschieden, dat Ik Jeruzalem met lampen zal doorzoeken; Ik zal
bezoeking doen over de mannen die dik geworden zijn op hun droesem, en
die bij zichzelf denken: De HERE doet geen goed en Hij doet geen kwaad.
13 Hun rijkdommen zullen zijn ter plundering en hun huizen ter verwoesting. Al
bouwen zij huizen, zij zullen ze niet bewonen; al planten zij wijngaarden, zij
zullen de wijn daarvan niet drinken.
De
hiervoor vermelde oordeelaankondiging moeten we op de tijdsbalk voor de
godsdiensthervorming van koning Josia plaatsen. De jaartallen verstrekt het
Bijbelboek 2 kronieken:
2
kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
eenendertig jaar te Jeruzalem. 2 Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN en
wandelde in de wegen van zijn vader David; hij week niet af, rechts noch links.
3 In het achtste jaar zijner regering,
toen hij nog jong was, begon hij de God van zijn vader David te zoeken, en in het twaalfde jaar begon hij Juda
en Jeruzalem te reinigen van de hoogten, de gewijde palen, de gesneden en de
gegoten beelden. 4 Men brak in zijn
tegenwoordigheid de altaren der Baäls af; de wierookaltaren die daarop
stonden, hieuw hij om; de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden
verbrijzelde en verpulverde hij, en het stof strooide hij op de graven van hen
die daaraan geofferd hadden; 5 de beenderen der priesters verbrandde hij op hun
altaren. Zo reinigde hij Juda en Jeruzalem. 6 Ook in de steden van Manasse,
Efraïm en Simeon, en zelfs in die van Naftali, welke allerwegen in puin
lagen, 7 brak hij de altaren en de gewijde palen af, en sloeg hij de gesneden
beelden tot gruis; al de wierookaltaren in het gehele land van Israël hieuw hij
om. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem.
Het
twaalfde regeringsjaar van Josia was okt629/sep628 v. Chr. De aanvang van de
bediening van Sefanja zit op de tijdsbalk voor het jaar 629/628 v. Chr. en liep
vermoedelijk gelijk met de eerste twaalf jaar van het koningschap van Josia.
Het resultaat van zijn prediking (en van andere profeten) was dat de jonge Godvruchtige
koning Josia aan het volk zijn godsdiensthervorming kon doorvoeren. Het aangekondigde
oordeel door de mond van de profeet Sefanja werd voor koning Josia afgewend en
uitgesteld tot de regeerperiode van zijn zonen Jojakim, Jojachin en Zedekia.
Deze laatste koning maakte de val van Jeruzalem in 586 v. Chr. mee, de
vernietiging van de Tempel en de wegvoering in Babylonische Ballingschap.
Daarvoor had de Babyloniër Nebukadnezar voor de ogen van Zedekia diens zonen
laten doden en daarop Zedekia laten verblinden. Met uitgestoken ogen werd
Zedekia gevankelijk naar Babylon weggevoerd. Het was het einde van het
koningschap van Israël.
Hierna
citeer ik vers per vers, de profeet Zefanja verder en geef waar nodig
commentaar. De profetie van Sefanja heeft betrekking op een herkenbaar
historisch gedeelte maar gaat ook dikwijls over, naar wat men de eindtijd
noemt. Een oordeelperiode over Juda en de volken dat ook nu nog toekomst is.
1:14
Nabij is de grote dag des HEREN,
nabij en hij nadert haastig. Hoort, de dag des HEREN; bitter schreeuwt dan de
held. 15 Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van angst, een dag van vernieling en van
vernietiging, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en
van dikke duisternis, 16 een dag van bazuingeschal en van
krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens. 17 Dan
zal Ik de mensen benauwen, zodat zij gaan als blinden, want zij hebben tegen de
HERE gezondigd, en hun bloed zal worden uitgestort als stof en hun ingewand als
drek. 18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden op de dag van de
verbolgenheid des HEREN. Door het vuur van zijn naijver zal de ganse aarde
verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk einde zal Hij alle
inwoners der aarde bereiden. 2:1
Komt tot uzelf, ja, komt tot inkeer, gij schaamteloos volk, 2 voordat het
besluit tot uitvoering komt als kaf gaat een dag voorbij voordat over u
komt de brandende toorn des HEREN, voordat over u komt de dag van de toorn des
HEREN. 3 Zoekt de HERE, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening
volbrengt; zoekt gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen
worden op de dag van de toorn des HEREN.
