De wederkomst van Jezus Christus
Inhoud blog
  • Ik zal een vuur zenden in Magog, en onder degenen, die in de eilanden zeker wonen; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
  • De profeet Micha en het TIJDS-DAL in de heilsgeschiedenis
  • De Moeder van alle verwoestingen 1
  • De Moeder van alle verwoestingen 2
  • De Moeder van alle verwoestingen 3
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    27-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Na de tetrade van bloed-manen

    Over de tetrade van bloed-manen die tijdens de jaren 2014 en 2015 vier maal gelijk vielen met de Joodse feestdagen van Pesach en Sukkot, is in de jaren die daar aan vooraf gingen, heel wat geschreven en gepubliceerd. Men verwees o.a. naar de eerdere tetrade van de jaren 1949/1950 en van 1967/1968 in relatie tot de nieuwe staat Israël. De indruk werd gewekt dat er in en rond Israël in 2014/2015 heel wat te gebeuren stond. Sommigen zagen de geprofeteerde Apocalyps in de Bijbel een aanvang nemen. De profetie van Joël 2:31 stond te gebeuren.

    Joël 2:28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)

     

     

    Het citaat van de profeet Joël leert nochtans geen tetrade van maansverduisteringen. Er staat geschreven: “De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt”. Een natuurlijke zonsverduistering valt per definitie samen met de nieuwe maan, als de maan tussen de zon en de aarde staat. Een maansverduistering valt samen met een volle maan, als de aarde tussen de zon en de maan staat.

    De profeet Joël spreekt echter over iets buitengewoons, iets dat niet 'natuurlijk' is, iets 'bovennatuurlijks', een ingrijpen van God.”

     

    De tetrade van 2014/2015 stond los van de eindtijdprofetie van de Joël. Op God ‘s tijd en op ‘een dag’ die astronomisch niet te berekenen valt, zal deze profetie pas uitkomen. Aan ‘die Dag’ gaan trouwens heel wat dagen, tijden en tekenen vooraf. Lees hierna een volgend relevant hoofdstuk van de profeet Joël:

    Joël 3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, 2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken. (NBG 1951 vertaling)

     

    De profeet Joël verwijst in geen een van de drie hoofdstukken van zijn Bijbelboek naar een toen regerende koning in Israël of Juda, waarmee het optreden van de profeet gedateerd zou kunnen worden. Heel opmerkelijk: de profeet Joël verwijst ook nergens naar de grote mijlpalen in de Joodse geschiedenis: namelijk de Babylonische ballingschap van 605 tot 535 v. Chr., noch naar de wereldwijde ballingschap die volgde na het jaar 70 AD toen de Romeinen de stad Jeruzalem en Tempel vernietigden, en de Joden in krijgsgevangenschap wegvoerden.

    Het onderwerp van het Bijbelboek Joël is uitsluitend: ‘de dag des HEREN’, of de oordeelsdag. Het Boek is gericht aan het Juda van de eindtijd.

    Joël 1:15 Wee die dag, want nabij is de dag des HEREN; als een verwoesting komt hij van de Almachtige.

     

    Joël 3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, …

     

    Het hiervoor vermelde citaat uit Joël 3:1 werd niet vervuld in 1948 toen de Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967 toen Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd. Maar zal pas vervuld worden in de tweede helft van een toekomstige  zevenjarige eindtijdperiode, de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.

     

    In november 1947 sprak de VN zich uit voor de deling van het Britse mandaatgebied Palestina in een Joodse en een Arabische staat, en in het jaar daaropvolgend in mei 1948 werd de staat Israël afgekondigd. De historische tetrade van 1949/1950 kwam hier te laat. Tenzij men bedenkt dat tussen de Joodse feesten van Pesach en Sukkot in 1949 de VN-vredesconferentie te Lausanne plaatsvond. De jonge staat Israël weigerde daar alle 700.000+ Arabische vluchtelingen (vrouwen, kinderen, grijsaards) als gevolg van de onafhankelijkheidsoorlog opnieuw binnen te laten. Het begin van veel miserie sindsdien en een overtreding van de Thora (Exodus 22:21). Ik begrijp wel de omstandigheden waar de jonge staat Israël zich in bevond, na het afslaan van de binnenvallende Arabische legers tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van 1948/49. Het was een strijd op leven of dood geweest.

     

     

    De tetrade van 1967/1968 viel gedeeltelijk gelijk volgens profetische lijnen. In juni 1967 overwon Israël in zes dagen tijd een overweldigende Arabische coalitie en nam alle Bijbelse gebieden in bezit met als hoofdprijs Oost-Jeruzalem en de Tempelberg. De toenmalige regering van Israël had na de drie Arabische nee ’s van Khartoem: – geen erkenning – geen onderhandelingen en  - nooit vrede -, het verkregen gebied moeten annexeren en de Arabische bevolking aldaar burgerrechten geven. De jonge staat Israël koos een andere weg. Zes jaar later in 1973 volgde de Jom Kippoeroorlog. Op hun heiligste feestdag, de grote verzoendag, een dag waarop ze veilig van enige agressie hadden moeten zijn, werden ze door een gevaarlijke Egyptisch/Syrische coalitie overvallen. Een offensief dat zij met veel moeite konden afslaan.

    Men kan stellen dat het vanaf 1967 definitief fout is gegaan en er sindsdien andere wetmatigheden spelen die uiteindelijk zullen uitmonden in Jacob ’s benauwdheid, de grote verdrukking, de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.

    Aan het einde van de zevenjarige eindtijdperiode, de dag des Heren, gaat het vervolg van Joël 3:1 pas in vervulling:

    Joël 3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, …

    … 2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken.

     

    Dit vers sluit aan bij het laatste Bijbelboek Openbaring of Apocalyps dat een Nieuwtestamentisch profetisch Boek is, en het sluitstuk van alle Oudtestamentische profetieën wat het herstel van de Joden betreft, nationaal en geestelijk in het oude land der vaderen: Israël. Het dal van Josafat bij de profeet Joël is in het Boek Openbaring, het gebied van Harmageddon. En de vermelding ‘alle volken’; dat zijn in deze tijd ‘de Verenigde Naties’ die aldus eens in de toekomst naar het land Israël getrokken zullen worden.

     

    In mijn studie ‘TIJD en TIJDEN, 2015’ ga ik uitvoerig in op de chronologie vanaf Genesis tot de komst van Jezus Christus. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

     

    Wanneer we de Masoretische tekst van de Bijbel volgen kan men berekenen dat het vanaf Genesis tot de inhuldiging van de Tempel van Salomo in het jaar 996 v. Chr., drieduizend jaar waren. Het is aldus eenvoudig te berekenen dat wanneer Salomo rond het jaar duizend voor Christus leefde, het in totaal ongeveer zesduizend (plus) jaar zijn vanaf de Schepping tot op heden. Een dwaasheid voor velen, maar niettemin een chronologie die vanuit de Bijbel (Masoretische tekst) aangetoond kan worden. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 5, verbind ik de Anno Mundi jaartelling met de westerse kalender.

    Daarnaast hebben we de Griekse Septuagintvertaling van het Oude Testament daterend van de derde eeuw voor Christus, die echter hogere jaartallen hanteert. Zo heeft de Septuagint-LXX een totaal van 2242 jaar vanaf Adam tot de Grote Vloed in plaats van de 1656 jaar van de Masoretische tekst. En vanaf de zondvloed of grote vloed tot de geboorte van Abram heeft de Septuagint een totaal van 1172 jaar in plaats van 352 jaar volgens de jaartallen van de Masoretische tekst. Er bestaan aldus vraagtekens.

     

     

    Mijn werk ‘TIJD en TIJDEN’ heb ik chronologisch opgebouwd rond het fundament van de sabbat- en jubeljaartelling zoals William Whiston, een vriend en tijdgenoot van Isaac Newton, het al in de achttiende eeuw van onze jaartelling uitbracht. William Whiston heeft verder vooral bekendheid gekregen door zijn voortreffelijke vertaling naar de Engelse taal van de werken van Flavius Josephus.

    Het bijzondere aan zijn sabbat- en jubeljaartelling was zijn vaststelling dat in het oude Israël de sabbatjaarcyclus vanaf haar instelling in 1443 v. Chr. met de inbezitneming van Kanaän door de Israëlieten, altijd in één cyclus ononderbroken voortging. Het Jubeljaar, het vijftigste jaar in deze cyclus, betekende geen onderbreking maar begon in de maand Tishri (september/oktober) van het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus, en liep verder tot september/oktober van het nieuwe jaar, waarin intussen al een nieuw sabbatjaar cyclus van zeven maal zeven jaar begonnen was.

    William Whiston geeft in zijn werk tien verwijzingen naar historische sabbat- en jubeljaren die vanuit de Bijbel, de Makkabeeënboeken en de werken van Flavius Josephus geduid kunnen worden. Tegelijkertijd bevestigen deze historische verankeringen de juistheid van Whiston ’s bevinding. In mijn werk ‘Genesis versus Egyptologie, 2009’ voegde ik nog een elfde chronologische verankering toe, die ik ontdekt had bij het uittekenen van mijn chronologische constructie op millimeter papier. Het jubeljaar namelijk van 562/561 v. Chr., het jaar wanneer de Babylonische koning Evil Merodach in zijn eerste regeringsjaar, na de dood van zijn vader Nebukadnezar, koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste jaar van zijn gevangenneming en ballingschap, uit zijn gevangenis bevrijdde. Dit kon geen toeval zijn.

     

    Naar mijn weten maken weinig of geen chronologen vandaag gebruik van de wijze van tellen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston en komen als een gevolg hiervan tot geheel andere jaartallen wat betreft bijvoorbeeld het jaar van de Exodus, de splitsing van het Rijk van Salomo, de val van Samaria, de belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib, enz.

    En wat zelfs nog extra verwarring geeft, is wanneer sommigen met de foutieve verkregen jaartallen uit het verleden het begin van het zevende millennium Anno Mundi trachten te berekenen.

    Dat de datering van de Bijbelse geschiedenis zo moeilijk lijkt komt vooral voort door de druk die er bestaat van de zijde van de orthodoxe Egyptologie en Assyriologie; twee wetenschappen die in hun tijdsconstructies geen rekening met de Bijbels-historische chronologie houden. Met mijn boek ‘TIJD en TIJDEN, 2015’, heb ik de gefabriceerde jaartallen van de koningen van Assyrië en Egypte aan de Bijbelse chronologische gegevens aangepast.

     

     

    Wat betreft de link nu naar de huidige tijd zijn het de jubeljaren van William Whiston die de brug vormen. Het dertigste jubeljaar sinds de instelling ervan viel in het jaar 27/28 AD. De gebeurtenissen zoals beschreven in het Lucas evangelie hoofdstuk 4 met de Heer Jezus die in de synagoge de profetie van Jesaja 61 citeerde en het aangename jaar des HEEREN uitriep, dienen hier op de tijdsbalk geplaatst. De verdere geschiedenis is algemeen bekend. De Joden van toen hebben Jezus van Nazareth als Messias afgewezen. Veertig jaar later in 70 AD gingen zij voor een tweede maal in ballingschap en werd de tempel te Jeruzalem voor een tweede maal vernietigd. Een onveranderde toestand sindsdien van bijna tweeduizend jaar. Sinds 1948 kennen we het nationale herstel van de staat Israël en is er sindsdien de verwachting bij velen zowel in het christendom als in het Jodendom dat het door de HERE God beloofde herstel van alle dingen nabijgekomen is. Aan dit beloofde herstel zijn echter voorwaarden verbonden.

     

    En zo komen we tot de invulling van de link tussen de Bijbelse geschiedenis, die afgesloten werd in de periode 30/70 AD, tot de huidige tijd. Het is weer de jubeljaartelling volgens Whiston, die ons de weg wijst. Het zeventigste jubeljaar viel, wanneer we de wijze van tellen van William Whiston naar de toekomst toe hanteren, in 1987-okt./1988-sept. Het daaropvolgende 71ste jubeljaar staat genoteerd voor het jaar oct2036/sept2037 AD.

    De Heer Jezus Christus verkondigde met het Jubeljaar van 27/28 AD aan de Joden in de synagoge te Nazareth dat de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 nu voor hun oren vervuld was. Het antwoord van de Joden ter plaatse kunnen we lezen in Lucas 4:29 “Zij stonden op en wierpen Hem de stad uit en voerden Hem tot aan de rand van de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte te storten. 30 Maar Hij ging midden tussen hen door en vertrok.”

    De Heer Jezus werd afgewezen, of zoals het in het Johannesevangelie beschreven staat: “hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen”.

     

     

    Het is interessant om in dit beknopte artikel de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 volledig te citeren aangezien de inhoud van de woorden van Jesaja aansluiten bij het Jubeljaar zoals het beschreven staat in het Bijbelboek Leviticus.

    Jesaja 61:1 De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; 2 om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN …

    (hier stopte de Heer Jezus met voorlezen en sloot de boekrol – een tijdskloof inmiddels van bijna 2000 jaar)

    … en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, 3 om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des HEREN, tot zijn verheerlijking. 4 Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin liggen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op geslacht. 5 Vreemden zullen gereed staan om voor u de kudden te weiden, vreemdelingen zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn; 6 maar gij zult priesters des HEREN heten, dienaars van onze God genoemd worden; gij zult het vermogen der volken genieten en u op hun heerlijkheid beroemen. 7 In plaats van uw schande gewordt u dubbele vergoeding en in plaats van smaad zullen zij jubelen over hun deel; zo zullen zij dan in hun land dubbele vergoeding verkrijgen, blijvende vreugde zal hun geworden. 8 Want Ik, de HERE, heb het recht lief. Ik haat onrechtmatige roof, Ik zal hun stipt hun loon geven en een eeuwig verbond met hen sluiten. 9 En hun nageslacht zal onder de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te midden der natiën; allen die hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht zijn, dat de HERE gezegend heeft. 10 Ik verblijd mij zeer in de HERE, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich met haar versierselen tooit. 11 Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here HERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor het oog van alle volken. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het beloofde herstel van Israël (en via hen de hele schepping) zoals beschreven in Jesaja hoofdstuk 61 vanaf vers 2 laat nog op zich wachten maar is een wetmatigheid die ooit vervuld zal worden. De sleutel is Israël. We stellen echter vast dat na het uitroepen van de staat Israël in mei 1948 de beloofde zegeningen verbonden aan de sabbat – en jubeljaren uitbleven. De vroege en late regen, die maakten dat het land Israël van de oudheid zo vruchtbaar was, kwam in 1948 en daarna niet terug. Integendeel, water en vooral het tekort aan water is een blijvend probleem in de nieuwe staat Israël. De Israëli ’s zijn uiterst vindingrijk en hebben een ingenieus irrigatiesysteem ontworpen waarbij water helemaal van in het noorden uit het meer van Galilea tot in het zuiden in de Negev-woestijn en elders geleid wordt en druppelsgewijs gebruikt. Prachtig en om bewonderend naar te kijken, maar het blijft echter mensenwerk.

