Over de
tetrade van bloed-manen die tijdens de jaren 2014 en 2015 vier maal gelijk
vielen met de Joodse feestdagen van Pesach en Sukkot, is in de jaren die daar
aan vooraf gingen, heel wat geschreven en gepubliceerd. Men verwees o.a. naar
de eerdere tetrade van de jaren 1949/1950 en van 1967/1968 in relatie tot de
nieuwe staat Israël. De indruk werd gewekt dat er in en rond Israël in 2014/2015
heel wat te gebeuren stond. Sommigen zagen de geprofeteerde Apocalyps in de Bijbel
een aanvang nemen. De profetie van Joël 2:31 stond te gebeuren.
Joël
2:28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat
leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen
dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op
de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen
geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis
en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En
het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal
worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE
gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen.
(NBG
1951 vertaling)
Het
citaat van de profeet Joël leert nochtans geen tetrade van
maansverduisteringen. Er staat geschreven: De zon zal veranderd worden in
duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt.
Een natuurlijke zonsverduistering valt per definitie samen met de nieuwe maan,
als de maan tussen de zon en de aarde staat. Een maansverduistering valt samen
met een volle maan, als de aarde tussen de zon en de maan staat.
De
profeet Joël spreekt echter over iets buitengewoons, iets dat niet 'natuurlijk'
is, iets 'bovennatuurlijks', een ingrijpen van God.
De
tetrade van 2014/2015 stond los van de eindtijdprofetie van de Joël. Op God s
tijd en op een dag die astronomisch niet te berekenen valt, zal deze profetie
pas uitkomen. Aan die Dag gaan trouwens heel wat dagen, tijden en tekenen
vooraf. Lees hierna een volgend relevant hoofdstuk van de profeet Joël:
Joël 3:1
Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer
Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, 2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar
het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake
van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid
hebben, terwijl zij mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen,
en een jongen gaven voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij
konden drinken. (NBG 1951 vertaling)
De
profeet Joël verwijst in geen een van de drie hoofdstukken van zijn Bijbelboek naar
een toen regerende koning in Israël of Juda, waarmee het optreden van de
profeet gedateerd zou kunnen worden. Heel opmerkelijk: de profeet Joël verwijst
ook nergens naar de grote mijlpalen in de Joodse geschiedenis: namelijk de
Babylonische ballingschap van 605 tot 535 v. Chr., noch naar de wereldwijde
ballingschap die volgde na het jaar 70 AD toen de Romeinen de stad Jeruzalem en
Tempel vernietigden, en de Joden in krijgsgevangenschap wegvoerden.
Het
onderwerp van het Bijbelboek Joël is uitsluitend: de dag des HEREN, of de
oordeelsdag. Het Boek is gericht aan het Juda van de eindtijd.
Joël 1:15
Wee die dag, want nabij is de dag des
HEREN; als een verwoesting komt hij van de Almachtige.
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem,
Het
hiervoor vermelde citaat uit Joël 3:1 werd niet vervuld in 1948 toen de
Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967 toen
Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd. Maar zal
pas vervuld worden in de tweede helft van een toekomstige zevenjarige eindtijdperiode, de zeventigste
jaarweek van de profeet Daniël.
In
november 1947 sprak de VN zich uit voor de deling van het Britse mandaatgebied
Palestina in een Joodse en een Arabische staat, en in het jaar daaropvolgend in
mei 1948 werd de staat Israël afgekondigd. De historische tetrade van
1949/1950 kwam hier te laat. Tenzij men bedenkt dat tussen de Joodse
feesten van Pesach en Sukkot in 1949 de VN-vredesconferentie te Lausanne
plaatsvond. De jonge staat Israël weigerde daar alle 700.000+ Arabische
vluchtelingen (vrouwen, kinderen, grijsaards) als gevolg van de
onafhankelijkheidsoorlog opnieuw binnen te laten. Het begin van veel miserie sindsdien
en een overtreding van de Thora (Exodus 22:21). Ik begrijp wel de
omstandigheden waar de jonge staat Israël zich in bevond, na het afslaan van de
binnenvallende Arabische legers tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van
1948/49. Het was een strijd op leven of dood geweest.
De
tetrade van 1967/1968 viel gedeeltelijk gelijk volgens profetische lijnen. In juni
1967 overwon Israël in zes dagen tijd een overweldigende Arabische coalitie en nam
alle Bijbelse gebieden in bezit met als hoofdprijs Oost-Jeruzalem en de
Tempelberg. De toenmalige regering van Israël had na de drie Arabische nee s
van Khartoem: geen erkenning geen onderhandelingen en - nooit vrede -, het verkregen gebied moeten
annexeren en de Arabische bevolking aldaar burgerrechten geven. De jonge staat
Israël koos een andere weg. Zes jaar later in 1973 volgde de Jom Kippoeroorlog.
Op hun heiligste feestdag, de grote verzoendag, een dag waarop ze veilig van
enige agressie hadden moeten zijn, werden ze door een gevaarlijke Egyptisch/Syrische
coalitie overvallen. Een offensief dat zij met veel moeite konden afslaan.
Men kan
stellen dat het vanaf 1967 definitief fout is gegaan en er sindsdien andere
wetmatigheden spelen die uiteindelijk zullen uitmonden in Jacob s benauwdheid,
de grote verdrukking, de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.
Aan het
einde van de zevenjarige eindtijdperiode, de dag des Heren, gaat het vervolg
van Joël 3:1 pas in vervulling:
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in
het lot van Juda en van Jeruzalem,
2 zal
Ik alle volken verzamelen en
afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik
zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van
mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij
mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven
voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken.
Dit
vers sluit aan bij het laatste Bijbelboek Openbaring of Apocalyps dat een
Nieuwtestamentisch profetisch Boek is, en het sluitstuk van alle Oudtestamentische
profetieën wat het herstel van de Joden betreft, nationaal en geestelijk in het
oude land der vaderen: Israël. Het dal van Josafat bij de profeet Joël is in
het Boek Openbaring, het gebied van Harmageddon. En de vermelding alle
volken; dat zijn in deze tijd de Verenigde Naties die aldus eens in de
toekomst naar het land Israël getrokken zullen worden.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015 ga ik
uitvoerig in op de chronologie vanaf Genesis tot de komst van Jezus Christus. Voor
wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Wanneer
we de Masoretische tekst van de Bijbel volgen kan men berekenen dat het vanaf Genesis
tot de inhuldiging van de Tempel van Salomo in het jaar 996 v. Chr.,
drieduizend jaar waren. Het is aldus eenvoudig te berekenen dat wanneer Salomo
rond het jaar duizend voor Christus leefde, het in totaal ongeveer zesduizend
(plus) jaar zijn vanaf de Schepping tot op heden. Een dwaasheid voor velen, maar
niettemin een chronologie die vanuit de Bijbel (Masoretische tekst) aangetoond
kan worden. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, appendix 5, verbind ik de Anno Mundi jaartelling met de westerse
kalender.
Daarnaast
hebben we de Griekse Septuagintvertaling van het Oude Testament daterend van de
derde eeuw voor Christus, die echter hogere jaartallen hanteert. Zo heeft de
Septuagint-LXX een totaal van 2242 jaar vanaf Adam tot de Grote Vloed in plaats
van de 1656 jaar van de Masoretische tekst. En vanaf de zondvloed of grote
vloed tot de geboorte van Abram heeft de Septuagint een totaal van 1172 jaar in
plaats van 352 jaar volgens de jaartallen van de Masoretische tekst. Er bestaan
aldus vraagtekens.
Mijn werk
TIJD en TIJDEN heb ik
chronologisch opgebouwd rond het fundament van de sabbat- en jubeljaartelling zoals
William Whiston, een vriend en tijdgenoot van Isaac Newton, het al in de achttiende
eeuw van onze jaartelling uitbracht. William Whiston heeft verder vooral
bekendheid gekregen door zijn voortreffelijke vertaling naar de Engelse taal
van de werken van Flavius Josephus.
Het
bijzondere aan zijn sabbat- en jubeljaartelling was zijn vaststelling dat in
het oude Israël de sabbatjaarcyclus vanaf haar instelling in 1443 v. Chr. met
de inbezitneming van Kanaän door de Israëlieten, altijd in één cyclus ononderbroken
voortging. Het Jubeljaar, het vijftigste jaar in deze cyclus, betekende geen
onderbreking maar begon in de maand Tishri (september/oktober) van het negenenveertigste
jaar van de sabbatjaarcyclus, en liep verder tot september/oktober van het
nieuwe jaar, waarin intussen al een nieuw sabbatjaar cyclus van zeven maal
zeven jaar begonnen was.
William
Whiston geeft in zijn werk tien verwijzingen naar historische sabbat- en
jubeljaren die vanuit de Bijbel, de Makkabeeënboeken en de werken van Flavius
Josephus geduid kunnen worden. Tegelijkertijd bevestigen deze historische
verankeringen de juistheid van Whiston s bevinding. In mijn werk Genesis
versus Egyptologie, 2009 voegde ik nog een elfde chronologische verankering
toe, die ik ontdekt had bij het uittekenen van mijn chronologische constructie
op millimeter papier. Het jubeljaar namelijk van 562/561 v. Chr., het jaar wanneer
de Babylonische koning Evil Merodach in zijn eerste regeringsjaar, na de dood
van zijn vader Nebukadnezar, koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste
jaar van zijn gevangenneming en ballingschap, uit zijn gevangenis bevrijdde. Dit
kon geen toeval zijn.
Naar
mijn weten maken weinig of geen chronologen vandaag gebruik van de wijze van
tellen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston en komen als een
gevolg hiervan tot geheel andere jaartallen wat betreft bijvoorbeeld het jaar
van de Exodus, de splitsing van het Rijk van Salomo, de val van Samaria, de
belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib, enz.
En wat
zelfs nog extra verwarring geeft, is wanneer sommigen met de foutieve verkregen
jaartallen uit het verleden het begin van het zevende millennium Anno Mundi
trachten te berekenen.
Dat de
datering van de Bijbelse geschiedenis zo moeilijk lijkt komt vooral voort door
de druk die er bestaat van de zijde van de orthodoxe Egyptologie en
Assyriologie; twee wetenschappen die in hun tijdsconstructies geen rekening met
de Bijbels-historische chronologie houden. Met mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de gefabriceerde jaartallen van de
koningen van Assyrië en Egypte aan de Bijbelse chronologische gegevens
aangepast.
Wat betreft de link nu naar de huidige tijd zijn het
de jubeljaren van William Whiston die de brug vormen. Het dertigste jubeljaar
sinds de instelling ervan viel in het jaar 27/28 AD. De gebeurtenissen zoals
beschreven in het Lucas evangelie hoofdstuk 4 met de Heer Jezus die in de
synagoge de profetie van Jesaja 61 citeerde en het aangename jaar des HEEREN
uitriep, dienen hier op de tijdsbalk geplaatst. De verdere geschiedenis is
algemeen bekend. De Joden van toen hebben Jezus van Nazareth als Messias
afgewezen. Veertig jaar later in 70 AD gingen zij voor een tweede maal in
ballingschap en werd de tempel te Jeruzalem voor een tweede maal vernietigd.
Een onveranderde toestand sindsdien van bijna tweeduizend jaar. Sinds 1948
kennen we het nationale herstel van de staat Israël en is er sindsdien de
verwachting bij velen zowel in het christendom als in het Jodendom dat het door
de HERE God beloofde herstel van alle dingen nabijgekomen is. Aan dit beloofde
herstel zijn echter voorwaarden verbonden.
En zo
komen we tot de invulling van de link tussen de Bijbelse geschiedenis, die
afgesloten werd in de periode 30/70 AD, tot de huidige tijd. Het is weer de
jubeljaartelling volgens Whiston, die ons de weg wijst. Het zeventigste
jubeljaar viel, wanneer we de wijze van tellen van William Whiston naar de
toekomst toe hanteren, in 1987-okt./1988-sept.
Het daaropvolgende 71ste jubeljaar staat genoteerd voor het jaar oct2036/sept2037 AD.
De Heer
Jezus Christus verkondigde met het Jubeljaar van 27/28 AD aan de Joden in de
synagoge te Nazareth dat de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 nu voor hun oren
vervuld was. Het antwoord van de Joden ter plaatse kunnen we lezen in Lucas 4:29
Zij stonden op en wierpen Hem de stad uit en voerden Hem tot aan de rand van
de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte te storten. 30 Maar
Hij ging midden tussen hen door en vertrok.
De Heer
Jezus werd afgewezen, of zoals het in het Johannesevangelie beschreven staat:
hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.
Het is
interessant om in dit beknopte artikel de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 volledig
te citeren aangezien de inhoud van de woorden van Jesaja aansluiten bij het
Jubeljaar zoals het beschreven staat in het Bijbelboek Leviticus.
Jesaja
61:1 De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij
heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te
verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en
voor gebondenen opening der gevangenis; 2 om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN
(hier stopte de Heer Jezus met voorlezen en
sloot de boekrol een tijdskloof inmiddels van bijna 2000 jaar)
en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, 3 om
over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En
men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des HEREN, tot
zijn verheerlijking. 4 Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het
verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin
liggen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op geslacht. 5 Vreemden zullen
gereed staan om voor u de kudden te weiden, vreemdelingen zullen uw akkerlieden
en uw wijngaardeniers zijn; 6 maar gij zult priesters des HEREN heten, dienaars
van onze God genoemd worden; gij zult het vermogen der volken genieten en u op
hun heerlijkheid beroemen. 7 In plaats van uw schande gewordt u dubbele
vergoeding en in plaats van smaad zullen zij jubelen over hun deel; zo zullen
zij dan in hun land dubbele vergoeding verkrijgen, blijvende vreugde zal hun
geworden. 8 Want Ik, de HERE, heb het
recht lief. Ik haat onrechtmatige roof, Ik zal hun stipt hun loon geven en een eeuwig verbond met hen sluiten. 9
En hun nageslacht zal onder de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te
midden der natiën; allen die hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht
zijn, dat de HERE gezegend heeft. 10 Ik verblijd mij zeer in de HERE, mijn ziel
juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met
de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die
zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich
met haar versierselen tooit. 11 Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en
een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here HERE gerechtigheid en lof
doen uitspruiten voor het oog van alle volken. (NBG Vertaling 1951)
Het beloofde
herstel van Israël (en via hen de hele schepping) zoals beschreven in Jesaja
hoofdstuk 61 vanaf vers 2 laat nog op zich wachten maar is een wetmatigheid die
ooit vervuld zal worden. De sleutel is Israël. We stellen echter vast dat na
het uitroepen van de staat Israël in mei 1948 de beloofde zegeningen verbonden
aan de sabbat en jubeljaren uitbleven. De vroege en late regen, die maakten
dat het land Israël van de oudheid zo vruchtbaar was, kwam in 1948 en daarna niet
terug. Integendeel, water en vooral het tekort aan water is een blijvend
probleem in de nieuwe staat Israël. De Israëli s zijn uiterst vindingrijk en
hebben een ingenieus irrigatiesysteem ontworpen waarbij water helemaal van in
het noorden uit het meer van Galilea tot in het zuiden in de Negev-woestijn en
elders geleid wordt en druppelsgewijs gebruikt. Prachtig en om bewonderend naar
te kijken, maar het blijft echter mensenwerk.
Zoeken
naar bijzondere gebeurtenissen in jubeljaren volgend op het jubeljaar van 27/28
AD leveren geen resultaat op. Het is het tijds-dal waarin dat de HERE God Zijn
EKKLESIA, Zijn Gemeente, uitroept en Israël voor het grootste gedeelte van deze
tussentijd in de diaspora leeft.
Toch
zijn er raakpunten in de tijd te vinden. Zulk een scharnierjaar naar mijn mening, was het jaar 1517 AD. In oktober van dat jaar ging in
Europa namelijk de reformatie van start met een moedige hervormer Maarten
Luther die zijn 95 stellingen tegen de aflatenleer van de Roomse Kerk, tegen de
deur van de kerk te Wittenberg nagelde. Iets heel opmerkelijk nu, en minder
bekend in het Westen, in datzelfde jaar 1517 veroverden de Turken namelijk Jeruzalem
op de Arabieren, en begon de Turkse periode van heersen over het van Joden
ontvolkte gebied van Israël. Toeval? Ik meen van niet. Vanaf de exodus uit
Egypte in 1483 v. Chr. waren er in
1517 AD 2999/3000 jaar verlopen. Wat
een opmerkelijk profetisch jaartal is. De Ottomanen of Turken zouden tot het
jaar 1917 over Jeruzalem heersen en
het gebied in een soort profetische winterslaap houden. In december 1917 zouden
de Britten tijdens de eerste wereldoorlog de stad en het gebied op de Turken
veroveren. Dit is exact een tijdsperiode van 400 jaar dat overeenkomt met sommige getallenperiodes die in de
Bijbel gehanteerd worden. Maar er is meer aan de hand dat lijkt op sturing van
Gods wege. In november 1947 stemde
de VN bij meerderheid tot splitsing van het Britse mandaatgebied Palestina in
een Joodse staat en een Arabische. De Arabieren stemden tegen maar de Joden
accepteerden de deling en proclameerden enkele maanden later hun staat. Tussen
1517 en 1947 zitten er 430 jaar wat weer
een bijzondere Bijbelse tijdsperiode is, die er ten tijde van het Oude
Testament zat tussen het geven van de belofte aan Abraham van een land en een
volk en het geven van de wet aan Mozes. Er is dus meer onder de zon dan menig
iemand zou vermoeden (of willen zien). Nog een opmerkelijke Bijbelse
tijdsperiode van 50 jaar ditmaal,
zit er tussen het eerste Zionistische congres van 1897, alwaar gepleit werd voor de oprichting van een Joods
thuisland, en het jaar 1947. Van het
jaar 1947 met de deling van Palestina door de VN, tot 1987, het begin van het zeventigste jubeljaar, waren het veertig
jaar, wat weer een herkenbare Bijbelse tijdsperiode is. Denk aan de periode van
veertig jaar dat de Israëlieten na de exodus en het geven van de Wet, in de
woestijn doorbrachten, als een gevolg van hun weigering het Beloofde land
binnen te trekken.
Het
aangename jaar des HEEREN brak echter in 1987
niet door. Geen een van de beloften verbonden aan het Jubeljaar ging op 3 oktober 1987 met de Grote Verzoendag
of Jom Kippoer, in vervulling.
Integendeel, diezelfde maand vond op zwarte maandag 19 oktober in New York een
beurscrash plaats dat het begin van een wereldwijde financiële crisis inluidde
die tot op vandaag nazindert. En twee maanden later begon er een Arabische
volksopstand in Gaza, Judea en Samaria tegen het Israëlische militaire bestuur,
een opstand die manu militari door Israël de kop werd ingedrukt.
Men is
al eens in de verleiding om op basis van de eerder beschreven scharniermomenten
in de tijd berekeningen naar de toekomst toe te maken. Dit is een oefening die
menigeen al eens gemaakt heeft en in de media gelanceerd. De periode van de tetrade van bloed-manen van 2014/2015 ligt nu achter
ons en is een goed voorbeeld van zulke pogingen tot berekenen van het begin
van de Apocalyps.
Een
volgend opmerkelijk toekomstig jaartal is het jaar 2017. Op basis van de
telling van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston is het jaar van de
exodus te berekenen in 1483 v. Chr. We zagen eerder al dat het 3000 jaar waren
tot het jaar 1517 met de heerserswissel over Jeruzalem. In datzelfde jaar begon
in het christelijke Europa de Reformatie.
In 2017
zal het 500 jaar geleden zijn dat de Reformatie begon en is het 3500 geleden dat de Exodus plaatsvond.