Voorwaar,
men wordt niet vrolijk gestemd bij het lezen van de oordeelaankondiging van de
profeet Sefanja. Nochtans is het wat inhoud betreft, dezelfde aankondiging die
men bijvoorbeeld ook in het laatste Bijbelboek vind: de Openbaring of de
Apocalyps van Jezus Christus. De dag des HEEREN is in het Bijbelboek
Openbaring een periode van zeven jaar verdeeld in twee perioden van 3 ½ jaar.
Een periode van oordeel over een mensenwereld die de Baäls volgen.
De
profeet Zefanja gaat in de verzen volgend op 2:3 over naar een duidelijk
herkenbaar historisch gedeelte. Alhoewel het ook profetie was aangezien de
profeet Zefanja een oordeel aankondigde over het land der Filistijnen. Een
oordeel dat hij aankondigde in de periode 640/629 v. Chr. en pas in vervulling
ging met de Scythische invasie van het gebied in het jaar 621 v. Chr. Zie het artikel op deze blog over de
Scythen van 26-06-2014 link: http://bloggen.be/robertdetelder/
Zefanja
2:4 Want Gaza zal verlaten zijn, en Askelon tot een woestenij worden, Asdod zal men op de middag verdrijven,
en Ekron zal ontworteld worden. 5
Wee u, bewoners der zeekust, volk der Keretieten! Het woord des HEREN is
tegen u, Kanaän, land der Filistijnen, en Ik zal u te gronde richten, zodat er
geen inwoner meer zal zijn. 6 De zeekust zal worden tot weideplaatsen, tot
putten der herders en tot kooien voor schapen. 7 De kust zal ten deel vallen aan
het overblijfsel van het huis van Juda;
daarop zullen zij weiden; in de huizen van Askelon zullen zij zich des avonds
legeren, want de HERE, hun God, zal acht op hen slaan en een keer in hun lot
brengen. 8 Ik heb gehoord het gesmaad van Moab en het gehoon der Ammonieten,
waarmede zij mijn volk smaadden en zich verhieven tegen hun gebied. 9 Daarom,
zo waar Ik leef, luidt het woord van de HERE der heerscharen, de God van
Israël, voorwaar, Moab zal aan Sodom gelijk worden, en de Ammonieten aan
Gomorra, een veld van distelen en een zoutgroeve en een woestenij tot in
eeuwigheid. Het overblijfsel van mijn
volk zal hen plunderen en de rest van mijn natie hen erfelijk bezitten. 10
Dit zal hun wedervaren voor hun overmoed, want zij hebben gesmaad en zich
verheven tegen het volk van de HERE der heerscharen. 11 Geducht zal de HERE
tegen hen wezen, want Hij zal alle goden der aarde doen wegteren, en voor Hem
zullen zich neerbuigen, ieder uit zijn plaats, alle kustlanden der volken. 12
Ook gij, Ethiopiërs, zult met mijn zwaard doorstoken worden. 13 En Hij zal zijn hand tegen het Noorden
uitstrekken, Hij zal Assur te gronde richten en Nineve tot een wildernis maken,
dor als een woestijn. 14 Kudden zullen zich daar legeren, alle gedierte,
dat in troepen leeft; zowel pelikaan als roerdomp zullen overnachten op zijn
kapitelen; hoort, hoe het giert door het venster; verwoesting is op de drempel,
want men heeft het cederwerk vernield. 15 Dit is de uitgelaten stad, die zo
onbezorgd woonde, die bij zichzelf zeide: Ik ben het en niemand anders. Hoe is
zij tot een woestenij geworden, een rustplaats voor het wild gedierte! Ieder
die haar voorbijgaat, zal fluiten, met de hand schudden.