     

    Zoeken naar bijzondere gebeurtenissen in jubeljaren volgend op het jubeljaar van 27/28 AD leveren geen resultaat op. Het is het ‘tijds-dal’ waarin dat de HERE God Zijn EKKLESIA, Zijn Gemeente, uitroept en Israël voor het grootste gedeelte van deze tussentijd in de diaspora leeft.

    Toch zijn er raakpunten in de tijd te vinden. Zulk een scharnierjaar naar mijn mening, was het jaar 1517 AD. In oktober van dat jaar ging in Europa namelijk de reformatie van start met een moedige hervormer Maarten Luther die zijn 95 stellingen tegen de aflatenleer van de Roomse Kerk, tegen de deur van de kerk te Wittenberg nagelde. Iets heel opmerkelijk nu, en minder bekend in het Westen, in datzelfde jaar 1517 veroverden de Turken namelijk Jeruzalem op de Arabieren, en begon de Turkse periode van heersen over het van Joden ontvolkte gebied van Israël. Toeval? Ik meen van niet. Vanaf de exodus uit Egypte in 1483 v. Chr. waren er in 1517 AD 2999/3000 jaar verlopen. Wat een opmerkelijk profetisch jaartal is. De Ottomanen of Turken zouden tot het jaar 1917 over Jeruzalem heersen en het gebied in een soort profetische winterslaap houden. In december 1917 zouden de Britten tijdens de eerste wereldoorlog de stad en het gebied op de Turken veroveren. Dit is exact een tijdsperiode van 400 jaar dat overeenkomt met sommige getallenperiodes die in de Bijbel gehanteerd worden. Maar er is meer aan de hand dat lijkt op sturing van Gods wege. In november 1947 stemde de VN bij meerderheid tot splitsing van het Britse mandaatgebied Palestina in een Joodse staat en een Arabische. De Arabieren stemden tegen maar de Joden accepteerden de deling en proclameerden enkele maanden later hun staat. Tussen 1517 en 1947 zitten er 430 jaar wat weer een bijzondere Bijbelse tijdsperiode is, die er ten tijde van het Oude Testament zat tussen het geven van de belofte aan Abraham van een land en een volk en het geven van de wet aan Mozes. Er is dus meer onder de zon dan menig iemand zou vermoeden (of willen zien). Nog een opmerkelijke Bijbelse tijdsperiode van 50 jaar ditmaal, zit er tussen het eerste Zionistische congres van 1897, alwaar gepleit werd voor de oprichting van een Joods thuisland, en het jaar 1947. Van het jaar 1947 met de deling van Palestina door de VN, tot 1987, het begin van het zeventigste jubeljaar, waren het veertig jaar, wat weer een herkenbare Bijbelse tijdsperiode is. Denk aan de periode van veertig jaar dat de Israëlieten na de exodus en het geven van de Wet, in de woestijn doorbrachten, als een gevolg van hun weigering het Beloofde land binnen te trekken.

    Het ‘aangename jaar des HEEREN’ brak echter in 1987 niet door. Geen een van de beloften verbonden aan het Jubeljaar ging op 3 oktober 1987 met de Grote Verzoendag of Jom Kippoer, in vervulling. Integendeel, diezelfde maand vond op zwarte maandag 19 oktober in New York een beurscrash plaats dat het begin van een wereldwijde financiële crisis inluidde die tot op vandaag nazindert. En twee maanden later begon er een Arabische volksopstand in Gaza, Judea en Samaria tegen het Israëlische militaire bestuur, een opstand die manu militari door Israël de kop werd ingedrukt.

     

    Men is al eens in de verleiding om op basis van de eerder beschreven scharniermomenten in de tijd berekeningen naar de toekomst toe te maken. Dit is een oefening die menigeen al eens gemaakt heeft en in de media gelanceerd. De periode van de tetrade van bloed-manen van 2014/2015 ligt nu achter ons en is een goed voorbeeld van zulke pogingen tot berekenen van het begin van de Apocalyps.

    Een volgend opmerkelijk toekomstig jaartal is het jaar 2017. Op basis van de telling van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston is het jaar van de exodus te berekenen in 1483 v. Chr. We zagen eerder al dat het 3000 jaar waren tot het jaar 1517 met de heerserswissel over Jeruzalem. In datzelfde jaar begon in het christelijke Europa de Reformatie.

     

     

    In 2017 zal het 500 jaar geleden zijn dat de Reformatie begon en is het 3500 geleden dat de Exodus plaatsvond. Wat de berekening/optelling van de voor Christus-jaartallen betreft, moeten we rekening houden dat het jaar nul niet bestaat, en we bij de optelling van 1483 plus 1517 één jaar moeten aftrekken. Het zal dus met Pesach anno 2018 pas zijn dat het 3500 jaar terug tot de exodus is. In 2018 zal het nationaal herstelde Israël ook zijn zeventigjarig bestaan vieren. Zal dit jaar iets bijzonders te zien geven? Ik weet het niet. Wat de wederkomst van Christus in de ‘tussen-tijd’ wederhoudt, zijn wetmatigheden zoals de vrije wil van de mens in het aannemen of afwijzen van de HERE God, het ingaan van de volheid der heidenen, en de maat der zonde.

     

    Wat dit laatste betreft is er een voorbeeld in het Oude Testament over een uitstel van oordeel. In het tweede jaar na de exodus trokken de Israëlieten onder leiding van Mozes, van de berg Gods op naar het Beloofde Land. Twaalf verspieders werden daarna aan de grens uitgezonden. Dit is een geschiedenis die algemeen bekend is. De twaalf verspieders verkennen gedurende veertig dagen het land, komen terug met druiventrossen die ze amper kunnen dragen, bevestigen dat het een land van melk en honing is, kortom een vruchtbaar land van overvloed. Maar tien van de twaalf verspieders overtuigen het volk dat het land onneembaar is vanwege de sterkte van de inwoners. Met zekerheid zouden zij ten onder gaan moesten ze trachten het land in te nemen. Het zijn alleen Jozua en Kaleb die geloof hebben en het land willen binnentrekken. Het volk echter laat zich overtuigen door de tien ongehoorzame verspieders en weigert binnen te trekken. Het resultaat is dat alle volwassenen van twintig jaar en daarboven gedoemd worden in de woestijn aan de rand van het Beloofde Land te verblijven, tot zij daar allen gestorven zijn (Numeri 14:28-35). De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb, achtendertig jaar later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.

     

    Tegelijkertijd betekende de ongehoorzaamheid van de Israëlieten een uitstel van oordeel over de Amorieten en de andere bewoners van het land Kanaän. De maat van hun zonde was nochtans vol.

    Genesis 15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. 17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. 18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, 21 En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.

     

    De tijd was in 1482 v. Chr. rijp voor hun verwijdering uit het land, maar als een gevolg van Israëls ongeloof kregen zij achtendertig jaar respijt, uitstel van executie. Mozes behoorde tot het vierde geslacht. Hij ging terug tot op Levi, een van de twaalf zonen van Jakob/Israël.

    Misschien kunnen we in het licht van deze geschiedenis de lijn doortrekken naar het moderne Israël en de Arabische buurlanden. Wel moet ik opmerken dat de Arabieren vandaag, geen Amorieten of Amalekieten zijn, maar ook Semieten die in de lijn van de aartsvader Sem hun oorsprong terugvinden. Op hen rusten uiteindelijk ook beloften van herstel in het komende Messiaanse Vrederijk. Zie o.a. het artikel van 18-06-2015 op dit blog i.v.m. Egypte, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2731643

    Zij zijn wel sinds de dagen van Ismaël tegenstanders van Israël en betwisten het recht op het Beloofde Land. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De Assyriërs en Abraham, blz. 47-58.

     

    Bij het prille begin van de Ekklesia in het jaar 30 AD vroegen de discipelen naar de tijd van het herstel van alle dingen en het antwoord van de Heiland was het volgende:

    Handelingen 1: 6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd (30 AD) het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde.

     

    Het was niet de zaak van de EKKLESIA om ‘de tijden of gelegenheden’ te berekenen wanneer God zijn oud-verbondsvolk Israël geestelijk en nationaal in het oude land der vaderen zal herstellen.

    En later zal de apostel Paulus in zijn twee Thessalonicenzenbrieven in dezelfde zin waarschuwen:

    2 Thessalonicenzen 2:1 Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de komst  van [onze] Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem, 2 dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking, hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren (reeds) aanbrak. (NBG Vertaling)

     

    Aan de wederkomst van de Heer Jezus Christus gaan zoals bij de geboorte van een kind weeën vooraf (Matteüs 24:8). De tijd voor de geboorte van een kind kan men vanaf de bevruchting schatten op ongeveer negen maanden. Gaat men voorbij negen maanden spreekt men in mensentaal van een ezels-dracht. Zo zal het naar mijn mening ook zijn met de periode die vooraf gaat aan de tweede komst van Christus. De weeën zijn alleen een indicator, dat het nabij tot zeer nabij is. En sommige hevige weeën die er op lijken te wijzen dat het nu snel te gebeuren staat, kunnen daarna ook weer een uitstel kennen.

     

    Het zevende millennium sinds de Schepping zijn we binnengegaan in oktober 2005 AD en dit wanneer we aannemen dat de Masoretische tekst van onze Bijbel met haar jaartallen, de correcte is en we de jubeljaartelling volgens William Whiston volgen. Een wijze van sabbat- en jubeljaartelling die via elf historische verankeringen van de eerste tot de zesde eeuw voor Christus op de tijdsbalk verankerd is en aldus bewezen. Het antwoord op de vraag waarom het vrederijk met de komst van de Messias niet is doorgebroken in 1987 ligt bij de wetmatigheden die de Bijbelse toekomstprofetieën inhouden. Het aanbod, de uitkomst, werd Israël in de periode 1947/1967 aangeboden en het was aan hen om hier naar te handelen. Na 1967 is het definitief fout gelopen en als een gevolg van diezelfde wetmatigheden die we in het profetische woord vinden wordt nu een andere piste die naar het herstel aller dingen (zie Handelingen 3:12-21), gevolgd. Daarom meen ik dat we opnieuw in een bijzondere profetische tijdskloof terecht gekomen zijn, en het rekenen met bepaalde tijdsperioden geen concrete data opleveren.

     

    Hierna een citaat van de profeet Hosea dat in een notendop God ’s weg met hen schildert, hoe Hij met zijn oude Verbondsvolk uiteindelijk tot Zijn doel zal komen.

    Hosea 5: 14 Want Ik ben als een leeuw voor Efraïm, en als een jonge leeuw voor het huis van Juda. Ik, Ik zal verscheuren en heengaan; 15 Ik zal wegnemen, zonder dat iemand redden kan. Ik zal heengaan (30 AD Hemelvaart Messias), Ik wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en mijn aangezicht zoeken; wanneer het hun bang te moede is, zullen zij verlangend naar Mij uitzien. 6:1 Komt, laat ons wederkeren tot de HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen doen herleven (20?? AD), ten derden dage (het Messiaanse Vrederijk) zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn aangezicht. 3 Ja, wij willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dagenraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de regen, als de late regen, die het land besproeit.

     

    Wanneer we één dag als een periode van duizend jaar willen herkennen dan leert dit Schriftgedeelte dat na een periode van tweeduizend jaar van verdrukking, Israël opnieuw hersteld zal worden. De derde dag is dan de periode van duizend jaar die we in het boek Openbaring vinden wanneer we dit boek in zijn geheel als profetie willen herkennen. Het is de periode van het Messiaanse Vrederijk waar de profeten uit het Oude Testament over gesproken hebben. Daarna pas volgt het volledige herstel van alle dingen en begint de eeuwigheid.

    Het voorgaande moet duidelijk maken dat men geen berekeningen kan maken naar het uur, dag, maand en/of jaar van de wederkomt van Christus. Dat is uitsluitend in God ’s hand. Hij is soeverein. Ieder kind van God mag wel van één ding overtuigd zijn: God heeft alles onder controle.

     

    Ik hoop dat ik met mijn bijdrage niet toevoeg aan de verwarring die er over dit thema bestaat, maar dat het een aanvulling mag zijn. Ik studeer en schrijf alleen maar naar ‘de mate van de genade’ die mij gegeven is (Efeze 4:7).

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-04-2016, 11:00 geschreven door Eigenzinnige Wezel  
    Reacties (0)
    24-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren…

    Het feit dat we stoffelijk zijn en uiteindelijk over een leeftijdsspan heen, tot stof wederkeren, maakt dat we ook een mensenleven van de geboorte tot het sterven chronologisch op een tijdsbalk kunnen uittekenen. De Bijbel geeft de mens in Psalm 90, een leeftijdsspan van zeventig tot tachtig jaar, afhankelijk of we zeer sterk zijn of niet. We weten allen dat hierop uitzonderingen mogelijk zijn. Boeiend het dat Mozes de auteur van Psalm 90 is, en aldus deze psalm ongeveer 3500 jaar oud is. Maar vooral verbazend vanwege de opgegeven leeftijdsspan van zeventig tot tachtig jaar, een levensspan die in het Westen pas in de twintigste eeuw als een gemiddelde, bereikt werd. De voedings- en reinigings-wetten van Mozes zullen zeker in het oude Israël ook hun rol gespeeld hebben.

     

    Psalm 90:1 Een gebed van Mozes, den man Gods. HEERE! Gij zijt ons geweest een Toevlucht van geslacht tot geslacht. 2 Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. 3 Gij doet den mens wederkeren tot verbrijzeling, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen! 4 Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als een nachtwaak. 5 Gij overstroomt hen; zij zijn gelijk een slaap; in den morgenstond zijn zij gelijk het gras, dat verandert; 6 In den morgenstond bloeit het, en het verandert; des avonds wordt het afgesneden, en het verdort. 7 Want wij vergaan door Uw toorn; en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt. 8 Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht Uws aanschijns. 9 Want al onze dagen gaan henen door Uw verbolgenheid; wij brengen onze jaren door als een gedachte.

    10 Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zo wij zeer sterk zijn, tachtig jaren; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen.

    11 Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid, naardat Gij te vrezen zijt? 12 Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen. 13 Keer weder, HEERE! tot hoe lange? en het berouwe U over Uw knechten. 14 Verzadig ons in den morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al onze dagen. 15 Verblijd ons naar de dagen, in dewelke Gij ons gedrukt hebt, naar de jaren, in dewelke wij het kwaad gezien hebben. 16 Laat Uw werk aan Uw knechten gezien worden, en Uw heerlijkheid over hun kinderen. 17 En de liefelijkheid des HEEREN, onzes Gods; zij over ons; en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat. (Statenvertaling)

     

    De vermelde zeventig tot tachtig jaar als leeftijdsspan kan ook volgens de Bijbel verder in belangrijke ontwikkelingsfasen ingedeeld worden. Ook op geestelijk gebied:

    1 Johannes 2:12 Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. 13 Ik schrijf u, vaders! want gij hebt Hem gekend, Die van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt den boze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den Vader gekend. (Statenvertaling)

     

    We beginnen (zowel geestelijk als lichamelijk) als kind, vervolgens groeien we naar jongeling toe en daarna het ouderschap. Het getal zeven valt in deze fase van ontwikkeling op. In het Oude Testament werd men voor zijn daden verantwoordelijk gesteld vanaf het eenentwintigste levensjaar (20-plus). Dat merken we in de Exodusgeschiedenis waar alle van het Israëlitische geslacht, van ouder dan twintig jaar, die weigerden het Beloofde Land binnen te trekken, veroordeeld werden tot veertig jaar in de wildernis en daar ook aan hun einde kwamen.

