Diderot
liep in zijn jonge jaren als een min of meer haveloze bohémien rond in het
Quartier Latin, samen met zijn vriend Wille met wie hij destijds een soort
kraakpand deelde in de Rue de lObservance (tegenwoordig Rue Antoine Dubois).
Beiden vermoedden toen nog niet hun latere beroemdheid. Wille, een Duitse
graveur, twee jaar jonger dan Diderot, was in 1736 in Parijs aangeland. Vele
jaren later zou Wille in zijn Mémoires over deze periode het volgende
schrijven:
Enfin, notre
situation actuelle nous parut admirable, même digne d'envie. Les mets de notre
table étoient parfaits, nos vins exquis. Nous choquâmes nos verres pleinement
remplis les uns contre les autres; on les vidoit souvent, on les remplissoit de
nouveau. Les contes, les rires, les charges et les plaisanteries, se
succédèrent rapidement. Chacun étoit content de soi et de moi. Nous nous
séparâmes vers minuit. On se donnoit la main d'amitié. Chacun retournoit
peut-être un peu chancelan! pour se reposer dans son manoir, où souvent il ne
trouvoit ni feu ni flamme pour allumer sa pauvre petite bougie.Il ne faut pas oublier que nous étions tous de
jeunes artistes, peu sujets aux inquiétudes, quoique souvent sans pécune, mais
toujours prêts à nous réjouir honnête
ment, selon les circonstances, nos moyens et les occasions.
Op een
dag liep Diderot de boekhandel binnen van François Babuti op de Quai des
Augustins. Hij trof er de dochter, Anne-Gabrielle, en werd op slag verliefd.
Hij beschrijft deze ontmoeting in zijn beroemde kritiek op het Salon van 1765.
De
Académie Royale de Peinture et de
Sculpture, organiseerde tweejaarlijks een expositie waar alleen de académiciens of agréés
de lacadémie mochten deelnemen. Deze
druk bezochte tentoonstelling werd telkens gehouden in een imposante zaal van
het Louvre, de zogenaamde Salon Carré. Sindsdien noemt men elke tijdelijke
tentoonstelling in Frankrijk een salon: Salon du Livre, Salon de
lAgriculture, enz.Vanaf het Salon van
1759 tot dat van 1781 gaf Diderot pittige commentaren op de tentoongestelde
werken. Deze commentaren werden gepubliceerd in een soort handgeschreven
nieuwsbrief, de Correspondance Littéraire van Grimm. Baron von Grimm, grootvader van de beroemde gebroeders
Grimm, bekend om hun sprookjes: Assepoester, Roodkapje, Hans en Grietje, enz.,
was een Duits diplomaat in Parijs die op geregelde tijdstippen deze nieuwsbrief
over Parijs, hét centrum van het intellectuele en artistieke leven in Europa, stuurde
naar tal van Duitse prinsen en koningen. Deze Correspondance Littéraire werd
slechts op een beperkt aantal exemplaren via de diplomatieke post verspreid.
Pas in 1812 werden deze bijdragen gedrukt en publiek gemaakt.
In zijn commentaar op een schilderij van
Greuze op het Salon van 1765 (Mme Greuze
avec épagneul- waarvan we nergens een afbeelding vonden) schrijft Diderot :Je l'ai bien
aimée, moi, quand j'étois jeune, et qu'elle s'appeloit mademoiselle Babuti.
Elle occupait une petite boutique de libraire sur le quai des Augustins:
poupine, blanche et droitecomme le lys,
vermeille comme la rose. Jentrois avec cet air vif, ardent et fou que j'avois,
et je lui disois: Mademoiselle, les contes de La Fontaine, un Pétrone, s'il
vous plaît ... Monsieur, les voilà. Ne vous faut-il point d'autres livres ? ..
Pardonnez moi. mademoiselle. Mais... Dites toujours ... La Religieuse en
chemise [destijds een bekend pornografisch
werk dat onder de toonbank werd verkocht]
... Fi donc, monsieur; est-ce qu'on lit ces vilénies-là? .. Ah! ah! ce sont des
vilénies; mademoiselle, moi, je n'en savois rien ... Et puis un autre jour,
quand je repassois, elle sourioit, et moi aussi.
En in zijn commentaar op een ander
schilderij van Greuze, op het zelfde salon
(Le Baiser envoyé) geeft hij nog steeds lucht aan zijn erotische fascinatie
voor Mme Greuze die model stond voor het schilderij : ... et la mollesse voluptueuse qui règne depuis
l'extrémité des doigts de la main, et qu'on suit de-là dans tout le reste de la
figure; et comme cette mollesse vous gagne et serpente dans les veines du
spectateur, comme il la voit serpenter dans la figure! C'est un tableau à
tourner la tête ...
Op deze
ontboezemingen past enig commentaar. Anne-Gabrielle Babuti, de latere Mme
Greuze, werd geboren in 1732, dus 19 jaar jonger dan Diderot. Als Diderot in
1765 hij was toen 52 jaar - schrijft over zijn jonge jaren (quand jétois jeune) dus 20 jaar of zo,
dan was Mlle Babuti amper 1 jaar oud. Stel dat Babuti 15 jaar en vroegrijp was
ten tijde van deze ontmoeting, dan was Diderot 34 jaar, getrouwd en vader van 2
kinderen. De zo levendig beschreven ontmoeting tijdens zijn jonge jaren in de
boekhandel op de Quai des Augustins is dus wellicht aan zijn verbeelding
ontsproten.
Bronnen:
Diderot & lArt de Boucher à David. Editions de la RMN, 1984.
Mémores et Journal de Wille.Tome premier.1857.
Oeuvres de Denis Diderot. Salons. Tome I. 1821. Jean Sgard : rde.revues.org (N°43, 2008)
Plan général de Paris et des faubourgs de Paris / par le Sr Robert de Vaugondy. 1760
Het trieste eind van Mme du Barry. (2) De obsessie van Grieve.
In oktober 92, een maand na de dood van
Brissac vertrekt du Barry weer naar Londen in de hoop eindelijk haar juwelen te
recupereren. Door de Revolutie ontvluchtten een groot aantal Fransen hun
vaderland en werden de wetten op emigratie zo sterk verstrengd dat emigratie
meestal illegaal werd waardoor de bezittingen van de emigrant verbeurd konden worden
verklaard. Du Barry was zich daar terdege van bewust en zorgde er voor dat haar
papieren in orde waren. Ten overvloede kreeg ze nog een attest mee van Lebrun, minister
van Buitenlandse Zaken : het ging om een zakenreis en het was niet de bedoeling het land te
ontvluchten.
Terwijl de juridische procedure in Londen
eindeloos aansleept frequenteert ze er de kringen van de Franse émigrés. Het nieuws uit Parijs is alarmerend:
op 21 januari 1793 wordt de koning onthoofd, en daarmee vervliegt alle hoop op
een herstel van de monarchie. In Londen wordt een officiële rouwperiode
aangekondigd en du Barry draagt de voorgeschreven rouwkledij. Een en ander
wordt door spionnen van de Republiek getrouw doorgebriefd aan het Comité du Salut Public in Parijs als
bewijs van haar royalistische sympathie.
Eind februari 73 is er eindelijk een
doorbraak in het juridische kluwen. De juwelen worden als haar eigendom
beschouwd en de beloning voor De Symon geregeld. De bekrachtiging van dit
definitieve vonnis is gepland in april waarna ze haar juwelen zal kunnen gaan
ophalen bij de bank van Ransom, Morland & Hammersley en haar leven in
Louveciennes hervatten met haar nieuwe minnaar Alexandre Louis Auguste hertog
van Rohan-Chabot. Ze had deze in Londen leren kennen en hem daar een
substantiële lening gegeven om hem toe te laten zijn bezittingen in Frankrijk
te gaan beschermen (later zou dit door het Revolutionaire Tribunaal uitgelegd
worden als verkapte steun aan de antirevolutionaire opstandelingen in de Vendée
waar Rohan-Chabot bezittingen had).
Haar plannen werden echter doorkruist
door de obsessie van één man : George Grieve, een radicale politiek actieve
Brit. In zijn jeugdjaren had hij Marat leren kennen, toen deze voor zijn
studies in Engeland verbleef om als apotheker vooralsnog geneesheer te worden. Later
zou Grieve in Amerika actief zijn in de Onafhankelijkheidsoorlog waar hij
Washington en Franklin frequenteerde. Hij was wel degelijk een revolutionair.
Maar Grieve had een morbide - en naar sommigen
beweren - seksuele fascinatie opgevat voor du Barry. Die fascinatie ging schuil
onder zogenaamde revolutionaire motieven. Zo tekende hij een anti du Barry
pamflet als : Greive (sic),
défendeur officieux des braves sans-culottes de Louveciennes, ami de Franklin
et de Marat, factieux et anarchiste de premier ordre, et désorganisateur du
despotisme dans les deux hémisphères depuis vingt ans.