Zoals
in mijn artikel over de Scythische invasie uiteengezet bleef het land Juda
ongedeerd maar werd het gebied van Asdod, toen een Assyrische provincie, in
622/621 v. Chr. door de Scythen onder de voet gelopen. Alle door Sefanja
vermeldde plaatsen van Gaza tot Ekron bevonden zich in de Assyrische provincie
Asdod. Ik citeerde in het eerder vermelde artikel de historicus Herodotos Boek
1, 105 die vooral de plundering en het lot van Ashkelon belichtte.
In dit
gebied woonde echter niet meer de oorspronkelijke bevolking ten tijde van Saul
en David, maar hadden zich daar, sinds 712 v. Chr. zogenaamde zeevolken, gevestigd.
Zie het artikel van 22-03-2014: Ramses
III en de Zeevolken: http://bloggen.be/robertdetelder/
De door
Zefanja vermelde Keretieten moeten
met hen geïdentificeerd worden. In dezelfde lijn schreef ik op 11-02-2014 een artikel over het reisverslag
van WEN-AMON, zie link: http://bloggen.be/robertdetelder/
De reis
van Wen-Amon dateerde ik in 667 v. Chr. en in dat jaar, in die periode zat ook een
zogenaamd zeevolk; de Tjeker, in Byblos aan de Middellandse Zeekust. En ook van
de Assyriërs onder Sargon II en Sanherib bezitten we berichten uit hun tijd, over
Ioniërs of Grieken in het oude land der Filistijnen. De Keretieten van de
profeet Sefanja moeten aldus ook met een van de vele zeevolken geïdentificeerd
worden. De Keretieten stammen hier af van de Kittiërs, de zonen van Jawan, de
zoon van Jafeth, de zoon van Noach:
Genesis
10:2 De zonen van Jafet waren Gomer,
Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en
Tiras. 3 En de zonen van Gomer waren Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen
van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs en de Dodanieten. 5 Naar dezen
zijn de kustlanden der volken in hun landen verdeeld, elk naar zijn taal, naar
hun geslachten, onder hun volken.
De
Septuagint-vertalers (van Hebreeuws naar Grieks) hebben in de derde eeuw voor
Christus het Hebreeuwse woord voor Keretieten vertaald met Kretenzers. Ik neem
aan dat zij in hun tijd het vreemde woord Keretieten nog eenvoudig konden
identificeren met Kretenzers en hiermee tegelijkertijd de herkomst van dit
nieuwe volk aan de kust gaven. Hierna de Engelse vertaling van het betreffende
Bijbelgedeelte uit de LXX.
LXX Zefanja 2:4 For Gaza shall be utterly spoiled, and
Ascalon shall be destroyed; and Azotus shall be cast forth at noon-day, and
Accaron shall be rooted up. 5 Woe to them that dwell on the border of the sea, neighbours of the Cretans! the word of
the Lord is against you, O Chanaan, land of the Philistines, and I will destroy you out of your dwelling-place. 6
And Crete shall be a pasture of
flocks, and a fold of sheep. 7 And the
sea cost shall be for the remnant of the house of Juda; they shall pasture
upon them in the houses of Ascalon; they shall rest in the evening because of
the children of Juda; for the Lord their God has visited them, and he will turn
away their captivity.
Het is
na het wegtrekken van de plunderende Scythen naar het noorden, dat koning Josia
volgens de profetie van Sefanja (2:6), het kustgebied heeft kunnen bezetten. De
macht van Assyrië was tanende. Zij werden al belaagd door Babyloniërs en Meden.
