In Thérèse
Philosophe, een van die pertinente romans uit de tijd van de Verlichting,
brengt een abbé de middag door in het bed van Madame C. Terwijl ze naderhand
nog wat uitrusten plaagt ze hem een beetje:
'Maar hoe staat het nu met de godsdienst, mijn beste? Die verbiedt ons zeer
beslist de vreugden van de wellust, behalve binnen de huwelijkse staat.'
'Ziet u, mijn lieve dame, antwoordt de abbé, dat is dus mijn sermoen wat betreft
de godsdienst. Het is de vrucht van twintig jaar observatie en nadenken. Ik heb
steeds getracht de waarheid te scheiden van de leugen, zoals de Rede ons dat
opdraagt. Daarom, zo geloof ik, zouden wij tot de conclusie moeten komen dat
het genot dat ons, lieve vriendin, zo teder verbindt, zuiver en schuldeloos is.
Garandeert niet de discretie waarmee wij ons daaraan wijden, dat het God noch
de mensen kwetst? Zonder die discretie, dat is waar, zouden dergelijke
genietingen een groot schandaal kunnen veroorzaken . ... Per slot van rekening
zou ons voorbeeld argeloze jonge zielen in verwarring kunnen brengen en hen
verleiden tot verwaarlozing van de plichten die ze tegenover de maatschappij
hebben.'
'Maar,' zo bracht Madame, daartegenin, 'als onze
genietingen zo schuldeloos zijn, wat ik graag wil geloven, waarom zouden wij
dan niet de hele wereld daarvan op de hoogte stellen? Wat is ertegen als wij de
gouden vruchten van de lust delen met onze naasten . ... Hebt u me zelf niet
telkens weer gezegd dat er geen hoger geluk voor de mens kan bestaan dan
anderen gelukkig maken?'
'Inderdaad heb ik dat gezegd, dierbare dame,' gaf de abbé toe. 'Maar dat
betekent toch niet dat wij het ordinaire volk dergelijke geheimen mogen
onthullen. Weet u niet dat de zinnen van die mensen zo grof zijn dat ze
misbruik maken van wat ons heilig voorkomt? Men mag hen niet vergelijken met
degenen die rationeel kunnen denken ... . Van de tienduizend mensen zijn er
nauwelijks twintig in staat tot logisch denken .... Dat is de reden waarom wij
voorzichtig moeten omgaan met onze ervaringen.'
Stof tot
nadenken...
Bron: Peter Sloterdijk, Kritik der zynischen Vernuft, 1984.
|