In de winter van 1792-93, terwijl du
Barry in Londen verbleef, logeerde hij in het dorp Louveciennes en snuffelde
rond in haar kasteel, daarbij geholpen door 2 ontevreden personeelsleden : de
butler Salanave en de neger Zamor. Hij kreeg er info uit de eerste hand over
het komen en gaan van aristocraten en hun gedragingen. Hij klaagde du Barry aan
als illegale emigrant en op 16 februari 1793 verkreeg hij het order haar
kasteel en de inhoud ervan te verzegelen.
Du Barry werd hiervan verwittigd en ze
vertrok op 5 maart hals over kop uit Londen om het misverstand over haar
zogezegde illegale emigratie op te helderen. Met het attest van Lebrun kon ze
haar verblijf in Londen verklaren. Begin april werden de zegels verwijderd en
ze kreeg enkele maanden respijt tot Grieve eind juni een nieuwe actie ondernam.
Hij slaagde erin een kleine minderheid
van de dorpelingen van Louveciennes een petitie te laten ondertekenen waarin du
Barry beschuldigd werd van incivisme,
lèze-nation en royalisme. Salanave en Zamor bevestigden bovendien dat
aristocratische genodigden werden aangesproken met hun adellijke titels in
plaats van citoyen zoals
voorgeschreven. Op grond daarvan werd ze aangehouden om naar de gevangenis van
Versailles overgebracht te worden. Ze protesteerde hevig en bekwam dat ze haar
arrest in haar kasteel mocht uitzitten.
Maar ook hier kreeg Grieve het deksel op zijn neus : onder druk van de lokale
bevolking die betoogde dat du Barry een echte citoyenne was en bovendien hun weldoenster werd het arrest herzien
en op 13 augustus kwam ze vrij. Het hielp Grieve ook al niet dat Marat, zijn
vriend en medestander in zijn kruistocht tegen du Barry, in juli was vermoord.
Maar Grieve liet niet los, zo groot was zijn obsessie om du Barry op het
schavot te krijgen.
In september ondernam hij een nieuwe
aanval, hij wendde zich nu rechtstreeks tot het zopas opgerichte Comité de Sûreté Générale in Parijs,
daarbij de lokale autoriteiten passerend. Dat Comité - een soort ministerie
van terreur - was gemachtigd alle verdachten van inciviek gedrag aan te houden
en hen naar het Tribunal révolutionnaire
te sturen. Dit laatste was in feite niet meer dan een doorgeefluik naar de
guillotine.
Dat du Barry verdacht was kon Grieve
gemakkelijk aantonen en hij verkreeg moeiteloos de beslissing om haar te
arresteren.
Hij verkreeg zelfs subsidies om haar in
eigen persoon naar Parijs te brengen met een gewapende wacht naar zijn keuze.
Op 21 september 1973 stond hij triomfantelijk voor haar deur in Louveciennes om
haar op te pakken waarbij hij volgens verschillende getuigen uiterst hardhandig
te keer ging. Op weg naar de Parijse gevangenis Sainte-Pélagie, zou hij zelfs gepoogd
hebben haar te verkrachten.
Eenmaal in de handen van het Ministerie
van Terreur was het lot van du Barry voorspelbaar. Op 6 december verscheen zij
voor het Tribunal révolutionnaire met
de geduchte aanklager Fouquier-Tinville. Zijn requisitoir, volledig van de pot
gerukt, waarin hij du Barry vergelijkt met de beruchte oud-Griekse hetaïre Laïs,
voor wiens schaamteloos genot, een despoot, een moderne Sardanapalus (Louis XV)
het bloed en de bezittingen van zijn volk opofferde, deze hoer die het zelfs
met Pitt zou aangelegd hebben (Pitt: Engelse Prime Minister, die de oorlog verklaarde aan het revolutionaire
Frankrijk), zijn requisitoir dus overdonderde de 12 juryleden dusdanig dat die
prompt du Barry naar de guillotine verwezen. Hetgeen dan ook geschiedde op 8
december 1793, onder oorverdovend gekrijs, sterk contrasterend met de
stoïcijnse houding van Marie-Antoinette, koningin van Frankrijk, die een paar
weken voordien hetzelfde lot had ondergaan.
Haar juwelen die nog altijd in een Londense
bank lagen werden op 19 februari 1795 werden openbaar geveild door Christie (de
stichter van het huidige Christies in Londen).
En hoe liep het af met Grieve ? Na de val
van Robespierre werd hij gearresteerd maar ontsnapte aan een veroordeling en
vluchtte naar Newcastle, Amerika. Uiteindelijk kwam hij terug naar Europa en
vestigde zich in Brussel waar hij overleed op 22 februari 1809. Het zou
interessant zijn eens op te zoeken waar ergens in Brussel die man werd begraven
en als daar nog een grafzerk of zoiets te vinden is.
In 1935 verscheen een boek van James
Henry Duveen (die aan de basis ligt van de huidige collectie van 18de-
eeuws Frans meubilair in de beroemde Huntington collectie te San Marino,
California, US) waarin het vermoeden werd geuit dat Grieve zelf zou betrokken geweest zijn
bij de diefstal van du Barrys juwelen op 10 januari 1791.
Bronnen ( alles integraal digitaal
downloadbaar van het internet):
Marion Ward: The du Barry inheritance
(1967). Georges Leclerc: La juridiction
consulaire pendant la Révolution (1909) H. Fleischmann : Réquisitoires de
Fouquier-Tinville (1911). Charles Vatel: Histoire de Mme du Barry
(1883)
Het trieste eind van Mme du Barry. (1) De dood van Brissac.
In onze blog van 14-03-2013 (Van Bordeelmeisje tot First Lady) vertelden we reeds hoe du Barry in 1774 het Petit Trianon moest ontruimen zodat Louis XV vooralsnog waardig zou kunnen overlijden, niet in haar onkuise schoot, maar in de schoot van onze Moeder de Heilige Kerk.
Ze trok naar haar kasteeltje in het dorp Louveciennes en zou daar nog bijna 20 jaar wonen, in peis en vree, in een LAT relatie met haar nieuwe minnaar Louis Hercule Timoléon de Cossé-Brissac, kapitein van de Cent-Suisses, een soort persoonlijke lijfwacht van de koning.
Het drama begon in feite op maandag 10 januari 1791. Du Barry was die dag naar Parijs getrokken om Driekoningen te vieren ten huize van Brissac en bleef daar overnachten. Een Joodse dievenbende uit Parijs was daarvan op de hoogte geraakt, waarschijnlijk getipt door Zamor, de Bengaalse huisslaaf van du Barry. De dieven besloten tijdens haar afwezigheid in te breken in haar kasteel te Louveciennes. Het was algemeen bekend dat du Barry over een aanzienlijke hoeveelheid juwelen beschikte, die ze geleidelijk moest verkopen om met de opbrengst haar train de vie en dat van haar personeel te kunnen handhaven, maar ook om behoeftige inwoners van het dorp te kunnen helpen.
Een signalement van het gestolen goed werd verspreid en er werd in vage termen gewag gemaakt van een beloning voor wie de juwelen zou kunnen terugbezorgen. De dieven zagen in dat ze hun waar niet in Parijs zouden kunnen verkopen en besloten dit in Londen aan de man te brengen. Via een andere Jood, Goldschmidt, maakten ze kennis met een Britse juwelier, Lyon De Symon. Deze vond de zaak verdacht en verwittigde de politie. Via de Franse ambassade ontstond het vermoeden dat het wel eens de gestolen juwelen van du Barry zouden kunnen zijn. Ze wordt uitgenodigd de juwelen te komen identificeren en op 20 februari 1791 arriveert ze de eerste keer in Londen en bevestigt dat de juwelen inderdaad van haar zijn. De juridische procedure sleept eindeloos aan en er zijn allerlei complicaties : de Londense rechtbank heeft problemen met het feit dat het misdrijf in Frankrijk is gepleegd, de dieven beweren dat ze de juwelen in Frankrijk hebben gekocht en eisen zelfs schadevergoeding en De Symon vindt dat hij onvoldoende wordt beloond voor het vinden van de juwelen. Ondertussen worden deze juwelen bewaard in de Bank van Ransom, Morland & Hammersley.
Du Barry zal nog herhaalde malen heen en weer moeten pendelen tussen Louveciennes en Londen. Van mei tot augustus 91 is ze weer eens in Londen. Ze zal pas terugkeren naar Londen in october 1792. Terwijl ze daar is, in juni 91, vlucht de koninklijke familie uit hun verplicht verblijf in de Tuileries maar worden gevat in Varennes. Later, tijdens het proces tegen Bissac, zal Marat, lami du peuple, in de Journal de la République getuigen over een afgeluisterd gesprek, op de vooravond van de vlucht, tussen Brissac en du Barry, over geheime vluchtroutes uit de Tuileries. Hetgeen natuurlijk een flagrante leugen was vermits du Barry op dit ogenblik in Londen verbleef.
In october 91 wordt de Garde des 100 Suisses ontbonden en vervangen door een Garde Constitutionelle. Brissac wordt weer aangeduid als commandant van deze Garde.