En de Scythen hadden net een rooftocht door hun gebied uitgevoerd. Het is in
dit machtsvacuüm dat Josia zijn heerschappij over het gebied kon vestigen. De
Bijbel leert dat Josia ook het gebied van het van Israëlieten ontvolkte gebied
van Samaria controleerde (2 Koningen 23:15-19 en 2 Kronieken 34:1-7).
En de
moderne archeologie bevestigd zijn beheersen van de kust. Niet ver van
Jafne-Jam hebben archeologen anno 1960 een vestingstad blootgelegd dat men de
naam Mesad Hashavjahoe gegeven heeft, en dit op basis van Hebreeuwse
inscripties op potscherven. De vondsten heeft men gedateerd van ongeveer het
jaar 630 tot 609 v. Chr., en valt aldus binnen de regeerperiode van koning
Josia van Juda. Hierna een citaat
van de bekende W.F. Albright:
"The life of the fortress could be dated within
narrow limits by the typical late pre-exilic and early Ionian pottery found on
the site, as well as by historical considerations, which suggest a date about
630 BCE. This would be just after the death of the Assyrian king Ashurbanipal
and before the occupation of the Philistine Plain by Psammetichus of
Egypt."
Het
gevonden aardewerk is nochtans een onderwerp van heel wat discussies onder de
verschillende vak-wetenschappers. Ook hier is de orthodoxe Egyptologie en haar
tijdconstructie een hinderpaal in het verklaren van het gevonden Griekse
materiaal. En een andere hinderpaal bij vele
wetenschappers is dat zij de Bijbel niet als een historisch accuraat boek
aanvaarden. Van groot belang was echter de vondst te Mesad Hashavjahoe van een
potscherf met een Hebreeuwse brief erin gegrift. Hierna een citaat van Shmuel Ahituv met commentaar:
"The letter is written in good biblical Hebrew,
plus a possible scribal omission here or there, and the script is that of a
trained scribe. The work supervisor mentioned in the text bears a clearly
Judaean name, Hoshavyahu. All these factors point to a time of Judaean control
over the area."
En de
archeoloog J. Naveh die in 1960 de werkzaamheden op de site leidde geeft hierop
het volgende commentaar:
"The four Hebrew inscriptions together testify to
this fortress having been under Judaean control at the time. ... It seems
likely that Josiah placed a military governor in charge of the fortress, and
that the force garrisoned there was supplied with provisions by the peasants
living in the unwalled settlements in the vicinity.
Het is
duidelijk dat koning Josia s hegemonie zich ook over de zeekust uitstrekte. En
dat dit een vervulling van de profetie van Sefanja was. Vanaf het doortrekken
van de Scythen in het jaar 622/621 v. Chr. tot het jaar 609 v. Chr.
controleerde Josia de buurlanden(ex-Assyrische provincies) van Juda. In het
jaar 609 v. Chr. kwam Josia aan zijn einde te Megiddo, alwaar hij de doortocht
van het Egyptische leger onder farao Necho II de weg wilde versperren. In het
jaar 612 v. Chr. was Nineveh door Babyloniërs en Meden ten val gebracht en werd
daarop het Assyrische Rijk verdeeld. Egypte was hier ook een van de aasgieren
die hun deel van de buit wilde binnenhalen. En daarom rukte farao Necho II met
zijn legers langs het kustgebied naar het noorden, naar Karkemis aan de Eufraat.
Hierna vervolg
ik met de profetie van Sefanja integraal te citeren. De profeet spreekt vanaf
hoofdstuk 3:1 de stad Jeruzalem aan en kondigt oordeel over zijn generatie aan:
3:1 Wee u, weerspannige,
bezoedelde, verdrukkende stad! 2 Zij hoort naar geen roepstem, zij neemt geen
tuchtiging aan; op de HERE vertrouwt zij niet, tot haar God nadert zij niet. 3
Haar vorsten in haar midden zijn brullende leeuwen; haar rechters zijn avondwolven,
zij laten niets over tot de morgen. 4 Haar profeten zijn woordenkramers, mannen
die trouweloos handelen; haar priesters ontwijden het heilige, zij doen de wet
geweld aan. 5 De HERE is rechtvaardig in haar midden; Hij doet geen onrecht;
elke morgen geeft Hij zijn recht; als het licht wordt, blijft het niet uit.