     

    De beschreven leeftijdsspan van de mens, die overigens getekend is door moeite en verdriet, eindigt volgens Psalm 90:3 in de verbrijzeling van het lichaam.

     

     

    De dood is over de mens en de schepping gaan heersen vanaf Genesis 3:17 “…zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. 18 Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten. 19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren”.

    Dit alles als een gevolg van het oordeel over de rebellie van de eerste mensen. Een oordeel dat van generatie op generatie aanhoudt (Romeinen 5:12).

    Doornen en distels brengt de vervloekte aarde sindsdien voort (Genesis 3:17:19), en het sterven heerst over alles. De Schepping is dienstbaar aan de vergankelijkheid geworden, en kreunt zoals in een barensnood, in al haar delen (Romeinen 8:20-23).

    Het Bijbelboek Prediker hoofdstuk twaalf beschrijft in detail het aftakelingsproces dat zich al heel vroeg in een mensenleven inzet met uiteindelijk in vers zeven, de beschreven dood. Wat de mens onderscheidt van de dieren en de rest van de schepping, is dat bij zijn of haar dood, zijn/haar levensadem wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.

    Prediker 12:7… en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.

     

    Prediker 3:19 Want het lot der mensenkinderen is gelijk het lot der dieren, ja, eenzelfde lot treft hen: gelijk dezen sterven, zo sterven genen, en allen hebben enerlei adem, waarbij de mens niets voor heeft boven de dieren; want alles is ijdelheid, 20 alles gaat naar één plaats, alles is geworden uit stof, en alles keert weder tot stof. 21 Wie bemerkt, dat de adem der mensenkinderen opstijgt naar boven en dat de adem der dieren neerdaalt naar beneden in de aarde? (NBG Vertaling 1951)

     

    Hierna het Bijbelgedeelte uit het boek Prediker dat in detail het aftakelingsproces beschrijft. Ik heb tussen haakjes de Bijbelse beeldspraak verduidelijkt.

    Prediker 12:1 Gedenk dan uw Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan gij zegt: Ik heb daarin geen behagen; 2 voordat de zon verduisterd wordt evenals het licht en de maan en de sterren en de wolken na de regen wederkeren; 3 op de dag, dat de wachters (de armen) van het huis (het lichaam) beven en de sterke mannen (de benen) zich krommen, en de maalsters (de tanden) ophouden, omdat haar aantal gering geworden is, en zij, die uit de vensters (de ogen) zien, hun glans verliezen (staar), 4 en de deuren (de oren) naar de straat gesloten worden; als het geluid van de molen verzwakt, en de stem hoog wordt als die van een vogel en alle tonen gedempt worden; 5 op de dag, dat men ook vreest voor de hoogte, en er verschrikkingen op de weg zijn (insomnia), de amandelboom (witte haren) bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de kapperbes niet meer helpt (seks) – want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond op de straat –; 6 voordat het zilveren koord (ruggengraat) losgemaakt en de gouden lamp (de schedel) verbroken wordt; voordat de kruik bij de bron verbrijzeld en het scheprad in de put verbroken wordt (falen van het hart), 7 en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.

     

    Dit beschreven dienstbaar zijn aan de vergankelijkheid is voor alle mensen van alle generaties van zowel verleden als heden gelijk. Dit zowel voor gelovigen als voor niet-gelovigen, andersgelovigen, binnen het verbond, buiten het verbond, enzoverder, allen worden getroffen en er is geen uitzondering.

     

    De aarde is sinds de eerste rebellie van de mens door de Schepper aan de vruchteloosheid onderworpen (Romeinen 8:20), leert Paulus in het Nieuwe Testament.

    Paulus ondervond in zijn eigen lichaam de eerdere beschrijving van het verval van de mens. In zijn brief aan de Galaten lezen we in hoofdstuk 4 vers twaalf, dat hij ziek geworden was. Het was vermoedelijk een oogkwaal, zoals we kunnen opmaken uit Galaten 4:15 en Galaten 6:11:

    Galaten 4:12 Weest zoals ik, bid ik u, broeders, omdat ook ik ben zoals gij. Gij hebt mij in geen enkel opzicht verongelijkt. 13 Ja, gij weet, dat ik aan u de eerste maal, omdat ik ziek geworden was, het evangelie verkondigd heb, 14 en toch hebt gij de verzoeking, die er voor u in mijn lichamelijke toestand gelegen was, niet als iets verachtelijks beschouwd of ertegen gespuwd, maar gij hebt mij ontvangen als een bode Gods, (ja), als Christus Jezus. 15 Gij hebt u toen gelukkig geprezen; wat is daarvan over? Want ik kan van u getuigen, dat gij, ware het mogelijk geweest, uw ogen uitgerukt en ze mij gegeven zoudt hebben.

     

    Aan de Korintiërs schreef Paulus (2 Korintiërs 12:7-10) dat hem een doorn in het vlees gegeven was, een angel die hem lichamelijk zwak maakte, waar hij onder gebukt ging. Driemaal had hij God gebeden die angel weg te nemen, maar vergeefs. “Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid”, was het antwoord van God op Paulus gebed om genezing.

     

    Ook andere kon Paulus niet altijd helpen. Aan Timoteüs, zijn vriend en mede-evangelist, die aan gedurige maagongesteldheden leed schreef Paulus (1 Timoteüs 5:23) als recept voor zijn maag, dat hij niet alleen water zou drinken, maar ook een beetje wijn.

     

    In de tweede brief aan Timoteüs (2 Tim. 4:20) schrijft Paulus dat hij een medewerker met de naam Trofimus te Milete, ziek zijnde had moeten achterlaten.

     

    Aan de Filippenzen schrijft Paulus in zijn brief aan hen over Epafroditus, een medestrijder en afgevaardigde van Paulus, dat deze doodziek was geweest, maar dat God Zich over hem ontfermd had.

    Filippenzen 2:25 Maar ik achtte het noodzakelijk, Epafroditus tot u te zenden, mijn broeder en medearbeider en medestrijder, die uw afgevaardigde was om mij te helpen in hetgeen ik nodig had. 26 Immers, hij was vol verlangen naar u allen en ook in zorg, omdat gij gehoord hadt, dat hij ziek was. 27 Hij is ook ziek geweest, de dood nabij, maar God heeft Zich over hem ontfermd, en niet alleen over hem, maar ook over mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben. 28 Ik zend hem dan met te meer spoed, opdat gij, als gij hem ziet, u weer verblijden moogt en ik minder zorg moge hebben.

     

    Vers 27 geeft vandaag hoop aangezien we mogen weten dat God in deze tijd, de huidige bedeling van de genade, zich wil ontfermen.

    Alhoewel er toch een groot onderscheid is met de toestand tijdens de bedeling onder de Wet. Aan het oude Israël dat als natie met de Exodus in 1483 v. Chr. uit Egypte getrokken was, was de belofte gegeven dat zij vrij van ziekten zouden zijn, indien zij de Wet zouden onderhouden.

    Exodus 15:26 En (Mozes) zeide: Is het, dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt al Zijn inzettingen; zo zal Ik geen van de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester!

     

    De troost die Paulus, de apostel der heidenen, aan de Romeinen onder de huidige bedeling, doorgeeft is de volgende:

    Romeinen 8:18 Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. 19 Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods.

     

    Het openbaar worden van de zonen Gods, gebeurt bij de (tweede) komst van Jezus Christus. Het is de in de Bijbel beloofde opstanding. Een opstanding die in chronologische etappes gebeuren zal. Eerst de Christus, vervolgens de Ekklesia (1 Korintiërs 15:20-28), vervolgens Israël en de volken (Daniël 12:2, 3 en 13).

    Het is de troost van de tweede komst van Christus, en de daarmee gepaard gaande opstanding van de Ekklesia, die Paulus aan de Thessalonicenzen doorgaf, wanneer zij geliefden aan de dood, aan de verbrijzeling, moesten afgeven.

     

     

    1 Thessalonicenzen 4:14 Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, weder brengen met Hem. 15 Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn. 16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; 17 Daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. 18 Zo dan, vertroost elkander met deze woorden. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het begrijpen van de Romeinenbrief hoofdstuk 8 kan ook vandaag als een troost en berusting werken wanneer men zelf (of geliefden) getroffen wordt door de eerder in Psalm 90 beschreven moeite en verdriet eindigend in de verbrijzeling van het lichaam.

    De Romeinenbrief heeft het over het lijden van de tegenwoordige tijd. Dit lijden is gelijk voor gelovigen en niet-gelovigen. Alle zijn aan de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid onderworpen. De schepping zucht en is als in barensnood.

    Romeinen 8:20 Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods. 22 Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. 23 En niet alleen zij, maar ook wij zelf, [wij,] die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam.

     

    De enige hoop voor de van ouds rebellerende mens is het aannemen van Jezus Christus als Heer en Heiland, en de verwachting van Zijn (weder)komst als de Losser die alles hersteld.

    Filippenzen 3:20 Want wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, 21 die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen

     

    Romeinen 8:24 Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? 25 Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding. 26 En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. 27 En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit. 28 Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. 29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid  aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; 30 en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. 31 Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? 32 Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? 33 Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt; 34 wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit. 35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard? 36 Gelijk geschreven staat: Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen.

    37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. 38 Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, 39 noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here. (NBG Vertaling 1951)

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-03-2016, 09:00 geschreven door Eigenzinnige Wezel  
    Reacties (0)
    22-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De berg Gods in Arabië

    In de vierde eeuw na Christus tijdens de regeerperiode van Keizer Constantijn werd in het zuiden van de hedendaagse Sinaïwoestijn op de plaats waar men meende dat Mozes de Tien Geboden in ontvangst nam, een klooster gebouwd. Tot in de twintigste eeuw zou men zonder meer aannemen dat deze plaats en berg ook de berg Gods was, zoals in de Bijbel beschreven. Een beetje Bijbelstudie maakt echter al snel duidelijk dat men voorbarig voor deze locatie gekozen heeft.

     

    Galaten 4: 21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is Hagar. 25 Het (woord) Hagar betekent de berg Sinaï in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. (NBG Vertaling 1951)

     

    De apostel Paulus plaatst de berg Sinaï duidelijk en gezaghebbend in Arabië en wijst zelfs de locatie van de berg aan: namelijk Hagar. Een naam die Sinaï betekent. Hij doet dit bij het doorgeven van een geestelijke les via het wijzen op twee bedelingen in de Heilsgeschiedenis, de bedeling van de Wet namelijk, die voorafging aan de huidige bedeling van de genade (Gal. 5:5). Maar laat ons bij Sinaï blijven.

    In mijn werk ‘TIJD en TIJDEN’, 2015, hoofdstuk: de ligging van de berg Gods in Arabië, blz. 113-120, wees ik op een studie van Howard Blum (The Gold of Exodus, The Discovery of The Most Sacred Place on Earth, 1998). Deze onderzoeker identificeert overtuigend de berg ‘Jabal al Lawz’ in Saoedi Arabië met de Bijbelse Sinaï.

    Wanneer men een Bijbelse encyclopedie openslaat en men zoekt het woord Sinaï op, dan blijkt dat meerdere locaties in aanmerking komen en eerlijkheidshalve vermeldt men er telkens bij dat een en ander nog niet duidelijk is. Hetzelfde commentaar kan men lezen bij het opzoeken van andere relevante plaatsnamen in verband met de exodusroute zoals Teman, Paran, Seïr, Hazeroth, Etham, Shur, Horeb en Sinaï. Dit betekent echter wel dat de weg voor verder onderzoek, openligt.

     

     

    Ik laat me leiden door wat Paulus leert betreffende de locatie van de berg Gods en de bedoeling van dit artikel is om een en ander vanuit de andere Bijbelboeken zoals Numeri, Deuteronomium, Habakuk, 1 Koningen en Galaten te laten bevestigen. Vooreerst is het belangrijk om te zien welk gebied Paulus bedoelde wanneer hij het over Arabië heeft. Het Arabië van Paulus’ tijd was het koninkrijk der Nabateeërs. Een koninkrijk dat zich uitstrekte over de huidige landen: Jordanië en het noordwesten van Saoedi-Arabië. De huidige plaats Hegra zou mogelijk in verband met het Bijbelse Hagar kunnen verbonden worden? Het Arabische Hegra is dan hetzelfde als het Griekse Hagar, de taal waarin Paulus zijn brieven schreef.

     

    Maar ook andere Bijbelboeken wijzen de weg naar Arabië, waar de berg Gods gezocht moet worden.

    Habakuk 3:1 Het gebed van Habakuk, de profeet. Op Sigjonot. 2 HERE, ik heb de tijding aangaande U vernomen, ik ben, HERE, met vreze voor uw werk vervuld; roep het in het leven in de loop der jaren, maak het openbaar in de loop der jaren; gedenk in de toorn aan ontfermen! 3 God komt van Teman en de Heilige van het gebergte Paran. Sela Zijn majesteit bedekt de hemelen, en de aarde is vol van zijn lof. 4 Er is een glans als van zonlicht, lichtstralen heeft Hij aan zijn zijde en daar is het omhulsel zijner kracht. 5 Voor Hem uit gaat de pest en koortsgloed volgt Hem op de voet. 6 Hij staat en doet de aarde schudden; Hij ziet rond en doet de volken van schrik opspringen, de aloude bergen liggen verpletterd, de eeuwige heuvelen zinken ineen; de eeuwenoude wegen zijn zijne.

     

    ‘God komt van Teman en de Heilige van het gebergte Paran’, was al geschiedenis in de dagen van de profeet Habakuk en verwijst naar het optreden van de HERE God bij de verlossing van Zijn volk uit Egypte. Het hierna volgende Bijbelcitaat bevestigt dit:

    Deuteronomium 33:1 Dit is de zegen, waarmede Mozes, de man Gods, de Israëlieten vóór zijn sterven gezegend heeft. 2 Hij zeide: De HERE is gekomen van Sinaï en over hen opgegaan uit Seïr; Hij is in lichtglans verschenen van het gebergte Paran en gekomen uit het midden van heilige tienduizenden; aan zijn rechterzijde zagen zij een brandend vuur.

     

     

    Wanneer we Deuteronomium hoofdstuk 33 als gids gebruiken vanaf de berg Sinaï in Arabië en de weg terug naar Egypte nemen, komen we eerst in Seïr en daarna over het gebergte Paran aan de Egyptische grens. Seïr bevond zich in het dal van het Seïr-gebergte, op een hedendaagse kaart wordt dit nu Shera in Jordanië genoemd. Shera is tegenwoordig vooral bekend vanwege de Nabateese oudheidstad Petra die daar uit de roze gekleurde zandstenen rotsen is gehouwen.

    De berg ‘Jabal al Lawz’ is de meest logische keuze voor de hierboven beschreven route. Dit is één manier ter uitstippeling van de genomen reisroute door de Israëlieten.