In april 1792 verklaart de Assemblée Nationale de oorlog aan Oostenrijk. Aanvankelijk lijden de Franse troepen zware verliezen en er wordt een zondebok gevonden in de persoon van Brissac die er van wordt beschuldigd alleen koningsgezinden te hebben gerecruteerd voor zijn Garde. Op 30 mei wordt de Garde ontbonden en Brissac samen met zijn kompanen gearresteerd en gevangen gezet in Orléans waar het Hooggerechtshof zetelt.
Ondertussen trekken buitenlandse troepen zich samen aan de grenzen en de anti-royalistische stemming van de Parijse bevolking bereikt een hoogtepunt. De Tuileries, het gedwongen verblijf van de koning, wordt bestormd op 10 augustus 1792. De koninklijke familie wordt dan maar opgesloten in de Temple. Dit is het feitelijk einde van de monarchie in Frankrijk.
In de dagen daarop bereikt de hysterie van de bevolking, opgejut door Danton en Marat, een hoogtepunt met de zogenaamde massacres de septembre waarbij tussen 2 en 6 september meer dan duizend gevangenen in de diverse Parijse gevangenissen worden doodgeslagen.
Eind augustus werd besloten Brissac en 53 van zijn Gardisten van Orléans over te brengen naar Parijs om te worden berecht. Het konvooi vertrekt op 2 september maar gezien de chaotische toestand in de Parijse gevangenissen wordt het omgeleid naar Versailles waar de gevangenen en hun bewakers op zondag 9 september aankomen. Een uitzinnige menigte kan de gevangenen scheiden van de bewakers die voor hun veiligheid moesten instaan en overvalt de wagens waarin Brissac en zijn kompanen zitten. Tijdens een gruwelijke slachtpartij die meer dan een uur duurde worden alle gevangenen zwaar toegetakeld en uiteindelijk gedood. Het hoofd van Brissac wordt op een hooivork gespiest en door een brallende menigte in triomf naar Louveciennes gedragen. Daar paraderen ze rond het kasteeltje van een angstig afwachtende du Barry en gooien uiteindelijk het hoofd door de vensters voor haar voeten.
du Barry, 46 jaar, door Vigée-Lebrun.
Hertog van Brissac ( door Drouais ?)
"Pavillon de musique" in de tuin van kasteel van du Barry. Ontwerp door Ledoux.
Kasteeltje van du Barry. Huidig zicht. Beschermd monument.
Bestorming van de Tuileries op 10 augustus 1792 (door Jacques Bertaux, 1793)
Dit jaar, 2013, herdenken we
de 300ste verjaardag van de geboorte van Soufflot (net als van Diderot
trouwens). Naar aanleiding van deze tricentenaire
wordt er in het Pantheon, zijn meesterwerk, van 11 september tot 24 november,
een tentoonstelling gehouden van zijn werk.
Hoe de kerk van Ste
Geneviève, het latere Pantheon, er kwam vertelden we reeds in de blog van 28
-05-2013 ( Het drama van Metz).
Een kantelmoment in de
carrière van Soufflot was zijn reis naar Italië in 1750 in het gezelschap van
Abel Poisson, broer van Pompadour en latere marquis
de Marigny en Directeur des Bâtiments
du Roi. Poisson en Soufflot werden vrienden en zo kwam het dat de opdracht
voor de kerk van St Geneviève naar Souflot ging en niet naar zijn rivaal,
Ange-Jacques Gabriel, Premier Architecte
du Roi.
In Italië maakte Soufflot kennis niet
alleen met de basiliek van Sint Pieters te Rome maar raakte ook onder de indruk
van de Griekse tempels van Paestum.
Het imago van Soufflot als
heraut van het neo-classicisme dient te worden genuanceerd. Soufflot bewonderde
eveneens de lichtheid en het licht van de gothische architectuur. Het originele
ontwerp van de kerk van Ste Geneviève toont nog deze gothische invloed: hoge
ranke kolonnen en overvloedig licht via grote vensters aan de zijkant. Een en
ander kan men nog zien op de maquette van de originele kerk die nog steeds in
het Pantheon wordt bewaard. Deze maquette werd gemaakt door Rondelet, leerling
van Soufflot. Het is trouwens Rondelet die na de dood van Soufflot de vensters
liet dichtmetsen en de kolonnen verzwaarde om het geheel een meer robuust
aspect te verlenen, meer kompatiebel met de smaak van zijn tijd. Daardoor ging
echter het gothisch aspect van dit neoklassiek meesterwerk verloren.
Voor een uitgebreide
monografie van Soufflot zie : Jacques-Germain Soufflot door Pérouse de
Montclos (2003).
Na de dood van Emilie (zie blog van 27/3/13) gaat Voltaire uiteindelijk in op de herhaalde verzoeken van Frederik II om naar Potsdam te komen. Hij vertrekt nu naar Pruissen waar hij als
een echte Prins der Letteren wordt ontvangen. Hij voelt zich aanvankelijk zeer
goed thuis in Frederiks verfijnde en homosexuele hofhouding en ontmoet er een
aantal figuren die hij reeds kende.
Maupertuis bijvoorbeeld - die nog
wiskundelessen had gegeven aan Emilie, en ook haar minnaar was geweest - en die nu door Frederik benoemd was tot
hoofd van de Berlijnse Academie voor Wetenschappen. Voltaire zou het nog zeer aan de stok krijgen
met deze Maupertuis die, net als Emilie destijds, de stellingen van Leibnitz
verdedigde, en de theorie van het optimisme. Ook La Mettrie was daar : de man
van LHomme machine, en de markies dArgens, auteur van Therèse Philosophe, een van
de merkwaardigste afleveringen van de erotische productie van de radicale
Franse Verlichting waarin wellust niet langer als zondig werd beschouwd, maar
waar de volupté als de ware
drijvende kracht van het leven werd beschouwd.
Ondanks de rooskleurige en snoeverige brieven
die Voltaire schreef naar zijn vrienden in Parijs, werd hij verteerd door
heimwee en via Richelieu trachtte hij weer in de gunst te komen van Pompadour
en de Franse koning. Hij raakte verslaafd aan opium onder de vorm van Laudanum
en zou zelfs een zelfmoordpoging
hebben ondernomen tijdens een van zijn depressieve buien.
Net als toen in Engeland, eindigde zijn
verblijf in Pruissen weer eens met een financieel schandaal. Uiteindelijk zou
hij op zeer vernederende wijze het land worden uitgezet. Het ging over een
dispuut met 2 Joodse bankiers, vader en zoon Abraham Hirschel.
Voltaire zou hen een enormesom hebben
gegeven om illegaal Saksische obligaties te gaan kopen te Dresden om die nadien
met grote winst in Pruissen te verkopen, wat door Frederik streng werd
verboden. Toen Voltaire hoorde dat Frederik lucht gekregen had van zijn
voornemen, cancelde hij snel de opdracht en vroeg zijn geld terug. Om een of
andere reden kon Hirschel die enorme som niet meer meteen terugbetalen en
stelde hij Voltaire schadeloos met een hoeveelheid diamanten. Voltaire beweerde
echter dat de diamanten vals waren en sleepte de Jood voor de rechter. Onder
ede verklaarde Voltaire dat hij Hirschel naar Dresden gezonden had, niet voor
die Saksische obligaties nee, helemaal
niet - maar wel om diamanten en bontjassen te gaan kopen.
Iedereen wist dat Voltaire loog maar om de schone schijn te redden werd de Jood
veroordeeld. Gelukkig stierf Abraham Hirchel kort na het proces. De ganse zaak bracht hem de minachting mee
van Frederik en Voltaire werd eens te meer persona non grata waarop hij besloot
met al zijn geld naar de republiek Genève te vluchten.
Eerst vestigde hij zich met Mme Denis die hij steevast maman noemde,
en die steeds dikker werd naarmate hij vermagerde - in een statige woning die
hij Les Délices noemde. Het gebouw bestaat nog steeds en is nu een museum gewijd aan Voltaire. Vervolgens,
en voor de rest van zijn lange leven verbleef hij te Ferney, een kasteel en bijbehorende landerijen op de grens van de toenmalige
Republiek Genève en het Koninkrijk Frankrijk. En alsof het nog niet genoeg was kocht hij met zijn immense kapitaal ook nog
Tournay een aanpalend graafschap, inclusief de lijfeigenen, zodat hij zich nu
ook comte de Tournay kon noemen.
Hij was 60 toen hij in Ferney aankwam en zou er nog 24 jaar zijn kleine koninkrijkje als een verlicht despoot beheren. Op 84 jarige leeftijd trok hij naar Parijs om er enkele weken later uiteindelijk te sterven.