Wat de berekening/optelling van de voor Christus-jaartallen betreft, moeten we
rekening houden dat het jaar nul niet bestaat, en we bij de optelling van 1483
plus 1517 één jaar moeten aftrekken. Het zal dus met Pesach anno 2018 pas zijn
dat het 3500 jaar terug tot de exodus is. In 2018 zal het nationaal herstelde
Israël ook zijn zeventigjarig bestaan vieren. Zal dit jaar iets bijzonders te
zien geven? Ik weet het niet. Wat de wederkomst van Christus in de tussen-tijd wederhoudt, zijn
wetmatigheden zoals de vrije wil van de mens in het aannemen of afwijzen van de
HERE God, het ingaan van de volheid der heidenen, en de maat der zonde.
Wat dit laatste betreft is er een
voorbeeld in het Oude Testament over een
uitstel van oordeel. In het tweede jaar na de exodus trokken de Israëlieten
onder leiding van Mozes, van de berg Gods op naar het Beloofde Land. Twaalf
verspieders werden daarna aan de grens uitgezonden. Dit is
een geschiedenis die algemeen bekend is. De twaalf verspieders verkennen
gedurende veertig dagen het land, komen terug met druiventrossen die ze amper
kunnen dragen, bevestigen dat het een land van melk en honing is, kortom een
vruchtbaar land van overvloed. Maar tien van de twaalf verspieders overtuigen
het volk dat het land onneembaar is vanwege de sterkte van de inwoners. Met
zekerheid zouden zij ten onder gaan moesten ze trachten het land in te nemen.
Het zijn alleen Jozua en Kaleb die geloof hebben en het land willen
binnentrekken. Het volk echter laat zich overtuigen door de tien ongehoorzame
verspieders en weigert binnen te trekken. Het resultaat is dat alle volwassenen
van twintig jaar en daarboven gedoemd worden in de woestijn aan de rand van het
Beloofde Land te verblijven, tot zij daar allen gestorven zijn (Numeri
14:28-35). De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb, achtendertig jaar
later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.
Tegelijkertijd betekende de ongehoorzaamheid van de
Israëlieten een uitstel van oordeel over
de Amorieten en de andere bewoners van het land Kanaän. De maat van hun zonde
was nochtans vol.
Genesis 15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet
voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en
zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch
Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij
uittrekken met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij
zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de
ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. 17 En het
geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een
rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. 18 Ten zelfden
dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit
land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier
Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en
den Fereziet, en de Refaieten, 21 En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den
Girgaziet, en den Jebusiet.
De tijd was in 1482 v. Chr. rijp voor hun verwijdering
uit het land, maar als een gevolg van Israëls ongeloof kregen zij achtendertig jaar respijt, uitstel van
executie. Mozes behoorde tot het vierde geslacht. Hij ging terug tot op Levi,
een van de twaalf zonen van Jakob/Israël.
Misschien kunnen we in het licht van deze geschiedenis
de lijn doortrekken naar het moderne Israël en de Arabische buurlanden. Wel
moet ik opmerken dat de Arabieren vandaag, geen Amorieten of Amalekieten zijn,
maar ook Semieten die in de lijn van de aartsvader Sem hun oorsprong
terugvinden. Op hen rusten uiteindelijk ook beloften van herstel in het komende
Messiaanse Vrederijk. Zie o.a. het artikel van 18-06-2015 op dit blog i.v.m. Egypte, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2731643
Zij zijn wel sinds de dagen van Ismaël tegenstanders
van Israël en betwisten het recht op het Beloofde Land. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De
Assyriërs en Abraham, blz. 47-58.
Bij het
prille begin van de Ekklesia in het jaar 30 AD vroegen de discipelen naar de
tijd van het herstel van alle dingen en het antwoord van de Heiland was het
volgende:
Handelingen
1: 6
Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd (30 AD)
het koningschap voor Israël? 7 Hij
zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten,
waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult
kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn
getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste
der aarde.
Het was
niet de zaak van de EKKLESIA om de tijden of gelegenheden te berekenen
wanneer God zijn oud-verbondsvolk Israël geestelijk en nationaal in het oude
land der vaderen zal herstellen.
En
later zal de apostel Paulus in zijn twee Thessalonicenzenbrieven in dezelfde
zin waarschuwen:
2
Thessalonicenzen 2:1 Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de
komst van [onze] Here Jezus Christus en
onze vereniging met Hem, 2 dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in
onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking,
hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren
(reeds) aanbrak. (NBG Vertaling)
Aan de
wederkomst van de Heer Jezus Christus gaan zoals bij de geboorte van een kind
weeën vooraf (Matteüs 24:8). De tijd voor de geboorte van een kind kan men
vanaf de bevruchting schatten op ongeveer negen maanden. Gaat men voorbij negen
maanden spreekt men in mensentaal van een ezels-dracht. Zo zal het naar mijn
mening ook zijn met de periode die vooraf gaat aan de tweede komst van
Christus. De weeën zijn alleen een indicator, dat het nabij tot zeer nabij is.
En sommige hevige weeën die er op lijken te wijzen dat het nu snel te gebeuren
staat, kunnen daarna ook weer een uitstel kennen.
Het
zevende millennium sinds de Schepping zijn we binnengegaan in oktober 2005 AD
en dit wanneer we aannemen dat de Masoretische tekst van onze Bijbel met haar
jaartallen, de correcte is en we de jubeljaartelling volgens William Whiston
volgen. Een wijze van sabbat- en jubeljaartelling die via elf historische
verankeringen van de eerste tot de zesde eeuw voor Christus op de tijdsbalk
verankerd is en aldus bewezen. Het antwoord op de vraag waarom het vrederijk
met de komst van de Messias niet is doorgebroken in 1987 ligt bij de
wetmatigheden die de Bijbelse toekomstprofetieën inhouden. Het aanbod, de
uitkomst, werd Israël in de periode 1947/1967 aangeboden en het was aan hen om
hier naar te handelen. Na 1967 is het definitief fout gelopen en als een gevolg
van diezelfde wetmatigheden die we in het profetische woord vinden wordt nu een
andere piste die naar het herstel aller dingen (zie Handelingen 3:12-21),
gevolgd. Daarom meen ik dat we opnieuw in een bijzondere profetische tijdskloof
terecht gekomen zijn, en het rekenen met bepaalde tijdsperioden geen concrete
data opleveren.
Hierna
een citaat van de profeet Hosea dat in een notendop God s weg met hen
schildert, hoe Hij met zijn oude Verbondsvolk uiteindelijk tot Zijn doel zal
komen.
Hosea
5: 14
Want Ik ben als een leeuw voor Efraïm, en als een jonge leeuw voor het huis van
Juda. Ik, Ik zal verscheuren en heengaan; 15 Ik zal wegnemen, zonder dat iemand
redden kan. Ik zal heengaan (30 AD Hemelvaart Messias), Ik
wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en
mijn aangezicht zoeken; wanneer het hun bang te moede is, zullen zij
verlangend naar Mij uitzien. 6:1 Komt, laat ons wederkeren tot de HERE! Want
Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons
verbinden. 2 Hij zal ons na twee
dagen doen herleven (20?? AD), ten
derden dage (het Messiaanse Vrederijk) zal Hij ons oprichten,
en wij zullen leven voor zijn aangezicht. 3 Ja, wij willen de HERE kennen,
ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dagenraad is zijn opgang. Dan komt
Hij tot ons als de regen, als de late regen, die het land besproeit.
Wanneer
we één dag als een periode van duizend jaar willen herkennen dan leert dit
Schriftgedeelte dat na een periode
van tweeduizend jaar van verdrukking, Israël opnieuw hersteld zal worden. De
derde dag is dan de periode van duizend jaar die we in het boek Openbaring
vinden wanneer we dit boek in zijn geheel als profetie willen herkennen. Het is
de periode van het Messiaanse Vrederijk waar de profeten uit het Oude Testament
over gesproken hebben. Daarna pas volgt het volledige herstel van alle dingen
en begint de eeuwigheid.
Het
voorgaande moet duidelijk maken dat men geen berekeningen kan maken naar het
uur, dag, maand en/of jaar van de wederkomt van Christus. Dat is uitsluitend in
God s hand. Hij is soeverein. Ieder kind van God mag wel van één ding
overtuigd zijn: God heeft alles onder controle.
Ik hoop
dat ik met mijn bijdrage niet toevoeg aan de verwarring die er over dit thema
bestaat, maar dat het een aanvulling mag zijn. Ik studeer en schrijf alleen
maar naar de mate van de genade die mij gegeven is (Efeze 4:7).
want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkerenâ¦
Het
feit dat we stoffelijk zijn en uiteindelijk over een leeftijdsspan heen, tot
stof wederkeren, maakt dat we ook een mensenleven van de geboorte tot het
sterven chronologisch op een tijdsbalk kunnen uittekenen. De Bijbel geeft de
mens in Psalm 90, een leeftijdsspan van zeventig tot tachtig jaar, afhankelijk
of we zeer sterk zijn of niet. We weten allen dat hierop uitzonderingen
mogelijk zijn. Boeiend het dat Mozes de auteur van Psalm 90 is, en aldus deze
psalm ongeveer 3500 jaar oud is. Maar vooral verbazend vanwege de opgegeven
leeftijdsspan van zeventig tot tachtig jaar, een levensspan die in het Westen pas
in de twintigste eeuw als een gemiddelde, bereikt werd. De voedings- en
reinigings-wetten van Mozes zullen zeker in het oude Israël ook hun rol
gespeeld hebben.
Psalm
90:1 Een gebed van Mozes, den man Gods. HEERE! Gij zijt ons geweest een Toevlucht van
geslacht tot geslacht. 2 Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de
wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. 3 Gij doet den mens wederkeren tot
verbrijzeling, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen! 4 Want duizend
jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als
een nachtwaak. 5 Gij overstroomt hen; zij zijn gelijk een slaap; in den
morgenstond zijn zij gelijk het gras, dat verandert; 6 In den morgenstond
bloeit het, en het verandert; des avonds wordt het afgesneden, en het verdort.
7 Want wij vergaan door Uw toorn; en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt.
8 Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht
Uws aanschijns. 9 Want al onze dagen gaan henen door Uw verbolgenheid; wij
brengen onze jaren door als een gedachte.
10 Aangaande de dagen
onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zo wij zeer sterk zijn, tachtig
jaren; en het uitnemendste van die is moeite
en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen.
11 Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid, naardat
Gij te vrezen zijt? 12 Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart
bekomen. 13 Keer weder, HEERE! tot
hoe lange? en het berouwe U over Uw knechten. 14 Verzadig ons in den
morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in
al onze dagen. 15 Verblijd ons naar de dagen, in dewelke Gij ons gedrukt hebt,
naar de jaren, in dewelke wij het kwaad gezien hebben. 16 Laat Uw werk aan Uw
knechten gezien worden, en Uw heerlijkheid over hun kinderen. 17 En de
liefelijkheid des HEEREN, onzes Gods; zij over ons; en bevestig Gij het werk
onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat. (Statenvertaling)
De
vermelde zeventig tot tachtig jaar als leeftijdsspan kan ook volgens de Bijbel
verder in belangrijke ontwikkelingsfasen ingedeeld worden. Ook op geestelijk
gebied:
1
Johannes 2:12 Ik schrijf u, kinderkens,
want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. 13 Ik schrijf u, vaders! want gij hebt Hem gekend, Die
van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen,
want gij hebt den boze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den
Vader gekend. (Statenvertaling)
We beginnen
(zowel geestelijk als lichamelijk) als kind, vervolgens groeien we naar
jongeling toe en daarna het ouderschap. Het getal zeven valt in deze fase van
ontwikkeling op. In het Oude Testament werd men voor zijn daden
verantwoordelijk gesteld vanaf het eenentwintigste levensjaar (20-plus). Dat
merken we in de Exodusgeschiedenis waar alle van het Israëlitische geslacht, van
ouder dan twintig jaar, die weigerden het Beloofde Land binnen te trekken,
veroordeeld werden tot veertig jaar in de wildernis en daar ook aan hun einde
kwamen.
De
beschreven leeftijdsspan van de mens, die overigens getekend is door moeite en
verdriet, eindigt volgens Psalm 90:3 in de verbrijzeling van het lichaam.
De dood
is over de mens en de schepping gaan heersen vanaf Genesis 3:17 zo zij het
aardrijk om uwentwil vervloekt; en met
smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. 18 Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en
gij zult het kruid des velds eten. 19 In
het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde
wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult
tot stof wederkeren.
Dit
alles als een gevolg van het oordeel over de rebellie van de eerste mensen. Een
oordeel dat van generatie op generatie aanhoudt (Romeinen 5:12).
Doornen
en distels brengt de vervloekte aarde sindsdien voort (Genesis 3:17:19), en het
sterven heerst over alles. De Schepping is dienstbaar aan de vergankelijkheid
geworden, en kreunt zoals in een barensnood, in al haar delen (Romeinen
8:20-23).
Het
Bijbelboek Prediker hoofdstuk twaalf beschrijft in detail het aftakelingsproces
dat zich al heel vroeg in een mensenleven inzet met uiteindelijk in vers zeven,
de beschreven dood. Wat de mens onderscheidt van de dieren en de rest van de
schepping, is dat bij zijn of haar dood, zijn/haar levensadem wederkeert tot
God, die hem geschonken heeft.
Prediker
12:7 en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest
wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.
Prediker
3:19 Want het lot der mensenkinderen is gelijk het lot der dieren, ja,
eenzelfde lot treft hen: gelijk dezen sterven, zo sterven genen, en allen
hebben enerlei adem, waarbij de mens niets voor heeft boven de dieren; want alles is ijdelheid, 20 alles gaat naar
één plaats, alles is geworden uit stof,
en alles keert weder tot stof. 21 Wie bemerkt, dat de adem der
mensenkinderen opstijgt naar boven en dat de adem der dieren neerdaalt naar
beneden in de aarde? (NBG Vertaling 1951)
Hierna
het Bijbelgedeelte uit het boek Prediker dat in detail het aftakelingsproces
beschrijft. Ik heb tussen haakjes de Bijbelse beeldspraak verduidelijkt.
Prediker
12:1 Gedenk
dan uw Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan gij zegt: Ik heb
daarin geen behagen; 2 voordat
de zon verduisterd wordt evenals het licht en de maan en de sterren en de
wolken na de regen wederkeren; 3 op de dag, dat de wachters (de
armen) van het huis (het lichaam) beven en de sterke mannen (de benen)
zich krommen, en de maalsters (de tanden) ophouden, omdat haar aantal
gering geworden is, en zij, die uit de vensters (de ogen) zien, hun
glans verliezen (staar), 4 en de deuren (de oren) naar de straat
gesloten worden; als het geluid van de molen verzwakt, en de stem hoog wordt
als die van een vogel en alle tonen gedempt worden; 5 op de dag, dat men
ook vreest voor de hoogte, en er verschrikkingen op de weg zijn (insomnia), de
amandelboom (witte haren) bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de
kapperbes niet meer helpt (seks) want de mens gaat naar zijn eeuwig huis
en de rouwklagers gaan rond op de straat ; 6 voordat het zilveren
koord (ruggengraat) losgemaakt en de gouden lamp (de schedel)
verbroken wordt; voordat de kruik bij de bron verbrijzeld en het
scheprad in de put verbroken wordt (falen van het hart), 7 en het stof wederkeert tot de aarde,
zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken
heeft.
Dit
beschreven dienstbaar zijn aan de vergankelijkheid is voor alle mensen van alle
generaties van zowel verleden als heden gelijk. Dit zowel voor gelovigen als
voor niet-gelovigen, andersgelovigen, binnen het verbond, buiten het verbond,
enzoverder, allen worden getroffen en er is geen uitzondering.
De
aarde is sinds de eerste rebellie van de mens door de Schepper aan de
vruchteloosheid onderworpen (Romeinen 8:20), leert Paulus in het Nieuwe
Testament.
Paulus
ondervond in zijn eigen lichaam de eerdere beschrijving van het verval van de
mens. In zijn brief aan de Galaten lezen we in hoofdstuk 4 vers twaalf, dat hij
ziek geworden was. Het was vermoedelijk een oogkwaal, zoals we kunnen opmaken
uit Galaten 4:15 en Galaten 6:11:
Galaten 4:12 Weest zoals ik, bid ik u, broeders, omdat
ook ik ben zoals gij. Gij hebt mij in geen enkel opzicht verongelijkt.
13 Ja, gij weet, dat ik aan u de eerste maal, omdat ik ziek geworden was, het evangelie verkondigd heb,
14 en toch hebt gij de verzoeking,
die er voor u in mijn lichamelijke toestand gelegen was, niet als iets
verachtelijks beschouwd of ertegen gespuwd, maar gij hebt mij ontvangen als een
bode Gods, (ja), als Christus Jezus. 15 Gij hebt u toen gelukkig geprezen;
wat is daarvan over? Want ik kan van u getuigen, dat gij, ware het mogelijk
geweest, uw ogen uitgerukt en ze mij
gegeven zoudt hebben.
Aan de Korintiërs schreef Paulus
(2 Korintiërs 12:7-10) dat hem een doorn in het vlees gegeven was, een angel
die hem lichamelijk zwak maakte,waar hij onder gebukt ging.
Driemaal had hij God gebeden die angel weg te nemen, maar vergeefs. Mijn
genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid,
was het antwoord van God op Paulus gebed om genezing.
Ook andere kon Paulus niet altijd helpen. Aan Timoteüs,
zijn vriend en mede-evangelist, die aan gedurige maagongesteldheden leed
schreef Paulus (1 Timoteüs 5:23) als recept voor zijn maag, dat hij niet alleen
water zou drinken, maar ook een beetje wijn.
In de tweede brief aan Timoteüs (2 Tim. 4:20) schrijft
Paulus dat hij een medewerker met de naam Trofimus te Milete, ziek zijnde had
moeten achterlaten.
Aan de
Filippenzen schrijft Paulus in zijn brief aan hen over Epafroditus, een
medestrijder en afgevaardigde van Paulus, dat deze doodziek was geweest, maar
dat God Zich over hem ontfermd had.
Filippenzen
2:25 Maar ik achtte het noodzakelijk, Epafroditus
tot u te zenden, mijn broeder en medearbeider en medestrijder, die uw
afgevaardigde was om mij te helpen in hetgeen ik nodig had. 26 Immers, hij was
vol verlangen naar u allen en ook in zorg, omdat gij gehoord hadt, dat hij ziek was. 27 Hij is ook ziek geweest, de dood nabij,
maar God heeft Zich over hem ontfermd, en niet alleen over hem, maar ook
over mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben. 28 Ik zend hem dan
met te meer spoed, opdat gij, als gij hem ziet, u weer verblijden moogt en ik
minder zorg moge hebben.
Vers 27
geeft vandaag hoop aangezien we mogen weten dat God in deze tijd, de huidige
bedeling van de genade, zich wil ontfermen.
Alhoewel
er toch een groot onderscheid is met de toestand tijdens de bedeling onder de
Wet. Aan het oude Israël dat als natie met de Exodus in 1483 v. Chr. uit
Egypte getrokken was, was de belofte gegeven dat zij vrij van ziekten
zouden zijn, indien zij de Wet zouden onderhouden.
Exodus
15:26 En (Mozes) zeide: Is het, dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult,
en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt
al Zijn inzettingen; zo zal Ik geen van
de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de
HEERE, uw Heelmeester!
De
troost die Paulus, de apostel der heidenen, aan de Romeinen onder de huidige
bedeling, doorgeeft is de volgende:
Romeinen
8:18 Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd
niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. 19
Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods.
Het
openbaar worden van de zonen Gods, gebeurt bij de (tweede) komst van Jezus
Christus. Het is de in de Bijbel beloofde opstanding. Een opstanding die in
chronologische etappes gebeuren zal. Eerst de Christus, vervolgens de Ekklesia (1
Korintiërs 15:20-28), vervolgens Israël en de volken (Daniël 12:2, 3 en 13).
Het is
de troost van de tweede komst van Christus, en de daarmee gepaard gaande
opstanding van de Ekklesia, die Paulus aan de Thessalonicenzen doorgaf, wanneer
zij geliefden aan de dood, aan de verbrijzeling, moesten afgeven.