Doch de verkeerde weet van geen schaamte. 6 Ik heb volken uitgeroeid; vernield
zijn hun hoektorens; Ik heb hun straten verwoest, zodat niemand er meer door
gaat; hun steden liggen in puin, zonder mensen, zonder inwoners. 7 Ik zeide:
Vrees Mij toch, neem tuchtiging aan; dan zal haar woning niet uitgeroeid
worden volgens alles waarmee Ik over haar bezoeking zal doen. Evenwel, zij
waren er vroeg bij om al hun boze daden te bedrijven. 8 Daarom, wacht op Mij, luidt het woord des
HEREN, ten dage dat Ik zal opstaan
tot de buit; want mijn vonnis is, volken te vergaderen, koninkrijken te
verzamelen, over hen mijn gramschap uit te gieten, heel mijn brandende toorn,
want door het vuur van mijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden.
Wanneer
we dit Bijbelgedeelte hebben doorgenomen merken we hoe de boodschap van Zefanja
overgaat van een oordeelaankondiging over het Jeruzalem van zijn tijd naar een
oordeelaankondiging over de ganse aarde. Een oordeel dat echter vandaag nog
toekomst is. Zoals in het artikel op dit
blog van 17-08-2014 over de profeet Micha bestaat er ook een tijdskloof in de profetie van
Zefanja. De reden is de verwerping van de Messias bij zijn eerste komst met als
gevolg het ontstaan van een tijdskloof in vele profetieën over het beloofde
Messiaanse Vrederijk. In dit tijd-dal wordt al bijna tweeduizend jaar nu de EKKLESIA
uitgeroepen. Maar er volgt nog een derde herstel van een rest van Israël, en
met hen de volken. En het is over dit herstel dat Zefanja zijn slotwoorden
uitspreekt:
3:9 Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zij allen de naam des
HEREN aanroepen; opdat zij Hem dienen met eenparige schouder. 10 Van gene zijde
der rivieren van Ethiopië zullen mijn aanbidders, mijn verstrooiden, mijn offer
brengen. 11 Te dien dage zult gij u
niet behoeven te schamen over al de daden waarmede gij tegen Mij hebt
overtreden, want dan zal Ik uit uw midden uw hoogmoedig juichenden verwijderen.
En voortaan zult gij niet meer overmoedig zijn op mijn heilige berg. 12 En Ik
zal in uw midden overlaten een ellendig en gering volk, en wie schuilen bij de
naam des HEREN. 13 Het overblijfsel van
Israël zal geen onrecht doen noch leugen spreken, en in hun mond zal geen
bedrieglijke tong gevonden worden, want zij zullen weiden en nederliggen,
zonder dat iemand hen verschrikt. 14 Jubel, dochter van Sion; juich, Israël;
verheug u en wees vrolijk van ganser harte, dochter van Jeruzalem! 15 De HERE heeft uw gerichten weggenomen,
Hij heeft uw vijand weggevaagd. De
Koning Israëls, de HERE, is in uw midden; gij zult geen kwaad meer vrezen.
16 Te dien dage zal tot Jeruzalem
gezegd worden: Vrees niet, Sion,
laten uw handen niet slap worden. 17 De HERE, uw God, is in uw midden, een
held, die verlost. Hij zal Zich over u met vreugde verblijden; Hij zal zwijgen in zijn liefde; Hij zal
over u juichen met gejubel. 18 Wie bedroefd zijn, ver van de feestvergadering,
zal Ik samenbrengen; zij behoren toch bij u. Als een last drukt de smaad op
hen. 19 Zie, Ik zal te dien tijde afrekenen met al uw verdrukkers, maar Ik zal
het hinkende verlossen en het verstrooide zal Ik verzamelen; Ik zal tot een lof
en tot een naam stellen hen, wier schande was over de gehele aarde. 20 Te dien tijde zal Ik u doen komen, namelijk ten tijde dat Ik u verzamelen zal.