Het is een tijdje stil geweest op deze blog. Enerzijds door de prachtige voorbije zomer, anderzijds omdat ik me onledig hield met het omzetten van een boek dat ik onlangs publiceerde, in een een digitale versie. Dat boek, over schilders, meubels & maîtresses, met 320 bldz en meer dan 200 illustraties in full color, werd, via sponsoring, in beperkte oplage uitgebracht en is volledig uitverkocht. Gezien de kostprijs en het onderwerp dat slechts een zeer beperkt publiek kan boeien, is een herdruk niet doenbaar. Een Engelstalige versie is onderweg voor de Apple Store. Het boek was weliswaar initieel bedoeld voor aficionados van 18de eeuws Frans meubilair maar groeide gaandeweg uit tot een breed panoroma van Parijs onder Louis XV en XVI.
Ik heb dit boek nu omgezet in een interactieve PDF versie, leesbaar op elk platform, PC of Mac, en uiteraard op de iPad of gelijkwaardig tablet. U kunt via mail een link bekomen waar u het volledige boek kunt downloaden (prijs 10 , ca 25 MB) of desnoods de DVD bestellen (+ verzendkosten).
Inhoudsopgave
VOORWOORD 2
Inleiding 9
Deel I Achtergronden 14
Hoofdstuk I. Koningen en
maîtresses 16
Hoofdstuk II. Les Lumières. 31
De eeuw van de Verlichting 31
Newtonianismo per le dame. 33
Het Laatste Avondmaal van de
Patriarch. 37
Marmontel en Belisarius. 39
Verzamelde Lumières in het
Salon van Madame Geoffrin. 42
Hoofdstuk III. Wetenschap
& Techniek. 45
Le Jardin des Plantes . 46
Le Cabinet Physique de M.
Bonnier de la Mosson. 48
De Encyclopedie. 50
Verkenningen te land: de
meridiaan van Parijs. 52
Verkenningen in de lucht:
Montgolfières & Charlières. 54
Verkenningen ter zee: De reis
van La Pérouse. 58
De lamp van Argand 61
Rien ne se crée, rien ne se
perd. 64
Hoofdstuk IV. Architectuur
& Interieur. 69
Architectuur in de eerste
helft van de 18de eeuw. 69
Architectuur in de tweede
helft van de 18de eeuw. 79
Ornamentiek van laat Louis XIV
tot Rococo. 87
Het Neoklassieke Interieur. 96
Hoofdstuk V. De Meubelkunst 102
De Meubelmakers 102
De marchands-merciers. 111
Gersaint en Watteau. 114
Meubelstijlen. 119
Hoofdstuk VI. De Schilderkunst 149
Deel II. Schilderijen 155
A. Eerste helft van de 18de
eeuw 155
Hoofdstuk I. Nicolas de
Largillière 156
Hoofdstuk II. Jean-François de
Troy 160
Hoofdstuk III. François
Boucher (1703-1770) 169
Le Déjeuner: prototype van een
burgerlijk rococo-interieur. 169
Boucher en de Chinoiserieën. 171
Boucher en Diderot. 174
Madame Boucher 176
Hoofdstuk IV. Jean-Siméon
Chardin. 180
B. Pompadour, Marigny &
Angiviller 186
Hoofdstuk I. Pompadour. 187
Alexander Roslin, 1754. 187
Maurice Quentin de la Tour,
1755. 189
François Boucher,1756. 195
François Guérin, 1763. 198
François-Hubert Drouais, 1764. 201
Hoofdstuk II. Marigny. 211
De Troy, 1750. 211
Tocqué, 1755. 212
Roslin, 1761. 214
Hoofdstuk III. Angiviller. 217
Duplessis, 1779. 217
C. Tweede helft van de 18de
eeuw 221
Hoofdstuk I. Pierrre-Antoine
Baudouin (1723‑1769) 222
Hoofdstuk II. Jean-Baptiste
Greuze 225
Het meubilair van Lalive de
Jully en de style grecque. 225
Le contrat van Fragonard:
style grecque. 231
Een portret van Watelet. 234
Over de mislukking van Greuze
als Peintre dHistoire. 235
De dubbele moraal van Greuze
en de Greuze girls. 239
Hoofdstuk III. Van
Blarenberghe en de snuifdoos van Choiseul 242
Wie was Van Blarenberghe? 242
Wie was Choiseul? 243
La tabatière de Choiseul. 245
Hoofdstuk IV. Joseph-Marie
Vien (1716-1809). 258
Hoofdstuk V. Genretaferelen. 267
De familie Devin. 267
Mozart in de Temple 268
Jean-Fréderic Schall 270
Lavreince 271
Louis Léopold Boilly 274
Moreau le Jeune. 275
Hoofdstuk VI. Vrouwen in
hogere sferen. 279
Adelaïde Labille 279
Elisabeth-Louise Vigée 285
Hoofdstuk VII. J. Louis David
(1748-1825). 293
Een schilder in dienst van de
politiek ? 293
David in Rome. 295
De smart van Andromache
(1783). 298
De eed der Horatiërs (1784). 300
Pâris en Helena (1788). 303
De lictoren brengen Brutus de
lichamen van zijn zonen,1789. 306
Epiloog 311
Genealogie van de Bourbons 313
Illustratieverantwoording 314
Bibliografie 314
Register van schilders en
graveurs met afbeeldingen. 316
Etienne François de Choiseul was in zijn tijd een van de machtigste, en door zijn huwelijk met de dochter van de steenrijke baron Crozat de Châtel, ook een van de rijkste mensen van Frankrijk. Hij was aan de macht gekomen door toedoen van een vrouw, was rijk geworden door een andere vrouw en zou tenslotte door een derde vrouw ten val worden gebracht. Hij was rosharig, klein van gestalte en bovendien eerder lelijk, maar hij was een succesrijke vrouwengek en had tal van minaressen. Hij zou een meer dan broederlijke belangstelling hebben gehad voor zijn eigen zus, de hertogin van Grammont, die op haar beurt een goede vriendin was van Pompadour. Hetgeen de carrière van haar broer uiteraard ten goede kwam. Zijn beste vriend was de Abbé Barthélemy en zijn trouwste vriendin Mme de Brionne. Alhoewel totaal amoreel nam hij, in tegenstelling tot veel van zijn rivalen, zijn politieke taken uiterst ernstig op.
Hij was een van de belangrijkste ministers van Louis XV geworden door de steun van Pompadour, aka Madame Quinze. Zij was hem dankbaar omdat hij haar een indiscrete brief van de koning aan zijn nichtje, Mme de Choiseul-Beaupré, had laten zien waarin Louis XV aan dit nieuwe liefje beloofde haar te installeren als maîtresse en titre en Pompadour te dumpen. Pompadour maakte een gepaste scène, de koning trok zijn staart in en de carrière van Choiseul was begonnen.
Eerst als militair in de Oostenrijkse Successieoorlog(Dispuut over de opvolging van de laatste Habsburger, Karel VI, door zijn dochter Maria-Theresia.) waar hij deelnam aan de veldslagen die Frankrijk voerde in de Lage Landen als bondgenoot van Pruisen tegen de Oostenrijkers die toen in Vlaanderen aan het bewind waren. Hij was bijvoorbeeld aanwezig bij de slag van Fontenay waar ook Van Blarenberghe bij was als reporter belast met het zeer nauwkeurig schilderen van de stellingen van de diverse legereenheden. Later, toen Choiseul minister van Oorlog werd zou hij Louis-Nicolas Van Blarenberghe trouwens benoemen als Peintre de Batailles au Département de la Guerre. Over die Van Blarenberghe zullen we het nog uitgebreid hebben.
Frankrijk dat door zijn alliantie met Pruisen in een oorlog verwikkeld raakte met Oostenrijk en diens bondgenoten Engeland en de Verenigde Provinciën, voelde zich zwaar bekocht toen Frederik II van Pruisen, om wie tenslotte Frankrijk in de oorlog verwikkeld was geraakt, een afzonderlijke vrede sloot met Oostenrijk, zodat Frankrijk nu eigenlijk zonder reden verder vocht tegen Engeland et de Verenigde Provinciën. Vandaar het spreekwoord, door Voltaire gelanceerd: travailler pour le roi de Prusse, waarmee dus werd bedoeld: een nutteloze inspanning leveren. De oorlog eindigde in 1748 met de Vrede van Aken waardoor Maria-Theresia op de Habsburgse troon kon blijven zitten zoals zovele jaren voordien al was afgesproken bij de zogenaamde Pragmatieke Sanctie. In 1756 werd Choiseul ambassadeur in Wenen waar hij aan de basis lag van de Renversement des Alliances: Frankrijk sloot nu een vredesverdrag met de Habsburgse erfvijand, wat zou bezegeld worden door het huwelijk van de dochter van Maria-Theresa, Marie-Antoinette, met de Dauphin, de latere Louis XVI.
Deze nieuwe alliantie met Oostenrijk lag mee aan de basis van de Zevenjarige Oorlog (1756-1763), de eerste echte wereldoorlog met aan de ene kant Oostenrijk en zijn gealliëeerden Frankrijk, Spanje en Zweden en aan de andere kant Pruisen, Hannover en Engeland. De oorlog werd op drie continenten uitgevochten, in Europa natuurlijk, maar ook in Amerika waar de Britten de Fransen uit Canada en Missisipi verjaagden, en in Indië waar de Compagnie Française des Indes Orientales zwaar verloor van de Britten die o.a. Pondicherry op de Fransen veroverden. De Franse generaal Lally-Tollendal zag zich genoodzaakt Pondicherry aan de Engelsen over te geven, dit werd als een zware belediging aan het adres van de koning beschouwd en de generaal werd ter dood veroordeeld.