     

    In het Bijbelboek Numeri vinden we alle stopplaatsen of pleisterplaatsen van de Israëlieten vanaf hun vertrek in Egypte tot aan Sinaï en veertig jaar later hun reis naar het Beloofde Land. Ik heb in de Bijbeltekst bij de pleisterplaatsen de getallen van één tot twaalf tussen ronde haakjes aangebracht.

    Numeri 33:1 Dit zijn de pleisterplaatsen der Israëlieten, die uit het land Egypte uitgetrokken waren naar hun legerscharen onder leiding van Mozes en Aäron; 2 Mozes namelijk beschreef hun tochten van pleisterplaats tot pleisterplaats naar het bevel des HEREN; en dit zijn hun pleisterplaatsen op hun tochten. 3 Zij braken op van Rameses in de eerste maand, op de vijftiende dag der eerste maand; daags na het Pascha trokken de Israëlieten uit door een opgeheven hand, voor de ogen van alle Egyptenaren, 4 terwijl de Egyptenaren bezig waren degenen te begraven, die de HERE onder hen geslagen had, alle eerstgeborenen; de HERE toch had aan hun goden strafgerichten geoefend. 5 De Israëlieten dan braken op van Rameses (1) en legerden zich te Sukkot (2). 6 Zij braken op van Sukkot en legerden zich te Etam (3), dat aan de rand der woestijn ligt. 7 Zij braken op van Etam en keerden weder naar Pi-Hachirot (4), dat tegenover Baäl-Sefon ligt, en zij legerden zich tegenover Migdol. 8 Zij braken op van Pi-Hachirot en gingen midden door de zee naar de woestijn, en zij gingen drie dagreizen ver door de woestijn van Etam en legerden zich te Mara (5). 9 Zij braken op van Mara en kwamen te Elim (6); te Elim nu waren twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen; daar legerden zij zich. 10 Zij braken op van Elim en legerden zich aan de Schelfzee (7). 11 Zij braken op van de Schelfzee en legerden zich in de woestijn Sin (8). 12 Zij braken op van de woestijn Sin en legerden zich te Dofka (9). 13 Zij braken op van Dofka en legerden zich te Alus (10). 14 Zij braken op van Alus en legerden zich te Refidim (11), waar voor het volk geen water was om te drinken. 15 Zij braken op van Refidim en legerden zich in de woestijn Sinai (12).

     

    Herinner nu dat een degelijke Bijbelse encyclopedie bij alle hierboven vernoemde plaatsen een vraagteken plaatst. Zelfs over de ligging van vertrekplaats in Egypte de plaats Rameses of Raämses, wordt gediscuteerd. Meerdere onderzoekers identificeren namelijk de Bijbelse stad Rameses met het hedendaagse Qantir, en dit als een gevolg van hun voor waarheid houden van de gehanteerde Sothis-kalender door de orthodoxe Egyptologie, met als resultaat farao Ramses II van de negentiende dynastie als de farao van de Exodus.

    De Bijbel plaatst het vertrekpunt van de Exodus bij de plaats Rameses nabij Zoan, het Egyptische Tanis van de oudheid. Zie Psalm 74:12 “Ten aanschouwen van hun vaderen deed Hij wonderen in het land Egypte, het veld van Zoan; …”.

     

    De tweede stopplaats was te Sukkot, een plaats halverwege de huidige Sinaïwoestijn, in. De volgende stopplaats van de Israëlieten was Etham aan het noorden van de golf van Akaba. Het is in deze regio dat het Egyptische leger zijn einde vond wanneer zij de Israëlieten achtervolgden. Het is vanaf Etam dat de reis naar Arabië begon. De eerste woestijn waar de Israëlieten door moesten gaven ze de naam: de woestijn van Shur en/of Etham. Het is dezelfde regio waar koning Saul met zijn leger vijfhonderd jaar later langs trok in zijn strijd tegen Amalek. Saul trok toen vanuit Telaïm nabij Jericho de Jordaan over en vervolgens langs de zogenaamde koninklijke weg naar het zuiden, in de richting van Petra waar in de nabijheid de stad van Amalek lag. De woestijn van Shur is te plaatsen aan de beide zijden van de hedendaagse golf van Akaba. De naam Shur staat voor ‘muur’ wat verwijst naar de bergketen aan beide zijden van de golf. De volgende pleisterplaats is Mara dat een Hebreeuws woord is en de betekenis van bitter heeft vanwege de kwaliteit van het water aldaar. De Israëlieten bereikten deze plaats na een mars van drie dagen door de woestijn en klaagden over het bittere water. Het Hebreeuwse Mara wordt algemeen geïdentificeerd met de hedendaagse plaats al-Bad in Saoedi Arabië. De onderzoeker Howard Blum (The Gold of Exodus – the discovery of the most sacred place on earth – 1998) laat vanaf deze plaats de Israëlieten richting berg ‘Jabal al Lawz’ trekken, de berg Gods of Sinaï.

     

    Het christendom plaatst sinds de vierde eeuw na Christus al de vernoemde plaatsen (met vraagtekens erbij) van Numeri 33:1-15 in de hedendaagse Sinaïwoestijn. Bij het opstellen van landkaarten schroomt men zich niet om hier en daar een vraagteken weg te laten alsof een en ander vast zou staan, wat niet het geval is.

     

     

    Een voorbeeld is Midian waar Mozes veertig jaar eerder naar toe gevlucht was, en waar de berg Gods gelegen was. Op menige kaart zal men de naam MIDIAN en/of Midianieten ook gedeeltelijk over de hedendaagse Sinaïwoestijn plaatsen, wat niet eerlijk is. Flavius Josephus maakte in zijn historisch werk (Joodse Oudheden, Boek 2, xi.1) duidelijk dat Midian aan de Rode Zee ligt en hij noemt de plaats waar Mozes na een tocht door de woestijn terecht kwam: Madiane. Deze plaats kan men heden op een landkaart van het Arabische schiereiland nog altijd terugvinden onder de naam Modiana. In hetzelfde gebied zou Mozes gedurende veertig jaar de schapen van zijn gastheer Jethro weidden. In datzelfde gebied, leert Josephus, lag de berg Gods of Sinaï en vond het wonder van de brandende maar niet verterende braamstruik plaats, en kreeg Mozes van God het bevel om Zijn volk uit Egypte te leiden.

     

    De ligging van de berg ‘Jabal al Lawz’ als eindpunt van de exodustrek past binnen het Bijbelse verhaal:

    1.      Mozes die vanuit Midian op weg naar Egypte trekt komt onderweg zijn broer Aaron tegen die hem op een woord van God tegemoet ging. De ontmoeting vond plaats nabij de berg Horeb. (Exodus 4: 27 En de HERE zeide tot Aäron: Ga Mozes in de woestijn tegemoet. Hij ging en ontmoette hem bij de berg Gods en kuste hem.) Dit Schriftgedeelte plaatst de berg Gods noordelijk van Al Bad (Midian) de woonplaats van de schoonvader van Mozes.

    2.    En volgens het Bijbelboek Deuteronomium 1:2 zijn het elf dagreizen vanaf Horeb tot Kades-Barnea wat alleen mogelijk is indien de berg Gods de Jabal al Lawz is.

     

    CHRONOLOGIE:

    In mijn werk ‘TIJD en TIJDEN, 2015’, verankerde ik het jaar van de Exodus met het jaartal 1483 v. Chr., op de tijdsbalk. Dit jaartal was het resultaat van het chronologisch hanteren van de opgave van Jubeljaren door William Whiston. In totaal waren er volgens Whiston dertig jubeljaren van 1395/1394 v. Chr. tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus het ‘aangename jaar des HEREN’ of Jubeljaar uitriep en zich als Messias bekendmaakte. Van het eerste Jubeljaar van sept/1395 tot okt/1394 v. Chr. zijn het zeven maal zeven jaar terug (sabbatjaren van maart/tot april tot maart/april) tot het begin van de inname van het Beloofde Land in 1443 v. Chr. Mozes was kort daarvoor in de leeftijd van 120 jaar gestorven. Veertig jaar daarvoor plaatsen we chronologisch de Exodus in 1483 v. Chr. (Voor wie het boek wil aanschaffen: zie link http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Tot hier wat het historische aspect betreft van de berg Gods. In de (verre) toekomst zal een overblijfsel van Israël tijdens de Apocalyps naar dezelfde woestijn uitgeleid worden ter bewaring van de koning van het Noorden (Daniël 11:40-41), die het land Israël, het Sieraadland dan overrompeld heeft.

     

    Hosea 2:13 Daarom, ziet, Ik zal haar lokken, en zal haar voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar hart spreken. 14 En Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af, en het dal Achor, tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen harer jeugd, en als ten dage, toen zij optoog uit Egypteland. 15 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn Man; en Mij niet meer noemen zult: Mijn Baäl! 16 En Ik zal de namen der Baäls van haar mond wegdoen; zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden. 17 En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik zal den boog, en het zwaard, en den krijg van de aarde verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen. 18 En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden. 19 (En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof; en gij zult den HEERE kennen. 20 (En het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, spreekt de HEERE; Ik zal den hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren. 21 En de aarde zal het koren verhoren, mitsgaders den most en de olie; en die zullen Jizreël verhoren. 22 En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal zeggen: O, mijn God! (Statenvertaling)

     

     

    De Bijbel leert een derde herstel van de Joden in het oude land der vaderen, geestelijke en nationaal. Een groot deel van het christendom, vooral de gevestigde kerken, leert daarentegen de vervangingsleer, een leer die zegt dat het christendom door God in de plaats van Israël is gesteld en de Joden verworpen. Er zijn nochtans heel wat Bijbelgedeelten die een herstel van Israël leren en moeilijk van toepassing op de kerk zijn. Een voorbeeld is de profetie waar het Bijbelboek Amos mee afsluit, en duidelijk betrekking heeft op de periode na 70 AD met de wegvoering in ballingschap van de Joden door de Romeinen.

     

    Amos 9:11 Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds, 12 opdat zij beërven de rest van Edom en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van de HERE, die dit doet. 13 Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat de ploeger zich aansluit bij de maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overvloeien. 14 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israël: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten. 15 Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de HERE, uw God. (NBG Vertaling 1951)

     

    De profetie van Amos wordt pas werkelijkheid nadat de koning van het noorden van de profeet Daniël door het land geraasd heeft. Op het hoogtepunt van deze verdrukking wordt een overblijfsel van Israël naar de Over-Jordaanse woestijn geleidt.

     

    Jeremia 31:1 Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn; en zij zullen Mij tot een volk zijn. 2 Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik henenging om hem tot rust te brengen. 3 De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. (Statenvertaling)

     

    De berg Gods zien we opnieuw vermeldt worden in het laatste Bijbelboek Openbaring.

    Openbaring 14:1 En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden.

     

    Het is van daar uit dat het herstel van Israël in het komende Messiaanse Vrederijk een aanvang zal nemen.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    22-02-2016, 09:35 geschreven door Eigenzinnige Wezel  
    Reacties (0)
    02-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OPENBARING, APOCALYPS, ONTSLUIERING, MANIFESTATIE

    Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever

    Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.

    ISBN: 978 16 1627 432 0

    NUR: 702

    Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.

     

    Jesaja 25:6 En de HERE der heerscharen zal op deze berg voor alle volken een feestmaal van vette spijzen aanrichten, een feestmaal van belegen wijnen: van mergrijke, vette spijzen, van gezuiverde, belegen wijnen. 7 En Hij zal op deze berg de sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking, waarmede alle volken bedekt zijn. 8 Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen, en de Here HERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de smaad van zijn volk zal Hij van de gehele aarde verwijderen, want de HERE heeft het gesproken. 9 En men zal te dien dage zeggen: Zie, deze is onze God, van wie wij hoopten, dat Hij ons zou verlossen; dit is de HERE, op wie wij hoopten; laten wij juichen en ons verblijden over de verlossing die Hij geeft.  (NBG Vertaling 1951)

     

     

    PROLOOG

    Het boek Openbaring, het laatste boek van de Bijbel, in het Grieks, de taal van het Nieuwe Testament, genaamd Apocalyps, leert de komst van de Koning der koningen naar de aarde. Het is het beloofde Godsrijk dat vanuit de hemel van God door de persoonlijke terugkeer van Jezus Christus, de opgestane Heer en Heiland, zal opgericht worden. De Apocalyps is ook een boek dat rampen voorspelt en de naam Armageddon alleen al roept met recht onheilsgedachten op. De exegese van de gevestigde kerken leert dat het boek in ongeveer het jaar 90 AD door (een) Johannes geschreven werd, met de bedoeling de christenen die dan door vervolgingen van de Romeinse keizers gingen, moed in te spreken door ze hoop op betere tijden te geven. De apostel deed dit, volgens de exegese, door te schrijven over de aanvallen van boze machten op de christenen, rampen die het naderende einde aankondigden en de komst van het Rijk Gods. Volgens deze exegese is het boek Openbaring, geschiedenis dat zich ten tijde van het Romeinse Rijk afspeelde. Geen profetie wordt gezocht noch verwacht.

     

    De bekende twaalf artikelen van het geloof leren nochtans de komst van Christus: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde. En in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onze Here; die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria; die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, neergedaald in de hel; op de derde dag opgestaan uit de doden; opgevaren naar de hemel, en zit aan de rechterhand van God, de almachtige Vader; vandaar zal Hij komen om te oordelen de levenden en de doden. Ik geloof in de Heilige Geest. Ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen; vergeving van de zonden; opstanding van het vlees;

     

    Ik meen dat artikel 7 de wederkomst van Christus leert. Een verwachting die de gevestigde kerken, over de eeuwen heen, opgegeven hebben. Het boek: Openbaring, zie ik als een profetisch boek. Het boek Openbaring wordt uiteindelijk geschiedenis,(!) maar dan geschiedenis van tevoren geschreven. Het boek leert dat er een periode ‘komt’ dat Satan 1000 jaar gebonden zal worden. Deze periode heet in het Grieks, de taal van het Nieuwe Testament, “chilia etè”, waarvan het woord chiliasme is afgeleid. En uit het Latijn heeft men Millennium afgeleid. Het boek Openbaring is een moeilijk Boek, en dit vanwege de inhoud en als een gevolg van de moeilijk te verklaren visioenen die de apostel Johannes te zien kreeg. Dit laatste is belangrijk. Johannes verklaart namelijk aan het einde van de Openbaring het volgende: En ik, Johannes, ben het die deze dingen hoorde en zag. Men kan niet zo maar alle visioenen allegoriseren, maar is verplicht trachten te begrijpen wat Johannes gezien heeft en dit over toekomstige zaken, want beste lezer(es), het is een Profetisch Boek, zoals ook het eerste hoofdstuk van de Openbaring onmiddellijk duidelijk maakt. De Gemeente of Kerk vind men in het boek Openbaring niet terug. Vanaf het eerste hoofdstuk van Openbaring wordt de draad met het oude verbondsvolk Israël opnieuw opgenomen.

    1:1 Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan zijn dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven. 2 Deze heeft van het woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft. 3 Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.

     

    De Gemeente en de genadetijd van het evangelie, die hun begin met het Pinksterfeest van het jaar 30 AD in Jeruzalem zagen, wordt niet meer vermeldt noch aangesproken. Zij zijn verdwenen. De draad met het Joodse volk, dat na de verwerping van Jezus als Messias, veertig jaar later in 70 AD voor een tweede maal in ballingschap ging, wordt in het boek Openbaring opnieuw opgenomen. Zij worden geestelijk en nationaal voor een derde maal door de God van de Bijbel hersteld.