Want Ik zal u stellen tot een naam en tot een lof onder alle volken der aarde,
wanneer Ik voor uw ogen een keer zal gebracht hebben in uw lot, zegt de HERE.
Wanneer
deze profetie voor Israël ooit haar vervulling ziet, zullen ook de volken in
hun zegen delen. Ook een rest van de oude (en nieuwe) vijanden zullen dan
verzoend en gezegend naast Israël, het vrederijk beërven. En dit is geen Utopie
maar een in de Bijbel beloofde werkelijkheid die op God s tijd in vervulling
zal gaan.
Jesaja
19:23 Te dien dage zal er een
heerbaan wezen van Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in
Assur, en Egypte zal met Assur (de HERE) dienen. 24 Te dien dage zal Israël de
derde zijn naast Egypte en Assur, een zegen in het midden der aarde, 25 omdat
de HERE der heerscharen het gezegend heeft met de woorden: Gezegend zij mijn
volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en mijn erfdeel Israël.
Psalm
87:1 Van de Korachieten. Een psalm. Een lied. Zijn stichting ligt op heilige
bergen; 2 de HERE heeft Sion s poorten lief boven alle woningen van Jakob. 3
Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! Sela 4 Rahab en Babel
vermeld Ik als degenen die Mij kennen; zie, Filistea en Tyrus met
Ethiopië: deze is daar geboren. 5 Ja, van Sion wordt gezegd:
Ieder
van hen is in haar geboren, Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. 6 De HERE
telt bij het opschrijven der volken: deze is daar geboren. Sela 7 En zij zingen
bij reidans: Al mijn bronnen zijn in u!
2
Thessalonicenzen 2:1 Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de komst van [onze] Here Jezus Christus
en onze vereniging met Hem, 2 dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in
onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking,
hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren
(reeds) aanbrak. 3 Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst
moet de afval komen en de mens der
wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs, 4 de tegenstander, die zich
verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de
tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is.
5
Herinnert gij u niet, dat ik, toen ik nog bij u was, u dit meermalen gezegd
heb? 6 En gij weet thans wel, wat hem weerhoudt, totdat hij zich openbaart op
zijn tijd. 7 Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking; (wacht)
slechts totdat hij, die op het ogenblik nog weerhoudt, verwijderd is. 8 Dan zal
de wetteloze zich openbaren; hem zal
de Here [Jezus] doden door de adem zijns monds en machteloos maken door zijn
verschijning, als Hij komt.
9
Daarentegen is diens komst naar de werking des satans met allerlei krachten,
tekenen en bedrieglijke wonderen, 10 en met allerlei verlokkende
ongerechtigheid, voor hen, die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de
waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden. 11
En daarom zendt God hun een dwaling,
die bewerkt, dat zij de leugen
geloven, 12 opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben,
doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid. (NBG Vertaling 1951)
Ik heb
dan wel de eerste twaalf verzen van hoofdstuk 2 van de tweede brief van Paulus
aan de Thessalonicenzen geciteerd, in dit artikel wil ik vooral aandacht geven
aan de verzen 9-12 waar het over de
leugen handelt. Aan de geprofeteerde wederkomst van Jezus Christus gaan
heel wat zaken vooraf die dienen te gebeuren. Een van de belangrijkste
gebeurtenissen die voorafgaan aan de komst van Christus, is het optreden van een
anti-christus of pseudo-christus. Paulus noemt hem de wetteloze. Het optreden
van de wetteloze gaat gepaard met de afval. Met de afval wordt dan het
opgeven van het evangelie bedoelt, het niet langer voor waar houden van de
Blijde Boodschap. De Blijde Boodschap, het evangelie geeft Paulus in al zijn
brieven door. Hierna één citaat:
1
Korintiërs 15: 1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb,
dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden
wordt, indien gij het zó vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij
tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen heb ik u
overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, 4 en Hij is
begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is
verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen
aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in
leven is, doch sommigen zijn ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan
Jakobus, daarna aan al de apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij
verschenen, als aan een ontijdig geborene. 9 Want ik ben de geringste der
apostelen, niet waard een apostel te heten, omdat ik de gemeente Gods vervolgd
heb. 10 Maar door de genade Gods ben
ik, wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest, want ik heb
meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is.