Die oorlog verliep dus desastreus voor Frankrijk dat het gros van zijn overzeese kolonies aan Engeland moest prijsgeven.
Met de dood van Pompadour verloor Choiseul zijn machtige beschermvrouw. De nieuwe maîtresse en titre, du Barry, die op zeer gespannen voet leefde met Marie-Antoinette, vertrouwelinge van Choiseul, kon Louis XV met haar beruchte uitroep: saute Choiseul !uiteindelijk overhalen Choiseul te ontslaan. De druppel die de emmer deed overlopen was een ongelukkige tussenkomst van Choiseul in de oorlog die Engeland en Spanje voerden om de Falklands (Islas Malvinas of îles Malouines, zo genoemd naar de vissers uit St Malo).
Op 24 december 1770 werd hij uit al zijn functies ontslagen en moest zich terugtrekken op zijn kasteel te Chanteloup waar de Franse adel - uit onvrede met de koning - hem ostentatief bleef frekwenteren. Een jaar later diende hij zijn uitgebreide collectie schilderijen te verkopen om zijn schulden te kunnen betalen. Ter gelegenheid van deze openbare verkoop werd een gedetailleerde cataloog opgemaakt met gravures van de belangrijkste werken van zijn verzameling. Deze cataloog, een volkomen nieuw experiment, in een format portatif, volgens de graveur Basan een handig formaatdont la petitesse nempêchat pas de reconnoitre lexcellence des Maitres. (F. Basan: Recueil destampes gravées daprès les tableaux du cabinet de Monseigneur le duc de Choiseul. Paris, 1771).
Choiseul door Adelaïde Labille-Guiard (deiail) 1786.
Pondicherry (India) waar de straatnamen nog steeds 2-talig zijn : Frans en Tamil
Frontispice van de cataloog van de schilderijen van Choiseul bij de openbare verkoop, 1771.
In 1718, na de succesrijke opvoering van Oedipe, besloot François Arouet dat het tijd
werd voor een fatsoenlijker naam dan het banale Arouet. Arouet klonk teveel als
à rouer, mettre sur la roue, om af te ranselen, te radbraken.
Negatieve associaties dus. In de eeuw daarvoor al had een zekere Poquelin zijn
naam veranderd in Molière. En Arouet vond dat hij minstens even goed was als
die Molière. Hij noemde zichzelf nu Monsieur de Voltaire.
Waarom precies de Voltaire ? Dat heeft hij nooit uitgelegd. Hoe dan ook, deze
nieuwe adelijke naam belette niet dat hij op zekere dag een flinke rammeling kreeg door handlangers van een telg uit het
zeer oude adelijk geslacht Rohan-Chabot.
Hij zocht hulp bij zijn kennissen maar de adelijke gelederen sloten zich en de
jonge arrivist, in plaats van hulp te krijgen werd meteen opgesloten in de
Bastille. Hij komt echter vlug vrij, op voorwaarde dat hij ophoepelde naar
Engeland.
Eenzaam en berooid komt hij daar aan, in de winter van 1725. Maar na
enkele maanden reeds spreekt en schrijft hij behoorlijk Engels. Hij maakt er
kennis met de religieuze tolerantie en een constitutionele monarchie. Een en
ander zal later de basis vormen van zijn Lettres sur les Anglais of Lettres
philosophiques. Hij gaat er de stukken van Skakespeare bekijken, en
verbroedert met vooraanstaande intellectuelen
zoals Pope en Berkeley en schrijvers als Jonathan Swift.
Hij heeft er een verhouding met John Hervey,
de bisexuele graaf van Bristol. Maar bovenal zorgt hij ervoor dat zijn Henriade
wordt gepubliceerd (een lofdicht op Henri IV die middels het Edict van Nantes een eind had gemaakt aan de godsdienstoorlogen) in een dure luxe uitgave en opgedragen aan de Engelse
Koningin.
Met zijn voorintekenformulieren schuimt hij
de Britse High Society af. Hij werd in die kringen geintroduceerd door
zijn vriend Lord Bolingbroke die hij destijds in Parijs had leren kennen. De
publicatie van de Henriade wordt
een financieel succes.
Toch is de opbrengst niet genoeg om zijn
levensstijl van dure snob te bekostigen en hij komt vlug weer in geldnood. Hij
schrijft slijmende brieven naar Kardinaal Fleury, de nieuwe machtige man in
Frankrijk waarin hij zijn terugkeer naar Parijs afsmeekt. Ondertussen aanvaardt
hij Judaspenningen van Robert Walpole, leider van de Whigs, voor het
bespionneren van zijn goede vriend, Lord Bollingbroke, leider van de
rivalizerende Tories.
Maar
het mag niet helpen. Hij neemt nu zijn toevlucht tot frauduleuze financiële
praktijken, waarschijnlijk door het vervalsen en knoeien met cheques. In de Franse biografiën over Voltaire doet
men zeer discreet over deze episode. Ce ne sont que des rumeurs, schrijft Max Gallo van de Academie Française, des rumeurs basées
sur quelques petits faits vrais.
Op het punt ontmaskerd te worden vlucht hij
stilletjes met de staart tussen de benen naar Frankrijk om zich te gaan
verbergen bij een apotheker in Dieppe, in de pharmacie Cassel (deze bestaat nog steeds : 4, Rue de la Barre) waar hij zich voordoet als een
Engelsman die amper een woord Frans spreekt. De Franse hagiografieën noemen dat "Le studieux séjour de Voltaire à Dieppe au cours de l'hiver 1728-1729" (Gérard Bignot : Connaissance de Dieppe et de sa région, 1985, N° 51, p 6-10)
In 1744 was Louis XV zijn troepen gaan bezoeken in
Metz en had op die tocht zijn minnares
meegenomen, Mme de Châteauroux en haar zuster Mme de Lauraguais. Hij viel daar echter ziek, vreesde voor zijn
leven en wilde graag biechten. Zijn biechtvader, Mgr de Fitz-]ames, vond het
niet kunnen dat hij daar op zijn sterfbed lag met zijn maîtresse in de buurt.
Hij verplichtte de koning beide zussen weg te sturen. Nog voor ze klaar was met
inpakken begon "het grauw" zich rond haar rijtuig te verzamelen en haar
met modderkluiten en uitwerpselen te bestoken terwijl ze er snel vandoor ging,
terug naar Parijs. Een of twee dagen later werd ze vermoord teruggevonden in
haar woning. Het gerucht gaat dat Phélypeaux, comte de Maurepas, daarbij
betrokken was. Maar dat was niet alles. De aalmoezenier liet de koning beloven
dat hij, in geval van genezing, een nieuwe kerk zou laten bouwen in Parijs voor
Sainte Geneviève, beschermheilige van de stad. Bovendien eiste deze
aalmoezenier van de koning een publieke biecht waarin hij zich de titel van Roi Très Cbrétien onwaardig verklaarde
te zijn en hij liet deze verklaring, god weet waarom, door de geestelijkheid
vanaf de preekstoel in gans Frankrijk verspreiden. De bevolking was diep
geschokt en niet alleen Le Bien Aimé, zoals Louis XV toen nog werd genoemd,
maar ook de monarchie als dusdanig verloor definitief heel wat van haar
prestige.
Volgens sommige historici lag het "drama van
Metz" aan de basis lag van een irreversibele aantasting van het principe van de
absolute monarchie veroorzaakt door de stupide houding van de Kerk zelf in de
persoon van de hoofdaalmoezenier van de koning, Monseigneur de Fitz-]ames, die
aldus zijn steentje bijdroeg voor de latere Revolutie..
Een van de eerste architecten van de toen nieuwe neoklassieke
stijl was Soufflot en hij kreeg de opdracht voor de bouw van een nieuwe kerk
voor de abdij van Sainte Geneviève.
Op
6 september 1764 vond de plechtige eerste steenlegging plaats van deze kerk.
Zelfs als men niet van de stijl houdt moet men erkennen dat het een bouwkundig
wonder geworden is dat bijvoorbeeld niet moet onderdoen voor de St Pau1's
Cathedral van Christopher Wren te Londen. Voor de ceremonie van de eerste
steenlegging bedacht Soufflot een reusachtige trompe-loeil op ware grootte van de toekomstige kerk. Dit enorme
doek werd door de Machy geschilderd op basis van de plannen van Soufflot en op
een houten chassis gespannen als decor voor de ceremonie. Uiteraard maakte de
Machy achteraf graag een schilderij van het gebeuren. Op dit schilderij herkent
men, behalve de trompe-loeil
natuurlijk, Soufflot vergezeld door Marigny die het plan van de kerk aanbiedt
aan de Koning en de Dauphin. De kerk zelf kwam pas klaar in de jaren 1780 en
werd na de revolutie prompt herdoopt tot Pantheon, een mausoleum voor de groten
van Frankrijk.