    Ik heb, na meer dan dertig jaar Eschatologische zelfstudie, gebroken met de gangbare evangelische exegese dat de Kerk in de zeven brieven aan gemeenten in Asia aangesproken wordt. Voor mij is het inmiddels duidelijk dat gans het Boek Openbaring profetie is en de geschiedenis van Israël en de Joden vanaf de Exodus uit Egypte tot op heden heel duidelijk in de brieven terug te vinden is. De zeven gemeenten of synagogen zijn:

    Efeze (vermeld in Handelingen en brieven Paulus),

    Smyrna (niet vermeld in Handelingen of brieven Paulus),

    Pergamum (niet vermeld in Handelingen of brieven Paulus),

    Thyatira (vermeld in Handelingen),

    Sardes (niet vermeld in Handelingen of brieven Paulus),

    Filadelphia (niet vermeld in Handelingen of brieven Paulus) en

    Laodicea (vermeld in brieven Paulus).

     

    De zeven brieven zijn aan zeven Joodse synagogen gericht. Uiteraard zitten hier geestelijke lessen voor de christen in en dit op basis van wat Paulus, de apostel der heidenen, leert in Romeinen 15:4 en 1 Korintiërs 10:6. Iedere brief sluit af met een oproep: “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt”, gemeenten in het meervoud. Er zitten dus geestelijke lessen in iedere brief, lessen die niet noodzakelijk aan een tijdsperiode gebonden zijn. Alle zeven brieven zijn ook iedere keer gericht aan de engel der gemeente: ‘Schrijf aan de engel der gemeente te …’. Hier kan alleen maar ‘de synagoge’ mee bedoelt zijn. Tussen de ekklesia, het lichaam van Christus, en de Heer Jezus Christus, het hoofd van de ekklesia, staat geen engel of een of andere tussenpersoon. “Waar twee of drie in mijn naam vergaderd zijn, daar ben Ik in uw midden” zegt Christus tot iedere kring van christenen, zonder tussenpersoon. De gangbare protestantse uitleg betreffende ‘de engel der gemeente’ is dat deze engel de voorganger of dominee zou voorstellen. De bediening van de (mannelijke) voorganger en dominee is echter uit een christelijk-protestantse traditie ontstaan en is vreemd aan de Bijbelse Ekklesia die rang en standenvrij is.

     

    Galaten 3:27 Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. 28 Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus.

     

    Kolossenzen 3:10b die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper, 11 waarbij geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is Christus.

     

    Het christendom kent in tegenstelling tot de Bijbelse Ekklesia wel rangen en standen en onderscheid tussen mannen en vrouwen. Het Europese christendom van de laatste 1900 jaar is een geschiedenis van een exclusieve mannenzaak, van geweldenaars die erop uit waren om ‘hun’ koninkrijk te vestigen. Nooit heeft bvb het christendom, noch het Rooms-katholicisme, noch het protestantisme noch de Oosters-orthodoxe kerken, het Europese imperialisme veroordeelt. Iets dat zij op basis van een Bijbels moreel gezag hadden moeten doen. In tegendeel, altijd volgden zij in het kielzog van de kolonisatoren van hun respectievelijke nationale staten en koloniseerden zij duchtig mee onder de mom van zieltjeswinnen mee. Dit gedrag is volledig vreemd aan het evangelie van Christus. Vele zogenaamde zielen werden ook nooit gewonnen. Een voorbeeld is Nederlands-Indië dat vanaf de zestiende eeuw gekoloniseerd – uitgebuit – werd. De autochtone bevolking was toen al islamitisch en werd in de tweede helft van de twintigste eeuw na het einde van de kolonisatieperiode, als Islamitisch zijnde achtergelaten.

    Toen in de negentiende eeuw de industrialisatie in Europa een aanvang nam met als een gevolg een trek van de arbeiders van het platteland naar de steden gevolgd door de uitbuiting van hen door de rijke industriëlen zwegen de gevestigde kerken tegen het onrecht. Integendeel, zij rechtvaardigden vanuit hun tradities het discriminerende klassenverschil.

     

    In de exegese dat de gemeenten in het boek Openbaring het christendom zou voorstellen wordt met geen woord gerept over het Oosters Schisma. De scheuring namelijk van het christendom in 1054 AD. In dat jaar excommuniceerden paus Leo IX van de Rooms-katholieke kerk en patriarch Michael Caerularius van Constantinopel elkaar wederzijds en werd het schisma tussen beide kerken na een eeuwenlange periode van vervreemding een feit. Geen woord ook in de gangbare exegese over de vernietiging van het Oost-Romeinse christendom als een gevolg van de Arabischislamitische opmars vanaf de zevende eeuw AD. Wel wordt in Sardes de opkomst van het protestantisme gezien. Het is duidelijk dat de uitleg betreffende de zeven brieven aan de zeven gemeenten door een westelijke protestantse bril gezien wordt.

    Bij de studie van de Bijbel is het belangrijk de verschillende bedelingen Gods te onderscheiden. De gevestigde kerken onderscheiden geen bedelingen in Gods heilsplan met deze wereld. Zij zien één kerk of gemeente van geredde mensen en dit van af Genesis tot in der eeuwigheid.

     

     

    De bedelingenleer dateert van de negentiende eeuw, komt volgens hen uit protestantse-sektarische hoek en wordt verworpen. Het woord bedeling komt in de grondtekst van de Bijbel niet voor. Een ‘Bedeling’ veronderstelt dat God over de eeuwen heen vele malen en op verschillende wijzen met volken en individuen is omgegaan en omgaat. De onderzoeker Clarence Larkin e.a. onderscheiden tot zeven bedelingen vanaf Genesis. Het is niet mijn bedoeling om nu in detail de verschillende herkenbare bedelingen in de Bijbel te behandelen. Ik wens mij alleen te concentreren op de huidige bedeling van de genade, die na de bedeling van de wet van Mozes gekomen is, en die eens door God afgesloten zal worden. Na het afsluiten van de huidige bedeling der genade volgt een nieuwe bedeling: het komende Messiaanse Vrederijk. Met deze bedeling wordt Israël, het oude verbondsvolk, hersteld. Dit geprofeteerde Messiaanse Vrederijk is ook niet de traditionele ‘eeuwigheid’, maar zal na een periode van 1000 jaar ook afgesloten worden.

     

    Bedelen, rechte voren trekken of de Schrift snijden, doen we in feite allemaal. De gevestigde kerken verdelen de Bijbel bijvoorbeeld in een Oude en een Nieuwe Testament wat in wezen ook ‘bedelen’ is. Wanneer Bijbelgetrouwe christenen zich bij het eten tegoed doen aan bijvoorbeeld mosselen met patatfrites of gevulde tomaten met garnalen doen ze in wezen aan het bedelen van de Bijbel want zij demonstreren (dikwijls onwetend) zo dat de spijs wetten van Israël niet voor hen zijn. En terecht. In de huidige genadetijd is het oude verbondsvolk Israël als heilsorgaan door God opzijgezet, en gelden deze wetten voor de christen niet. Hij of zij is als christenindividu vrij om te eten wat en wanneer hij of zij wil.

    De voortreffelijke Bijbelvertaling NBG 1951 heeft eenmaal het woord ‘bedeling’ in haar vertaling opgenomen. Ik citeer hierna het gedeelte omdat het gebruik van het woord bedeling, voor verbond, veel duidelijk maakt.

    Galaten 4:21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar. 25 Het (woord) Hagar betekent de berg Sinai in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. 26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder.

     

     

    Dit Schriftgedeelte heeft het duidelijk over twee verschillende bedelingen. Twee tijdperken in de geschiedenis van Gods heilsplan tot op heden. Het boek Openbaring betekent een scharniermoment van de huidige bedeling van de genade die dan afgesloten wordt, zoals eertijds God de deur sloot van de ark van Noach en de grote vloed als oordeel over de wereld van toen liet komen, naar een nieuwe tijd waar de draad met de Joden opnieuw opgenomen wordt. Wanneer we dit willen herkennen gaat er veel van het boek Openbaring voor ons open. Aan u, dierbare lezer(es) de keuze: ofwel is het boek Openbaring een moeilijk boek dat alleen geschiedenis is, of wordt het een boek dat weliswaar moeilijk blijft, maar een deur opent naar de verwachting van een toekomstig paradijs, dat eens lang geleden verloren ging maar straks hersteld wordt.

     

    Wanneer het boek Openbaring geen geschiedenis blijkt te zijn, maar gans en volledig profetie, valt er heel wat exegesedruk weg. Een voorbeeld: de grote hoer van het zeventiende hoofdstuk van Openbaring, is nu niet meer de Rooms-katholieke kerk, zoals menig protestants onderzoeker de laatste vierhonderd jaar leerde, maar is een voorstelling van een religieuze tegenstander die zich in de toekomst nog moet manifesteren. Deze organisatie zal wel haar zetel in Rome hebben. Naar de toekomst toe is trouwens heel wat religieuze activiteit te verwachten. Uiteindelijk zullen, naar het boek Openbaring, alle religies samensmelten en een tegenstander van de God van de Bijbel worden. Ik schrijf met nadruk ‘de God van de Bijbel’, om een duidelijk onderscheid te maken met de vele andere Godprojecties die alle claimen de Almachtige te zijn. Wanneer de vervulling van de profetieën van het boek Openbaring nog toekomst is dan is de consequentie ook dat bijvoorbeeld de 144.000 verzegelden, 12.000 uit elke stam van Israël, niet de kerk of een uitgekozen groep van de Ekklesia voorstellen, maar gewoonweg Israëlieten zijn, zoals het Schriftwoord zo duidelijk leert. De twaalf stammen worden in het zevende hoofdstuk van het Bijbelboek Openbaring één voor één opgesomd. Ware allegorische acrobatie is er nodig om dit te vergeestelijken en op de kerk van nu toe te passen. De conclusie van dit alles is dan ook dat het zendingsbevel wat de prediking van het komende koninkrijk Gods betreft, waarna het einde volgt, door 144.000 Israëli’s zal gebeuren. Het sleutelwoord in de komende Koninkrijks-prediking zal zijn: ‘bekeer u’. Het sleutelwoord in de huidige genadebedeling is: ‘geloof’!

     

    De brief aan Laodicea in het derde hoofdstuk is volgens mijn exegese nu ook niet aan de christengemeente geschreven, maar aan de synagoge Israël. Laodicea betekent volksregering. Het sinds 1948 nationaal herstelde Israël is een democratische staat. Het is een modelstaat in het Midden-Oosten, wat westerse regeringsvorm betreft. Israël is een seculiere staat met scheiding der machten. Scheiding ook tussen religie en staat. Een staat van, door en tot het volk. Een trotse staat die nog maar net zijn zestigste verjaardag vierde en in de periode tussen 1948 en 1982 vijf verdedigingsoorlogen won tegen de sterkere buurlanden, Egypte, Syrië, Jordanië en Libanon.

     

    Na het einde van de koude oorlog met de val van de Berlijnse muur in 1989 met daarop het desintegreren van Sovjet-Unie, gevolgd door de eerste Golfoorlog van de Verenigde Naties, volgden vredesakkoorden tussen Israël en de buurlanden (met uitzondering van Syrië) die hun claim op Palestina opgaven maar wel verwachten dat Israël tot een vredesoplossing komt met de Arabische inwoners van de Westbank en Gaza, door middel van de oprichting van een tweede staat in Palestina en opnieuw een deling van Jeruzalem. Een oplossing die wanneer ik dit schrijf nog niet in zicht is maar op basis van het Profetische Woord van de Bijbel te verwachten is. De Bijbel voorspelt een schijnvrede die een Pseudo-Messias (de eerste ruiter op het witte paard) brengt en door de Joden aanvaard zal worden. Uiteindelijk cumuleert dit alles zeven jaar later tot het gevreesde Armageddon en de komst van Christus Jezus op de Olijfberg te Jeruzalem. Dezelfde plaats waar Hij in 30 AD naar die andere dimensie ten hemel voer met de belofte van zijn terugkomst.

     

    De zeven brieven aan de zeven gemeenten in Asia bij de aanvang van het boek Openbaring, geadresseerd, zijn alle aan synagogen gericht. De brief van Efeze waar de reeks mee begint is aan de synagoge van Efeze gericht en niet aan de christengemeente die ook in Efeze vertegenwoordigd was. Wanneer we de inhoud van de brief van Christus aan Efeze in het boek Openbaring, vergelijken met de brief van Paulus aan Efeze blijkt heel duidelijk dat we met twee verschillende bedelingen of huishoudingen Gods in de tijd te maken hebben. De brief van Paulus aan Efeze werd in 60 AD vanuit de gevangenis in Rome geschreven. Volgens de chronologische heilsgeschiedenis bevinden we ons in de periode vlak na het afsluiten van het boek Handelingen met hoofdstuk 28. Sinds Pinksteren met het begin van de evangelieprediking waren er dertig jaar verlopen. De Joodse leiders te Rome wijzen de boodschap van Paulus af en halen de profetie van de profeet Jesaja hoofdstuk 6 over zich heen. Het volk Israel wordt van dan af definitief als heilsorgaan opzij gezet en de Heilige Geest openbaart Zijn werk met de Ecclesia – Gemeente – Kerk:

    Handelingen 28:25 Terecht heeft de heilige Geest door de profeet Jesaja tot uw vaderen gesproken, 26 zeggende: Ga heen tot dit volk en zeg: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; 27 want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zij zich bekeren, en Ik hen zou genezen. 28 Het zij u dan bekend, dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden is; die zullen dan ook horen! 29 [En nadat hij dit gezegd had, gingen de Joden al redetwistende heen.] (NBG Vertaling 1951)

     

    Niet alle manuscripten hebben Efeze als geadresseerde en dus heeft de brief ook in alle andere plaatsen in Asia waar christengemeenten waren gecirculeerd. De brief van Paulus aan de Laodiceërs zoals vermeld in Kolossenzen 4:16 ( En wanneer deze brief bij u is voorgelezen, zorgt dan, dat hij ook in de gemeente te Laodicea voorgelezen wordt en dat ook gij die van Laodicea u laat voorlezen.) is in feite de zogenaamde Efeze-brief.

     

    Het hoofdthema van de Efeze-brief is ‘het geheimenis van de roeping der heidenen'. Paulus ontvouwt Gods plan om mensen uit elk volk, zowel vrouw als man van welke afkomst ook, samen te brengen in Christus. In dit Lichaam is ieder een gelijk. Dit Lichaam is de Gemeente van Christus en is niet te verwarren met de bruid van Christus die het herstelde Israël zal zijn. De Efeze-brief van Paulus leert dat een mens alleen door genade behouden, gered kan worden. Zie o.a. hoofdstuk 2:8 “Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; 9 niet uit werken, opdat niemand roeme. 10 Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen”.

