Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.
ISBN: 978 16 1627 432 0
NUR: 702
Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 5
1 En ik zag
in de rechterhand van Hem, die op de troon zat, een boekrol, beschreven van
binnen en van buiten, welverzegeld met zeven zegels. 2 En ik zag een sterke
engel, die met luider stem uitriep: Wie
is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken? 3 En niemand
in de hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde kon de boekrol openen of
haar inzien. 4 En ik
weende zeer, omdat niemand waardig was gebleken
de boekrol te openen of die in te zien. 5 En een uit de oudsten zeide tot mij:
Ween niet; zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids (Jesaja
11:1-5), heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen. 6 En ik
zag in het midden van de troon en van de vier dieren (wezens) en te midden der
oudsten een lam staan, als geslacht (Jesaja
53:5-7), met zeven horens en zeven ogen;
dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde.

7 En het
kwam en heeft (de rol) aangenomen uit de rechterhand van Hem, die op de troon
gezeten was. 8 En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de
vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden
schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen (Psalm 141:2 Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan,
het opheffen van mijn handen als avondoffer). 9 En zij zongen een nieuw
gezang, zeggende:
Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij
zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en
taal en volk en natie; 10 en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een
koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.
11 En ik
zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren
en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden
duizendtallen, 12 zeggende met luider stem:
Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de
rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof.
13 En alle
schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat
daarin is, hoorde ik zeggen:
Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de
heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden.
14 En de
vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden.
Openbaring 6
1 En ik zag,
toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier
dieren zeggen met een stem als van een donderslag: Kom! 2 En ik zag, en zie,
een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en
hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen.
3 En toen
Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! 4 En een
tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede
van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd
een groot zwaard gegeven.
5 En toen
Hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! En ik zag, en
zie, een zwart paard, en die erop zat had een weegschaal in zijn hand. 6 En ik
hoorde als een stem te midden van de vier dieren zeggen: Een maat tarwe voor
een schelling en drie maten gerst voor een schelling; en breng geen schade toe
aan de olie en de wijn.

7 En
toen Hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen:
Kom! 8 En ik zag, en zie, een vaal paard, en
die daarop zat, zijn naam was [de] dood, en het dodenrijk volgde achter hem. En
hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde om te doden, met het
zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren der aarde. 9 En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder
het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het
getuigenis, dat zij hadden. 10 En zij riepen met
luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt
en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? 11 En aan elk
hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte
tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun
mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij.
12 En ik
zag, toen Hij het zesde zegel opende, en daar geschiedde een grote aardbeving
en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed (Joël 2:28-32). 13 En de sterren des
hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgenboom zijn wintervijgen laat vallen,
wanneer hij door een harde wind geschud wordt. 14 En de hemel week terug als
een boekrol, die wordt opgerold, en alle
berg en eiland werd van zijn plaats gerukt. 15 En de koningen der aarde en
de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere
slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; 16 en zij
zeiden tot de bergen en tot de rotsen:
Valt op ons
en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en
voor de toorn van het Lam; 17 want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie
kan bestaan (Maleachi 3:2 Doch wie kan de
dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij
zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers)?
Openbaring 7
1 Daarna zag
ik vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden der
aarde vasthielden, opdat er geen wind zou waaien over de aarde, of over de zee,
of over enige boom. 2 En ik zag een andere engel opkomen van de opgang der zon,
hebbende het zegel van de levende God; en hij riep met luider stem tot
de vier engelen, aan wie gegeven was aan de aarde en de zee schade toe te
brengen, 3 en hij zeide: Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee,
noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd
verzegeld hebben.
4 En ik
hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend
waren verzegeld uit alle stammen (De
stammen Dan en Efraïm zijn weggelaten en vervangen door Jozef en Levi. Zie
Leviticus 24:10-16 en Deuteronomium 29:18-21) der kinderen Israëls. 5 Uit
de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben
twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend, 6 uit de stam Aser twaalfduizend,
uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse
twaalfduizend, 7 uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend,
uit de stam Issakar twaalfduizend, 8 uit de stam Zebulon
twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin
twaalfduizend verzegelden.

9 Daarna zag
ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen
en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte
gewaden en met palmtakken in hun handen.
10 En zij
riepen met luider stem en zeiden:
De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het
Lam!
11 En al de
engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen
zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God, 12 zeggende:
Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en
de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen.
13 En een
van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn
met de witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? 14 En ik sprak tot hem: Mijn
heer, gíj weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de
grote verdrukking (Daniël 12:1 en Matteüs 24:21-22);
en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams.
15 Daarom
zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel;
en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. 16 Zij
zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen,
noch enige hitte, 17 want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen
weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van
hun ogen afwissen (Jesaja 25:8).
Openbaring 8
1 En toen
Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half
uur lang. 2 En ik zag de zeven engelen, die voor God staan, en hun werden zeven
bazuinen gegeven. 3 En er kwam een andere engel, die met een gouden
wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om
het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de
troon. 4 En de rook van het reukwerk, mèt de gebeden der heiligen, steeg uit de
hand van de engel voor Gods aangezicht op. 5 En de engel nam het wierookvat en
vulde dat met het vuur van het altaar, en wierp (het vuur) op de aarde; en er
kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving. 6 En de zeven
engelen, die de zeven bazuinen hadden, maakten zich gereed om te bazuinen.
7 En de
eerste blies de bazuin, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed, en
het werd op de aarde geworpen; en het derde deel van de aarde verbrandde en het
derde deel van de bomen verbrandde en al het groene gras verbrandde.
8 En de tweede
engel blies de bazuin, en er werd iets als een grote berg, brandend van
vuur, in de zee geworpen, en het derde deel van de zee werd bloed, 9 en het
derde deel van de schepselen in de zee, die leven hadden, stierf, en het derde
deel van de schepen verging.
10 En de
derde engel blies de bazuin, en er viel een grote ster, brandend als een
fakkel,
uit de
hemel, en zij viel op het derde deel der rivieren en op de bronnen der wateren.
11 En de naam der ster wordt genoemd Alsem. En het derde deel der wateren werd
alsem en vele van de mensen stierven van het water, omdat het bitter geworden
was.
12 En de
vierde engel blies de bazuin, en het derde deel van de zon werd getroffen
en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, zodat het derde
deel daarvan verduisterd werd, en de dag voor het derde deel geen licht had en
de nacht desgelijks.
13 En ik zag
en hoorde een arend vliegen in het midden des hemels, die met luider stem
zeide: Wee, wee, wee hun, die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen
van de bazuin der drie engelen, die nog bazuinen zullen!