Jammer
genoeg werden later de vensters dichtgemetseld zodat het deelaspect van
gothische lichtvoetigheid verdween en het massief en gesloten karakter van het
gebouw op de voorgrond kwam te staan zoals de tijdsgeest toen wilde. In dit
mausoleum werden figuren als Rousseau, Voltaire en Soufflot zelf begraven. Ook
Marat werd er bijgezet maar kort daarop weer verwijderd wegens beschuldiging
van verraad. Pierre en Marie Curie liggen er, evenals Malraux. En straks komt
er dus Diderot bij te liggen In tegenstelling tot wat velen denken ligt
Napoleon niet daar maar in het Hótcl des Invalides begraven.
Het
Pantheon met zijn 83 meter hoge koepel was tevens de locatie voor de
experimenten met de beroemde slinger van Foucault waardoor werd aangetoond
dat de aarde om haar as draait. Umberto Eco heeft er zelfs een heel boek aan
gewijd. De originele slinger hangt er sinds 1995 opnieuw.
Kardinaal de Rohan had als
gewezen ambassadeur in Wenen geen al te goede indruk nagelaten bij keizerin Maria Theresia van Oostenrijk en dus ook niet bij
haar dochter de Franse koningin Marie-Antoinette. Dit stond haaks op de ambitie van de kardinaal om premier ministre te
worden. En dus probeerde hij weer op goede voet te komen bij Marie-Antoinette.
Dit was ter ore gekomen van Jeanne
de La Motte, een gewiekste boerendochter, die zich door allerlei intriges en
vervalste documenten liet doorgaan als afstammend van Henri II, een
van de laatste koningen uit de Valois-dynastie. Zij maneuvreerde zich in de
entourage van de kardinaal en liet daar uitschijnen dat zij een gunstelinge was
van de koningin. De Rohan trapte in de val en gaf haar belangrijke sommen om
voor hem te lobbyen bij de koningin. Als bewijs van haar succes schreef Jeanne
brieven naar de kardinaal die ze ondertekende als Marie-Antoinette de France.
De toon van die brieven werd steeds intiemer naarmate Jeanne meer geld toegestopt
kreeg en de kardinaal zag zijn dromen bijna verwezenlijkt. De La Motte had een
hoertje gevonden, Nicole Le Guay, die wat bijkluste als actrice en die
opvallend leek op de koningin. Jeanne arrangeerde een afspraakje tussen de
kardinaal en de vermeende koningin, op een donkere avond in het park van
Versailles. De actrice moest niet veel meer doen dan de kardinaal een roos aan
te bieden en hem toe te fluisteren dat hij wel wist wat dat betekende. De
kardinaal was nu als was in de handen van Jeanne de La Motte en zij zag haar
kans schoon voor een van de grootste oplichterijen van de 18de eeuw.
De juweliers Böhmer en
Bassenge hadden destijds een exuberant diamanten halssnoer vervaardigd ten
koste van een astronomisch bedrag in de hoop dat Louis XV het zou aankopen voor
zijn maîtresse, Madame du Barry. Maar de koning stierf voor het klaar was. Nu
trachtten ze het aan Marie-Antoinette te verkopen maar deze weigerde, het
halssnoer leek haar te vulgair en teveel in stijl met du Barry die ze
verafschuwde. De juweliers waren radeloos en de La Motte was daarvan op de
hoogte.
Zij wist de Rohan te
overtuigen dat de koningin dit juweel wenste te kopen maar via een discrete
tussenpersoon om kritiek van het volk over haar hang naar dure juwelen te
vermijden. De kardinaal leek de geknipte persoon daarvoor. Jeanne schreef hem
een brief, vervalst uiteraard, waarin de koningin bevestigde dat ze het juweel
wenste te kopen op voorwaarde dat het direct zou geleverd worden en dat de
betaling later zou volgen gespreid over vier termijnen waarvan de eerste op 1
augustus 1785. De kardinaal liet het juweel bij hem thuis brengen en overtuigde de
juweliers dat de koningin garant stond voor de betaling. Op 29 januari 1785
werd het juweel gebracht en werd meteen
gegeven aan een zogezegde bode van de koningin, in werkelijkheid een minnaar van de La
Motte. Zij ontmantelde het juweel en verkocht de meer dan 500 afzonderlijke
diamanten in Londen. Met de opbrengst kocht ze een landgoed dat paste bij haar
verzonnen adellijke afkomst en liet het inrichten met niet minder dan 42 wagenladingen
met meubels van Adam, tapijten van dAubusson, etc .
Op de vooravond van de eerste
vervaldag was er nog steeds geen geld, en er zou ook geen komen want de
koningin wist van deze hele handel niets af. De volgende dag informeerde de La
Motte de juweliers dat ze bedrogen waren door middel van een vervalste brief.
De juweliers trokken naar de koningin en de waarheid kwam onmiddellijk aan het
licht. De kardinaal, de la Motte, Le Guay en Cagliostro een charlatan die
meegeholpen had aan het komplot werden gearresteerd en het kwam tot een
openbaar proces. De zaak mocht zich verheugen in een enorme belangstelling van
het publiek en er verschenen honderden pamfletten, prenten en pornografische
schotschriften waarvan de algemene teneur was dat de koningin een spilzieke
slet was die voor niets terugdeinsde om haar lusten te bevredigen. Het proces
dat ruim een jaar later volgde was een soort straattheater waar de advocaten
het publiek naar de mond praatten net zoals in sommige recente assisenprocessen bij
ons. Het gevolg laat zich raden : de Rohan werd vrijgesproken, de la Motte
veroordeeld en gebrandmerkt met de grote V van voleuse. Ze wist echter na enige tijd naar Engeland te ontsnappen van
waaruit ze een virulente campagne voerde tegen Marie Antoinette waarvoor ze een
gretig publiek vond bij de bevolking van Parijs. Ze beweerde een lesbische
verhouding te hebben gehad met de koningin die haar gebruikt had om de Rohan
ten val te brengen omdat hij op de oneerbare voorstellen van de koningin niet wilde
ingaan. De wildste verhalen deden de ronde en het gepeupel raakte er van
overtuigd dat de koningin nog steeds tal van diamanten bewaarde in haar
serre-bijoux.
Zo kwam het dat in de nacht
van 5 op 6 oktober 1789 het woedende volk Versailles binnen drong, tot in de
slaapkamer van de koningin. Deze kon op
het laatste nippertje nog ontsnappen via een geheim deurtje van haar alkoof.
Het blijft onduidelijk of de plunderaars daar de serre-bijoux van Ewald of die
van Schwerdfeger aantroffen. In elk geval is sindsdien het meubel van Ewald
spoorloos.
De serre-bijoux en de mythische diamanten van Marie-Antoinette (1)
In 1787 schilderde
Vigée-Lebrun een portret van de koningin en haar kinderen. Op dit portret zien
we de oudste dochter, Marie-Thérèse of Madame Royale, de enige van het gezin
die de revolutionaire moordpartijen zou overleven. Na de executie van haar
ouders bleef ze nog zes jaar gevangen in de Temple tot ze in 1799 werd
uitgewisseld voor Franse gevangenen in Oostenrijk, waarna ze werd opgevangen
aan het Hof in Wenen. De eerstgeboren zoon, de Dauphin, wijst naar het lege
wiegje waar normaal het jongste dochtertje had moeten liggen, maar dat was
gestorven terwijl het portret werd gemaakt.
De Dauphin zelf stierf twee
jaar later, in 1789, aan de ziekte van Pott, een tuberculeuze aandoening van de
wervels. Hij zou TBC hebben opgelopen via zijn min die de toepasselijke naam
droeg van Madame Poitrine. Louis-Charles, het tweejarig knaapje op de schoot van zijn moeder werd dus na de dood van zijn oudere broer nu Dauphin, en na de
executie van zijn vader in 1793 de eigenlijke troonopvolger of Louis XVII. Hij
bleef gevangen in de Temple en zou er in 1795 - hij was toen tien jaar -
gestorven zijn tengevolge van uithongering en de slechte behandeling aldaar. In
royalistische kringen werd beweerd dat hij ontsnapte uit de gevangenis en dat
het lijkje dat men in de Temple vond van iemand anders was. Ïn latere jaren
zouden dan een aantal figuren opduiken die zich uitgaven voor Louis XVII,
sommigen zoals Karl Wilhelm Naundorff zelfs met enig succes. Op het lijkje dat
men in de Temple vond werd destijds sectie verricht en het hart naar buiten
gesmokkeld en bewaard in gemummificeerde toestand. Pas in 2004 zou via DNA-onderzoek
van dat hart, onder andere door Professor Cassiman, in
opdracht van de Franse regering, definitief kunnen worden aangetoond dat het
wel degelijk om Louis XVII ging.