     

    In schijnbare contradictie staat tegenover de brief van Paulus aan de Efeziërs de brief aan de synagoge van Efeze dat o.m. luidt: Openbaring 2:2 Ik weet uw werken, en uw arbeid, en uw lijdzaamheid. Enz. Het is een schijnbare contradictie want de conclusie moet zijn dat het twee verschillende geadresseerden zijn over twee bedelingen Gods heen.

     

    Ook het zesde hoofdstuk van Openbaring maakt duidelijk dat we in de daar beschreven toekomstige tijdsperiode in een nieuwe bedeling Gods gearriveerd zijn. Het gebed van de martelaren die God om vergelding roepen is een gebed dat geen christen vandaag over zijn of haar lippen kan krijgen zonder een vermaning van de inwonende Heilige Geest van God te ontvangen.

    Openbaring 6:9 En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. 10 En zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?

     

    Wanneer het ganse boek Openbaring nog toekomst is, is de consequentie dat er in Jeruzalem een nieuwe eredienst te verwachten is. In het elfde hoofdstuk van het boek Openbaring wordt de ark van het verbond in de hemel van God zichtbaar. De tegenstander zal dit op aarde imiteren.

     

    De eerste ark gaat terug tot de woestijnperiode onder Mozes en wordt beschreven in het Bijbelboek Exodus hoofdstuk 25. De ark heeft de Israëlieten op al haar tochten en verblijfplaatsen vanaf haar ontstaan na de Exodus uit Egypte in 1483 voor Christus, vergezeld. In het Oude Testament zijn er honderden verwijzingen naar gebeurtenissen betreffende de ark van het verbond. Ten tijde van Salomo werd zij in de tempel in het Heilige der heiligen neergezet. Een vertrek van de tempel waar met Jom Kippoer, de grote verzoendag, de hogepriester binnenging voor de verzoenings-handelingen. Hier is de ark met zekerheid tot aan haar vernietiging gebleven. Deze vernietiging gebeurde ten tijde van Zedekia, de laatste koning van Juda.

    " Daarna, in de vijfde maand, op de zevende van de maand – dat was het negentiende jaar van koning Nebukadnezar, de koning van Babel – kwam Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, de dienaar van de koning van Babel, te Jeruzalem, en verbrandde het huis des HEREN en het koninklijk paleis; alle huizen in Jeruzalem, althans alle huizen der aanzienlijken, verbrandde hij met vuur. En het leger der Chaldeeën, dat met de bevelhebber van de lijfwacht was, haalde gezamenlijk de muren rondom Jeruzalem neer.

    2 Koningen 25:8-11 (NBG Vertaling 1951)

     

     

    En ook Psalm 74 leert duidelijk dat alles in het Heilige der heiligen vernield werd: “6 toen sloegen zij het snijwerk daaraan altegader stuk met bijl en houweel; 7 uw heiligdom staken zij in brand, zij ontwijdden tot de grond toe de woning van uw naam; 8 zij zeiden bij zichzelf: Laten wij hen altegader verdrukken. Zij verbrandden alle godshuizen in den lande” (NBG Vertaling 1951)

     

    Na de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel door Nebukadnezar, de koning van Babylon, in 586 voor Christus horen wij echter nooit meer iets van de ark. In de herbouwde tempel van Zerubbabel en in die van Herodes bevond zich in het Heilige der heiligen niet de ark, maar wel, volgens de Joodse overlevering een steen, waarop de hogepriester op de grote Verzoendag het vat met reukwerk zette. Er was dus ook geen verzoendeksel meer, waarop het bloed van de zondoffers gesprenkeld kon worden. Dit is volledig in lijn en verwachting volgens de profetie van Jeremia die optrad ten tijde van de val van Jeruzalem door de Babyloniërs.

     

    Jeremia 3:14-16 " Keert weder, afkerige kinderen, luidt het woord des HEREN, want Ik ben heer over u; Ik zal u nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en u brengen te Sion, en Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met kennis en verstand. Als gij u dan vermeerdert en vruchtbaar wordt in het land in die dagen, luidt het woord des HEREN, dan zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des HEREN; zij zal niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden…" NBG Vertaling 1951

     

    Het is na de vernietiging van de tempel van Zerubbabel, die volledig gerenoveerd en herbouwt door Herodes de Grote werd, dat de legendes en het zoeken naar de ark een aanvang namen. Het is mijn persoonlijke overtuiging dat naar de profetie van Jeremia, de oorspronkelijke ark vernietigd is. Wel zijn er met zekerheid in de oudheid replica's gemaakt die nu ergens op aarde verborgen zitten. Met voldoende zekerheid kan men stellen dat in Ethiopië, op een geheime plaats te Axoem, zulk een replica van de ark van het verbond vereerd wordt. Ethiopië betwist namelijk Arabië de roem van de koningin van het Zuiden. De koningen van Ethiopië eisten afstamming voor zich op van Menelik, een zoon van Salomo en de koningin van Scheba, die, naar zij beweren, hun koningin was. Hoogstwaarschijnlijk bracht de koningin van Scheba een replica van de ark naar haar land mee. Enkele jaren geleden bracht de BBC een overtuigende documentaire over de verborgen ark te Axoem. Volgens de documentaire wordt de ark op een geheime plaats bewaard in de kerk van de Heilige Maria van Sion door een monnik bekend als de 'bewaarder van de ark'. Persoonlijk houd ik er rekening mee dat een replica van de ark in de grote piramide te Gizeh in Egypte een rustplaats vond. Een rustplaats die nog ontdekt moet worden. Daarnaast zijn er Joodse legenden die beweren dat de ark bij de nadering van de Babyloniërs verborgen werd op de berg Nebo in Jordanië. Het boek 2 Makkabeeën dat de Roomse Kerk eigenzinnig aan haar Bijbel heeft toegevoegd, leert deze legende en zou in de toekomst een bron van misleiding kunnen worden.

    2 Makkabeeën 2:4 Verder staat er in hetzelfde geschrift dat de profeet, gehoorzaam aan een goddelijke ingeving, de verbondstent en de ark liet halen en achter hem aan liet dragen, terwijl hij de berg beklom die Mozes bestegen had om het erfdeel van God te aanschouwen. 5 Daar aangekomen vond Jeremia een rotsspelonk; daarin plaatste hij de tent, de ark en het reukofferaltaar en hij sloot de toegang af. 6 Toen enkele van zijn metgezellen er weer heen gingen om de weg te markeren, konden ze de plaats niet meer vinden. 7 Jeremia hoorde van hun poging en maakte hun verwijten. Hij zei: ‘Die plaats moet onbekend blijven, totdat God zijn volk weer samenbrengt en het zijn barmhartigheid toont. 8 Dan zal de Heer dat alles weer tevoorschijn brengen; dan zal de glorie van de Heer in een wolk verschijnen, zoals dat gebeurd is in de tijd van Mozes en ook in die van Salomo, toen hij bad dat de tempel op grootse wijze geheiligd zou worden.’

     

    Een andere legende plaatst de ark in een schuilplaats nabij de Dode Zee. Zij is dan verborgen in een van de vele grotten waar ook de bekende Dode Zeerollen gevonden werden. Een hardnekkige legende leert dat de ark verborgen werd 'in' de tempelberg en op Gods tijd bij de herbouw van de tempel tevoorschijn zal komen. De Joodse legenden verhalen niet over een replica maar scheppen de verwachting dat de oorspronkelijke ark ergens verborgen zit. Deze legenden zijn echter in strijd met de Bijbel die duidelijk door de mond van Jeremia leert dat "dan zal men niet meer spreken over de ark van het verbond des HEREN; zij zal niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden…"

     

    De verborgen ark kreeg heel wat belangstelling toen Hollywood de film THE RAIDERS OF THE LOST ARK uitbracht. De filmmakers lieten de ark door farao Sisak, die de Egyptologie met de Libische farao Sjosjenq I, identificeert, buitmaken en naar Egypte brengen. Hoewel het een fictief verhaal was, begeesterde het de hele wereld.

     

    Naar mijn aanvoelen is het mogelijk dat één van deze replica's in de nabije toekomst te voorschijn komt en door satan gebruikt wordt voor de grootste misleiding die de mensenwereld ooit ondergaan heeft. De antichrist zal namelijk zijn eredienst te Jeruzalem vestigen en daar aanbidding eisen. Satans grote moment. Het tevoorschijn komen van de ark zou in Israël een grote beroering doen ontstaan en de roep voor de herbouw van de tempel alleen maar sterker maken. Of is er een andere optie mogelijk? Ook de Moslimwereld zou door de vondst in verwarring kunnen geraken en haar claimen. De koran verwijst naar Mozes als profeet. De Ark komt in de positieve zin in de koran voor. In Soera 2:248 staat geschreven: "En hun profeet (=Samuël) zeide tot hen: Het teken van zijn Talut (= Saul) koningschap is, dat tot u zal komen de Ark, waarin is een Godsrust van uw Heer en een nalatenschap, welke nagelaten hebben het geslacht van Musa (Mozes) en het geslacht van Harun (Aaron), en welke de engelen dragen. Daarin is waarlijk een teken voor u, indien gij gelovigen zijt."( De Koran in de vertaling van Prof. Dr. J.H. Kramers)

     

    Het is momenteel alleen maar raden naar wat de reacties van de verschillende religies op de mogelijke vondst van de ark zal zijn. Tenzij de ark in de eindtijdperiode zoals in Openbaring beschreven, gevonden wordt. In dat geval is te verwachten dat de nieuwe wereldreligie van Openbaring 17 haar zal claimen en voor een rustplaats in Jeruzalem zal voorzien. Op en rond de ark zullen weer offers mogelijk worden. Het zal echter een offerdienst zijn die de HERE God van de Bijbel afwijst. Volgens Openbaring hoofdstuk 11 zullen twee getuigen van de Heer gedurende 1260 dagen tegen de hele zaak profeteren. Zij worden na 1260 dagen of 42 maanden (aan 30 dagen per maand) door 'het beest uit de afgrond' gedood. Dit beest krijgt dan 42 maanden tijd om zijn zaak te doen waarna het Godsrijk van bovenuit gevestigd wordt. De periode dat de Apocalyps over deze planeet woedt, duurt aldus exact zeven jaar. Het begin wordt ingeluid door het zegevierende oprukkende witte paard dat wereldwijd vrede en valse gerustheid brengt.

     

    Wanneer het boek Openbaring nog toekomst is, zijn al de antichristen uit het verleden zoals Nero, Napoleon, Hitler e.a. slechts voorlopers van het Beest, zoals beschreven in de hoofdstukken 13 en 17 van het boek Openbaring, met een naam met de getalswaarde 666. Het Bijbelgedeelte van Openbaring hoofdstuk 13 schildert een futuristische wereld waar “big brother” heerst. Een horrorverhaal dat al door menig “sciencefiction” schrijver beschreven werd. Er komt een tijd dat de ganse wereldbevolking, door een supranationale overheid opgelegd, een merkteken zal krijgen op het voorhoofd en/of op de rechterhand aangebracht. Het vraagt anno 2009 weinig verbeelding om te zien dat de computer en de daarmee samengaande technologie dit apocalyptische beeld mogelijk maken. Tot slot wil ik opmerken dat het getal 666 in de eerste plaats de som van de naam van de antichrist zal zijn. In het Grieks en het Hebreeuws heeft elke letter ook een cijferwaarde. Het is dus mogelijk om de getalswaarde van iedere naam te berekenen. Men moet alleen verstand van Grieks en Hebreeuws hebben.

     

    Wanneer het boek Openbaring nog toekomst is kunnen we inderdaad een wederkomst van Christus verwachten. Dit is een verwachting die het traditionele christendom, ook wat er van overblijft in de tweede generatie sinds de kerkverlating, niet meer kent. De Bijbel leert nochtans heel duidelijk en niet mis te verstaan, een wederkomst van Christus. Deze komst heeft Jezus voorzegd tijdens zijn leven en bediening en werd door de evangelisten zo genoteerd. Onmiddellijk na Zijn hemelvaart wordt dezelfde boodschap herhaald.

    Handelingen 1:“Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. 9 En nadat Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen. 10 En toen zij naar de hemel staarden, terwijl Hij henenvoer, zie, twee mannen in witte klederen stonden bij hen, 11 die ook zeiden: Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen (NBG Vertaling 1951)

     

    In het hiervoor geciteerde Schriftgedeelte worden enkele eenvoudige waarheden weergegeven. De verwachting namelijk van het Koninkrijk Gods en de wederkomst van Jezus op dezelfde wijze zoals Zijn hemelvaart. Boven Jeruzalem is er duidelijk een, voor onze ogen, onzichtbare deur naar die andere dimensie van waar Jezus op Zijn tijd zal terugkomen. Naar de komst van dit Rijk Gods hebben honderden miljoenen christenen bijna tweeduizend jaar al sinds 30 AD (dikwijls onwetend) gebeden. Het ‘Onze Vader’ namelijk zoals het in het evangelie opgetekend staat.

     

    Matteüs 6:6 Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden. 7 En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden. 8 Wordt hun dan niet gelijk, want [God] uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt. 9 Bidt gij dan aldus: Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; 10 uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde. 11 Geef ons heden ons dagelijks brood; 12 en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren; 13 en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. [Want Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.] 14 Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; 15 maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven. (NBG Vertaling 1951)

     

    Dit beloofde Koninkrijk is komende. Het zal niet tot stand komen door menselijke inzet, maar net zoals met de wedergeboorte van een mens, zoals beschreven in het evangelie naar Johannes, door God Zelf. Het traditionele christendom meent dat zij zelf dit Godsrijk kunnen of moeten waarmaken door o.a. het werken aan sociale rechtvaardigheid. Op zich een goede zaak, intussen gaat echter het lijden en het sterven verder. De verwachting van het komende Godsrijk werd door het lange uitblijven van de Messias opgegeven. Toen de Romeinse keizer Constantijn zich in de vierde eeuw na Christus tot het christendom bekeerde en de kerk van Rome tot staatsgodsdienst verhief, leerde en verwachte men dat het Godsrijk door mensenhanden gebouwd kon worden. De profetische gedeelten van de Bijbel werden als een allegorie uitgelegd en ontdaan van hun letterlijke boodschap. Alle heilsbeloften in de Bijbel die betrekking op het volk Israël hadden werden op de kerk van nu van toepassing. De duizend jaar dat satan gebonden zou worden volgens het boek Openbaring werd niet meer letterlijk genomen maar gezien als een zinnebeeld van de nieuwe tijd die sinds Constantijn baan brak. Dat het sterven, de dood, bleef heersen, nam men erbij. Als surrogaat kwam in de plaats een leer van een naar de hemel gaan bij het sterven, een hierna ’zijn’. Deze leer van een leven na de dood, heeft het christendom echter van de Grieken overgenomen en is vreemd aan de Thora. Het is een gechristianiseerde Griekse mythologische verwachting. De Bijbel daarentegen belooft een opstanding op de dag van Christus in een nog te herstellen paradijs. De moordenaar aan het kruis naast Jezus kreeg deze belofte van de Heiland. Het traditionele christendom leert dat de man nog dezelfde dag naar het paradijs ging en plaatst komma’s in de vertaalde Bijbeltekst om een en ander volgens hun exegese duidelijk te maken: Ik zeg u komma heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. In de Griekse grondtekst staan er nochtans geen komma’s. Een contradictie is dat de Heiland drie dagen in het graf was alvorens na Zijn opstanding naar de Vader in de hemel te gaan. Ook in het Jodendom is het Griekse denken over een hiernamaals na de dood binnengedrongen. De veldslag bij Issus in 333 v. Chr. tussen de legers van Alexander de Grote en die van de Pers Darius III bezegelde niet alleen het lot van de Perzen maar had ook gevolgen voor Juda en zag de start van de hellenisering van de oude wereld. In de derde eeuw voor Christus werd in Egypte onder het bewind van de Hellenistische koning Ptolemeüs II, de Thora door Joodse Schriftgeleerden naar het Grieks vertaald. Later volgden de overige boeken van het Oude Testament plus boeken die in wezen niet in de Joodse Bijbel thuishoren (niet geïnspireerd) zoals de apocriefe boeken 1 en 2 Makkabeeën e.a. Het zijn deze laatste boeken die het Griekse geloof in een hiernamaals en een hierna-zijn leren. De Grieken geloofden dat bij de dood een mens naar Hades ging. In de Bijbel echter is de dood het einde en een vijand. Wanneer Paulus in Athene op de Areopagus voor de eerste maal daar het evangelie verkondigde (Handelingen 17) was de belofte van een toekomstige Opstanding iets waarvan de Grieken nog nooit gehoord hadden. Verwarrend was in de Septuagint het gebruik van het Griekse woord Hades als vertaling voor het Hebreeuwse woord dat graf voorstelt. Op korte tijd ontstond de traditie van een leven na de dood met interactiemogelijkheid tussen levenden en zogenaamde doden. Vooral de Rooms-katholieke kerk leert deze traditie dogmatisch.

