Is het nu exact of niet exact
Nu de theoretische kant van de vooropleiding tot keurmeester achter de rug is, en de standaard van al die rassen wel ergens in men geheugen is opgeslagen bestaat de volgende stap er in deze kennis naar de praktijk te brengen. Een standaard is een exact iets althans dat zou het moeten zijn, zo is de standaard voor lengtematen de meter, voor gewicht de kilo en voor de postuurvogels is dit de C.O.M. standaard. Een opmerking die wel eens te horen was als ik de wijze van keuring binnen K.B.O.F verklaarde aan collega vogelliefhebbers was dat wij de standaard van de C.O.M niet zouden toepassen. Niets is minder waar natuurlijk, wat wel anders is binnen K.B.O.F is de puntenverdeling per rubriek aangezien er hier werd geopteerd voor een uniform keurbriefje, maar dit doet niets af aan de gestelde standaard.
Vertrekkende vanuit de basis de exacte standaard kan men er niet omheen dat een keuring een zo exact mogelijke interpretatie is van deze standaard. Het streefdoel is natuurlijk van een gelijkvormige interpretatie van de standaard te bekomen door al de keurmeesters. Als men het simplistisch benaderd zou ik zeggen een keuring is een menselijke inschatting van iets met als leidraad een voorop gestelde norm?
Terug naar de vraag van het exacte binnen de standaard voor postuurvogels, er zijn wel een aantal normen binnen deze standaard die exact bepaald zijn. Zo is de grootte er één deze is vrij exact te interpreteren, ook de standhoek (houdingshoek) in de kooi is soms exact bepaald. Als we deze twee gegevens combineren kan men aan de hand hiervan soms snel zien en zonder dit te moeten nameten of ze hier aan voldoen. Als men lengte en standhoek in onderling verband brengt levert dit als uitkomst een bepaalde breedte op, en als men deze terug koppelt aan de afstand tussen de tralies van de kooi krijgt men een vrij werkbaar gegeven.
Een voorbeeld maakt het makkelijker om te verduidelijken(zie tekening) wat ik bedoel, neem nu de Border, de grootte(zuivere lichaamslengte) van de border is 14,5 tot 15 cm en de standhoek(houdingshoek) is 60° als men de lengte van 15 cm onder een hoek van 60° plaatst en men meet de breedte van deze opstelling komt men op 7,5 cm(afstand tussen de pijlen), als men dit nu relateert naar de afstand tussen de tralies van de TT-kooi zijnde +-1,5 cm weet men dat een Border van de juiste grootte en onder de juiste hoek van staartpuntje tot snavelpuntje niet buiten een breedte van 5 tralies mag komen. Komt hij verder dan is de grootte of de standhoek niet correct volgens de standaard. Zo kan men nu voor elk ras waar deze twee gegevens van bekend zijn gaan bepalen tussen hoeveel tralies de volledige vogel moet vallen om te voldoen aan de standaard. Voor de Fife- Fancy is dit 4 tralies en voor de Noordse-Frise is dit 6 tralies. Zowel Border, Fife als Noordse-Frise staan onder een hoek van 60° enkel de lengte van de vogels verschilt onderling.
Deze werkwijze gaat enkel op als er een max. lengte is aangegeven voor een bepaald ras, als men zo groot mogelijk vraagt zoals bij de A.G.I of Parijse-Frisè gaat deze vlieger natuurlijk niet op. Bij rassen waar een vallende of lichte knik van de staart wordt gevraagd gaat dit weinig verschil maken aangezien het steeds om een lichte afwijking gaat. Voor houding - of frisè vogels met specifieke houding kan men deze methode ook niet gebruiken, wat men soms wel kan gebruiken zijn de tralies van de kooi om te zien dat het lichaam( rug-staartlijn) volledig verticaal(90°) staat aan de zitstok . zo zal een bultje met een perfecte verticale houding zowel met schouder, rug en staart parallel lopen aan de tralies.