Maar waar het ons eigenlijk
om te doen is in verband met dit schilderij is het meubel dat men rechts op de
achtergrond ziet. Dit is de befaamde serre-bijoux die Marie-Antoinette
aangeboden kreeg van Louis XV ter gelegenheid van haar huwelijk met de dauphin
in 1770 om haar persoonlijke juwelen in op te bergen. Het meubel werd
vervaardigd en geleverd door de ebenist Ewald op basis van een ontwerp van
Belanger, dessinateur du Roi. De bronzen waren van Pierre Gouthière en het
meubel kreeg een soort overtrek van met goud bestikt velours. In 1777 stond het
meubel in de hoek van haar kamer, naast haar bed zoals we kunnen zien op een
gouache van Jean-Baptiste-André Gautier d'Agoty. Marie-Antoinette moet wel van
dat meubel hebben gehouden want in 1787 stond het daar nog steeds, getuige het
doek van Vigée. Het is trouwens mede aan de hand van de gouache van d'Agoty dat
de kamer van de koningin in Versailles recentelijk werd gerestaureerd. De serre bijoux van
Ewald is vandaag spoorloos, maar de ontwerptekening van Belanger, in vroege
neoklassieke stijl, is bewaard gebleven.
In 1787, en die datum staat
vast, werd een nieuwe serre-bijoux geleverd, nu door de ebenist Schwerdfeger.
Men neemt meestal aan dat dit ter vervanging was van het meubel van Ewald. Dat
lijkt ons onwaarschijnlijk. Marie-Antoinette zou zich in 1787 niet met dat oude
meubel hebben laten afbeelden als er al een nieuw was besteld of er al stond.
Meest waarschijnlijk werd dit meubel besteld hetzij voor het Trianon hetzij voor
haar kasteel in Saint-Cloud.
Toen in de nacht van 5 op 6
october 1789 het gepeupel, criminals and fishwives, het paleis van Versailles
bestormde en de slaapkamer van de koningin binnen drong troffen ze daar
waarschijnlijk dus het meubel van Ewald aan en ze moeten hebben gedacht dat
daarin de mythische diamanten van de koningin waren opgeborgen. Sindsdien
ontbreekt elk spoor van dat meubel. Wie nu Versailles bezoekt zal in de Chambre
de la Reine, in de hoek van de alkoof een andere serre-bijoux zien staan,
namelijk die van Schwerdfeger.
Dit meubel met zijn Griekse
kariatiden in verguld brons, geciseleerd door Thomire, de vier seizoenen
voorstellend, zjjn panelen met arabesken, cameeën en plakken van Sèvres-porselein
en een onderstel dat reeds de empire stijl aankondigt, was het culminatiepunt
van de meubel kunst onder Marie-Antoinette. Inderdaad, zij was de gangmaker van de nieuwe trends in de meubelkunst. De mode die zij
lanceerde werd in gans Europa nagevolgd. De trendsettende rol van Frankrijk, of
liever van Parijs, was te wijten aan het gelijktijdig aanwezig zijn, enerzijds
van iemand met een uitstekende smaak en veel geld, en anderzijds van een aantal
uiterst bekwame vaklui: meubelmakers, ebenisten en bronzeurs. Deze grandeur
kostte echter enorme sommen en dat terwijl de staat virtueel failliet was en de
bevolking honger leed. De aankoop van de serre bijoux van Schwerdfeger was
echter een stap te ver en zou onrechtstreeks leiden tot de ondergang van het
Ancien Régime. Die aankoop was buitengewoon slecht getimed en kwam vlak na de
rocamboleske geschiedenis van een diamanten halssnoer waarin een kardinaal, een
prostituée, een gewiekste oplichtster en Cagliostro waren betrokken, en waarin
Marie-Antoinette geheel onschuldig was, maar niet in de perceptie van het volk.
De aankoop van deze
serre-bijoux werd door het volk dan ook geïnterpreteerd als de aanschaf van een
immense coffre-fort om de laatste rijkdommen van het land te roven en op te
bergen. Een ultieme provocatie van de putainAutrichienne. Het gevolg is bekend: in de nacht van 5 op 6
oktober 1789 drong het woedende volk Versailles binnen, tot in de slaapkamer
van de koningin. Ze kon op het laatste nippertje nog ontsnappen via een geheim
deurtje van haar alkoof. Waarschijnlijk troffen ze daar de
serre-bijoux van Ewald aan. ln elk geval is dat meubel sindsdien spoorloos. Dat van Schwerdfeger dook later
achtereenvolgens op in Saint-Cloud en Compiègne bij de successieve echtgenotes
van Napoleon en later van Napoleon III. Nog later kwam het meubel in het Louvre
terecht en uiteindelijk, in 1933, belandde het daar waar d'Agoty en Vigée
Lebrun de serre-bijoux van Ewald hadden geschilderd, in de hoek van de kamer van de
koningin te Versailles.
Vigéé Lebrun, 1787.
Ontwerp van Belanger
Gautier d'Agoty, 1777.
Serre-bijoux van Schwerdfeger
De kamer van Marie-Antoinette in Versailles, vandaag.
Denis
Diderot, een van de meest interessante van de filosofen-schrijvers van de 18de
eeuw, de zogenaamde Lumières, werd bij zijn dood begraven in de kerk van Saint-Roch, in het gezelschap van onder
meer Pierre Corneille en André Le Nôtre. Tijdens de Revolutie werd de kerk
geprofaneerd en de graven geplunderd. Er zou niet veel meer overblijven van de
stoffelijke resten van Diderot.
Eindelijk daagt het de Fransen wat een bijzonder figuur deze man eigenlijk was.
Tot voor kort staarden ze zich blind op Voltaire ondanks de waarschuwingen van
abbé Desfontaines die reeds in 1738 in
een pamflet genaamd La Voltairomanie
Voltaire afschilderde overigens niet
onterecht - als een van zich zelf bezeten figuur, dronken van arrogantie en
trots, schuldig aan bedrog en fraude, een paranoïde en ijdele exhibitionist,
een gewetenloze geldwolf en opportunistische sjoemelaar.
Pas
nu, valt Diderot dus de eer te beurt die hij verdient en wordt hij omstreeks de
300ste verjaardag van zijn geboorte (october 1713) herbegraven, panthéonisé, in de vroegere Eglise Ste
Geneviève, nu mausoleum aux grands hommes la patrie
reconnaissante.
Hij zal er dus liggen in het gezelschap van
Voltaire en diens aartsvijand Rousseau. Benieuwd of hij zal terecht komen in de
crypte zelf of een of andere caveau .
In Thérèse
Philosophe, een van die pertinente romans uit de tijd van de Verlichting,
brengt een abbé de middag door in het bed van Madame C. Terwijl ze naderhand
nog wat uitrusten plaagt ze hem een beetje:
'Maar hoe staat het nu met de godsdienst, mijn beste? Die verbiedt ons zeer
beslist de vreugden van de wellust, behalve binnen de huwelijkse staat.'
'Ziet u, mijn lieve dame, antwoordt de abbé, dat is dus mijn sermoen wat betreft
de godsdienst. Het is de vrucht van twintig jaar observatie en nadenken. Ik heb
steeds getracht de waarheid te scheiden van de leugen, zoals de Rede ons dat
opdraagt. Daarom, zo geloof ik, zouden wij tot de conclusie moeten komen dat
het genot dat ons, lieve vriendin, zo teder verbindt, zuiver en schuldeloos is.
Garandeert niet de discretie waarmee wij ons daaraan wijden, dat het God noch
de mensen kwetst? Zonder die discretie, dat is waar, zouden dergelijke
genietingen een groot schandaal kunnen veroorzaken . ... Per slot van rekening
zou ons voorbeeld argeloze jonge zielen in verwarring kunnen brengen en hen
verleiden tot verwaarlozing van de plichten die ze tegenover de maatschappij
hebben.'
'Maar,' zo bracht Madame, daartegenin, 'als onze
genietingen zo schuldeloos zijn, wat ik graag wil geloven, waarom zouden wij
dan niet de hele wereld daarvan op de hoogte stellen? Wat is ertegen als wij de
gouden vruchten van de lust delen met onze naasten . ... Hebt u me zelf niet
telkens weer gezegd dat er geen hoger geluk voor de mens kan bestaan dan
anderen gelukkig maken?'
'Inderdaad heb ik dat gezegd, dierbare dame,' gaf de abbé toe. 'Maar dat
betekent toch niet dat wij het ordinaire volk dergelijke geheimen mogen
onthullen. Weet u niet dat de zinnen van die mensen zo grof zijn dat ze
misbruik maken van wat ons heilig voorkomt? Men mag hen niet vergelijken met
degenen die rationeel kunnen denken ... . Van de tienduizend mensen zijn er
nauwelijks twintig in staat tot logisch denken .... Dat is de reden waarom wij
voorzichtig moeten omgaan met onze ervaringen.'
Stof tot
nadenken...
Bron: Peter Sloterdijk, Kritik der zynischen Vernuft, 1984.