     

    Het Bijbelse koninkrijk van de Bergrede zoals in het evangelie van Matteüs geciteerd is hetzelfde Koninkrijk waar ook gelovige Joden naar uit zien. Want het is hun door de profeten beloofde Messiaanse Vrederijk dat met de wederkomst van Christus werkelijkheid zal worden. De Jezus die terugkomt, is de Jezus van de Bijbel en niet die van het christendom die er een karikatuur van gemaakt heeft.

     

    De komende Apocalyps brengt wel uiteindelijk het beloofde Messiaanse Rijk, maar pas na een oordeelstijd. Het Utopia dat de Pseudo-Messias, de eerste ruiter op het witte paard, brengt zal geen stand houden. Er is een ding dat geen enkel menselijk Utopia de laatste zesduizend jaar kon voortbrengen en dat is een wereld zonder de dood, hoe mooi en goed een samenleving ook opgebouwd wordt. De meest volmaakte staatsvorm mag zich voordoen. De oprichters en hun volgelingen ervan moeten uiteindelijk altijd de weg van de gevallen Adam gaan; namelijk de weg van oud worden, aftakelen en sterven. Alleen de HERE God van de Bijbel heeft een andere wereld beloofd die de moeite waard is en waar geen dood en lijden meer zal zijn.

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    02-02-2016, 11:42 geschreven door Eigenzinnige Wezel  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OPENBARING, APOCALYPS, ONTSLUIERING, MANIFESTATIE (vervolg)

    Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever

    Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.

    ISBN: 978 16 1627 432 0

    NUR: 702

    Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.

     

    Openbaring 1:

    1 Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan zijn dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven. 2 Deze heeft van het woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft. 3 Zalig (Grieks: MAKARIOS = gelukkig) hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.

    4 Johannes aan de zeven gemeenten in Asia: genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt, en van de zeven geesten, die voor zijn troon zijn, 5 en van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde. Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed 6 – en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt – Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen.

    7 Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken (Zacharia 12:10); en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, amen.

    8 Ik ben de alfa en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige.

    9 Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het woord Gods en het getuigenis van Jezus.

    10 Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren, en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin, 11 zeggende: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten: naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamum, en naar Tyatira, en naar Sardes, en naar Filadelfia en naar Laodicea. 12 En ik keerde mij om, ten einde de stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaren, 13 en te midden van de kandelaren iemand als eens mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel; 14 en zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; 15 en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid van vele wateren.

    16 En Hij had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht.

    17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten; en Hij legde zijn rechterhand op mij en zeide: Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, 18 en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.

    19 Schrijf dan hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen na dezen geschieden zal. 20 Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de kandelaren zijn de zeven gemeenten.

     

     

    Openbaring 2

    1 Schrijf aan de engel der gemeente te Efeze: (commentaar: Efeze=de lieflijke. Begin historische periode van Israël vanaf de exodus uit Egypte. Vergelijk Hosea 11:1 Toen Israël nog een kind was, had ik het lief; uit Egypte heb ik mijn zoon weggeroepen. Jeremia 2:1 Het woord des HEREN nu kwam tot mij: 2 Ga, predik ten aanhoren van Jeruzalem: Zo zegt de HERE: Ik gedenk de genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw bruidstijd, toen gij Mij gevolgd waart in de woestijn, in onbezaaid land; 3 Israël was de HERE geheiligd, de eersteling zijner opbrengst; allen die daarvan wilden eten, zouden schuld op zich laden, onheil zou over hen komen, luidt het woord des HEREN.

    De geadresseerde gemeente in Efeze is de synagoge en niet de christengemeente van de Efezebrief, aan wie in de huidige bedeling genade beloofd wordt)

    Dit zegt Hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt: 2 Ik weet uw werken en inspanning en uw volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen en hen op de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat gij hen leugenaars hebt bevonden; 3 en gij hebt volharding en hebt verdragen om mijns naams wil en gij zijt niet moede geworden. 4 Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. 5 Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe (weder) uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert. 6 Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nikolaïeten haat, welke ook Ik haat. 7 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is.

     

     

    8 En schrijf aan de engel der gemeente te Smyrna: (commentaar: Smyrna=bitter. Historische periode van de woestijnreis van Israël op weg naar het Beloofde Land)

    Dit zegt de eerste en de laatste, die dood geweest is en levend geworden: 9 Ik weet uw verdrukking en armoede, hoewel gij rijk zijt, en de laster van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn, doch het niet zijn, maar een synagoge des satans. 10 Wees niet bevreesd voor hetgeen gij lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens. 11 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, zal van de tweede dood (20:6) geen schade lijden.

    12 En schrijf aan de engel der gemeente te Pergamum: (commentaar: Pergamum=hoge burcht. Historische periode van Israël in de woestijn – het boek Numeri – Bileam)

    Dit zegt Hij, die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft: 13 Ik weet, waar gij woont, dáár waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont. 14 Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren (Numeri 25:1-3). 15 Zo hebt ook gij sommigen, die op gelijke wijze aan de leer der Nikolaïeten vasthouden. 16 Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen hen voeren met het zwaard mijns monds.

    17 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt.

    18 En schrijf aan de engel der gemeente te Tyatira: (commentaar: Tyatira=de wierookofferende. Historische periode van Israël - de tien stammen)

    Dit zegt de Zoon Gods, die ogen heeft als een vuurvlam en zijn voeten zijn als koperbrons: 19 Ik weet uw werken en liefde, en geloof en dienstbetoon, en uw volharding en uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste. 20 Maar Ik heb tegen u, dat gij de vrouw Izebel laat begaan, die zegt, dat zij een profetes is, en zij leert en verleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten (1 Koningen 16:30-31). 21 En Ik heb haar tijd gegeven om zich te bekeren, maar zij wil zich niet bekeren van haar hoererij. 22 Zie, Ik werp haar op het ziekbed en hen, die met haar overspel bedrijven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van haar werken bekeren. 23 En haar kinderen zal Ik de dood doen sterven en alle gemeenten zullen inzien, dat Ik het ben, die nieren en harten doorzoek; en Ik zal u vergelden, een ieder naar uw werken. 24 Doch Ik zeg tot u allen, die voorts te Tyatira zijt, en deze leer niet hebt en die niet, gelijk zij zeggen, de diepten des satans hebt leren kennen: Ik leg u geen andere last op. 25 Maar wat gij hebt, houdt dat vast, totdat Ik gekomen ben.

    26 En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen; 27 en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf, als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader ontvangen heb, 28 en Ik zal hem de morgenster geven.

    29 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.

     

    Openbaring 3

    1 En schrijf aan de engel der gemeente te Sardes: (commentaar:  Sardes=ontvluchten. Historische periode van Israëls (tien stammen) ballingschap)

    Dit zegt Hij, die de zeven Geesten Gods en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood. 2 Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor mijn God. 3 Bedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het en bekeer u. Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen. 4 Doch gij hebt enkele personen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn. 5 Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen. 6 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.

    7 En schrijf aan de engel der gemeente te Filadelfia: (commentaar: Filadelfia=broederliefde. Historische periode van de koningen van Juda (twee stammen)

    Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit en niemand opent. 8 Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten; want gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend. 9 Zie, Ik geef sommigen uit de synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad. 10 Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren (Hosea 2:13-19) voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen. 11 Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme. 12 Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam. 13 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.

    14 En schrijf aan de engel der gemeente te Laodicea: (commentaar: Laodicea=volksregering. Historische periode van de ballingschap van Juda (twee stammen) tot het nationale herstel in de twintigste eeuw)

    Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods: 15 Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! 16 Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen (Leviticus 18:24-28).

    17 Omdat gij zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte, 18 raad Ik u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde; en ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt. 19 Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u. 20 Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij. 21 Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon.

    22 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.

     

    Openbaring 4

    1 Na deze dingen zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet.

     

     

    2 Terstond kwam ik in vervoering des geestes en zie, er stond een troon in de hemel en iemand was op die troon gezeten. 3 En die erop gezeten was, was van aanzien de diamant en sardius gelijk; en een regenboog was rondom de troon, van aanzien de smaragd gelijk. 4 En rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op die tronen waren vierentwintig oudsten gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen op hun hoofden.

    5 En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit; en zeven vurige fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven Geesten Gods. 6 En voor de troon was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in de troon en rondom de troon waren vier dieren (wezens), vol ogen van voren en van achteren. 7 En het eerste dier (wezen) was een leeuw gelijk, en het tweede (wezen) dier een rund gelijk, en het derde dier (wezen) had een gelaat als van een mens, en het vierde dier (wezen) was een vliegende arend gelijk.8 En de vier dieren (wezens) hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom en van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende:

    Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt.

    9 En wanneer de dieren (wezens) heerlijkheid, eer en dankzegging zullen brengen aan Hem, die op de troon gezeten is en tot in alle eeuwigheden leeft, 10 zullen de vierentwintig oudsten zich nederwerpen voor Hem, die op de troon gezeten is en Hem aanbidden, die tot in alle eeuwigheden leeft, en zij zullen hun kronen voor de troon werpen, zeggende:

    11 Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    02-02-2016, 10:25 geschreven door Eigenzinnige Wezel  
    Reacties (0)
    01-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OPENBARING, APOCALYPS, ONTSLUIERING, MANIFESTATIE (vervolg)

    Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever

    Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.

    ISBN: 978 16 1627 432 0

    NUR: 702

    Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.

     

    Openbaring 5

    1 En ik zag in de rechterhand van Hem, die op de troon zat, een boekrol, beschreven van binnen en van buiten, welverzegeld met zeven zegels. 2 En ik zag een sterke engel, die met luider stem uitriep: Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken? 3 En niemand in de hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde kon de boekrol openen of haar inzien. 4 En ik weende zeer, omdat niemand waardig was gebleken de boekrol te openen of die in te zien. 5 En een uit de oudsten zeide tot mij: Ween niet; zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids (Jesaja 11:1-5), heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen. 6 En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren (wezens) en te midden der oudsten een lam staan, als geslacht (Jesaja 53:5-7), met zeven horens en zeven ogen; dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde.

     

     

    7 En het kwam en heeft (de rol) aangenomen uit de rechterhand van Hem, die op de troon gezeten was. 8 En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen (Psalm 141:2 Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan, het opheffen van mijn handen als avondoffer). 9 En zij zongen een nieuw gezang, zeggende:

    Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; 10 en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.

    11 En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen, 12 zeggende met luider stem:

    Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof.

    13 En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen:

    Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden.

    14 En de vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden.

     

    Openbaring 6

    1 En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier dieren zeggen met een stem als van een donderslag: Kom! 2 En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen.

    3 En toen Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! 4 En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven.

    5 En toen Hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! En ik zag, en zie, een zwart paard, en die erop zat had een weegschaal in zijn hand. 6 En ik hoorde als een stem te midden van de vier dieren zeggen: Een maat tarwe voor een schelling en drie maten gerst voor een schelling; en breng geen schade toe aan de olie en de wijn.

     

     

    7 En toen Hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom! 8 En ik zag, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was [de] dood, en het dodenrijk volgde achter hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde om te doden, met het zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren der aarde. 9 En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. 10 En zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? 11 En aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij.

    12 En ik zag, toen Hij het zesde zegel opende, en daar geschiedde een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed (Joël 2:28-32). 13 En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgenboom zijn wintervijgen laat vallen, wanneer hij door een harde wind geschud wordt. 14 En de hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold, en alle berg en eiland werd van zijn plaats gerukt. 15 En de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; 16 en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen:

    Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; 17 want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan (Maleachi 3:2 Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers)?

     

    Openbaring 7

    1 Daarna zag ik vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden der aarde vasthielden, opdat er geen wind zou waaien over de aarde, of over de zee, of over enige boom. 2 En ik zag een andere engel opkomen van de opgang der zon, hebbende het zegel van de levende God; en hij riep met luider stem tot de vier engelen, aan wie gegeven was aan de aarde en de zee schade toe te brengen, 3 en hij zeide: Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben.

    4 En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren verzegeld uit alle stammen (De stammen Dan en Efraïm zijn weggelaten en vervangen door Jozef en Levi. Zie Leviticus 24:10-16 en Deuteronomium 29:18-21) der kinderen Israëls. 5 Uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend, 6 uit de stam Aser twaalfduizend, uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse twaalfduizend, 7 uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend, uit de stam Issakar twaalfduizend, 8 uit de stam Zebulon twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegelden.

     

     

    9 Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen.

    10 En zij riepen met luider stem en zeiden:

    De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam!

    11 En al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God, 12 zeggende:

    Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen.

    13 En een van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn met de witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? 14 En ik sprak tot hem: Mijn heer, gíj weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking (Daniël 12:1 en Matteüs 24:21-22); en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams.

    15 Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. 16 Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, 17 want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen (Jesaja 25:8).

     

    Openbaring 8

    1 En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang. 2 En ik zag de zeven engelen, die voor God staan, en hun werden zeven bazuinen gegeven. 3 En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon. 4 En de rook van het reukwerk, mèt de gebeden der heiligen, steeg uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op. 5 En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar, en wierp (het vuur) op de aarde; en er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving. 6 En de zeven engelen, die de zeven bazuinen hadden, maakten zich gereed om te bazuinen.

    7 En de eerste blies de bazuin, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed, en het werd op de aarde geworpen; en het derde deel van de aarde verbrandde en het derde deel van de bomen verbrandde en al het groene gras verbrandde.

    8 En de tweede engel blies de bazuin, en er werd iets als een grote berg, brandend van vuur, in de zee geworpen, en het derde deel van de zee werd bloed, 9 en het derde deel van de schepselen in de zee, die leven hadden, stierf, en het derde deel van de schepen verging.