1
Thessalonicenzen 4:14 Want indien wij geloven, dat
Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, weder brengen met Hem. 15
Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend
overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen,
die ontslapen zijn. 16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des
archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen
eerst opstaan; 17 Daarna wij,
die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en
alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. 18 Zo dan, vertroost elkander met
deze woorden. (NBG Vertaling 1951)
Het
begrijpen van de Romeinenbrief hoofdstuk 8 kan ook vandaag als een troost en
berusting werken wanneer men zelf (of geliefden) getroffen wordt door de eerder
in Psalm 90 beschreven moeite en verdriet eindigend in de verbrijzeling van het
lichaam.
De
Romeinenbrief heeft het over het lijden van de tegenwoordige tijd. Dit lijden
is gelijk voor gelovigen en niet-gelovigen. Alle zijn aan de dienstbaarheid aan
de vergankelijkheid onderworpen. De schepping zucht en is als in barensnood.
Romeinen
8:20 Want de
schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om
(de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in hope echter, omdat
ook de schepping zelf van de
dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid
van de heerlijkheid der kinderen Gods. 22 Want wij weten, dat tot nu toe de
ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. 23 En niet alleen
zij, maar ook wij zelf, [wij,] die
de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten
bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons
lichaam.
De
enige hoop voor de van ouds rebellerende mens is het aannemen van Jezus
Christus als Heer en Heiland, en de verwachting van Zijn (weder)komst als de
Losser die alles hersteld.
Filippenzen
3:20 Want wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen,
waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, 21 die ons vernederd lichaam veranderen zal,
zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht,
waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen
Romeinen
8:24 Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen
hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? 25 Indien wij echter hopen op
hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding. 26 En evenzo komt de
Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar
behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.
27 En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij
namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit. 28 Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen,
die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. 29 Want die
Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot
gelijkvormigheid aan het beeld zijns
Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; 30 en die Hij
tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft,
dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen
heeft Hij ook verheerlijkt. 31 Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als
God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? 32 Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen
Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet
alle dingen schenken? 33 Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het,
die rechtvaardigt; 34 wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat
meer is, de opgewekte, die ter
rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit. 35 Wie zal ons scheiden van de
liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of
naaktheid, of gevaar, of het zwaard? 36 Gelijk geschreven staat: Om Uwentwil
worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen.
37 Maar
in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad.
38 Want ik ben verzekerd, dat noch
dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch
krachten, 39 noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen
scheiden van de liefde Gods, welke
is in Christus Jezus, onze Here. (NBG Vertaling 1951)
In de
vierde eeuw na Christus tijdens de regeerperiode van Keizer Constantijn werd in
het zuiden van de hedendaagse Sinaïwoestijn op de plaats waar men meende dat
Mozes de Tien Geboden in ontvangst nam, een klooster gebouwd. Tot in de
twintigste eeuw zou men zonder meer aannemen dat deze plaats en berg ook de
berg Gods was, zoals in de Bijbel beschreven. Een beetje Bijbelstudie maakt
echter al snel duidelijk dat men voorbarig voor deze locatie gekozen heeft.
Galaten
4: 21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de
wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de
slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees
verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een
diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is
Hagar. 25 Het (woord) Hagar betekent
de berg Sinaï in Arabië. Het staat
op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in
slavernij.(NBG Vertaling 1951)
De
apostel Paulus plaatst de berg Sinaï duidelijk en gezaghebbend in Arabië en wijst
zelfs de locatie van de berg aan: namelijk Hagar. Een naam die Sinaï betekent.
Hij doet dit bij het doorgeven van een geestelijke les via het wijzen op twee
bedelingen in de Heilsgeschiedenis, de bedeling van de Wet namelijk, die
voorafging aan de huidige bedeling van de genade (Gal. 5:5). Maar laat ons bij
Sinaï blijven.
In mijn
werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk:
de ligging van de berg Gods in Arabië, blz. 113-120, wees ik op een studie van Howard Blum (The Gold of Exodus, The Discovery
of The Most Sacred Place on Earth, 1998). Deze onderzoeker identificeert overtuigend
de berg Jabal al Lawz in Saoedi Arabië met de Bijbelse Sinaï.
Wanneer
men een Bijbelse encyclopedie openslaat en men zoekt het woord Sinaï op, dan
blijkt dat meerdere locaties in aanmerking komen en eerlijkheidshalve vermeldt
men er telkens bij dat een en ander nog niet duidelijk is. Hetzelfde commentaar
kan men lezen bij het opzoeken van andere relevante plaatsnamen in verband met
de exodusroute zoals Teman, Paran, Seïr, Hazeroth, Etham, Shur, Horeb en Sinaï.
Dit betekent echter wel dat de weg voor verder onderzoek, openligt.
Ik laat
me leiden door wat Paulus leert betreffende de locatie van de berg Gods en de
bedoeling van dit artikel is om een en ander vanuit de andere Bijbelboeken zoals
Numeri, Deuteronomium, Habakuk, 1 Koningen en Galaten te laten bevestigen.
Vooreerst is het belangrijk om te zien welk gebied Paulus bedoelde wanneer hij
het over Arabië heeft. Het Arabië van Paulus tijd was het koninkrijk der
Nabateeërs. Een koninkrijk dat zich uitstrekte over de huidige landen: Jordanië
en het noordwesten van Saoedi-Arabië. De huidige plaats Hegra zou mogelijk in
verband met het Bijbelse Hagar kunnen verbonden worden? Het Arabische Hegra is
dan hetzelfde als het Griekse Hagar, de taal waarin Paulus zijn brieven
schreef.
Maar
ook andere Bijbelboeken wijzen de weg naar Arabië, waar de berg Gods gezocht
moet worden.
Habakuk 3:1 Het gebed van
Habakuk, de profeet. Op Sigjonot. 2 HERE, ik heb de tijding aangaande U
vernomen, ik ben, HERE, met vreze voor uw werk vervuld; roep het in het leven
in de loop der jaren, maak het openbaar in de loop der jaren; gedenk in de
toorn aan ontfermen! 3 God komt van
Teman en de Heilige van het gebergte Paran. Sela Zijn majesteit bedekt de
hemelen, en de aarde is vol van zijn lof. 4 Er is een glans als van zonlicht,
lichtstralen heeft Hij aan zijn zijde en daar is het omhulsel zijner kracht. 5
Voor Hem uit gaat de pest en koortsgloed volgt Hem op de voet. 6 Hij staat en
doet de aarde schudden; Hij ziet rond en doet de volken van schrik opspringen,
de aloude bergen liggen verpletterd, de eeuwige heuvelen zinken ineen; de
eeuwenoude wegen zijn zijne.
God komt van Teman en de Heilige van het
gebergte Paran, was al geschiedenis in de dagen van de profeet
Habakuk en verwijst naar het optreden van de HERE God bij de verlossing van
Zijn volk uit Egypte. Het hierna volgende Bijbelcitaat bevestigt dit:
Deuteronomium 33:1 Dit
is de zegen, waarmede Mozes, de man Gods, de Israëlieten vóór zijn sterven
gezegend heeft. 2 Hij zeide: De HERE is
gekomen van Sinaï en over hen opgegaan uit Seïr; Hij is in lichtglans
verschenen van het gebergte Paran en gekomen uit het midden van heilige
tienduizenden; aan zijn rechterzijde zagen zij een brandend vuur.
Wanneer
we Deuteronomium hoofdstuk 33 als gids gebruiken vanaf de berg Sinaï in Arabië
en de weg terug naar Egypte nemen, komen we eerst in Seïr en daarna over het
gebergte Paran aan de Egyptische grens. Seïr bevond zich in het dal van het
Seïr-gebergte, op een hedendaagse kaart wordt dit nu Shera in Jordanië genoemd.
Shera is tegenwoordig vooral bekend vanwege de Nabateese oudheidstad Petra die
daar uit de roze gekleurde zandstenen rotsen is gehouwen.
De berg
Jabal al Lawz is de meest logische keuze voor de hierboven beschreven route. Dit
is één manier ter uitstippeling van de genomen reisroute door de Israëlieten.
In het
Bijbelboek Numeri vinden we alle stopplaatsen of pleisterplaatsen van de
Israëlieten vanaf hun vertrek in Egypte tot aan Sinaï en veertig jaar later hun
reis naar het Beloofde Land. Ik heb in de Bijbeltekst bij de pleisterplaatsen
de getallen van één tot twaalf tussen ronde haakjes aangebracht.
Numeri
33:1 Dit zijn de pleisterplaatsen der Israëlieten, die uit het land Egypte
uitgetrokken waren naar hun legerscharen onder leiding van Mozes en Aäron; 2
Mozes namelijk beschreef hun tochten van pleisterplaats tot pleisterplaats naar
het bevel des HEREN; en dit zijn hun pleisterplaatsen op hun tochten. 3 Zij
braken op van Rameses in de eerste maand, op de vijftiende dag der eerste
maand; daags na het Pascha trokken de Israëlieten uit door een opgeheven hand,
voor de ogen van alle Egyptenaren, 4 terwijl de Egyptenaren bezig waren degenen
te begraven, die de HERE onder hen geslagen had, alle eerstgeborenen; de HERE
toch had aan hun goden strafgerichten geoefend. 5 De Israëlieten dan braken op
van Rameses (1) en legerden zich te Sukkot (2). 6 Zij braken op van Sukkot
en legerden zich te Etam (3), dat
aan de rand der woestijn ligt. 7 Zij braken op van Etam en keerden weder naar Pi-Hachirot (4), dat tegenover
Baäl-Sefon ligt, en zij legerden zich tegenover Migdol. 8 Zij braken op van
Pi-Hachirot en gingen midden door de zee naar de woestijn, en zij gingen drie
dagreizen ver door de woestijn van Etam en legerden zich te Mara (5). 9 Zij braken op van Mara en
kwamen te Elim (6); te Elim nu waren
twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen; daar legerden zij zich. 10 Zij
braken op van Elim en legerden zich aan de
Schelfzee(7). 11 Zij braken op
van de Schelfzee en legerden zich in de
woestijn Sin(8). 12 Zij braken
op van de woestijn Sin en legerden zich te Dofka
(9). 13 Zij braken op van Dofka en legerden zich te Alus (10). 14 Zij braken op van Alus en legerden zich te Refidim (11), waar voor het volk geen
water was om te drinken. 15 Zij braken op van Refidim en legerden zich in de
woestijn Sinai (12).
Herinner
nu dat een degelijke Bijbelse encyclopedie bij alle hierboven vernoemde
plaatsen een vraagteken plaatst. Zelfs over de ligging van vertrekplaats in
Egypte de plaats Rameses of Raämses, wordt gediscuteerd. Meerdere onderzoekers
identificeren namelijk de Bijbelse stad Rameses met het hedendaagse Qantir, en
dit als een gevolg van hun voor waarheid houden van de gehanteerde Sothis-kalender
door de orthodoxe Egyptologie, met als resultaat farao Ramses II van de negentiende
dynastie als de farao van de Exodus.
De
Bijbel plaatst het vertrekpunt van de Exodus bij de plaats Rameses nabij Zoan, het Egyptische Tanis van de
oudheid. Zie Psalm 74:12 Ten
aanschouwen van hun vaderen deed Hij wonderen in het land Egypte, het veld van
Zoan; .
De tweede
stopplaats was te Sukkot, een plaats
halverwege de huidige Sinaïwoestijn, in. De volgende stopplaats van de
Israëlieten was Etham aan het
noorden van de golf van Akaba. Het is in deze regio dat het Egyptische leger
zijn einde vond wanneer zij de Israëlieten achtervolgden. Het is vanaf Etam dat
de reis naar Arabië begon. De eerste woestijn waar de Israëlieten door moesten
gaven ze de naam: de woestijn van Shur en/of Etham. Het is dezelfde regio waar
koning Saul met zijn leger vijfhonderd jaar later langs trok in zijn strijd
tegen Amalek. Saul trok toen vanuit Telaïm nabij Jericho de Jordaan over en
vervolgens langs de zogenaamde koninklijke weg naar het zuiden, in de richting
van Petra waar in de nabijheid de stad van Amalek lag. De woestijn van Shur is
te plaatsen aan de beide zijden van de hedendaagse golf van Akaba. De naam Shur
staat voor muur wat verwijst naar de bergketen aan beide zijden van de golf. De
volgende pleisterplaats is Mara dat een Hebreeuws woord is en de betekenis van
bitter heeft vanwege de kwaliteit van het water aldaar. De Israëlieten
bereikten deze plaats na een mars van drie dagen door de woestijn en klaagden
over het bittere water. Het Hebreeuwse Mara wordt algemeen geïdentificeerd met de
hedendaagse plaats al-Bad in Saoedi Arabië. De onderzoeker Howard Blum (The
Gold of Exodus the discovery of the most sacred place on earth 1998) laat
vanaf deze plaats de Israëlieten richting berg Jabal al Lawz trekken, de berg
Gods of Sinaï.
Het
christendom plaatst sinds de vierde eeuw na Christus al de vernoemde plaatsen (met
vraagtekens erbij) van Numeri 33:1-15 in de hedendaagse Sinaïwoestijn. Bij het
opstellen van landkaarten schroomt men zich niet om hier en daar een vraagteken
weg te laten alsof een en ander vast zou staan, wat niet het geval is.
Een
voorbeeld is Midian waar Mozes veertig jaar eerder naar toe gevlucht was, en
waar de berg Gods gelegen was. Op menige kaart zal men de naam MIDIAN en/of
Midianieten ook gedeeltelijk over de hedendaagse Sinaïwoestijn plaatsen, wat
niet eerlijk is. Flavius Josephus maakte in zijn historisch werk (Joodse
Oudheden, Boek 2, xi.1) duidelijk dat Midian aan de Rode Zee ligt en hij noemt
de plaats waar Mozes na een tocht door de woestijn terecht kwam: Madiane. Deze
plaats kan men heden op een landkaart van het Arabische schiereiland nog altijd
terugvinden onder de naam Modiana. In hetzelfde gebied zou Mozes gedurende
veertig jaar de schapen van zijn gastheer Jethro weidden. In datzelfde gebied,
leert Josephus, lag de berg Gods of Sinaï en vond het wonder van de brandende
maar niet verterende braamstruik plaats, en kreeg Mozes van God het bevel om
Zijn volk uit Egypte te leiden.
De
ligging van de berg Jabal al Lawz als eindpunt van de exodustrek past binnen
het Bijbelse verhaal:
1.
Mozes die vanuit Midian op weg naar Egypte trekt
komt onderweg zijn broer Aaron tegen die hem op een woord van God tegemoet ging.
De ontmoeting vond plaats nabij de berg Horeb. (Exodus 4: 27 En
de HERE zeide tot Aäron: Ga Mozes in de woestijn tegemoet. Hij ging en
ontmoette hem bij de berg Gods en kuste hem.) Dit Schriftgedeelte plaatst de
berg Gods noordelijk van Al Bad (Midian) de woonplaats van de schoonvader van
Mozes.
2.
En volgens het Bijbelboek Deuteronomium 1:2 zijn
het elf dagreizen vanaf Horeb tot Kades-Barnea wat alleen mogelijk is indien de
berg Gods de Jabal al Lawz is.
CHRONOLOGIE:
In mijn
werk TIJD en TIJDEN, 2015,
verankerde ik het jaar van de Exodus met het jaartal 1483 v. Chr., op de
tijdsbalk. Dit jaartal was het resultaat van het chronologisch hanteren van de
opgave van Jubeljaren door William Whiston. In totaal waren er volgens Whiston dertig
jubeljaren van 1395/1394 v. Chr. tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus het
aangename jaar des HEREN of Jubeljaar uitriep en zich als Messias
bekendmaakte. Van het eerste Jubeljaar van sept/1395 tot okt/1394 v. Chr. zijn
het zeven maal zeven jaar terug (sabbatjaren van maart/tot april tot
maart/april) tot het begin van de inname van het Beloofde Land in 1443 v. Chr. Mozes
was kort daarvoor in de leeftijd van 120 jaar gestorven. Veertig jaar daarvoor
plaatsen we chronologisch de Exodus in 1483 v. Chr. (Voor wie het boek wil
aanschaffen: zie link http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Tot
hier wat het historische aspect betreft van de berg Gods. In de (verre) toekomst
zal een overblijfsel van Israël tijdens de Apocalyps naar dezelfde woestijn
uitgeleid worden ter bewaring van de koning van het Noorden (Daniël 11:40-41),
die het land Israël, het Sieraadland dan overrompeld heeft.
Hosea
2:13 Daarom,
ziet, Ik zal haar lokken, en zal haar
voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar hart spreken. 14 En Ik zal haar
geven haar wijngaarden van daar af, en het dal Achor, tot een deur der hoop; en
aldaar zal zij zingen, als in de dagen
harer jeugd, en als ten dage, toen zij optoog uit Egypteland. 15 En het zal te dien dage geschieden,
spreekt de HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn Man; en Mij niet meer noemen
zult: Mijn Baäl! 16 En Ik zal de namen der Baäls van haar mond wegdoen; zij
zullen niet meer bij hun namen gedacht worden. 17 En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild
gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte
des aardbodems; en Ik zal den boog, en het zwaard, en den krijg van de aarde
verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen. 18 En Ik zal u Mij
ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en
in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden. 19 (En Ik zal u Mij
ondertrouwen in geloof; en gij zult den HEERE kennen. 20 (En het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, spreekt de
HEERE; Ik zal den hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren. 21 En de aarde
zal het koren verhoren, mitsgaders den most en de olie; en die zullen Jizreël
verhoren. 22 En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over
Lo-ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal
zeggen: O, mijn God! (Statenvertaling)
De Bijbel
leert een derde herstel van de Joden in het oude land der vaderen, geestelijke
en nationaal. Een groot deel van het christendom, vooral de gevestigde kerken,
leert daarentegen de vervangingsleer, een leer die zegt dat het christendom
door God in de plaats van Israël is gesteld en de Joden verworpen. Er zijn
nochtans heel wat Bijbelgedeelten die een herstel van Israël leren en moeilijk
van toepassing op de kerk zijn. Een voorbeeld is de profetie waar het
Bijbelboek Amos mee afsluit, en duidelijk betrekking heeft op de periode na 70
AD met de wegvoering in ballingschap van de Joden door de Romeinen.
Amos 9:11
Te dien dage zal Ik de vervallen hut van
David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is
ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds, 12
opdat zij beërven de rest van Edom
en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van de
HERE, die dit doet. 13 Zie, de dagen
komen, luidt het woord des HEREN, dat de ploeger zich aansluit bij de
maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen
druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overvloeien. 14 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn
volk Israël: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden
zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen
en de vrucht daarvan eten. 15 Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt
uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de HERE, uw God. (NBG Vertaling
1951)
De
profetie van Amos wordt pas werkelijkheid nadat de koning van het noorden van
de profeet Daniël door het land geraasd heeft. Op het hoogtepunt van deze
verdrukking wordt een overblijfsel van Israël naar de Over-Jordaanse woestijn
geleidt.
Jeremia
31:1 Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot
een God zijn; en zij zullen Mij tot een volk zijn. 2 Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard
heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik henenging om
hem tot rust te brengen. 3 De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik
heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met
goedertierenheid. (Statenvertaling)
De berg
Gods zien we opnieuw vermeldt worden in het laatste Bijbelboek Openbaring.
Openbaring
14:1 En ik zag en zie, het Lam stond op
de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden
zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden.
Het is
van daar uit dat het herstel van Israël in het komende Messiaanse Vrederijk een
aanvang zal nemen.
Wettelijk
depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden:
Bijbel, Eschatologie.