11 Daarom dan, ik of zij, zó prediken wij, en zó zijt gij tot het geloof gekomen.
(NBG Vertaling 1951)
Het
evangelie is dat de Christus plaatsvervangend, voor onze zonden, gestorven is
en ten derde dage opgewekt. Jezus leeft! Het is deze boodschap wanneer
aangenomen, die mensen behoudt. Het is een geloof, een liefde tot de waarheid, een
overgave, dat men vasthoudt, tenzij men tevergeefs tot geloof zoudt gekomen
zijn.
De
huidige bedeling van de genade, een periode die een aanvang nam met Pinksteren
in het jaar 30 AD zal ook ooit eindigen. Het is een bedeling die ongeveer
gelijkloopt met de periode van het christendom, maar ook ooit een einde zal kennen
en dan zal opnieuw een deur gesloten worden, zoals eertijds de deur van de ark
door de HERE God gesloten werd (Genesis 7:11). Bij de studie van de Bijbel is
het belangrijk de verschillende bedelingen Gods te onderscheiden. De gevestigde
kerken onderscheiden geen bedelingen in Gods heilsplan met deze wereld. Zij
zien meestal één kerk of gemeente en dit van af Genesis tot in der eeuwigheid.
De bedelingenleer dateert van de negentiende eeuw, komt volgens hen uit
protestantse sektarische hoek en wordt verworpen.
Het
woord bedeling komt in de grondtekst van de Bijbel niet voor. Een Bedeling
veronderstelt dat God over de eeuwen heen vele malen en op verschillende wijzen
met volken en individuen is omgegaan en omgaat. De onderzoeker Clarence Larkin
e.a. onderscheiden tot zeven bedelingen vanaf Genesis. Het is niet mijn
bedoeling om nu in detail de verschillende herkenbare bedelingen in de Bijbel
te behandelen. Ik wens mij alleen te concentreren op de huidige bedeling van de
genade, die na de bedeling van de wet van Mozes gekomen is, en die eens door
God afgesloten zal worden. Na het afsluiten van de huidige bedeling der genade
volgt een nieuwe bedeling: het komende Messiaanse Vrederijk. Met deze bedeling
wordt Israël, het oude verbondsvolk, hersteld. Dit geprofeteerde Messiaanse
Vrederijk is ook niet de traditionele eeuwigheid, maar zal na een periode van
1000 jaar ook afgesloten worden.
Bedelen,
rechte voren trekken of de Schrift snijden, doen we in feite allemaal. De
gevestigde kerken verdelen de Bijbel bijvoorbeeld in een Oude en een Nieuwe
Testament wat in wezen ook bedelen is. De voortreffelijke Bijbelvertaling NBG
1951 heeft eenmaal het woord bedeling in haar vertaling opgenomen. Ik citeer
hierna het gedeelte omdat het gebruik van het woord bedeling, voor verbond,
veel duidelijk maakt:
Galaten
4:21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet?
22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en
één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch
die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt.
Want dit zijn twee bedelingen: de
ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar. 25 Het (woord) Hagar
betekent de berg Sinai in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige
Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. 26 Maar het hemelse
Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder.
