Wettelijk
depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel,
Eschatologie.
ISBN:
978 16 1627 432 0
NUR:
702
Tenzij
anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 17
1 En één van de zeven
engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom
hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer (Spreuken 6:16 Deze zes
dingen haat de HERE, ja, zeven zijn Hem een hartgrondige gruwel: 17 hoogmoedige
ogen, een valse tong, handen die onschuldig bloed vergieten, 18 een hart dat
heilloze plannen smeedt, voeten die zich haasten om naar het kwade te snellen,
19 wie leugens uitblaast als een vals getuige en wie twist stookt tussen
broeders.), die zit aan vele wateren, 2 met wie de koningen der
aarde gehoereerd hebben, en zij, die op de aarde wonen, zijn dronken geworden
van de wijn harer hoererij. 3 En hij voerde mij in de geest weg naar een
woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, dat
vol was van godslasterlijke namen, en het had zeven koppen en tien horens.
4 En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud,
edelgesteente en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen,
en de onreinheden van haar hoererij.
5 En op haar
voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: het grote Babylon, moeder
van de hoeren en van de gruwelen der aarde.
6 En ik zag de vrouw dronken van het
bloed der heiligen (Joden) en van het bloed der getuigen (christenen) van Jezus.
En ik verbaasde mij,
toen ik haar zag, met grote verbazing. 7 En de engel zeide tot mij: Waarom
verbaast gij u? Ik zal u het geheimenis van de vrouw zeggen en van het beest
met de zeven koppen en tien horens, dat haar draagt. 8 Het beest, dat gij
zaagt, was en is niet, en het zal
opkomen uit de afgrond en het vaart ten verderve; en zij, die
op de aarde wonen, wier naam niet geschreven is in het boek des levens van de
grondlegging der wereld af, zullen zich verbazen, als zij zien, dat het beest
was en niet is en er toch zal zijn. 9 Hier is het verstand, dat wijsheid heeft:
De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is. 10 Ook
zijn het zeven koningen: vijf (Egypte, Assyrië, Babylon, Meden & Perzen
en Grieken) ervan zijn gevallen, een is er nog (Rome
90 AD) en de andere is nog niet gekomen (Het
herstelde Rome van de eindtijd +2009 AD), en wanneer hij
komt, moet hij korte tijd blijven. 11 En het beest, dat was en niet is, is zelf
ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve. 12 En de
tien horens, die gij zaagt, zijn tien koningen, die nog geen koningschap
hebben ontvangen, maar één uur ontvangen zij macht als koningen, met het beest.
13 Dezen zijn één van zin en geven hun kracht en macht aan het beest. 14 Dezen
zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen want Hij is de Here der heren en de
Koning der koningen en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en
uitverkorenen en gelovigen. 15 En hij zeide tot mij: De wateren, die gij
zaagt, waarop de hoer gezeten is, zijn natiën en menigten en volken en
talen. 16 En de tien horens, die gij zaagt, en het beest, dezen zullen de
hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar
met vuur verbranden. 17 Want God heeft in hun hart gegeven zijn zin te
volbrengen en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven,
totdat de woorden Gods zullen voleindigd zijn. 18 En de vrouw, die gij
zaagt, is de grote stad, die het koningschap heeft over de
koningen der aarde.
Openbaring 18
1 Hierna zag ik een
andere engel, die grote macht had, nederdalen uit de hemel, en de aarde werd
door zijn lichtglans verlicht. 2 En hij riep met sterke stem, zeggende:
Gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon en zij is geworden een woonplaats
van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van
alle onrein en verfoeid gevogelte, 3 omdat van de wijn van de hartstocht harer
hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar
gehoereerd hebben en de kooplieden der aarde rijk geworden zijn uit de macht
harer weelderigheid. 4 En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap
hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. 5 Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de
hemel en God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht. 6
Vergeldt haar, gelijk ook zij vergolden heeft, en geeft haar dubbel naar
haar werken; mengt haar het dubbele in de beker, die zij gemengd heeft; 7 geeft haar zoveel pijniging en rouw, als zij
heerlijkheid en weelde genoten heeft. Want zij zegt in haar hart: Ik troon als
koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien. 8
Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood en rouw en
hongersnood, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Here God,
die haar geoordeeld heeft. 9 En de koningen
der aarde, die met haar gehoereerd hebben en weelderig geweest zijn, zullen
over haar wenen en weeklagen, wanneer zij de rook van haar verbranding zien, 10 van verre staande uit vrees voor haar pijniging,
zeggende: Wee, wee, gij grote stad, Babylon, gij sterke stad, want in één
uur is uw oordeel gekomen. 11 En de
kooplieden der aarde wenen en bedrijven rouw over haar, omdat niemand meer hun
lading koopt, 12 lading van goud, zilver,
edelgesteente en paarlen, van fijn linnen, purper, zijde en scharlaken;
allerlei welriekend hout, allerlei snijwerk van ivoor en allerlei voorwerpen
van het kostbaarste hout, van koper, ijzer en marmer, 13
kaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijn, olie, bloem en tarwe,
lastdieren, schapen; (lading) van paarden en
wagens (Grieks: RHEDA. Een wagen met
vier wielen. Een teken van welvaart) en van lichamen; en zielen van mensen. 14 En het ooft, waarnaar uw ziel begerig was, is van
u weggegaan en al wat kostelijk en schitterend was, is voor u verloren en het
zal nooit meer gevonden worden. 15 De
kooplieden in deze dingen, die aan haar rijk geworden waren, zullen van verre
staan uit vrees voor haar pijniging, wenend en rouw bedrijvend, 16 en zeggende: Wee, wee, die grote stad, die gehuld
was in fijn linnen, purper en scharlaken, en rijk versierd was met goud en
edelgesteente en paarlen, want in één uur is al die zo grote rijkdom verwoest! 17 En iedere stuurman en iedere kustvaarder en de
zeelieden en allen, die de zee bevaren, bleven van verre staan, 18 en riepen, toen zij de rook van haar verbranding
zagen, zeggende: Welke stad was aan deze grote stad gelijk! 19 En zij wierpen stof op hun hoofden en riepen, wenend en
rouw bedrijvend, zeggende: Wee, wee die grote stad, waarin allen, die schepen
op zee hadden, door haar kostbaarheden rijk geworden zijn, want zij is in één
uur verwoest!