ISBN:
978 16 1627 432 0
NUR:
702
Tenzij
anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Jesaja 25:6 En de HERE der heerscharen
zal op deze berg voor alle volken een feestmaal van vette spijzen aanrichten,
een feestmaal van belegen wijnen: van mergrijke, vette spijzen, van gezuiverde,
belegen wijnen. 7 En Hij zal op
deze berg de sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking,
waarmede alle volken bedekt zijn. 8 Hij zal voor eeuwig de dood
vernietigen, en de Here HERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de
smaad van zijn volk zal Hij van de gehele aarde verwijderen, want de HERE heeft
het gesproken. 9 En men zal te dien dage zeggen: Zie, deze is onze God,
van wie wij hoopten, dat Hij ons zou verlossen; dit is de HERE, op wie wij
hoopten; laten wij juichen en ons verblijden over de verlossing die Hij geeft. (NBG Vertaling 1951)
PROLOOG
Het boek Openbaring, het laatste
boek van de Bijbel, in het Grieks, de taal van het Nieuwe Testament, genaamd
Apocalyps, leert de komst van de Koning der koningen naar de aarde. Het is het
beloofde Godsrijk dat vanuit de hemel van God door de persoonlijke terugkeer
van Jezus Christus, de opgestane Heer en Heiland, zal opgericht worden. De
Apocalyps is ook een boek dat rampen voorspelt en de naam Armageddon alleen al
roept met recht onheilsgedachten op. De exegese van de gevestigde kerken leert
dat het boek in ongeveer het jaar 90 AD door (een) Johannes geschreven werd,
met de bedoeling de christenen die dan door vervolgingen van de Romeinse
keizers gingen, moed in te spreken door ze hoop op betere tijden te geven. De
apostel deed dit, volgens de exegese, door te schrijven over de aanvallen van
boze machten op de christenen, rampen die het naderende einde aankondigden en
de komst van het Rijk Gods. Volgens deze exegese is het boek Openbaring,
geschiedenis dat zich ten tijde van het Romeinse Rijk afspeelde. Geen profetie
wordt gezocht noch verwacht.
De bekende twaalf artikelen van
het geloof leren nochtans de komst van Christus: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de
aarde. En in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onze Here; die ontvangen is
van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria; die geleden heeft onder
Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, neergedaald in de hel;
op de derde dag opgestaan uit de doden; opgevaren naar de hemel, en zit aan de
rechterhand van God, de almachtige Vader; vandaar zal Hij komenom te oordelen de levenden en de
doden. Ik geloof in de Heilige Geest. Ik geloof een heilige, algemene,
christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen; vergeving van de zonden;
opstanding van het vlees;
Ik meen dat artikel 7 de
wederkomst van Christus leert. Een verwachting die de gevestigde kerken, over
de eeuwen heen, opgegeven hebben. Het boek: Openbaring, zie ik als een
profetisch boek. Het boek Openbaring wordt uiteindelijk geschiedenis,(!) maar
dan geschiedenis van tevoren geschreven. Het boek leert dat er een periode
komt dat Satan 1000 jaar gebonden zal worden. Deze periode heet in het
Grieks, de taal van het Nieuwe Testament, chilia etè, waarvan het woord
chiliasme is afgeleid. En uit het Latijn heeft men Millennium afgeleid. Het
boek Openbaring is een moeilijk Boek, en dit vanwege de inhoud en als een
gevolg van de moeilijk te verklaren visioenen die de apostel Johannes te zien kreeg. Dit laatste is
belangrijk. Johannes verklaart namelijk aan het einde van de Openbaring het
volgende: En
ik, Johannes, ben het die deze dingen hoorde en zag. Men kan niet zo maar alle visioenen allegoriseren, maar
is verplicht trachten te begrijpen wat Johannes gezien heeft en dit over
toekomstige zaken, want beste lezer(es), het is een Profetisch Boek, zoals ook
het eerste hoofdstuk van de Openbaring onmiddellijk duidelijk maakt. De
Gemeente of Kerk vind men in het boek Openbaring niet terug. Vanaf het
eerste hoofdstuk van Openbaring wordt de draad met het oude verbondsvolk Israël
opnieuw opgenomen.
1:1 Openbaring
van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen
weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan
zijn dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven. 2 Deze heeft van het woord Gods getuigden van het getuigenis
van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft. 3 Zalig hij, die voorleest, en
zij, die horende woorden der profetie, en bewaren,
hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.
De Gemeente en de genadetijd van
het evangelie, die hun begin met het Pinksterfeest van het jaar 30 AD in
Jeruzalem zagen, wordt niet meer vermeldt noch aangesproken. Zij zijn
verdwenen. De draad met het Joodse volk, dat na de verwerping van Jezus als Messias,
veertig jaar later in 70 AD voor een tweede maal in ballingschap ging, wordt in
het boek Openbaring opnieuw opgenomen. Zij worden geestelijk en nationaal voor
een derde maal door de God van de Bijbel hersteld.
Ik heb, na meer dan dertig jaar
Eschatologische zelfstudie, gebroken met de gangbare evangelische exegese dat
de Kerk in de zeven brieven aan gemeenten in Asia aangesproken wordt. Voor mij
is het inmiddels duidelijk dat gans het Boek Openbaring profetie is en de
geschiedenis van Israël en de Joden vanaf de Exodus uit Egypte tot op heden
heel duidelijk in de brieven terug te vinden is. De zeven gemeenten of
synagogen zijn:
Efeze (vermeld in Handelingen en
brieven Paulus),
Smyrna (niet vermeld in Handelingen of
brieven Paulus),
Pergamum (niet vermeld in Handelingen of
brieven Paulus),
Thyatira (vermeld in Handelingen),
Sardes (niet vermeld in Handelingen of
brieven Paulus),
Filadelphia (niet vermeld in Handelingen of
brieven Paulus) en
Laodicea (vermeld in brieven Paulus).
De zeven brieven zijn aan zeven
Joodse synagogen gericht. Uiteraard zitten hier geestelijke lessen voor de
christen in en dit op basis van wat Paulus, de apostel der heidenen, leert in
Romeinen 15:4 en 1 Korintiërs 10:6. Iedere brief sluit af met een oproep: Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest
tot de gemeenten zegt, gemeenten in het meervoud. Er zitten dus
geestelijke lessen in iedere brief, lessen die niet noodzakelijk aan een
tijdsperiode gebonden zijn. Alle zeven brieven zijn ook iedere keer gericht aan
de engel der gemeente: Schrijf aan de engel der gemeente te . Hier kan alleen maar de synagoge mee bedoelt zijn.
Tussen de ekklesia, het lichaam van Christus, en de Heer Jezus Christus, het
hoofd van de ekklesia, staat geen engel of een of andere tussenpersoon. Waar twee of drie in mijn naam vergaderd
zijn, daar ben Ik in uw midden zegt Christus tot iedere kring van
christenen, zonder tussenpersoon. De gangbare protestantse uitleg betreffende
de engel der gemeente is dat deze engel de voorganger of dominee zou
voorstellen. De bediening van de (mannelijke) voorganger en dominee is echter
uit een christelijk-protestantse traditie ontstaan en is vreemd aan de Bijbelse
Ekklesia die rang en standenvrij is.
Galaten 3:27 Want gij allen, die in Christus gedoopt
zijt, hebt u met Christus bekleed. 28 Hierbij is geen sprake van Jood of
Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers
één in Christus Jezus.
Kolossenzen 3:10b die vernieuwd wordt tot volle kennis naar
het beeld van zijn Schepper, 11 waarbij geen onderscheid is tussen Griek
en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar alles
en in allen is Christus.
Het christendom kent in
tegenstelling tot de Bijbelse Ekklesia wel rangen en standen en onderscheid
tussen mannen en vrouwen. Het Europese christendom van de laatste 1900 jaar is
een geschiedenis van een exclusieve mannenzaak, van geweldenaars die erop uit
waren om hun koninkrijk te vestigen. Nooit heeft bvb het christendom, noch
het Rooms-katholicisme, noch het protestantisme noch de Oosters-orthodoxe
kerken, het Europese imperialisme veroordeelt. Iets dat zij op basis van een
Bijbels moreel gezag hadden moeten doen. In tegendeel, altijd volgden zij in het
kielzog van de kolonisatoren van hun respectievelijke nationale staten en
koloniseerden zij duchtig mee onder de mom van zieltjeswinnen mee. Dit gedrag
is volledig vreemd aan het evangelie van Christus. Vele zogenaamde zielen
werden ook nooit gewonnen. Een voorbeeld is Nederlands-Indië dat vanaf de zestiende
eeuw gekoloniseerd uitgebuit werd. De autochtone bevolking was toen al
islamitisch en werd in de tweede helft van de twintigste eeuw na het einde van
de kolonisatieperiode, als Islamitisch zijnde achtergelaten.
Toen in de negentiende eeuw de
industrialisatie in Europa een aanvang nam met als een gevolg een trek van de
arbeiders van het platteland naar de steden gevolgd door de uitbuiting van hen
door de rijke industriëlen zwegen de gevestigde kerken tegen het onrecht.
Integendeel, zij rechtvaardigden vanuit hun tradities het discriminerende
klassenverschil.
In de exegese dat de gemeenten in
het boek Openbaring het christendom zou voorstellen wordt met geen woord gerept
over het Oosters Schisma. De scheuring namelijk van het christendom in 1054 AD.
In dat jaar excommuniceerden paus Leo IX van de Rooms-katholieke kerk en
patriarch Michael Caerularius van Constantinopel elkaar wederzijds en werd het
schisma tussen beide kerken na een eeuwenlange periode van vervreemding een
feit. Geen woord ook in de gangbare exegese over de vernietiging van het
Oost-Romeinse christendom als een gevolg van de Arabischislamitische opmars
vanaf de zevende eeuw AD. Wel wordt in Sardes de opkomst van het protestantisme
gezien. Het is duidelijk dat de uitleg betreffende de zeven brieven aan de
zeven gemeenten door een westelijke protestantse bril gezien wordt.
Bij de studie van de Bijbel is het belangrijk de verschillende
bedelingen Gods te onderscheiden. De gevestigde kerken onderscheiden geen
bedelingen in Gods heilsplan met deze wereld. Zij zien één kerk of gemeente van
geredde mensen en dit van af Genesis tot in der eeuwigheid.
De bedelingenleer dateert van de negentiende eeuw,
komt volgens hen uit protestantse-sektarische hoek en wordt verworpen. Het
woord bedeling komt in de grondtekst van de Bijbel niet voor. Een Bedeling
veronderstelt dat God over de eeuwen heen vele malen en op verschillende wijzen
met volken en individuen is omgegaan en omgaat. De onderzoeker Clarence Larkin
e.a. onderscheiden tot zeven bedelingen vanaf Genesis. Het is niet mijn
bedoeling om nu in detail de verschillende herkenbare bedelingen in de Bijbel
te behandelen. Ik wens mij alleen te concentreren op de huidige bedeling van de
genade, die na de bedeling van de wet van Mozes gekomen is, en die eens door
God afgesloten zal worden. Na het afsluiten van de huidige bedeling der genade
volgt een nieuwe bedeling: het komende Messiaanse Vrederijk. Met deze bedeling
wordt Israël, het oude verbondsvolk, hersteld. Dit geprofeteerde Messiaanse
Vrederijk is ook niet de traditionele eeuwigheid, maar zal na een periode van
1000 jaar ook afgesloten worden.
Bedelen, rechte voren trekken of de Schrift snijden,
doen we in feite allemaal. De gevestigde kerken verdelen de Bijbel bijvoorbeeld
in een Oude en een Nieuwe Testament wat in wezen ook bedelen is. Wanneer
Bijbelgetrouwe christenen zich bij het eten tegoed doen aan bijvoorbeeld mosselen
met patatfrites of gevulde tomaten met garnalen doen ze in wezen aan het
bedelen van de Bijbel want zij demonstreren (dikwijls onwetend) zo dat de spijs
wetten van Israël niet voor hen zijn. En terecht. In de huidige genadetijd is
het oude verbondsvolk Israël als heilsorgaan door God opzijgezet, en gelden
deze wetten voor de christen niet. Hij of zij is als christenindividu vrij om
te eten wat en wanneer hij of zij wil.
De voortreffelijke Bijbelvertaling NBG 1951 heeft
eenmaal het woord bedeling in haar vertaling opgenomen. Ik citeer hierna het
gedeelte omdat het gebruik van het woord bedeling, voor verbond, veel duidelijk
maakt.
Galaten 4:21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan,
luistert gij niet naar de wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham
twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de
slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte.
24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee
bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar.
25 Het (woord) Hagar betekent de berg Sinai in Arabië. Het staat op één
lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in
slavernij. 26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze
moeder.
Dit Schriftgedeelte heeft het
duidelijk over twee verschillende bedelingen. Twee tijdperken in de
geschiedenis van Gods heilsplan tot op heden. Het boek Openbaring betekent een
scharniermoment van de huidige bedeling van de genade die dan afgesloten wordt,
zoals eertijds God de deur sloot van de ark van Noach en de grote vloed als
oordeel over de wereld van toen liet komen, naar een nieuwe tijd waar de draad
met de Joden opnieuw opgenomen wordt. Wanneer we dit willen herkennen gaat er
veel van het boek Openbaring voor ons open. Aan u, dierbare lezer(es) de keuze:
ofwel is het boek Openbaring een moeilijk boek dat alleen geschiedenis is, of
wordt het een boek dat weliswaar moeilijk blijft, maar een deur opent naar de
verwachting van een toekomstig paradijs, dat eens lang geleden verloren ging
maar straks hersteld wordt.
Wanneer het boek
Openbaring geen geschiedenis blijkt te zijn, maar gans en volledig profetie,
valt er heel wat exegesedruk weg. Een voorbeeld: de grote hoer van het
zeventiende hoofdstuk van Openbaring, is nu niet meer de Rooms-katholieke kerk,
zoals menig protestants onderzoeker de laatste vierhonderd jaar leerde, maar is
een voorstelling van een religieuze tegenstander die zich in de toekomst nog
moet manifesteren. Deze organisatie zal wel haar zetel in Rome hebben. Naar de
toekomst toe is trouwens heel wat religieuze activiteit te verwachten.
Uiteindelijk zullen, naar het boek Openbaring, alle religies samensmelten en
een tegenstander van de God van de Bijbel worden. Ik schrijf met nadruk de God
van de Bijbel, om een duidelijk onderscheid te maken met de vele andere
Godprojecties die alle claimen de Almachtige te zijn. Wanneer de vervulling van
de profetieën van het boek Openbaring nog toekomst is dan is de consequentie
ook dat bijvoorbeeld de 144.000 verzegelden, 12.000 uit elke stam van Israël,
niet de kerk of een uitgekozen groep van de Ekklesia voorstellen, maar
gewoonweg Israëlieten zijn, zoals het Schriftwoord zo duidelijk leert. De
twaalf stammen worden in het zevende hoofdstuk van het Bijbelboek Openbaring
één voor één opgesomd. Ware allegorische acrobatie is er nodig om dit te
vergeestelijken en op de kerk van nu toe te passen. De conclusie van dit alles
is dan ook dat het zendingsbevel wat de prediking van het komende koninkrijk
Gods betreft, waarna het einde volgt, door 144.000 Israëlis zal gebeuren. Het
sleutelwoord in de komende Koninkrijks-prediking zal zijn: bekeer u. Het
sleutelwoord in de huidige genadebedeling is: geloof!
De brief aan Laodicea
in het derde hoofdstuk is volgens mijn exegese nu ook niet aan de
christengemeente geschreven, maar aan de synagoge Israël. Laodicea betekent
volksregering. Het sinds 1948 nationaal herstelde Israël is een democratische
staat. Het is een modelstaat in het Midden-Oosten, wat westerse regeringsvorm
betreft. Israël is een seculiere staat met scheiding der machten. Scheiding ook
tussen religie en staat. Een staat van, door en tot het volk. Een trotse staat
die nog maar net zijn zestigste verjaardag vierde en in de periode tussen 1948
en 1982 vijf verdedigingsoorlogen won tegen de sterkere buurlanden, Egypte,
Syrië, Jordanië en Libanon.
Na het einde van de
koude oorlog met de val van de Berlijnse muur in 1989 met daarop het
desintegreren van Sovjet-Unie, gevolgd door de eerste Golfoorlog van de
Verenigde Naties, volgden vredesakkoorden tussen Israël en de buurlanden (met
uitzondering van Syrië) die hun claim op Palestina opgaven maar wel verwachten
dat Israël tot een vredesoplossing komt met de Arabische inwoners van de
Westbank en Gaza, door middel van de oprichting van een tweede staat in
Palestina en opnieuw een deling van Jeruzalem. Een oplossing die wanneer ik dit
schrijf nog niet in zicht is maar op basis van het Profetische Woord van de
Bijbel te verwachten is. De Bijbel voorspelt een schijnvrede die een
Pseudo-Messias (de eerste ruiter op het witte paard) brengt en door de Joden
aanvaard zal worden. Uiteindelijk cumuleert dit alles zeven jaar later tot het
gevreesde Armageddon en de komst van Christus Jezus op de Olijfberg te
Jeruzalem. Dezelfde plaats waar Hij in 30 AD naar die andere dimensie ten hemel
voer met de belofte van zijn terugkomst.
De zeven brieven aan
de zeven gemeenten in Asia bij de aanvang van het boek Openbaring,
geadresseerd, zijn alle aan synagogen gericht. De brief van Efeze waar de reeks
mee begint is aan de synagoge van Efeze gericht en niet aan de christengemeente
die ook in Efeze vertegenwoordigd was. Wanneer we de inhoud van de brief van
Christus aan Efeze in het boek Openbaring, vergelijken met de brief van Paulus
aan Efeze blijkt heel duidelijk dat we met twee verschillende bedelingen of
huishoudingen Gods in de tijd te maken hebben. De brief van Paulus aan Efeze werd in 60 AD vanuit de gevangenis in Rome geschreven.
Volgens de chronologische heilsgeschiedenis bevinden we ons in de periode vlak
na het afsluiten van het boek Handelingen met hoofdstuk 28. Sinds Pinksteren
met het begin van de evangelieprediking waren er dertig jaar verlopen. De
Joodse leiders te Rome wijzen de boodschap van Paulus af en halen de profetie
van de profeet Jesaja hoofdstuk 6 over zich heen. Het volk Israel wordt van dan
af definitief als heilsorgaan opzij gezet en de Heilige Geest openbaart Zijn
werk met de Ecclesia Gemeente Kerk:
Handelingen 28:25Terecht heeft de heilige Geest
door de profeet Jesaja tot uw vaderen gesproken, 26 zeggende: Ga heen tot
dit volk en zeg: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins
verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken;
27 want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend
geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen
en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zij zich bekeren,
en Ik hen zou genezen. 28 Het zij u dan bekend, dat dit
heil Gods aan de heidenen gezonden is; die zullen dan ook horen! 29 [En
nadat hij dit gezegd had, gingen de Joden al redetwistende heen.] (NBG
Vertaling 1951)
Niet alle manuscripten hebben
Efeze als geadresseerde en dus heeft de brief ook in alle andere plaatsen in
Asia waar christengemeenten waren gecirculeerd. De brief van Paulus aan de
Laodiceërs zoals vermeld in Kolossenzen 4:16 ( En
wanneer deze brief bij u is voorgelezen, zorgt dan, dat hij ook in de gemeente
te Laodicea voorgelezen wordt en dat ook gij die van Laodicea u laat
voorlezen.) is in feite de zogenaamde
Efeze-brief.
Het hoofdthema van de Efeze-brief
is het geheimenis van de roeping der heidenen'. Paulus ontvouwt Gods plan om
mensen uit elk volk, zowel vrouw als man van welke afkomst ook, samen te
brengen in Christus. In dit Lichaam is ieder een gelijk. Dit Lichaam is de
Gemeente van Christus en is niet te verwarren met de bruid van Christus die het
herstelde Israël zal zijn. De
Efeze-brief van Paulus leert dat een mens alleen
door genade behouden, gered kan worden. Zie o.a.hoofdstuk 2:8 Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave
van God; 9 niet uit werken,
opdat niemand roeme. 10 Want
zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die
God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
In schijnbare contradictie staat
tegenover de brief van Paulus aan de Efeziërs de brief aan de synagoge van
Efeze dat o.m. luidt: Openbaring 2:2 Ik weet uw werken, en uw arbeid, en
uw lijdzaamheid. Enz. Het is een schijnbare contradictie want de conclusie moet
zijn dat het twee verschillende geadresseerden zijn over twee bedelingen Gods
heen.