In 1984 was ik in Parijs ter
gelegenheid van een 3-daags congres over anesthesiologie. Op een vrije middag
liep ik eerder toevallig het Hôtel de la Monnaie binnen om te schuilen voor de
regen. Er liep een tentoonstelling over Diderot naar aanleiding van le bicentenaire de la mort de Denis Diderot.
Destijds had ik nog geen enkele interesse voor de Franse 18de eeuw. Van Diderot
wist ik hoogstens dat hij samen met dAlembert een van de bezielers was van de
fameuze Encyclopédie ou Dictionnaire
Raisonné des Sciences, des Arts et des
Métiers. Ik kocht er een mooi uitgegeven catalogus: Diderot & lArt de Boucher à David. Les Salons 1759-1781. Een
dikke, fraai geïllustreerde turf van 550 bladzijden. Ik kon toen niet vermoeden
dat dit boek 25 jaar later het uitgangspunt zou zijn van een boek dat ik zelf
zou schrijven over meubilair op Franse schilderijen ten tijde van Louis XV en
XVI (over schilders, meubels en
maîtresses).
Denis Diderot werd geboren in
october 1713, bijgevolg vieren we dit jaar le tricentenaire de la naissance de Diderot. Het jaar begon al
goed. Het beroemde portret van Diderot door Fragonard dat tot voor kort in het
Louvre hing, en in alle tekstboeken over kunstgeschiedenis werd afgebeeld als
dusdanig, is nu verhuisd naar Louvre/Lens maar voorzien van een nieuw
bijschrift: Fragonard, vers 1769:
Figure de fantaisie. Het is de kunsthistorica Marie-Anne Dupuy-Vachey, die er op wees dat Diderot bruine
ogen had, zoals duidelijk te zien op een portret van Van Loo dat door Diderot
zelf geattesteerd werd. Op het portret van Fragonard wordt iemand afgebeeld met
blauwe ogen. Bijgevolg: Figure de fantaisie.
Dit jaar kunnen we heel wat
evenementen omtrent Diderot verwachten. In het Musée des Beaux-Arts van Rennes
bijvoorbeeld loopt nog tot 28 april een interessant Parcours
Diderot. Men krijgt er een catalogus bij (60 blz.) met zeer fraaie
illustraties op glossy paper van de tentoongestelde werken: La plume et le pinceau. Hommage à Diderot,
critique dArt.
Zopas (januari 2013)
verscheen bij de uitgeverij Perrin van de hand van Gerhardt Stenger een boek
(790 blz.) dat vermoedelijk de
definitieve biografie van Diderot zal worden: Diderot. Le combattant de la liberté.
In deze blog gaan we het nog
dikwijls hebben over Diderot, een van die waarlijk verlichte geesten die door
de Fransen Les Lumières werden
genoemd. Diderot was, samen met Holbach en de la Mettrie, in elk geval een veel
grotere Lumière dan Voltaire die
bijna steeds, maar volkomen onterecht, wordt aanzien als chef de file van de Franse Verlichting.
Spijtig dat we de Tricentaire de la mort de Diderot niet
meer zullen meemaken in 2084. In feite heb ik dus een omgekeerd circuit gemaakt
van 1984 naar 2013, van de dood naar de geboorte van Denis Diderot.
Shakespeare en Voltaire. Geslepen zakenlui en fraudeurs.
Recent
bracht Jayne Archer, docent aan de Aberystwyth University van Wales, in de
openbaarheid iets wat men al geruime tijd wist, maar tot nog toe zedig had
verzwegen om de gedachtenis aan de geniale schrijver niet te bezoedelen,
namelijk dat Shakespeare eigenlijk een graanhandelaar was en een genadeloze
woekeraar. Hij hamsterde bijvoorbeeld graan en verkocht het tijdens de toen
frekwente hongersnoden aan woekerprijzen. Bovendien deed hij aan
belastingontduiking waarvoor hij bijvoorbeeld in 1598 werd vervolgd. Offshore
belastingsparadijzen bestonden toen blijkbaar nog niet.
Voltaire
maakte kennis met de toneelstukken van Shakespeare toen hij in ballingschap in
Engeland verbleef. Voltaire vond van zich zelf dat hij een groot
toneelschrijver was, zoveel beter dan Shakespeare die hij maar een sukkelaar
vond. Maar in tegenstelling tot de werken van Shakespeare wordt vandaag geen
enkel van de melige toneelstukken van Voltaire nog opgevoerd. Maar waar Voltaire
Shakespeare wel in evenaarde, en zelfs overtrof, was zijn mercantiele
instelling en zijn frauduleus gedrag. Maar net als bij Shakespeare werd dit aspect van Voltaire om reden van Franse nationale trots bewust buiten de schijnwerpers gehouden.
Nadat
hij een fortuin had verzameld door de Franse staatsloterij op te lichten samen
met La Condamine, en nadat hij via Richelieu erin geslaagd was leverancier te worden van de kwartiermeesters van het Franse Leger en in
die hoedanigheid voedsel voor paarden en mensen, en stoffen voor de uniformen te leveren, investeerde hij met zijn immense fortuin zwaar in de graanhandel, en zette
daartoe een firma op met graanschuiten in Noord-Afrika. Als er in Marseille
graanoverschotten waren die de prijs drukten liet hij zijn schepen naar havens
in Italië of Spanje varen, waar hij hogere prijzen kon bedingen.
Hij verdiende eveens grof geld met zijn
suikerplantages in Santa Domingo waar negerslaven door zweepslagen tot hogere productiviteit
werden aangezet. Hij heeft daar geen echt probleem mee want de negers behoren
tot een inferieur ras. In zijn Essais sur les
moeurs et lesprit des nations schrijft hij:
Enfin je vois des hommes
qui me paraissent supérieurs à ces nègres, comme ces nègres le sont aux singes,
et comme les singes le sont aux huîtres et aux autres animaux de cette espèce.
Later zal hij zijn geld voornamelijk beleggen in
lijfrenten. Hierbij leent hij, via tussenpersonen, tegen een woekerrente grote
sommen aan zijn adellijke vrienden en kennissen. Levenslang zal deze gladjanus
doen alsof hij de dood nabij is zodat men denkt dat hij vlug zal overlijden en
de lijfrente een goede zaak zal worden. Helaas voor hen, Voltaire zal stokoud
worden.
De verkiezing van Voltaire tot Academicien had opnieuw aanleiding
gegeven tot een bijzonder virulente lastercampagne tegen de kruiperige hoveling. Daarbovenop kwam nu nog dat een al te enthousiast gedicht over de
charmes van Mme de Pompadour natuurlijk geschreven in de hoop de koning te
vleien - bij diens echtgenote in het verkeerde keelgat was geschoten.
Toen Voltaire op een avond ook nog eens de medespelers
aan de kaarttafel van de koningin van valsspelen had beschuldigd, toen was de
maat vol en werd de kamerheer persona non grata in de koninklijke slaapkamer. Het
gerucht ging dat hij uit Parijs zou worden verbannen.
Voltaire wachtte daar niet op en verliet Versailles. Hij zou er nooit meer
terug keren. Hij vluchtte met zijn minnares, Emilie, naar het hof van de ex-koning van Polen, Stanislas, te Lunéville.
Lunéville was aanvankelijk een leuke tijd voor
Voltaire omdat zijn toneelstukken daar steeds opnieuw en enthousiast werden
opgevoerd. Hij kreeg bovendien nog altijd uitnodigingen van Frederik II van
Pruissen om hem in Potsdam te vervoegen, maar Emilie
verzette zich daartegen. Dat belette haar niet hartstochtelijk verliefd te
worden op Saint Lambert, een knappe militair aan het hof van Stanislas.
En op een avond gebeurt het onvermijdelijke : Voltaire
betrapt de geliefden in bed. De grote dichter roept en tiert en St Lambert,
zoals het hoort, stelt hem voor te duelleren bij dageraad. Maar Voltaire, een hazenhart, bedreven eerder met
de pen dan met de degen, besluit stante pede te vertrekken, naar Rijssel, waar
zijn geliefde nichtje woont, de weduwe Denis.
In de loop van de nacht kan Emilie hem
overtuigen toch te blijven. Besefte
hij dan niet - sprak ze hem toe besefte hij dan niet dat dat ze dit alles deed die vermoeiende fysieke
bed-oefeningen met St Lambert, dat ze dat enkel deed om zijn tere gezondheid te
beschermen? Hij wist toch wel hoe onstuimig ze was in bed? ze kon van hem, een invalide, toch niet eisen
aan haar onverzadigbare behoeften te voldoen? Was het dan niet beter die taak
over te laten aan een wederzijdse vriend?
Onze dappere held ging daar maar al te graag
op in en s anderendaags verontschuldigde hij zich bijna bij St Lambert, zo
blij was hij aan dat duel te ontkomen. Het gevolg van deze oefeningen was echter
dat Emilie zwanger werd van St Lambert. Op 43-jarige leeftijd wat in die tijd
zo goed als een doodvonnis betekende. En inderdaad, ze sterft in het kinderbed
op 10 september 1749. En Voltaire schrijft : Lunivers
a perdu la sublime Emilie.