20 Wees vrolijk over
haar, gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft
uw rechtszaak tegen haar berecht. 21 En een sterke engel nam een steen op als
een grote molensteen en wierp hem in de zee, zeggende: Zó zal Babylon met
geweld geworpen worden, de grote stad, en zij zal nooit meer gevonden worden. 22
En geen stem van citerspelers en zangers, van fluitspelers of bazuinblazers zal
meer in u gehoord worden, en niemand, die enige kunst beoefent, zal meer in u
gevonden worden, en geen geluid van de molen zal meer in u gehoord worden. 23 En
geen lamplicht zal meer in u schijnen, en geen stem van bruidegom en bruid zal
meer in u gehoord worden, want uw kooplieden waren de machthebbers der aarde,
want door uw toverij werden alle volken verleid; 24 en in haar werd gevonden
het bloed van profeten en heiligen en van allen, die geslacht zijn op de aarde.
Openbaring 19
1 Hierna hoorde ik
als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen:
Halleluja! Het heil
en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God, 2 want waarachtig en
rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die
de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van
haar hand geëist.
3 En zij zeiden ten
tweeden male: Halleluja! En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden. 4 En
de vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neder en aanbaden God,
die op de troon gezeten is, en zij zeiden: Amen, halleluja! 5 En een stem ging
uit van de troon, zeggende:
Looft onze God, al zijn
knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten!
6 En ik hoorde als
een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem
van zware donderslagen, zeggende:
Halleluja! Want de
Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. 7 Laten wij
blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams
is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; 8 en haar is gegeven zich
met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de
rechtvaardige daden der heiligen.
9 En hij zeide tot
mij: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het
bruiloftsmaal (Psalm 45) des Lams. En hij zeide tot mij: Dit zijn de
waarachtige woorden van God. 10 En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem
te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht
van u en uw broederen, die het getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want
het getuigenis van Jezus is de geest der profetie.
11 En ik zag de hemel
geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw
en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid. 12 En zijn
ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een
geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf. 13 En Hij was bekleed met een
kleed, dat in bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods.
14 En de heerscharen,
die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos
fijn linnen. 15 En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de
heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf
treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen.
16 En Hij heeft op zijn kleed en op zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen
en Here der heren.

17 En ik zag een
engel staan op de zon en hij riep met luider stem en zeide tot alle vogels, die
in het midden des hemels vlogen: Komt, verzamelt u tot de grote maaltijd Gods, 18
om te eten het vlees van koningen en het vlees van oversten over duizend en het
vlees van sterken en het vlees van paarden en van hen, die daarop zitten, en
het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten.
19 En ik zag het
beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te
voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger. 20 En het beest
werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan
had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen
hadden en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel
des vuurs, die van zwavel brandt. 21 En de overigen werden gedood met het
zwaard, dat kwam uit de mond van Hem, die op het paard zat; en al de vogels
werden verzadigd van hun vlees.
Openbaring 20
1 En ik zag een engel
nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn
hand; 2 en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en
hij bond hem duizend jaren, 3 en hij wierp hem in de afgrond en sloot en
verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden,
voordat de duizend jaren voleindigd waren; daarna moet hij voor een korte tijd
worden losgelaten.
4 En ik zag tronen, en zij zetten
zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en (ik zag) de zielen van hen,
die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die
noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op
hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en
heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. 5 De overige doden werden niet weder levend, voordat de
duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste
opstanding. 6 Zalig en heilig is hij, die
deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar
zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als
koningen heersen, [die] duizend jaren.
7 En wanneer de
duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden
losgelaten, 8 en hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te
verleiden, Gog en Magog (zie epiloog),
om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is als het zand der zee. 9 En
zij kwamen op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats der
heiligen en de geliefde stad; en vuur daalde neder uit de hemel en verslond
hen, 10 en de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en
zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht
gepijnigd worden in alle eeuwigheden.
11 En ik zag een
grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de
aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. 12 En ik
zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden
boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des
levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen
in de boeken geschreven stond, naar hun werken. 13 En de zee gaf de doden, die
in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren, en
zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken. 14 En de dood en het
dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen.
Dat is de tweede
dood: de poel des vuurs. 15 En wanneer iemand
niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen
in de poel des vuurs.