Ook het zesde hoofdstuk van
Openbaring maakt duidelijk dat we in de daar beschreven toekomstige
tijdsperiode in een nieuwe bedeling Gods gearriveerd zijn. Het gebed van de
martelaren die God om vergelding roepen is een gebed dat geen christen vandaag
over zijn of haar lippen kan krijgen zonder een vermaning van de inwonende
Heilige Geest van God te ontvangen.
Openbaring 6:9 En toen Hij het
vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht
waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. 10 En zij
riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige
Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed nietaan hen, die op de aarde wonen?
Wanneer het ganse
boek Openbaring nog toekomst is, is de consequentie dat er in Jeruzalem een
nieuwe eredienst te verwachten is. In het elfde hoofdstuk van het boek
Openbaring wordt de ark van het verbond in de hemel van God zichtbaar.
De tegenstander zal dit op aarde imiteren.
De eerste ark gaat
terug tot de woestijnperiode onder Mozes en wordt beschreven in het Bijbelboek
Exodus hoofdstuk 25. De ark heeft de Israëlieten op al haar tochten en verblijfplaatsen vanaf
haar ontstaan na de Exodus uit Egypte in 1483 voor Christus, vergezeld. In het
Oude Testament zijn er honderden verwijzingen naar gebeurtenissen betreffende
de ark van het verbond. Ten tijde van Salomo werd zij in de tempel in het
Heilige der heiligen neergezet. Een vertrek van de tempel waar met Jom Kippoer,
de grote verzoendag, de hogepriester binnenging voor de
verzoenings-handelingen. Hier is de ark met zekerheid tot aan haar vernietiging
gebleven. Deze vernietiging gebeurde ten tijde van Zedekia, de laatste koning
van Juda.
" Daarna, in de vijfde
maand, op de zevende van de maand dat was het negentiende jaar van koning
Nebukadnezar, de koning van Babel kwam Nebuzaradan, de bevelhebber van de
lijfwacht, de dienaar van de koning van Babel, te Jeruzalem, en verbrandde het huis des HEREN
en het koninklijk paleis; alle huizen in Jeruzalem, althans alle huizen der
aanzienlijken, verbrandde hij met vuur. En het leger der Chaldeeën, dat met de
bevelhebber van de lijfwacht was, haalde gezamenlijk de muren rondom Jeruzalem
neer.
2 Koningen 25:8-11 (NBG Vertaling
1951)
En ook Psalm 74 leert duidelijk
dat alles in het Heilige der heiligen vernield werd: 6 toen sloegen zij het
snijwerk daaraan altegader stuk met bijl en houweel; 7 uw heiligdom staken
zij in brand, zij
ontwijdden tot de grond toe de woning van uw naam; 8 zij zeiden bij
zichzelf: Laten wij hen altegader verdrukken. Zij verbrandden alle godshuizen
in den lande (NBG
Vertaling 1951)
Na de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel door
Nebukadnezar, de koning van Babylon, in 586 voor Christus horen wij echter
nooit meer iets van de ark. In de herbouwde tempel van Zerubbabel en in die van
Herodes bevond zich in het Heilige der heiligen niet de ark, maar wel, volgens
de Joodse overlevering een steen, waarop de hogepriester op de grote Verzoendag
het vat met reukwerk zette. Er was dus ook geen verzoendeksel meer, waarop het
bloed van de zondoffers gesprenkeld kon worden. Dit is volledig in lijn en
verwachting volgens de profetie van Jeremia die optrad ten tijde van de val van
Jeruzalem door de Babyloniërs.
Jeremia 3:14-16 " Keert
weder, afkerige kinderen, luidt het woord des HEREN, want Ik ben heer over u;
Ik zal u nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en u brengen te
Sion, en Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met kennis
en verstand. Als gij u dan vermeerdert en vruchtbaar wordt in het land in die
dagen, luidt het woord des HEREN, dan
zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des HEREN; zij zal
niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken,
en zij zal niet weder gemaakt worden "NBG
Vertaling 1951
Het is na de vernietiging van de
tempel van Zerubbabel, die volledig gerenoveerd en herbouwt door Herodes de
Grote werd, dat de legendes en het zoeken naar de ark een aanvang namen. Het is
mijn persoonlijke overtuiging dat naar de profetie van Jeremia, de
oorspronkelijke ark vernietigd is. Wel zijn er met zekerheid in de oudheid
replica's gemaakt die nu ergens op aarde verborgen zitten. Met voldoende
zekerheid kan men stellen dat in Ethiopië, op een geheime plaats te Axoem, zulk
een replica van de ark van het verbond vereerd wordt. Ethiopië betwist namelijk
Arabië de roem van de koningin van het Zuiden. De koningen van Ethiopië eisten
afstamming voor zich op van Menelik, een zoon van Salomo en de koningin van
Scheba, die, naar zij beweren, hun koningin was. Hoogstwaarschijnlijk bracht de
koningin van Scheba een replica van de ark naar haar land mee. Enkele jaren
geleden bracht de BBC een overtuigende documentaire over de verborgen ark te
Axoem. Volgens de documentaire wordt de ark op een geheime plaats bewaard in de
kerk van de Heilige
Maria van Sion door een monnik bekend als de 'bewaarder van
de ark'. Persoonlijk houd ik er rekening mee dat een replica van de ark in de
grote piramide te Gizeh in Egypte een rustplaats vond. Een rustplaats die nog
ontdekt moet worden. Daarnaast zijn er Joodse legenden die beweren dat de ark
bij de nadering van de Babyloniërs verborgen werd op de berg Nebo in Jordanië.
Het boek 2 Makkabeeën dat de Roomse Kerk eigenzinnig aan haar Bijbel heeft
toegevoegd, leert deze legende en zou in de toekomst een bron van misleiding
kunnen worden.
2 Makkabeeën 2:4 Verder staat er in hetzelfde geschrift dat
de profeet, gehoorzaam aan een goddelijke ingeving, de verbondstent en de ark
liet halen en achter hem aan liet dragen, terwijl hij de berg beklom die Mozes
bestegen had om het erfdeel van God te aanschouwen. 5 Daar aangekomen vond
Jeremia een rotsspelonk; daarin plaatste hij de tent, de ark en het
reukofferaltaar en hij sloot de toegang af. 6 Toen enkele van zijn metgezellen
er weer heen gingen om de weg te markeren, konden ze de plaats niet meer
vinden. 7 Jeremia hoorde van hun poging en maakte hun verwijten. Hij zei: Die
plaats moet onbekend blijven, totdat God zijn volk weer samenbrengt en het zijn
barmhartigheid toont. 8 Dan zal de Heer dat alles weer tevoorschijn brengen;
dan zal de glorie van de Heer in een wolk verschijnen, zoals dat gebeurd is in
de tijd van Mozes en ook in die van Salomo, toen hij bad dat de tempel op
grootse wijze geheiligd zou worden.
Een andere legende plaatst de ark
in een schuilplaats nabij de Dode Zee. Zij is dan verborgen in een van de vele
grotten waar ook de bekende Dode Zeerollen gevonden werden. Een hardnekkige
legende leert dat de ark verborgen werd 'in' de tempelberg en op Gods tijd bij
de herbouw van de tempel tevoorschijn zal komen. De Joodse legenden verhalen
niet over een replica maar scheppen de verwachting dat de oorspronkelijke ark
ergens verborgen zit. Deze legenden zijn echter in strijd met de Bijbel die
duidelijk door de mond van Jeremia leert dat "dan zal men niet meer
spreken over de ark van het verbond des HEREN; zij zal niemand in de zin komen,
men zal aan haar niet meer denken en
haar niet zoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden "
De verborgen ark kreeg heel wat
belangstelling toen Hollywood de film THE RAIDERS OF THE LOST ARK uitbracht. De
filmmakers lieten de ark door farao Sisak, die de Egyptologie met de Libische
farao Sjosjenq I, identificeert, buitmaken en naar Egypte brengen. Hoewel het
een fictief verhaal was, begeesterde het de hele wereld.
Naar mijn aanvoelen is het
mogelijk dat één van deze replica's in de nabije toekomst te voorschijn komt en
door satan gebruikt wordt voor de grootste misleiding die de mensenwereld ooit ondergaan
heeft. De antichrist zal namelijk zijn eredienst te Jeruzalem vestigen en daar
aanbidding eisen. Satans grote moment. Het tevoorschijn komen van de ark zou in
Israël een grote beroering doen ontstaan en de roep voor de herbouw van de
tempel alleen maar sterker maken. Of is er een andere optie mogelijk? Ook de
Moslimwereld zou door de vondst in verwarring kunnen geraken en haar claimen.
De koran verwijst naar Mozes als profeet. De Ark komt in de positieve zin in de
koran voor. In Soera 2:248 staat geschreven: "En hun profeet (=Samuël)
zeide tot hen: Het teken van zijn Talut (= Saul) koningschap is, dat tot
u zal komen de Ark, waarin is een Godsrust van uw Heer en een nalatenschap,
welke nagelaten hebben het geslacht van Musa (Mozes) en het geslacht van
Harun (Aaron), en welke de engelen dragen. Daarin is waarlijk een teken
voor u, indien gij gelovigen zijt."(De Koran in de vertaling van
Prof. Dr. J.H. Kramers)
Het is momenteel alleen maar raden naar wat de reacties van de
verschillende religies op de mogelijke vondst van de ark zal zijn. Tenzij de
ark in de eindtijdperiode zoals in Openbaring beschreven, gevonden wordt. In
dat geval is te verwachten dat de nieuwe wereldreligie van Openbaring 17 haar
zal claimen en voor een rustplaats in Jeruzalem zal voorzien. Op en rond de ark
zullen weer offers mogelijk worden. Het zal echter een offerdienst zijn die de
HERE God van de Bijbel afwijst. Volgens Openbaring hoofdstuk 11 zullen twee
getuigen van de Heer gedurende 1260 dagen tegen de hele zaak profeteren. Zij
worden na 1260 dagen of 42 maanden (aan 30 dagen per maand) door 'het beest
uit de afgrond' gedood. Dit beest krijgt dan 42 maanden tijd om zijn zaak
te doen waarna het Godsrijk van bovenuit gevestigd wordt. De periode dat de
Apocalyps over deze planeet woedt, duurt aldus exact zeven jaar. Het begin
wordt ingeluid door het zegevierende oprukkende witte paard dat wereldwijd
vrede en valse gerustheid brengt.
Wanneer het boek
Openbaring nog toekomst is, zijn al de antichristen uit het verleden zoals
Nero, Napoleon, Hitler e.a. slechts voorlopers van het Beest, zoals beschreven
in de hoofdstukken 13 en 17 van het boek Openbaring, met een naam met de
getalswaarde 666. Het Bijbelgedeelte van Openbaring hoofdstuk 13 schildert een futuristische
wereld waar big brother heerst. Een
horrorverhaal dat al door menig sciencefiction schrijver beschreven werd. Er
komt een tijd dat de ganse wereldbevolking, door een supranationale overheid
opgelegd, een merkteken zal krijgen op het voorhoofd en/of op de rechterhand
aangebracht. Het vraagt anno 2009 weinig verbeelding om te zien dat de computer
en de daarmee samengaande technologie dit apocalyptische beeld mogelijk maken.
Tot slot wil ik opmerken dat het getal 666 in de eerste plaats de som van de naam van
de antichrist zal zijn. In het Grieks en het Hebreeuws heeft elke letter ook
een cijferwaarde. Het is dus mogelijk om de getalswaarde van iedere naam te
berekenen. Men moet alleen verstand van Grieks en Hebreeuws hebben.
Wanneer het boek
Openbaring nog toekomst is kunnen we inderdaad een wederkomst van Christus
verwachten. Dit is een verwachting die het traditionele christendom, ook wat er van
overblijft in de tweede generatie sinds de kerkverlating, niet meer kent. De
Bijbel leert nochtans heel duidelijk en niet mis te verstaan, een wederkomst
van Christus. Deze komst heeft Jezus voorzegd tijdens zijn leven en bediening
en werd door de evangelisten zo genoteerd. Onmiddellijk na Zijn hemelvaart
wordt dezelfde boodschap herhaald.
Handelingen 1:6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt
Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het
is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de
beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen,
wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem
en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. 9 En nadat
Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk
onttrok Hem aan hun ogen. 10 En toen zij naar de hemel staarden, terwijl
Hij henenvoer, zie, twee mannen in witte klederen stonden bij hen, 11 die
ook zeiden: Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze
Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen,
als gij Hem ten hemel hebt zien varen. (NBG Vertaling 1951)
In het hiervoor geciteerde
Schriftgedeelte worden enkele eenvoudige waarheden weergegeven. De verwachting
namelijk van het Koninkrijk Gods en de wederkomst van Jezus op dezelfde wijze
zoals Zijn hemelvaart. Boven Jeruzalem is er duidelijk een, voor onze ogen,
onzichtbare deur naar die andere dimensie van waar Jezus op Zijn tijd zal
terugkomen. Naar de komst van dit Rijk Gods hebben honderden miljoenen
christenen bijna tweeduizend jaar al sinds 30 AD (dikwijls onwetend) gebeden.
Het Onze Vader namelijk zoals het in het evangelie opgetekend staat.
Matteüs 6:6 Maar gij, wanneer gij
bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het
verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.
7 En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen;
want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden.
8 Wordt hun dan niet gelijk, want [God] uw Vader weet, wat gij van node
hebt, eer gij Hem bidt. 9 Bidt gij dan aldus:Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; 10 uw
Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.
11 Geef ons heden ons dagelijks brood; 12 en vergeef ons onze
schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren; 13 en leid ons niet in
verzoeking, maar verlos ons van de boze. [Want Uwer is het Koninkrijk en de
kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.] 14 Want indien gij de
mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven;
15 maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw
overtredingen niet vergeven. (NBG Vertaling 1951)
Dit beloofde Koninkrijk is
komende. Het zal niet tot stand komen door menselijke inzet, maar net zoals met
de wedergeboorte van een mens, zoals beschreven in het evangelie naar Johannes,
door God Zelf. Het traditionele christendom meent dat zij zelf dit Godsrijk
kunnen of moeten waarmaken door o.a. het werken aan sociale rechtvaardigheid.
Op zich een goede zaak, intussen gaat echter het lijden en het sterven verder.
De verwachting van het komende Godsrijk werd door het lange uitblijven van de
Messias opgegeven. Toen de Romeinse keizer Constantijn zich in de vierde eeuw
na Christus tot het christendom bekeerde en de kerk van Rome tot
staatsgodsdienst verhief, leerde en verwachte men dat het Godsrijk door
mensenhanden gebouwd kon worden. De profetische gedeelten van de Bijbel werden
als een allegorie uitgelegd en ontdaan van hun letterlijke boodschap. Alle
heilsbeloften in de Bijbel die betrekking op het volk Israël hadden werden op
de kerk van nu van toepassing. De duizend jaar dat satan gebonden zou worden
volgens het boek Openbaring werd niet meer letterlijk genomen maar gezien als
een zinnebeeld van de nieuwe tijd die sinds Constantijn baan brak. Dat het
sterven, de dood, bleef heersen, nam men erbij. Als surrogaat kwam in de plaats
een leer van een naar de hemel gaan bij het sterven, een hierna zijn. Deze
leer van een leven na de dood, heeft het christendom echter van de Grieken
overgenomen en is vreemd aan de Thora. Het is een gechristianiseerde Griekse
mythologische verwachting. De Bijbel daarentegen belooft een opstanding op de
dag van Christus in een nog te herstellen paradijs. De moordenaar aan het kruis
naast Jezus kreeg deze belofte van de Heiland. Het traditionele christendom
leert dat de man nog dezelfde dag naar het paradijs ging en plaatst kommas in
de vertaalde Bijbeltekst om een en ander volgens hun exegese duidelijk te
maken: Ik zeg u komma heden zult gij met
Mij in het paradijs zijn. In de Griekse grondtekst staan er nochtans geen
kommas. Een contradictie is dat de Heiland drie dagen in het graf was alvorens
na Zijn opstanding naar de Vader in de hemel te gaan. Ook in het Jodendom is
het Griekse denken over een hiernamaals na de dood binnengedrongen. De veldslag bij Issus in 333 v.
Chr. tussen de legers van Alexander de Grote en die van de Pers Darius III
bezegelde niet alleen het lot van de Perzen maar had ook gevolgen voor Juda en
zag de start van de hellenisering van de oude wereld. In de derde eeuw voor Christus
werd in Egypte onder het bewind van de Hellenistische koning Ptolemeüs II, de
Thora door Joodse Schriftgeleerden naar het Grieks vertaald. Later volgden de
overige boeken van het Oude Testament plus boeken die in wezen niet in de
Joodse Bijbel thuishoren (niet geïnspireerd) zoals de apocriefe boeken 1 en 2
Makkabeeën e.a. Het zijn deze laatste boeken die het Griekse geloof in een
hiernamaals en een hierna-zijn leren. De Grieken geloofden dat bij de dood een
mens naar Hades ging. In de Bijbel echter is de dood het einde en een vijand.
Wanneer Paulus in Athene op de Areopagus voor de eerste maal daar het evangelie
verkondigde (Handelingen 17) was de belofte van een toekomstige Opstanding iets
waarvan de Grieken nog nooit gehoord hadden. Verwarrend was in de Septuagint
het gebruik van het Griekse woord Hades als vertaling voor het Hebreeuwse woord
dat graf voorstelt. Op korte tijd ontstond de traditie van een leven na de dood
met interactiemogelijkheid tussen levenden en zogenaamde doden. Vooral de
Rooms-katholieke kerk leert deze traditie dogmatisch.
Het Bijbelse koninkrijk van de
Bergrede zoals in het evangelie van Matteüs geciteerd is hetzelfde Koninkrijk
waar ook gelovige Joden naar uit zien. Want het is hun door de profeten
beloofde Messiaanse Vrederijk dat met de wederkomst van Christus werkelijkheid
zal worden. De Jezus die terugkomt, is de Jezus van de Bijbel en niet die van
het christendom die er een karikatuur van gemaakt heeft.
De komende Apocalyps brengt wel uiteindelijk het
beloofde Messiaanse Rijk, maar pas na een oordeelstijd. Het Utopia dat de
Pseudo-Messias, de eerste ruiter op het witte paard, brengt zal geen stand
houden. Er is een ding dat geen enkel menselijk Utopia de laatste zesduizend
jaar kon voortbrengen en dat is een wereld zonder de dood, hoe mooi en goed een
samenleving ook opgebouwd wordt. De meest volmaakte staatsvorm mag zich
voordoen. De oprichters en hun volgelingen ervan moeten uiteindelijk altijd de
weg van de gevallen Adam gaan; namelijk de weg van oud worden, aftakelen en
sterven. Alleen de HERE God van de Bijbel heeft een andere wereld beloofd die
de moeite waard is en waar geen dood en lijden meer zal zijn.
Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.
ISBN: 978 16 1627 432 0
NUR: 702
Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 1:
1 Openbaring
van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen
weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan zijn
dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven. 2 Deze heeft van het woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus
Christus, alles wat hij gezien heeft. 3 Zalig
(Grieks: MAKARIOS = gelukkig)
hij, die voorleest, en zij, die horende woorden
der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.
4 Johannes aan de zeven
gemeenten in Asia: genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt, en van de zeven geesten, die voor
zijn troon zijn, 5 en van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene
der doden en de overste van de koningen der aarde. Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed 6 en Hij heeft ons
tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt Hem zij de
heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen.
7 Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem
hebben doorstoken (Zacharia 12:10);
en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, amen.
8 Ik ben de
alfa en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de
Almachtige.
9 Ik,
Johannes, uw broeder en deelgenoot in de
verdrukking en in het Koninkrijk en de
volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het woord Gods en
het getuigenis van Jezus.