Los van de vogel is het bij de inschatting van de verhoudingen naar grootte en vorm ook van belang om de afmetingen van de kooi en de meest voorkomende plaats van zitstokken of horizontale verbindingstralies te kennen, ze kunnen aanwijzingen geven over de lengte van bepaalde onderdelen van de vogel. Voor een koepelkooi type Yorkshire bv. weet ik dat de eerste horizontale verbindingstralie op 9 cm zit(ik tel de onderste horizontale verbindingstralie die op de houten onderbak zit niet mee), de tweede op nog eens 9,5 cm en tot de nok nog eens 8 cm zit. Voor een bultje is de afstand van schouder, nek tot snavel +-4,5à 5 cm, zijn staartje is +- 4à4,5 cm van daar waar de vleugelpunten sluiten op de stuit tot uiteinde staart, dus weet ik dat een bultje van voldoende lengte(17à18cm) nog 9 à9,5cm moet laten zien boven de zitstok en dus met zijn schouders minstens tot aan en liefst tot boven de tweede horizontale verbindingstralie moet komen wil hij voldoen aan de gevraagde grootte. Nu is het wel zo dat een man altijd wat groter zal zijn dan een pop, maar als ze samen in een reeks dienen te worden beoordeeld maakt dit geen verschil aangezien er geen onderscheid word gemaakt tussen man of pop in de standaard.
Als liefhebber van bultjes leek het mij wel van belang om een goede inschatting te kunnen maken van de afmetingen van de vogel. Dit komt van pas als men vogels tegen komt hetzij om zich nieuw kweekmateriaal aan te schaffen of gewoon om ze onderling te kunnen afwegen aangaande de grootte, werkhouding of onderlinge harmonie en verhoudingen van onderdelen bij een bultje. Ik kan iedere liefhebber van welk ras van postuurvogels dan ook aanraden van eens een grondige studie te maken over hoe dit voor zijn ras zit met de verhoudingen tussen vogel, kooi, houding en de standaard.
Verklaring van de bijgevoegde tekening:
A 9,5 cm Afstand tussen de horizontale verbinding tralies(1en2) van de TT-kooi type Yorkshire
B 9 cm Afstand tussen de horizontale verbinding tralies(onderkant en1) van de TT-kooi type Yorkshire
C 4à4,5 cm Lengte van de staart gemeten vanaf daar waar de vleugel punten sluiten op de stuit tot het einde van de staart
D 9,5 cm lengte van de rug gemeten van de schouders hoogte tot aan de vleugelpunten
E 1,5 cm afstand tussen de tralies van één TT-kooi type Yorkshire, E 13à14 cm rug lengte gemeten van schouder tot puntje staart.
F 4,5à 5 cm lengte van de hals gemeten van snavelpunt tot aan het verste punt van de schouders. Als men op de lengte van de hals en de hoek (min 90°) van de werkhouding cijfer 7, dezelfde methode los laat als ik hierboven beschreef en dit ook relateert naar het aantal tralies van een TT-kooi moet de hals van puntje bek tot aan het verste punt van de schouder zich over min 3,5 tot 4,5 tralies uitstrekken. Is dit niet het geval en gaat het over minder dan 3 tralies dan is de hals te kort of neemt de vogel een werkhouding aan in de vorm van een cijfer 1 en moet men dit als een zware fout beschouwen tegen de raszuiverheid (type Gibber of Giboso )
G 3cm min. Deze afstand kan niet breed genoeg zijn hoe breder de schouders, hoe hoger de kwaliteit van het bultje. Hier zit er wel een addertje onder het gras, veel bultjes zijn breder halverwege de rug en lopen dan terug wat toe naar de schouders.
H zo breed mogelijk. Deze afstand kan net als de schouderbreedte (G) niet groot genoeg zijn, samen vormen zij wat men de kas van het bultje noemt. Ook hier weer een addertje onder het gras het is namelijk zo dat als men twee bultjes met exact dezelfde halslengte naast elkaar plaatst, zal deze met de minste kas de optische indruk gaat wekken van een langere hals te bezitten dan deze met een brede zware kas. Als men goed toeziet bij deze vogels met een te lichte (niet brede) kas zal men vaststellen dat ze niet de typische driehoek laten zien in zijaanzicht, en in directe correlatie zullen de schouders te smal zijn zodat ook in achter aanzicht geen driehoek zal gevormd worden.
PS: de laatste tekening laat zien hoe het meten van een houdingvogel niet moet



|