Dit
Schriftgedeelte heeft het duidelijk over twee verschillende bedelingen. Twee
tijdperken in de geschiedenis van Gods heilsplan tot op heden. Het Bijbelboek
Openbaring en de andere Profetische gedeelten van de Schrift, betekenen een
scharniermoment van de huidige bedeling van de genade die dan afgesloten wordt,
zoals eertijds God de deur sloot van de ark van Noach en de grote vloed als
oordeel over de wereld van toen liet komen, naar een nieuwe tijd waar de draad
met de Joden opnieuw opgenomen wordt .
Aan het
afsluiten van de huidige bedeling van de genade gaan tekenen vooraf. Tijdens de
zevenjarige eindtijdperiode (zie het
artikel op deze blog van 31-07-2014: de zeventigste jaarweek van Daniël)
zal de antichrist optreden. Aan zijn komst gaan ook tekenen vooraf. Zoals
Paulus in zijn tweede brief aan de Thessalonicenzen schreef:
2:9
Daarentegen is diens komst naar de werking des satans met allerlei krachten,
tekenen en bedrieglijke wonderen, 10 en met allerlei verlokkende
ongerechtigheid, voor hen, die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden
kunnen behouden worden. 11 En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, 12 opdat allen worden geoordeeld, die de
waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de
ongerechtigheid. 13 Maar wij behoren God te allen tijde om u te danken, door de
Here geliefde broeders, dat God u als eerstelingen Zich verkoren heeft tot
behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid. 14 Daartoe
heeft Hij u ook door ons evangelie geroepen tot het verkrijgen van de
heerlijkheid van onze Here Jezus Christus. 15 Zo dan, broeders, staat vast en
houdt u aan de overleveringen, die u door ons, hetzij mondeling, hetzij
schriftelijk, geleerd zijn. 16 En Hij, onze Here Jezus Christus, en God, onze
Vader, die ons heeft liefgehad en ons eeuwige troost en goede hoop door zijn
genade verleend heeft, 17 trooste uw harten, en make ze sterk in alle goed werk
en woord.
De
hiervoor beschreven tijd zal een periode zijn van krachten, tekenen en
bedrieglijke wonderen. En dit samen in een cocktail van verlokkende
ongerechtigheid zoals bijvoorbeeld corruptie en het aanbod van pornografie op
het internet. Wanneer God de deur sluit van de ark van deze tijd zal hij
tegelijkertijd een dwaling zenden zodat allen die dan niet de waarheid van het
evangelie aanvaard hebben, maar een welgevallen gehad hebben in de
ongerechtigheid, verloren zullen gaan.
Wat is
nu de dwaling die God zenden zal? En wat zal de leugen zijn? De evolutietheorie/leer? De Bijbelkritiek? Ik weet het
niet met zekerheid. Ik heb wel enkele vermoedens. De toekomst zal het pas uitmaken.
Fundamenteel voor ons geloof en behoudenis is het
lijden en sterven van de Zoon van God, het Lam Gods, op het kruis van Golgotha
met op de derde dag zijn opstanding uit de dood. Dit is de kern van het
evangelie. Een troost voor een ieder die wil geloven en zijn vertrouwen op de
Heer stelt. Ik ben de opstanding en
het leven, zegt Jezus, wie in Mij gelooft, zal leven, ook al
is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid
niet sterven; gelooft gij dat?(Johannes
11:25-27)
Ik vermoed dat de grootste aanval op het christendom het
ontkrachten van de Blijde Boodschap van de opstanding van de Zoon van God, zal
zijn. Wetenschappers zullen naar mijn vermoeden zijn graf te voorschijn
brengen. De leugenachtige boodschap zal zijn: hier ligt de zoon van de
timmerman van Nazareth. Men zal onderzoek doen op de botten van deze
Palestijnse man, hem als Jezus identificeren en hem dood verklaren. Het
evangelie was en is een leugen. Geen opstanding. Geen hoop. En de dwaling zal
zijn: alleen dit leven hebben we, laten wij dus eten en drinken en après nous
le déluge. Dit is één mogelijke verklaring uiteraard. Profetie is pas
duidelijk wanneer ze zich vervuld!