10 Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren, en ik hoorde
achter mij een luide stem, als van een bazuin, 11 zeggende: Hetgeen gij ziet,
schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten: naar Efeze, en naar Smyrna,
en naar Pergamum, en naar Tyatira, en naar Sardes, en naar
Filadelfia en naar Laodicea. 12 En ik keerde mij om, ten einde de
stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden
kandelaren, 13 en te midden van de kandelaren iemand als eens mensen zoon,
bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een
gouden gordel; 14 en zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol, als
sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; 15 en zijn voeten waren gelijk
koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid
van vele wateren.
16 En Hij
had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een
tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar
kracht.
17 En toen
ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten; en Hij legde zijn rechterhand op
mij en zeide: Wees niet bevreesd, Ik
ben de eerste en de laatste, 18 en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie,
Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het
dodenrijk.
19 Schrijf
dan hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen na dezen geschieden zal.
20 Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien
hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn
de engelen der zeven gemeenten, en de kandelaren zijn de zeven gemeenten.
Openbaring 2
1 Schrijf
aan de engel der gemeente te Efeze: (commentaar: Efeze=de
lieflijke. Begin historische periode van Israël vanaf de exodus uit Egypte.
Vergelijk Hosea 11:1 Toen Israël nog een kind was, had ik het lief; uit Egypte
heb ik mijn zoon weggeroepen. Jeremia 2:1 Het woord des HEREN nu kwam tot mij:
2 Ga, predik ten aanhoren van Jeruzalem: Zo zegt de HERE: Ik gedenk de
genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw bruidstijd, toen gij Mij gevolgd
waart in de woestijn, in onbezaaid land; 3 Israël was de HERE geheiligd, de
eersteling zijner opbrengst; allen die daarvan wilden eten, zouden schuld op
zich laden, onheil zou over hen komen, luidt het woord des HEREN.
De geadresseerde gemeente in Efeze is de synagoge en niet de
christengemeente van de Efezebrief, aan wie in de huidige bedeling genade
beloofd wordt)
Dit zegt Hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand
houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt: 2
Ik weet uw werken en
inspanning en uw volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen en hen op
de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn,
en dat gij hen leugenaars hebt bevonden; 3 en
gij hebt volharding en hebt verdragen om mijns naams wil en gij zijt niet moede
geworden. 4 Maar Ik heb tegen u, dat
gij uw eerste liefde verzaakt hebt. 5 Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en
bekeer u en doe (weder) uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik
zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert. 6 Doch dit hebt gij, dat gij de werken der
Nikolaïeten haat, welke ook Ik haat. 7 Wie
een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint,
hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods
is.
8 En schrijf
aan de engel der gemeente te Smyrna: (commentaar: Smyrna=bitter. Historische periode van de
woestijnreis van Israël op weg naar het Beloofde Land)
Dit zegt de eerste en de
laatste, die dood geweest is en levend geworden: 9 Ik
weet uw verdrukking en armoede, hoewel gij rijk zijt, en de laster van hen, die
zeggen, dat zij Joden zijn, doch het niet zijn, maar een synagoge des
satans. 10 Wees niet bevreesd voor hetgeen gij
lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat
gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u
geven de kroon des levens. 11 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest
tot de gemeenten zegt. Wie overwint, zal van de tweede dood (20:6)
geen schade lijden.
12 En
schrijf aan de engel der gemeente te Pergamum:
(commentaar: Pergamum=hoge burcht.
Historische periode van Israël in de woestijn het boek Numeri Bileam)
Dit zegt
Hij, die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft: 13 Ik weet, waar gij woont, dáár
waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan mijn
naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van
Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan
woont. 14 Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die
vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een
strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren (Numeri 25:1-3). 15 Zo hebt ook gij
sommigen, die op gelijke wijze aan de leer der Nikolaïeten vasthouden. 16
Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen hen
voeren met het zwaard mijns monds.
17 Wie een oor heeft, die hore,
wat de Geest tot de gemeenten zegt.Wie overwint, hem zal Ik geven
van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen
een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt.
18 En
schrijf aan de engel der gemeente te Tyatira:
(commentaar: Tyatira=de wierookofferende.
Historische periode van Israël - de tien stammen)
Dit zegt de
Zoon Gods, die ogen heeft als een vuurvlam en zijn voeten zijn als koperbrons:
19 Ik weet uw werken en liefde, en geloof en dienstbetoon, en uw volharding en
uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste. 20 Maar Ik heb tegen u, dat gij
de vrouw Izebel laat begaan, die zegt, dat zij een profetes is, en zij leert en
verleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten (1 Koningen 16:30-31). 21 En Ik heb haar
tijd gegeven om zich te bekeren, maar zij wil zich niet bekeren van haar
hoererij. 22 Zie, Ik werp haar op het ziekbed en hen, die met haar overspel
bedrijven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van haar werken
bekeren. 23 En haar kinderen zal Ik de dood doen sterven en alle gemeenten
zullen inzien, dat Ik het ben, die nieren en harten doorzoek; en Ik zal u
vergelden, een ieder naar uw werken. 24 Doch Ik zeg tot u allen, die voorts te
Tyatira zijt, en deze leer niet hebt en die niet, gelijk zij zeggen, de diepten
des satans hebt leren kennen: Ik leg u geen andere last op. 25 Maar wat gij
hebt, houdt dat vast, totdat Ik gekomen ben.
26 En wie
overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven
over de heidenen; 27 en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf, als aardewerk
worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader ontvangen heb, 28 en Ik
zal hem de morgenster geven.
29 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot
de gemeenten zegt.
Openbaring 3
1 En schrijf
aan de engel der gemeente te Sardes: (commentaar:
Sardes=ontvluchten. Historische periode van Israëls (tien stammen)
ballingschap)
Dit zegt
Hij, die de zeven Geesten Gods en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken,
dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood. 2 Wees wakker en
versterk het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken
vol bevonden voor mijn God. 3 Bedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord
hebt, en bewaar het en bekeer u. Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen
als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen. 4 Doch
gij hebt enkele personen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld, en
zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn. 5 Wie
overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam
geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden
voor mijn Vader en voor zijn engelen. 6 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot
de gemeenten zegt.
7 En schrijf
aan de engel der gemeente te Filadelfia:
(commentaar: Filadelfia=broederliefde.
Historische periode van de koningen van Juda (twee stammen)
Dit zegt de
Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal
sluiten, en Hij sluit en niemand opent. 8 Ik weet uw werken: zie, Ik heb een
geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten; want gij
hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet
verloochend. 9 Zie, Ik geef sommigen uit de
synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn en het niet
zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen
voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad. 10 Omdat gij het bevel
bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren (Hosea
2:13-19)voor de ure der
verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken
hen, die op de aarde wonen. 11 Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat
niemand uw kroon neme. 12 Wie overwint, hem zal Ik maken
tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik
zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het
nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe
naam. 13 Wie
een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.
14 En
schrijf aan de engel der gemeente te Laodicea:
(commentaar: Laodicea=volksregering.
Historische periode van de ballingschap van Juda (twee stammen) tot het
nationale herstel in de twintigste eeuw)
Dit zegt de
Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods: 15 Ik
weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet!
16 Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond
spuwen (Leviticus 18:24-28).
17 Omdat gij
zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet
niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte, 18 raad Ik u aan van Mij te kopen goud,
dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen,
opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde; en
ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt. 19 Allen, die Ik
liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u. 20 Zie, Ik sta
aan de deur en Ik klop. Indien
iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en
maaltijd met hem houden en hij met Mij. 21 Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op
mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn
troon.
22 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de
gemeenten zegt.
Openbaring 4
1 Na
deze dingen zag ik, en zie, er was een deur
geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin
met mij sprak, zeide: Klim hierheen op
en ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet.
2 Terstond
kwam ik in vervoering des geestes en zie, er stond een troon in de hemel
en iemand was op die troon gezeten. 3 En die erop gezeten was, was van aanzien de diamant en
sardius gelijk; en een regenboog was rondom de troon, van aanzien de
smaragd gelijk. 4 En
rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op die tronen waren
vierentwintig oudsten gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen
op hun hoofden.
5 En van de
troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit; en zeven vurige
fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven Geesten Gods. 6 En voor de
troon was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in de troon en rondom
de troon waren vier dieren (wezens), vol ogen van voren en van achteren. 7 En
het eerste dier (wezen) was een leeuw gelijk, en het tweede (wezen) dier een
rund gelijk, en het derde dier (wezen) had een gelaat als van een mens, en het
vierde dier (wezen) was een vliegende arend gelijk.8 En de vier dieren (wezens)
hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom en van binnen vol ogen en zij
hadden dag noch nacht rust, zeggende:
Heilig, heilig,
heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt.
9 En wanneer
de dieren (wezens) heerlijkheid, eer en dankzegging zullen brengen aan Hem, die
op de troon gezeten is en tot in alle eeuwigheden leeft, 10 zullen de
vierentwintig oudsten zich nederwerpen voor Hem, die op de troon gezeten is en
Hem aanbidden, die tot in alle eeuwigheden leeft, en zij zullen hun kronen voor
de troon werpen, zeggende:
11 Gij,
onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de
macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het
geschapen.
Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.
ISBN: 978 16 1627 432 0
NUR: 702
Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 5
1 En ik zag
in de rechterhand van Hem, die op de troon zat, een boekrol, beschreven van
binnen en van buiten, welverzegeld met zeven zegels. 2 En ik zag een sterke
engel, die met luider stem uitriep: Wie
is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken? 3 En niemand
in de hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde kon de boekrol openen of
haar inzien. 4 En ik
weende zeer, omdat niemand waardig was gebleken
de boekrol te openen of die in te zien. 5 En een uit de oudsten zeide tot mij:
Ween niet; zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids (Jesaja
11:1-5), heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen. 6 En ik
zag in het midden van de troon en van de vier dieren (wezens) en te midden der
oudsten een lam staan, als geslacht (Jesaja
53:5-7), met zeven horens en zeven ogen;
dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde.
7 En het
kwam en heeft (de rol) aangenomen uit de rechterhand van Hem, die op de troon
gezeten was. 8 En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de
vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden
schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen (Psalm 141:2 Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan,
het opheffen van mijn handen als avondoffer). 9 En zij zongen een nieuw
gezang, zeggende:
Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij
zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en
taal en volk en natie; 10 en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een
koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.
11 En ik
zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren
en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden
duizendtallen, 12 zeggende met luider stem:
Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de
rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof.
13 En alle
schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat
daarin is, hoorde ik zeggen:
Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de
heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden.
14 En de
vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden.
Openbaring 6
1 En ik zag,
toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier
dieren zeggen met een stem als van een donderslag: Kom! 2 En ik zag, en zie,
een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en
hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen.
3 En toen
Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! 4 En een
tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede
van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd
een groot zwaard gegeven.
5 En toen
Hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! En ik zag, en
zie, een zwart paard, en die erop zat had een weegschaal in zijn hand. 6 En ik
hoorde als een stem te midden van de vier dieren zeggen: Een maat tarwe voor
een schelling en drie maten gerst voor een schelling; en breng geen schade toe
aan de olie en de wijn.
7 En
toen Hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen:
Kom! 8 En ik zag, en zie, een vaal paard, en
die daarop zat, zijn naam was [de] dood, en het dodenrijk volgde achter hem. En
hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde om te doden, met het
zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren der aarde. 9 En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder
het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het
getuigenis, dat zij hadden. 10 En zij riepen met
luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt
en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? 11 En aan elk
hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte
tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun
mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij.
12 En ik
zag, toen Hij het zesde zegel opende, en daar geschiedde een grote aardbeving
en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed (Joël 2:28-32). 13 En de sterren des
hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgenboom zijn wintervijgen laat vallen,
wanneer hij door een harde wind geschud wordt. 14 En de hemel week terug als
een boekrol, die wordt opgerold, en alle
berg en eiland werd van zijn plaats gerukt. 15 En de koningen der aarde en
de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere
slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; 16 en zij
zeiden tot de bergen en tot de rotsen:
Valt op ons
en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en
voor de toorn van het Lam; 17 want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie
kan bestaan (Maleachi 3:2 Doch wie kan de
dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij
zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers)?
Openbaring 7
1 Daarna zag
ik vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden der
aarde vasthielden, opdat er geen wind zou waaien over de aarde, of over de zee,
of over enige boom. 2 En ik zag een andere engel opkomen van de opgang der zon,
hebbende het zegel van de levende God; en hij riep met luider stem tot
de vier engelen, aan wie gegeven was aan de aarde en de zee schade toe te
brengen, 3 en hij zeide: Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee,
noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd
verzegeld hebben.
4 En ik
hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend
waren verzegeld uit alle stammen (De
stammen Dan en Efraïm zijn weggelaten en vervangen door Jozef en Levi. Zie
Leviticus 24:10-16 en Deuteronomium 29:18-21) der kinderen Israëls. 5 Uit
de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben
twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend, 6 uit de stam Aser twaalfduizend,
uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse
twaalfduizend, 7 uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend,
uit de stam Issakar twaalfduizend, 8 uit de stam Zebulon
twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin
twaalfduizend verzegelden.
9 Daarna zag
ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen
en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte
gewaden en met palmtakken in hun handen.
10 En zij
riepen met luider stem en zeiden:
De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het
Lam!
11 En al de
engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen
zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God, 12 zeggende:
Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en
de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen.
13 En een
van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn
met de witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? 14 En ik sprak tot hem: Mijn
heer, gíj weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de
grote verdrukking (Daniël 12:1 en Matteüs 24:21-22);
en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams.
15 Daarom
zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel;
en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. 16 Zij
zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen,
noch enige hitte, 17 want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen
weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van
hun ogen afwissen (Jesaja 25:8).
Openbaring 8
1 En toen
Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half
uur lang. 2 En ik zag de zeven engelen, die voor God staan, en hun werden zeven
bazuinen gegeven. 3 En er kwam een andere engel, die met een gouden
wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om
het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de
troon. 4 En de rook van het reukwerk, mèt de gebeden der heiligen, steeg uit de
hand van de engel voor Gods aangezicht op. 5 En de engel nam het wierookvat en
vulde dat met het vuur van het altaar, en wierp (het vuur) op de aarde; en er
kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving. 6 En de zeven
engelen, die de zeven bazuinen hadden, maakten zich gereed om te bazuinen.
7 En de
eerste blies de bazuin, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed, en
het werd op de aarde geworpen; en het derde deel van de aarde verbrandde en het
derde deel van de bomen verbrandde en al het groene gras verbrandde.
8 En de tweede
engel blies de bazuin, en er werd iets als een grote berg, brandend van
vuur, in de zee geworpen, en het derde deel van de zee werd bloed, 9 en het
derde deel van de schepselen in de zee, die leven hadden, stierf, en het derde
deel van de schepen verging.
10 En de
derde engel blies de bazuin, en er viel een grote ster, brandend als een
fakkel,
uit de
hemel, en zij viel op het derde deel der rivieren en op de bronnen der wateren.
11 En de naam der ster wordt genoemd Alsem. En het derde deel der wateren werd
alsem en vele van de mensen stierven van het water, omdat het bitter geworden
was.
12 En de
vierde engel blies de bazuin, en het derde deel van de zon werd getroffen
en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, zodat het derde
deel daarvan verduisterd werd, en de dag voor het derde deel geen licht had en
de nacht desgelijks.
13 En ik zag
en hoorde een arend vliegen in het midden des hemels, die met luider stem
zeide: Wee, wee, wee hun, die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen
van de bazuin der drie engelen, die nog bazuinen zullen!
Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.
ISBN: 978 16 1627 432 0
NUR: 702
Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 9
1 En de vijfde engel
blies de bazuin, en ik zag een ster (Jesaja
14:12 Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads;
hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! 13 En gij overlegdet
nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten
en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; 14 ik wil opstijgen
boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen), uit
de hemel op de aarde gevallen, en haar werd de sleutel van de put des afgronds
gegeven. 2 En zij opende de put des
afgronds en er steeg rook op uit de put, als de rook van een grote oven; en de
zon en het zwerk werden verduisterd door de rook van de put. 3 En uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde te
voorschijn en hun werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde macht
hebben. 4 En hun werd gezegd, dat
zij aan het gras der aarde geen schade zouden toebrengen, noch aan enig gewas,
noch aan enige boom, maar alleen aan de mensen, die het zegel van God niet op
hun voorhoofden hadden. 5 En hun
werd gegeven, dat zij hen niet zouden doden, maar dat de mensen zouden
gepijnigd worden, vijf maanden lang; en hun pijniging was als de
pijniging door een schorpioen, wanneer hij een mens steekt. 6 En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken,
maar hem geenszins vinden, en zij zullen begeren te sterven, maar de dood
vlucht van hen weg. 7 En de
gedaante der sprinkhanen was als van paarden, die uitgerust zijn tot de oorlog;
en op hun koppen waren kransen als van goud en hun aangezichten waren als
aangezichten van mensen; 8 en zij
hadden haar als vrouwenhaar en hun tanden waren als die van leeuwen; 9 en zij hadden borstschilden als
ijzeren harnassen en het gedruis van hun vleugels was als het gedruis van
wagens, wanneer vele paarden ten strijde draven. 10 En zij hadden staarten als schorpioenen en
angels, en in hun staarten was hun macht om de mensen schade toe te brengen,
vijf maanden lang. 11 Zij
hadden over zich als koning de engel des afgronds; zijn naam is in het
Hebreeuws Abaddon en in het Grieks heeft hij tot naam Apollyon.
12 Het eerste wee is
voorbijgegaan: zie, nog twee weeën komen hierna.
13En de zesde engel blies de bazuin, en ik hoorde een stem uit de vier horens van het gouden altaar,
dat voor God staat, 14 zeggende
tot de zesde engel, die de bazuin had: Laat de vier engelen los, die bij de
grote rivier, de Eufraat, gebonden zijn. 15 En
de vier engelen, die tegen het uur en de dag en de maand en het jaar waren
gereed gehouden, werden losgelaten om het derde deel van de mensen te doden.
16 En het getal der legerscharen
van de ruiterij was tweemaal tienduizend tienduizendtallen (200.000.000.000);
ik hoorde hun aantal. 17 En
aldus zag ik in dit gezicht de paarden en hen, die erop gezeten waren: zij
hadden rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen, en de koppen der paarden
waren als leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel. 18 Door deze drie plagen werd het
derde deel van de mensen gedood: door het vuur en de rook en de zwavel, die uit
hun bek kwamen. 19 Want
de macht der paarden ligt in hun bek en in hun staarten. Want hun staarten zijn
als slangen, met koppen, en daarmede brengen zij schade toe. 20 En wie van de mensen overgebleven waren, die niet
gedood waren door deze plagen, bekeerden zich toch niet van de werken hunner
handen, om de boze geesten niet (meer) te aanbidden en de gouden, zilveren,
koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, noch horen of gaan; 21 en zij bekeerden zich niet van
hun moorden, noch van hun toverijen (Grieks:PHARMAKEIA = drugs), noch van
hun hoererij, noch van hun dieverijen.
Openbaring 10
1 En ik zag een andere sterke
engel nederdalen uit de hemel, bekleed met een wolk, en de regenboog was op
zijn hoofd en
zijn gelaat
was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur, 2 en hij had in zijn hand een geopend
boekje en hij zette zijn rechtervoet op de zee en de linker op de aarde, 3 en hij riep met luider stem,
zoals een leeuw brult, en toen hij riep, lieten de zeven donderslagen hun
stemmen horen.
4 En toen de zeven donderslagen
gesproken hadden, wilde ik het opschrijven, maar ik hoorde een stem uit de
hemel zeggen:
Verzegel hetgeen de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf het
niet op.5 En de engel, die ik zag staan op de zee en op de aarde, hief zijn
rechterhand op naar de hemel, 6 en
zwoer bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden, die de hemel geschapen heeft
en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen
daarin is: er zal geen uitstel meer zijn, 7 maar in de dagen van de stem van de zevende engel,
wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij
zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd (Daniël 12:7-9).
8 En de stem, die ik gehoord had
uit de hemel, (hoorde ik) wederom met mij spreken en zij zeide: Ga heen, neem
het boek, dat geopend ligt in de hand van de engel, die op de zee en op de
aarde staat. 9 En ik ging heen tot de
engel en zeide tot hem, dat hij mij het boekje zou geven. En hij zeide tot mij:
Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal
het zoet zijn als honing. 10 En ik
nam het boekje uit de hand van de engel en at het op, en het was in mijn mond
zoet als honing, maar toen ik het gegeten had, werd mijn buik bitter. 11 En er werd tot mij gezegd: Gij
moet wederom profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen.
Openbaring 11
1 En mij werd een riet gegeven,
een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en
hen, die daarin aanbidden. 2 Maar
laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij
is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden,
tweeënveertig maanden lang. 3 En
Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te
profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang. 4 Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren,
die voor het aangezicht van de Here der aarde staan. 5 En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt
er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade
wil toebrengen, moet hij zó de dood vinden. 6 Dezen hebben de macht de hemel te sluiten, zodat
er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren; en zij hebben macht
over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met
allerlei plagen, zo dikwijls zij willen.
7 En wanneer zij hun getuigenis
zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun
de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden (Daniël 7:20 en de betekenis van de tien horens op zijn kop en van de
nieuwe horen die opkwam, waarvoor er drie moesten wijken de horen met ogen en
een mond vol grootspraak die er groter uitzag dan de andere. 21 Ik had immers
gezien hoe die horen strijd voerde tegen de heiligen en hen overwon).
8 En hun lijk (zal liggen) op de
straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook
hun Here gekruisigd werd. 9 En uit
de volken en stammen en talen en natiën zijn er, die hun lijk zien, drie en een
halve dag, en zij laten niet toe, dat hun lijken in een graf worden bijgezet. 10 En zij, die op de aarde wonen,
zijn blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat
deze twee profeten hen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden.
11 En na [die] drie en een halve
dag voer een levensgeest (Genesis 2:7 toen formeerde de HERE God de mens van stof uit de aardbodem
en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levende ziel SV)
uit Godin hen, en zij gingen op hun voeten
staan en grote vrees viel op (allen), die hen aanschouwden. 12 En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot
hen zeggen: Klimt hierheen op! En zij klommen naar de hemel op in de wolk, en
hun vijanden aanschouwden hen (Dit was
een moeilijk te verklaren vers voor het tijdperk van TV en Internet).
13 En te dien ure kwam er een
grote aardbeving en een tiende deel der stad stortte in, en zevenduizend
personen werden door de aardbeving gedood, en de overigen werden zeer bevreesd
en gaven de God des hemels eer.
14 Het tweede wee is
voorbijgegaan: zie, het derde wee komt spoedig.
15 En de zevende engel
blies de bazuin en luide stemmen klonken in de
hemel, zeggende:
Het
koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en
Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden.
16 En de vierentwintig oudsten,
die voor God op hun tronen gezeten waren, wierpen zich op hun aangezicht en
aanbaden God, 17 zeggende:
Wij danken
U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt
opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; 18 en de volkeren waren toornig geworden, maar
uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het
loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw
naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde
verderven.
19 En de tempel Gods, die in de
hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel,
en er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en zware
hagel.
Openbaring 12
1 En er werd een groot teken in
de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten
en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; 2 en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en
in haar pijn om te baren. 3 En er
werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rossige draak met
zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. 4 En zijn staart
sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde.
En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard
had, dit te verslinden. 5 En zij
baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een
ijzeren staf; en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn troon.
6 En de vrouw vluchtte naar de woestijn (Hosea 2:13 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de
woestijn, en spreken tot haar hart. 14 Ik zal haar aldaar haar wijngaarden
geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop), waar zij een plaats
heeft, door God bereid, opdat zij daar twaalfhonderd zestig dagen onderhouden
zou worden. 7 En er kwam oorlog in de
hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de
draak en zijn engelen voerden oorlog, 8 maar
hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. 9 En de
grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd
wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd
op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. 10 En ik hoorde
een luide stem in de hemel zeggen:
Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God
en de macht van zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag
en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen. 11En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het
Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet
liefgehad, tot in de dood. 12 Daarom, verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Wee de
aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid,
wetende, dat hij weinig tijd heeft.
13 En toen de draak zag, dat hij
op de aarde was geworpen, vervolgde hij de vrouw, die het mannelijke kind
gebaard had. 14 En aan de vrouw werden de
twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar
haar plaats, waar zij onderhouden wordt buiten het gezicht van de slang, een
tijd en tijden en een halve tijd.
15 En de slang wierp uit haar bek
water achter de vrouw als een stroom, om haar door de stroom te laten
medesleuren. 16 En de aarde kwam de vrouw
te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de draak uit
zijn bek had geworpen. 17 En de
draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de
overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis
van Jezus hebben; 18 en hij
bleef staan op het zand der zee.
Wettelijk
depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel,
Eschatologie.
ISBN:
978 16 1627 432 0
NUR:
702
Tenzij
anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 13
1 En ik zag uit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven
koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van
godslastering. 2 En het beest, dat ik zag, was een luipaard gelijk, en zijn
poten als van een beer en zijn muil als de muil van een leeuw.
(The Two Babylons, A. Hislop,
Chapter VII, section I : The dragon of the Greeks, says Pausanias, was only a
large snake; and the context shows that this is the very case here; for what in
the third verse is called "a dragon", in the fourteenth is simply
described as 'a serpent'. Then the word rendered 'red' properly means 'Fiery';
so that the 'Red Dragon' signifies the 'Fiery Serpent' or 'Serpent of Fire'.
Exactly so does it appear to have been in the first form of idolatry, that, under
the patronage of Nimrod, appeared in the ancient world. The 'Serpent of
Fire' in the plains of Shinar seems to have been the grand object of worship.
There is the strongest evidence that apostacy among the sons of Noah began in
fire-worship, and that in connection with the symbol of the serpent
En de draak gaf hem zijn kracht en zijn
troon en grote macht. 3 En (ik zag) een van zijn koppen als ten dode gewond,
en zijn dodelijke wond genas; en de gehele aarde ging het beest met verbazing
achterna, 4 en zij aanbaden de draak, omdat hij aan het beest de macht gegeven
had, en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is aan het beest gelijk? en:
Wie kan er oorlog tegen voeren? 5 En hem werd een mond gegeven, die grote
woorden en godslasteringen spreekt; en hem werd macht gegeven dit tweeënveertig
maanden (Profetieën in maanden uitgedrukt verwijzen naar Satans optreden)
lang te doen. 6 En (het beest) opende zijn mond tot lasteringen
tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn tent en hen, die in de
hemel wonen. 7 En hem werd gegeven om tegen de heiligen oorlog te
voeren en hen te overwinnen; en hem werd macht gegeven over elke stam en
natie en taal en volk. 8 En allen, die op de aarde wonen, zullen het (beest)
aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het
Lam, dat geslacht is, sedert de
grondlegging der wereld. 9 Indien iemand (Individu
aangesproken en niet langer de groep)een oor heeft, hij hore.
10 Indien iemand in gevangenschap voert, dan gaat hij in gevangenschap; indien
iemand met het zwaard zal doden, dan moet hij zelf met het zwaard gedood
worden. Hier blijkt de volharding en het geloof der heiligen.
11 En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde en
het had twee horens als die van het Lam (De antichrist of pseudo-Messias), en het sprak als de draak. 12 En het
oefent al de macht van het eerste beest (de leider van het nieuwe Romeinse Rijk)
voor diens ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde en zij, die daarop wonen, het
eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wond genezen was. 13 En het doet
grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde
ten aanschouwen van de mensen.
14 En het verleidt
hen, die op de aarde wonen, wegens de tekenen, die hem gegeven zijn te doen
voor de ogen van het beest. En het zegt tot hen, die op de aarde wonen, dat zij
een beeld moeten maken voor het beest, dat de wond van het zwaard had en (weer)
levend geworden is. 15 En hem werd gegeven om aan het beeld van het beest een
geest te schenken, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken dat
allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood werden. 16 En het
maakt, dat aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen
en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun
voorhoofd, 17 [en] dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de naam van het beest,
of het getal van zijn naam heeft. 18
Hier is de wijsheid: wie verstand heeft, berekene het getal van het beest, want
het is een getal van een mens, en zijn getal is zeshonderd zesenzestig (Rome = Saturnia = STUR (Chaldeeuws) S = 60,
T = 400, U = 6, R = 200: 666, - de Hebreeuwse letter waw heeft als
getalswaarde 6 www = 666).
Openbaring 14
1 En ik zag en zie,
het Lam stond op de berg Sion (Jesaja 16:1 Heersers des lands, zendt de lammeren
van de rotsen (Petra) de woestijn in naar de berg der dochter van Sion)en met Hem
honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns
Vaders geschreven stonden. 2 En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van
vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was
als van citerspelers, spelende op hun citers; 3 en zij zongen een nieuw gezang
vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang
leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde. 4 Dezen
zijn het, die zich niet met vrouwen (religie het religieuze systeem van
hoofdstuk 17) hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen
zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de
mensen als eerstelingen voor God en het Lam. 5 En in hun mond is geen leugen
gevonden; zij zijn onberispelijk.
6 En ik zag een
andere engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie,
om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en
stam en taal en natie; 7 en hij zeide met luider stem: Vreest God en geeft Hem
eer, want de ure van zijn oordeel is gekomen, en aanbidt Hem, die de hemel en
de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.
8 En een andere, een
tweede engel, volgde, zeggende: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, dat
van de wijn van de hartstocht zijner hoererij al de volkeren heeft doen
drinken.
9 En een andere
engel, een derde, volgde hen, zeggende met luider stem: Indien iemand het beest
en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand
ontvangt, 10 die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap, die
ongemengd is toebereid in de beker van zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden
met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam. 11 En
de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen
rust, dag en nacht, die het beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het
merkteken van zijn naam ontvangt.
12 Hier blijkt de
volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren.
13 En ik hoorde een
stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van
nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken
volgen hen na.
14 En ik zag en zie,
een witte wolk, en op de wolk iemand gezeten als eens mensen zoon met een
gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand. 15 En een andere
engel kwam uit de tempel en riep met luider stem tot Hem, die op de wolk
gezeten was: Zend uw sikkel uit en maai, want de ure om te maaien is gekomen,
want de oogst der aarde is geheel rijp geworden. 16 En Hij, die op de wolk
gezeten was, zond zijn sikkel uit op de aarde, en de aarde werd gemaaid.
17 En een andere
engel kwam uit de tempel, die in de hemel is, ook hij met een scherpe sikkel.
18 En een andere engel kwam uit het altaar; deze had macht over het vuur en hij
riep met luider stem tot hem, die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw
scherpe sikkel uit en oogst de trossen van de wijngaard der aarde, want zijn
druiven zijn rijp. 19 En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte van
de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak van de gramschap Gods.
20 En de persbak werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de persbak
tot aan de tomen der paarden, zestienhonderd stadiën ver.
Openbaring 15
1 En ik zag een ander
teken in de hemel, groot en wonderbaar: zeven engelen, die de zeven laatste
plagen hadden, want daarmede is de gramschap Gods voleindigd.
2 En ik zag (iets)
als een zee van glas met vuur vermengd, en de overwinnaars van het beest en van
zijn beeld en van het getal van zijn naam, staande aan de glazen zee, met de
citers Gods. 3 En zij zingen het lied (Zie Exodus 15:1-19 en Deuteronomium 32:1-43) van Mozes, de knecht Gods, en het lied
van het Lam, zeggende:
Groot en wonderbaar
zijn uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen,
Gij, Koning der volkeren! 4 Wie zou niet vrezen, Here, en uw naam niet
verheerlijken? Immers, Gij alleen zijt heilig. Want alle volken zullen komen en
zullen voor U nedervallen in aanbidding, omdat uw gerichten openbaar zijn
geworden. (zie ook: Psalm 86:9 Alle volken, die Gij gemaakt hebt, zullen komen
en zich voor U nederbuigen, o Here, en uw naam eren; 10 want Gij zijt groot en
doet wonderen, Gij, o God, alleen)
5 En daarna zag ik,
en de tempel van de tent der getuigenis in de hemel ging open; 6 en de zeven
engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit de tempel, bekleed met rein en
blinkend linnen en de borst omgord met een gouden gordel. 7 En een van de vier
dieren gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol van de gramschap van
God, die leeft tot in alle eeuwigheden. 8 En de tempel werd vervuld met rook
vanwege de heerlijkheid Gods en vanwege zijn kracht; en niemand kon de tempel
binnengaan, voordat de zeven plagen der zeven engelen voleindigd waren.
Openbaring 16
1 En ik hoorde een
luide stem uit de tempel zeggen tot de zeven engelen: Gaat heen en giet de
zeven schalen van de gramschap Gods uit op de aarde.
2 En de eerste
ging heen en goot zijn schaal uit op de aarde, en er kwam een boos en
kwaadaardig gezwel aan de mensen, die het merkteken van het beest hadden en die
zijn beeld aanbaden.
3 En de tweede
goot zijn schaal uit in de zee, en zij werd bloed als van een dode, en alle
levende wezens, die in de zee waren, stierven.
4 En de derde
goot zijn schaal uit in de rivieren en in de waterbronnen, en (het water) werd
bloed.
5 En ik hoorde de
engel der wateren zeggen: Rechtvaardig zijt Gij, die zijt en die waart, Gij
Heilige, dat Gij dit oordeel hebt geveld. 6 Omdat zij het bloed der heiligen en
der profeten vergoten hebben, hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven; zij
hebben het verdiend!
7 En ik hoorde het
altaar zeggen: Ja, Here God, Almachtige, uw oordelen zijn waarachtig en
rechtvaardig.
8 En de vierde
goot zijn schaal uit over de zon en haar werd gegeven de mensen te verzengen
met vuur. 9 En de mensen werden verzengd door de grote hitte en zij lasterden
de naam van God, die de macht heeft over deze plagen, en zij bekeerden zich
niet om Hem eer te geven.
10 En de vijfde
goot zijn schaal uit over de troon van het beest, en zijn rijk werd
verduisterd, en zij kauwden op hun tong van pijn, 11 en zij lasterden de God
des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun gezwellen, en zij bekeerden zich
niet van hun werken.
12 En de zesde
goot zijn schaal uit op de grote rivier, de Eufraat, en zijn water droogde op,
zodat de weg bereid werd voor de koningen, die van de
opgang der zon komen.
13 En ik zag uit de
bek van de draak en uit de bek van het beest en uit de mond van de valse
profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen; 14 want het zijn geesten van
duivelen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der gehele wereld,
om hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God.
15 Zie, Ik kom als
een dief. Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt
wandele en zijn schaamte niet gezien worde. 16 En hij verzamelde hen op de
plaats, die in het Hebreeuws genoemd wordt Harmagedon.
17 En de zevende
goot zijn schaal uit in de lucht en er kwam een luide stem uit de tempel, van
de troon, zeggende: Het is geschied. 18 En er kwamen bliksemstralen en stemmen
en donderslagen, en er geschiedde een grote aardbeving, zo groot als er geen
geweest is, sedert een mens op de aarde was: zó hevig was deze aardbeving, zó
groot. 19 En de grote stad viel in drie stukken uiteen en de steden der volken
stortten in. En het grote Babylon werd voor God in gedachtenis gebracht, om
daaraan de beker met de wijn van de gramschap zijns toorns te geven. 20 En alle
eilanden vluchtten weg en bergen werden niet (meer) gevonden. 21 En grote
hagel(stenen), een talent zwaar, vielen uit de hemel op de mensen, en de mensen
lasterden God vanwege de plaag van de hagel, want de plaag daarvan was zeer
groot.
Wettelijk
depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel,
Eschatologie.
ISBN:
978 16 1627 432 0
NUR:
702
Tenzij
anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 17
1 En één van de zeven
engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom
hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer (Spreuken 6:16 Deze zes
dingen haat de HERE, ja, zeven zijn Hem een hartgrondige gruwel: 17 hoogmoedige
ogen, een valse tong, handen die onschuldig bloed vergieten, 18 een hart dat
heilloze plannen smeedt, voeten die zich haasten om naar het kwade te snellen,
19 wie leugens uitblaast als een vals getuige en wie twist stookt tussen
broeders.), die zit aan vele wateren, 2 met wie de koningen der
aarde gehoereerd hebben, en zij, die op de aarde wonen, zijn dronken geworden
van de wijn harer hoererij. 3 En hij voerde mij in de geest weg naar een
woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, dat
vol was van godslasterlijke namen, en het had zeven koppen en tien horens.
4 En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud,
edelgesteente en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen,
en de onreinheden van haar hoererij.
5 En op haar
voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: het grote Babylon, moeder
van de hoeren en van de gruwelen der aarde.
6 En ik zag de vrouw dronken van het
bloed der heiligen (Joden) en van het bloed der getuigen (christenen) van Jezus.
En ik verbaasde mij,
toen ik haar zag, met grote verbazing. 7 En de engel zeide tot mij: Waarom
verbaast gij u? Ik zal u het geheimenis van de vrouw zeggen en van het beest
met de zeven koppen en tien horens, dat haar draagt. 8 Het beest, dat gij
zaagt, was en is niet, en het zal
opkomen uit de afgrond en het vaart ten verderve; en zij, die
op de aarde wonen, wier naam niet geschreven is in het boek des levens van de
grondlegging der wereld af, zullen zich verbazen, als zij zien, dat het beest
was en niet is en er toch zal zijn. 9 Hier is het verstand, dat wijsheid heeft:
De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is. 10 Ook
zijn het zeven koningen: vijf (Egypte, Assyrië, Babylon, Meden & Perzen
en Grieken) ervan zijn gevallen, een is er nog (Rome
90 AD) en de andere is nog niet gekomen (Het
herstelde Rome van de eindtijd +2009 AD), en wanneer hij
komt, moet hij korte tijd blijven. 11 En het beest, dat was en niet is, is zelf
ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve. 12 En de
tien horens, die gij zaagt, zijn tien koningen, die nog geen koningschap
hebben ontvangen, maar één uur ontvangen zij macht als koningen, met het beest.
13 Dezen zijn één van zin en geven hun kracht en macht aan het beest. 14 Dezen
zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen want Hij is de Here der heren en de
Koning der koningen en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en
uitverkorenen en gelovigen. 15 En hij zeide tot mij: De wateren, die gij
zaagt, waarop de hoer gezeten is, zijn natiën en menigten en volken en
talen. 16 En de tien horens, die gij zaagt, en het beest, dezen zullen de
hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar
met vuur verbranden. 17 Want God heeft in hun hart gegeven zijn zin te
volbrengen en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven,
totdat de woorden Gods zullen voleindigd zijn. 18 En de vrouw, die gij
zaagt,is de grote stad, die het koningschap heeft over de
koningen der aarde.
Openbaring 18
1 Hierna zag ik een
andere engel, die grote macht had, nederdalen uit de hemel, en de aarde werd
door zijn lichtglans verlicht. 2 En hij riep met sterke stem, zeggende:
Gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon en zij is geworden een woonplaats
van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van
alle onrein en verfoeid gevogelte, 3 omdat van de wijn van de hartstocht harer
hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar
gehoereerd hebben en de kooplieden der aarde rijk geworden zijn uit de macht
harer weelderigheid. 4 En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap
hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. 5 Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de
hemel en God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht. 6
Vergeldt haar, gelijk ook zij vergolden heeft, en geeft haar dubbel naar
haar werken; mengt haar het dubbele in de beker, die zij gemengd heeft; 7 geeft haar zoveel pijniging en rouw, als zij
heerlijkheid en weelde genoten heeft. Want zij zegt in haar hart: Ik troon als
koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien. 8
Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood en rouw en
hongersnood, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Here God,
die haar geoordeeld heeft. 9 En de koningen
der aarde, die met haar gehoereerd hebben en weelderig geweest zijn, zullen
over haar wenen en weeklagen, wanneer zij de rook van haar verbranding zien, 10 van verre staande uit vrees voor haar pijniging,
zeggende: Wee, wee, gij grote stad, Babylon, gij sterke stad, want in één
uur is uw oordeel gekomen. 11 En de
kooplieden der aarde wenen en bedrijven rouw over haar, omdat niemand meer hun
lading koopt, 12 lading van goud, zilver,
edelgesteente en paarlen, van fijn linnen, purper, zijde en scharlaken;
allerlei welriekend hout, allerlei snijwerk van ivoor en allerlei voorwerpen
van het kostbaarste hout, van koper, ijzer en marmer, 13
kaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijn, olie, bloem en tarwe,
lastdieren, schapen; (lading) van paarden en
wagens (Grieks: RHEDA. Een wagen met
vier wielen. Een teken van welvaart) en van lichamen; en zielen van mensen. 14 En het ooft, waarnaar uw ziel begerig was, is van
u weggegaan en al wat kostelijk en schitterend was, is voor u verloren en het
zal nooit meer gevonden worden. 15 De
kooplieden in deze dingen, die aan haar rijk geworden waren, zullen van verre
staan uit vrees voor haar pijniging, wenend en rouw bedrijvend, 16 en zeggende: Wee, wee, die grote stad, die gehuld
was in fijn linnen, purper en scharlaken, en rijk versierd was met goud en
edelgesteente en paarlen, want in één uur is al die zo grote rijkdom verwoest! 17 En iedere stuurman en iedere kustvaarder en de
zeelieden en allen, die de zee bevaren, bleven van verre staan, 18 en riepen, toen zij de rook van haar verbranding
zagen, zeggende: Welke stad was aan deze grote stad gelijk! 19 En zij wierpen stof op hun hoofden en riepen, wenend en
rouw bedrijvend, zeggende: Wee, wee die grote stad, waarin allen, die schepen
op zee hadden, door haar kostbaarheden rijk geworden zijn, want zij is in één
uur verwoest!
20 Wees vrolijk over
haar, gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft
uw rechtszaak tegen haar berecht. 21 En een sterke engel nam een steen op als
een grote molensteen en wierp hem in de zee, zeggende: Zó zal Babylon met
geweld geworpen worden, de grote stad, en zij zal nooit meer gevonden worden. 22
En geen stem van citerspelers en zangers, van fluitspelers of bazuinblazers zal
meer in u gehoord worden, en niemand, die enige kunst beoefent, zal meer in u
gevonden worden, en geen geluid van de molen zal meer in u gehoord worden. 23 En
geen lamplicht zal meer in u schijnen, en geen stem van bruidegom en bruid zal
meer in u gehoord worden, want uw kooplieden waren de machthebbers der aarde,
want door uw toverij werden alle volken verleid; 24 en in haar werd gevonden
het bloed van profeten en heiligen en van allen, die geslacht zijn op de aarde.
Openbaring 19
1 Hierna hoorde ik
als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen:
Halleluja! Het heil
en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God, 2 want waarachtig en
rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die
de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van
haar hand geëist.
3 En zij zeiden ten
tweeden male: Halleluja! En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden. 4 En
de vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neder en aanbaden God,
die op de troon gezeten is, en zij zeiden: Amen, halleluja! 5 En een stem ging
uit van de troon, zeggende:
Looft onze God, al zijn
knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten!
6 En ik hoorde als
een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem
van zware donderslagen, zeggende:
Halleluja! Want de
Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. 7 Laten wij
blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams
is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; 8 en haar is gegeven zich
met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de
rechtvaardige daden der heiligen.
9 En hij zeide tot
mij: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het
bruiloftsmaal (Psalm 45) des Lams. En hij zeide tot mij: Dit zijn de
waarachtige woorden van God. 10 En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem
te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht
van u en uw broederen, die het getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want
het getuigenis van Jezus is de geest der profetie.
11 En ik zag de hemel
geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw
en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid. 12 En zijn
ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een
geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf. 13 En Hij was bekleed met een
kleed, dat in bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods.
14 En de heerscharen,
die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos
fijn linnen. 15 En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de
heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf
treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen.
16 En Hij heeft op zijn kleed en op zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen
en Here der heren.
17 En ik zag een
engel staan op de zon en hij riep met luider stem en zeide tot alle vogels, die
in het midden des hemels vlogen: Komt, verzamelt u tot de grote maaltijd Gods, 18
om te eten het vlees van koningen en het vlees van oversten over duizend en het
vlees van sterken en het vlees van paarden en van hen, die daarop zitten, en
het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten.
19 En ik zag het
beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te
voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger. 20 En het beest
werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan
had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen
hadden en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel
des vuurs, die van zwavel brandt. 21 En de overigen werden gedood met het
zwaard, dat kwam uit de mond van Hem, die op het paard zat; en al de vogels
werden verzadigd van hun vlees.
Openbaring 20
1 En ik zag een engel
nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn
hand; 2 en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en
hij bond hem duizend jaren, 3 en hij wierp hem in de afgrond en sloot en
verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden,
voordat de duizend jaren voleindigd waren; daarna moet hij voor een korte tijd
worden losgelaten.
4 En ik zag tronen, en zij zetten
zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en (ik zag) de zielen van hen,
die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die
noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op
hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en
heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. 5 De overige doden werden niet weder levend, voordat de
duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste
opstanding. 6 Zalig en heilig is hij, die
deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar
zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als
koningen heersen, [die] duizend jaren.
7 En wanneer de
duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden
losgelaten, 8 en hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te
verleiden, Gog en Magog (zie epiloog),
om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is als het zand der zee. 9 En
zij kwamen op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats der
heiligen en de geliefde stad; en vuur daalde neder uit de hemel en verslond
hen, 10 en de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en
zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht
gepijnigd worden in alle eeuwigheden.
11 En ik zag een
grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de
aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. 12 En ik
zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden
boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des
levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen
in de boeken geschreven stond, naar hun werken. 13 En de zee gaf de doden, die
in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren, en
zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken. 14 En de dood en het
dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen.
Dat is de tweede
dood: de poel des vuurs. 15 En wanneer iemand
niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen
in de poel des vuurs.
Wettelijk
depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever
Trefwoorden: Bijbel,
Eschatologie.
ISBN:
978 16 1627 432 0
NUR:
702
Tenzij
anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.
Openbaring 21
1 En ik zag een nieuwe hemel en een
nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. 2 En ik zag
de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God,
getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. 3 En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en
Hij zal bij hen wonen (IMMANUEL
Exodus 29:46 En zij zullen weten, dat Ik, de
HERE, hun God ben, die hen uit het land Egypte geleid heb, opdat Ik in hun
midden wone; Ik ben de HERE, hun God.), en zij zullen zijn volken zijn
en God zelf zal bij hen zijn, 4 en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen,
en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal
er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. 5 En Hij, die op de troon
gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide:
Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. 6 En Hij sprak
tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde.
Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet. 7 Wie overwint, zal deze dingen beërven,
en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. 8 Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de
verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars
en alle leugenaars hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit
is de tweede dood.
9 En er kwam een van
de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen,
en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier,
ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. 10 En hij voerde mij weg in
de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem,
nederdalende uit de hemel, van God; 11 en zij had de heerlijkheid Gods, en haar
glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant.
12 En zij had een
grote en hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen,
en namen op (de poorten) geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der
kinderen Israëls.
13 Naar het oosten
waren drie poorten en naar het noorden drie poorten en naar het zuiden drie
poorten en naar het westen drie poorten. 14 En de muur der stad had twaalf
fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams.
15 En hij, die met
mij sprak, had een gouden meetstok om de stad op te meten, en haar poorten en
haar muur. 16 En de stad lag in het vierkant en haar lengte was even groot als
haar breedte; en hij mat de stad op met de stok: twaalfduizend stadiën; haar
lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk. 17 En hij mat haar muur op:
honderd vierenveertig el, mensenmaat, die engelenmaat is. 18 En de bouwstof van
haar muur was diamant; en de stad was zuiver goud, gelijk zuiver glas. 19 En de
fundamenten van de muur der stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het
eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, het
vierde smaragd, 20 het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende topaas,
het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde
saffier, het twaalfde amethist. 21 En de twaalf poorten waren twaalf paarlen:
iedere poort afzonderlijk was uit één parel, en de straat der stad was zuiver
goud, gelijk doorschijnend glas.
22 En een tempel zag ik in haar
niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam. 23 En de stad heeft de zon en de maan niet van
node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en
haar lamp is het Lam. 24 En de volken zullen
bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in
haar; 25 en haar poorten zullen nooit gesloten
worden des daags, want daar zal geen nacht zijn;26 en
de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden. 27 En in
haar zal niets onreins binnenkomen, en niemand, die gruwel en leugen doet, maar
alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.
Openbaring 22
1 En hij toonde mij
een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon
van God en van het Lam. 2 Midden op haar straat en aan weerszijden van de
rivier staat het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn
vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren.
3 En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het
Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren, 4 en zij zullen
zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn. 5 En er zal geen
nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van
node, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen
tot in alle eeuwigheden. 6 En Hij zeide tot mij: Deze woorden zijn getrouw
en waarachtig, en de Here, de God van de geesten der profeten, heeft zijn
engel gezonden om zijn knechten te tonen hetgeen weldra geschieden moet. 7 En zie,
Ik kom spoedig. Zalig hij, die de woorden der profetie van dit boek bewaart!
8 En ik, Johannes,
ben het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik ze gehoord en gezien had,
wierp ik mij neder voor de voeten van de engel, die ze mij toonde, om te
aanbidden. 9 Maar hij zeide tot mij: Doe dat niet! Ik ben een mededienstknecht
van u en van uw broederen, de profeten, en van hen, die de woorden van dit boek
bewaren; aanbid God!
10 En hij zeide tot
mij: Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij. 11 Wie onrecht
doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie
rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij
worde nog meer geheiligd.
12 Zie, Ik kom
spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk
is. 13 Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het
einde. 14 Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben
op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad. 15 Buiten
zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de
afgodendienaars en ieder, die de leugen liefheeft en doet.
16 Ik, Jezus, heb mijn
engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten. Ik ben de wortel
en het geslacht van David, de blinkende morgenster.
17 En de Geest
en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft,
kome, en wie wil, neme het water des levens om niet.
18 Ik betuig aan een
ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand hieraan
toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek beschreven zijn; 19 en
indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn
deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit
boek beschreven zijn.
20 Hij, die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik
kom spoedig. Amen, kom, Here Jezus!
21 De genade van de
Here Jezus zij met allen.
Amen
EPILOOG
DE VOLKEN GOG EN MAGOG
De namen van de volken Gog en Magog die volgens
Openbaring hoofdstuk 20 aan het einde van het duizendjarige Messiaanse
Vrederijk naar de heilige plaats oprukken zijn identiek met de namen die de
profeet Ezechiël in het Oude Testament opgeeft. De profeet Ezechiël schildert
vanaf hoofdstuk 36 het nationale herstel van Israël en daarna het geestelijke
herstel. Het nationale herstel in de hoofdstukken 36 en 37 van Ezechiël gaat aldus
vooraf aan het geestelijk herleven en dit laatste als een gevolg van het
oprukken van Gog en Magog en de nederlaag van Gog op de bergen Israëls. Een
land Israël dat dan in gerustheid woont. Wanneer men beide Bijbelboeken
Ezechiël en Openbaring bestudeerd zijn het duidelijk twee verschillende invasies
die beschreven worden met ruim duizend jaar verschil in tijd. Ik neem aan dat
de beschreven invasie van Israël door de profeet Ezechiël zijn vervulling kent ten
tijde van het verbreken van de eerste twee zegels van de boekrol zoals
beschreven in Openbaring 6:2-4. De tweede ruiter neemt namelijk de vrede weg: En een tweede, een rossig paard, kwam, en
hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij
elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven. De volgende
vraag die zich onmiddellijk stelt is: wie zijn deze volken?
De profeet Ezechiël leefde in de zesde eeuw voor
Christus ten tijde van de Babylonische Ballingschap en dus zullen
we op een landkaart van die tijd, bij contemporaine auteurs van die tijd, de
identificatie moeten zoeken. Magog blijkt dan het gebied van de Scythen geweest te zijn,
het huidige Rusland. De profeet Ezechiël van het Oude Testament voorspelde het
herstel van de Joden in hun oude land der vaderen. Dat dit niet in vervulling
ging ten tijde van de terugkeer uit Babylonische Ballingschap onder Ezra en
Nehemia moet duidelijk zijn. Te veel details van de voorspelling werden toen
niet vervuld en wachten nog op hun openbaring. De nieuwe verdeling van het land
Israël bijvoorbeeld onder de twaalf stammen, gedetailleerd opgegeven door de
profeet werd nooit vervuld. De profetie over de tempelbeek die noordelijk van
Jeruzalem zal ontspringen en naar de Dode Zee vloeit tart alle verbeelding. De
profetie van Ezechiël (Ezechiël 47:1-12) leert dat als een gevolg van de nieuwe
rivier, dat zowel westelijk als oostelijk zal stromen, de Dode Zee uiteindelijk
gezond zal worden en in de toekomst een oostelijke zee vormt. Allegoriseren en
op de kerk van nu van toepassing brengen vergt ware acrobatie. De conclusie
moet zijn dat de profetie van Ezechiël nog op haar vervulling wacht. Ten tijde
van de Perzische periode onder Ezra en Nehemia vond er ook geen invasie vanuit
het noorden uit Magog plaats.
De belangrijkste bron ter identificatie van het land
Magog, blijft de Joodse historicus Flavius Josephus uit de eerste eeuw van onze
jaartelling. Josephus heeft in zijn geschiedenis van het Joodse volk alle
volken van Genesis hoofdstuk 10 op de landkaart van zijn tijd geplaatst. Ook
Magog werd door Josephus nauwkeurig op de landkaart van toen geplaatst. Hierna
het citaat:
"Zo had Noachs zoon Japheth zeven
zoons. Ze vestigden zich eerst in het gebied dat zich uitstrekt vanaf het
Taurus- en Amanusgebergte en rukten vervolgens op in Azië tot aan de rivier de
Don en in Europa tot aan Cadiz en namen het land waar ze terechtkwamen in
bezit. Aangezien er zich voor die tijd nog niemand gevestigd had, benoemden zij
de volkeren met hun eigen namen. Het volk dat nu door de Grieken de Galaten
wordt genoemd, ging Gomaren heten, naar hun stichter Gomar. Magog stichtte
de naar hem genoemde Magogen. Zij werden door de Grieken de Scythen genoemd.
Van Japheths zoon Javan en Madus werd de laatste de stamvader van de Madeeën,
het volk dat bij de Grieken de Meden heet, en stammen Ionië en alle Grieken af
van Javan.
Joodse oudheden Boek I, 122-124
Dat de Scythen hun woonplaats in Rusland en de
Oekraïne hadden staat historisch vast. Het is Herodotus, de beroemde historicus
uit de vijfde eeuw voor Christus, die van de Scythen de zeden en gewoonten
beschreef. Eigenlijk is de naam een verzamelnaam voor verscheidene clans. Ten
tijde van Ezechiël beheersten zij een gebied van de Donau in Europa tot aan de
Gele Rivier in Azië.
Ten tijde van
het nationale herstel van Israël zou er volgens de profetie van Ezechiël
opnieuw een grote macht noordelijk van Israël op de landkaart te verwachten
zijn. In 1948, bij het tot stand komen van de staat Israël, was dit zonder
twijfel de Sovjet-Unie en anno 2009, het nieuwe Rusland dat zich herbewapent en
opnieuw de status van grootmacht zoekt. De profeet Ezechiël beschrijft nauwkeurig hoe het
leger van Magog of Rusland in het Midden-Oosten te gronde zal gericht worden.
Hierna volgt het volledige hoofdstuk uit het Bijbelboek Ezechiël 38:
1 Het woord des HEREN kwam tot mij: 2 Mensenkind, richt uw
aangezicht tegen Gog in het land Magog,
de grootvorst van Mesek en Tubal; profeteer tegen hem, 3 en zeg: zo zegt
de Here HERE: zie, ik zàl u, Gog, grootvorst van Mesek en Tubal! 4 Ik zal
u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele
leger: paarden en ruiters, allen volledig uitgerust, een grote schare, met
grote en kleine schilden, allen vertrouwd met het zwaard; 5 ook Perzen, Ethiopiërs en Puteeërs, allen
met schild en helm; 6 Gomer en al zijn krijgsbenden; Bet-Togarma ver in
het noorden met al zijn krijgsbenden vele volken met u. 7 Maak u
gereed en rust u toe, gij met al de scharen die zich bij u gevoegd hebben; wees
gij hun tot een leidsman. 8 Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen;
in toekomende jaren zult gij optrekken
tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat uit het
gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot een
blijvende wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen
wonen zij in gerustheid. 9 Dan zult gij optrekken als een opkomend
onweer; gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw
krijgsbenden, en vele volken met u.
10 Zo zegt de Here HERE: Te dien dage zullen
er plannen in uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, 11 gij
zult zeggen: ik zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op
vreedzame lieden, die in gerustheid wonen,
allen zonder muur, grendels of poorten 12 om buit te maken en roof
te plegen, om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit het gebied der
volken bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die op de navel der
aarde woont. 13 Seba, Dedan, de
handelaars en al de machtigen van Tarsis zullen tot u zeggen: Komt gij om
buit te maken; hebt gij uw schare bijeengeroepen om roof te plegen, om zilver
en goud weg te slepen, om have en goed te bemachtigen, om een grote buit te
maken?
14 Daarom, profeteer, mensenkind, en zeg tot
Gog: Zo zegt de Here HERE: zult gij het niet gewaarworden, te dien dage als mijn volk Israël in gerustheid woont? 15 Dan
zult gij komen uit uw woonplaats uit het
verre noorden, gij en vele volken met u, allen ruiters, een grote schare en
een talrijk leger, 16 en gij zult optrekken tegen mijn volk Israël als een
wolk die het land bedekt. In toekomende dagen zal het geschieden, dat Ik u doe
optrekken tegen mijn land, opdat de volken Mij leren kennen, wanneer Ik Mij
voor hun ogen aan u, o Gog, de Heilige betonen zal. 17 Zo zegt de Here
HERE: Zijt gij het, van wie Ik in vroegere dagen gesproken heb door de dienst
van mijn knechten, de profeten van Israël, welke in die dagen jarenlang
geprofeteerd hebben, dat Ik u tegen hen zou doen optrekken? 18 Maar te
dien dage, wanneer Gog komt in het land van Israël, luidt het woord van de Here
HERE, dan zal mijn grimmigheid opstijgen in mijn neus, 19 en in mijn
naijver, in het vuur mijner verbolgenheid, zal Ik spreken: Waarlijk, te dien
dage zal een zware aardbeving het land van Israël teisteren. 20 Ja, beven
zullen voor Mij de vissen der zee, het gevogelte des hemels, het gedierte des
velds en al het kruipend gedierte dat op de aardbodem kruipt en alle mensen die
op de aarde leven; de bergen zullen neerstorten, de bergwanden zullen vallen, elke
muur zal ter aarde storten. 21 Dan zal Ik op al mijn bergen het zwaard
tegen hem oproepen, luidt het woord van de Here HERE; het zwaard van de een zal tegen de ander zijn. 22 Ik zal met
hem in het gericht treden door pest en door bloed; stromende regen en
hagelstenen, vuur en zwavel zal Ik doen neerregenen op hem, op zijn
krijgsbenden en op de vele volken die met hem zijn; 23 Ik zal Mij groot en
heilig betonen en Mij doen kennen ten aanschouwen van vele volken; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.