    10 En de derde engel blies de bazuin, en er viel een grote ster, brandend als een fakkel,

    uit de hemel, en zij viel op het derde deel der rivieren en op de bronnen der wateren. 11 En de naam der ster wordt genoemd Alsem. En het derde deel der wateren werd alsem en vele van de mensen stierven van het water, omdat het bitter geworden was.

    12 En de vierde engel blies de bazuin, en het derde deel van de zon werd getroffen en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, zodat het derde deel daarvan verduisterd werd, en de dag voor het derde deel geen licht had en de nacht desgelijks.

    13 En ik zag en hoorde een arend vliegen in het midden des hemels, die met luider stem zeide: Wee, wee, wee hun, die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen van de bazuin der drie engelen, die nog bazuinen zullen! 


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-02-2016, 14:45 geschreven door Eigenzinnige Wezel  
    Reacties (0)
    31-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OPENBARING, APOCALYPS, ONTSLUIERING, MANIFESTATIE (vervolg)

    Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever

    Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.

    ISBN: 978 16 1627 432 0

    NUR: 702

    Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.

     

    Openbaring 9

    1 En de vijfde engel blies de bazuin, en ik zag een ster (Jesaja 14:12 Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! 13 En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; 14 ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen), uit de hemel op de aarde gevallen, en haar werd de sleutel van de put des afgronds gegeven. 2 En zij opende de put des afgronds en er steeg rook op uit de put, als de rook van een grote oven; en de zon en het zwerk werden verduisterd door de rook van de put. 3 En uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde te voorschijn en hun werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde macht hebben. 4 En hun werd gezegd, dat zij aan het gras der aarde geen schade zouden toebrengen, noch aan enig gewas, noch aan enige boom, maar alleen aan de mensen, die het zegel van God niet op hun voorhoofden hadden. 5 En hun werd gegeven, dat zij hen niet zouden doden, maar dat de mensen zouden gepijnigd worden, vijf maanden lang; en hun pijniging was als de pijniging door een schorpioen, wanneer hij een mens steekt. 6 En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken, maar hem geenszins vinden, en zij zullen begeren te sterven, maar de dood vlucht van hen weg. 7 En de gedaante der sprinkhanen was als van paarden, die uitgerust zijn tot de oorlog; en op hun koppen waren kransen als van goud en hun aangezichten waren als aangezichten van mensen; 8 en zij hadden haar als vrouwenhaar en hun tanden waren als die van leeuwen; 9 en zij hadden borstschilden als ijzeren harnassen en het gedruis van hun vleugels was als het gedruis van wagens, wanneer vele paarden ten strijde draven. 10 En zij hadden staarten als schorpioenen en angels, en in hun staarten was hun macht om de mensen schade toe te brengen, vijf maanden lang. 11 Zij hadden over zich als koning de engel des afgronds; zijn naam is in het Hebreeuws Abaddon en in het Grieks heeft hij tot naam Apollyon.

    12 Het eerste wee is voorbijgegaan: zie, nog twee weeën komen hierna.

    13 En de zesde engel blies de bazuin, en ik hoorde een stem uit de vier horens van het gouden altaar, dat voor God staat, 14 zeggende tot de zesde engel, die de bazuin had: Laat de vier engelen los, die bij de grote rivier, de Eufraat, gebonden zijn. 15 En de vier engelen, die tegen het uur en de dag en de maand en het jaar waren gereed gehouden, werden losgelaten om het derde deel van de mensen te doden.

    16 En het getal der legerscharen van de ruiterij was tweemaal tienduizend tienduizendtallen (200.000.000.000); ik hoorde hun aantal. 17 En aldus zag ik in dit gezicht de paarden en hen, die erop gezeten waren: zij hadden rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen, en de koppen der paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel. 18 Door deze drie plagen werd het derde deel van de mensen gedood: door het vuur en de rook en de zwavel, die uit hun bek kwamen. 19 Want de macht der paarden ligt in hun bek en in hun staarten. Want hun staarten zijn als slangen, met koppen, en daarmede brengen zij schade toe. 20 En wie van de mensen overgebleven waren, die niet gedood waren door deze plagen, bekeerden zich toch niet van de werken hunner handen, om de boze geesten niet (meer) te aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, noch horen of gaan; 21 en zij bekeerden zich niet van hun moorden, noch van hun toverijen (Grieks: PHARMAKEIA = drugs), noch van hun hoererij, noch van hun dieverijen.

     

    Openbaring 10

    1 En ik zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel, bekleed met een wolk, en de regenboog was op zijn hoofd en

    zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur, 2 en hij had in zijn hand een geopend boekje en hij zette zijn rechtervoet op de zee en de linker op de aarde, 3 en hij riep met luider stem, zoals een leeuw brult, en toen hij riep, lieten de zeven donderslagen hun stemmen horen.

    4 En toen de zeven donderslagen gesproken hadden, wilde ik het opschrijven, maar ik hoorde een stem uit de hemel zeggen:

    Verzegel hetgeen de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf het niet op. 5 En de engel, die ik zag staan op de zee en op de aarde, hief zijn rechterhand op naar de hemel, 6 en zwoer bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden, die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is: er zal geen uitstel meer zijn, 7 maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd (Daniël 12:7-9).

    8 En de stem, die ik gehoord had uit de hemel, (hoorde ik) wederom met mij spreken en zij zeide: Ga heen, neem het boek, dat geopend ligt in de hand van de engel, die op de zee en op de aarde staat. 9 En ik ging heen tot de engel en zeide tot hem, dat hij mij het boekje zou geven. En hij zeide tot mij: Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing. 10 En ik nam het boekje uit de hand van de engel en at het op, en het was in mijn mond zoet als honing, maar toen ik het gegeten had, werd mijn buik bitter. 11 En er werd tot mij gezegd: Gij moet wederom profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen.

     

    Openbaring 11

    1 En mij werd een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden. Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang. 3 En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang. 4 Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan. 5 En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade wil toebrengen, moet hij zó de dood vinden. 6 Dezen hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen.

    7 En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden (Daniël 7:20 en de betekenis van de tien horens op zijn kop en van de nieuwe horen die opkwam, waarvoor er drie moesten wijken – de horen met ogen en een mond vol grootspraak die er groter uitzag dan de andere. 21 Ik had immers gezien hoe die horen strijd voerde tegen de heiligen en hen overwon). 8 En hun lijk (zal liggen) op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd. 9 En uit de volken en stammen en talen en natiën zijn er, die hun lijk zien, drie en een halve dag, en zij laten niet toe, dat hun lijken in een graf worden bijgezet. 10 En zij, die op de aarde wonen, zijn blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat deze twee profeten hen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden.

    11 En na [die] drie en een halve dag voer een levensgeest (Genesis 2:7 toen formeerde de HERE God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levende ziel SV) uit God in hen, en zij gingen op hun voeten staan en grote vrees viel op (allen), die hen aanschouwden. 12 En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Klimt hierheen op! En zij klommen naar de hemel op in de wolk, en hun vijanden aanschouwden hen (Dit was een moeilijk te verklaren vers voor het tijdperk van TV en Internet).

    13 En te dien ure kwam er een grote aardbeving en een tiende deel der stad stortte in, en zevenduizend personen werden door de aardbeving gedood, en de overigen werden zeer bevreesd en gaven de God des hemels eer.

    14 Het tweede wee is voorbijgegaan: zie, het derde wee komt spoedig.

    15 En de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel, zeggende:

    Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden.

    16 En de vierentwintig oudsten, die voor God op hun tronen gezeten waren, wierpen zich op hun aangezicht en aanbaden God, 17 zeggende:

    Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; 18 en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven.

    19 En de tempel Gods, die in de hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel, en er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en zware hagel.

     

    Openbaring 12

    1 En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; 2 en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. 3 En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. 4 En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden. 5 En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn troon.

     

     

    6 En de vrouw vluchtte naar de woestijn (Hosea 2:13 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart. 14 Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop), waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat zij daar twaalfhonderd zestig dagen onderhouden zou worden. 7 En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, 8 maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. 9 En de grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. 10 En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen:

    Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen. 11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood. 12 Daarom, verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende, dat hij weinig tijd heeft.

    13 En toen de draak zag, dat hij op de aarde was geworpen, vervolgde hij de vrouw, die het mannelijke kind gebaard had. 14 En aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar haar plaats, waar zij onderhouden wordt buiten het gezicht van de slang, een tijd en tijden en een halve tijd.

    15 En de slang wierp uit haar bek water achter de vrouw als een stroom, om haar door de stroom te laten medesleuren. 16 En de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de draak uit zijn bek had geworpen. 17 En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben; 18 en hij bleef staan op het zand der zee. 




    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    31-01-2016, 19:44 geschreven door Eigenzinnige Wezel  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OPENBARING, APOCALYPS, ONTSLUIERING, MANIFESTATIE (vervolg)

    Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever

    Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.

    ISBN: 978 16 1627 432 0

    NUR: 702

    Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.

     

    Openbaring 13

    1 En ik zag uit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van godslastering. 2 En het beest, dat ik zag, was een luipaard gelijk, en zijn poten als van een beer en zijn muil als de muil van een leeuw.

     

     

    (The Two Babylons, A. Hislop, Chapter VII, section I : The dragon of the Greeks, says Pausanias, was only a large snake; and the context shows that this is the very case here; for what in the third verse is called "a dragon", in the fourteenth is simply described as 'a serpent'. Then the word rendered 'red' properly means 'Fiery'; so that the 'Red Dragon' signifies the 'Fiery Serpent' or 'Serpent of Fire'. Exactly so does it appear to have been in the first form of idolatry, that, under the patronage of Nimrod, appeared in the ancient world. The 'Serpent of Fire' in the plains of Shinar seems to have been the grand object of worship. There is the strongest evidence that apostacy among the sons of Noah began in fire-worship, and that in connection with the symbol of the serpent

     

    En de draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en grote macht. 3 En (ik zag) een van zijn koppen als ten dode gewond, en zijn dodelijke wond genas; en de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna, 4 en zij aanbaden de draak, omdat hij aan het beest de macht gegeven had, en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is aan het beest gelijk? en: Wie kan er oorlog tegen voeren? 5 En hem werd een mond gegeven, die grote woorden en godslasteringen spreekt; en hem werd macht gegeven dit tweeënveertig maanden (Profetieën in maanden uitgedrukt verwijzen naar Satans optreden) lang te doen. 6 En (het beest) opende zijn mond tot lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn tent en hen, die in de hemel wonen. 7 En hem werd gegeven om tegen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwinnen; en hem werd macht gegeven over elke stam en natie en taal en volk. 8 En allen, die op de aarde wonen, zullen het (beest) aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld. 9 Indien iemand (Individu aangesproken en niet langer de groep) een oor heeft, hij hore. 10 Indien iemand in gevangenschap voert, dan gaat hij in gevangenschap; indien iemand met het zwaard zal doden, dan moet hij zelf met het zwaard gedood worden. Hier blijkt de volharding en het geloof der heiligen.

    11 En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde en het had twee horens als die van het Lam (De antichrist of pseudo-Messias), en het sprak als de draak. 12 En het oefent al de macht van het eerste beest (de leider van het nieuwe Romeinse Rijk) voor diens ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde en zij, die daarop wonen, het eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wond genezen was. 13 En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen.

     

     

    14 En het verleidt hen, die op de aarde wonen, wegens de tekenen, die hem gegeven zijn te doen voor de ogen van het beest. En het zegt tot hen, die op de aarde wonen, dat zij een beeld moeten maken voor het beest, dat de wond van het zwaard had en (weer) levend geworden is. 15 En hem werd gegeven om aan het beeld van het beest een geest te schenken, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood werden. 16 En het maakt, dat aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun voorhoofd, 17 [en] dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de naam van het beest, of het getal van zijn naam heeft. 18 Hier is de wijsheid: wie verstand heeft, berekene het getal van het beest, want het is een getal van een mens, en zijn getal is zeshonderd zesenzestig (Rome = Saturnia = STUR (Chaldeeuws) S = 60, T = 400, U = 6, R = 200: 666, - de Hebreeuwse letter ‘waw’ heeft als getalswaarde 6 – www = 666).

     

     

    Openbaring 14

    1 En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion (Jesaja 16:1 Heersers des lands, zendt de lammeren van de rotsen (Petra) de woestijn in naar de berg der dochter van Sion) en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. 2 En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; 3 en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde. 4 Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen (religie – het religieuze systeem van hoofdstuk 17) hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. 5 En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk.

    6 En ik zag een andere engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie, om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en taal en natie; 7 en hij zeide met luider stem: Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van zijn oordeel is gekomen, en aanbidt Hem, die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.

    8 En een andere, een tweede engel, volgde, zeggende: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, dat van de wijn van de hartstocht zijner hoererij al de volkeren heeft doen drinken.

    9 En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggende met luider stem: Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, 10 die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap, die ongemengd is toebereid in de beker van zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam. 11 En de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen rust, dag en nacht, die het beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt.

    12 Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren.

    13 En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na.

    14 En ik zag en zie, een witte wolk, en op de wolk iemand gezeten als eens mensen zoon met een gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand. 15 En een andere engel kwam uit de tempel en riep met luider stem tot Hem, die op de wolk gezeten was: Zend uw sikkel uit en maai, want de ure om te maaien is gekomen, want de oogst der aarde is geheel rijp geworden. 16 En Hij, die op de wolk gezeten was, zond zijn sikkel uit op de aarde, en de aarde werd gemaaid.

    17 En een andere engel kwam uit de tempel, die in de hemel is, ook hij met een scherpe sikkel. 18 En een andere engel kwam uit het altaar; deze had macht over het vuur en hij riep met luider stem tot hem, die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel uit en oogst de trossen van de wijngaard der aarde, want zijn druiven zijn rijp. 19 En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte van de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak van de gramschap Gods. 20 En de persbak werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de persbak tot aan de tomen der paarden, zestienhonderd stadiën ver.

     

    Openbaring 15

    1 En ik zag een ander teken in de hemel, groot en wonderbaar: zeven engelen, die de zeven laatste plagen hadden, want daarmede is de gramschap Gods voleindigd.

    2 En ik zag (iets) als een zee van glas met vuur vermengd, en de overwinnaars van het beest en van zijn beeld en van het getal van zijn naam, staande aan de glazen zee, met de citers Gods. 3 En zij zingen het lied (Zie Exodus 15:1-19 en Deuteronomium 32:1-43) van Mozes, de knecht Gods, en het lied van het Lam, zeggende:

    Groot en wonderbaar zijn uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Gij, Koning der volkeren! 4 Wie zou niet vrezen, Here, en uw naam niet verheerlijken? Immers, Gij alleen zijt heilig. Want alle volken zullen komen en zullen voor U nedervallen in aanbidding, omdat uw gerichten openbaar zijn geworden. (zie ook: Psalm 86:9 Alle volken, die Gij gemaakt hebt, zullen komen en zich voor U nederbuigen, o Here, en uw naam eren; 10 want Gij zijt groot en doet wonderen, Gij, o God, alleen)

    5 En daarna zag ik, en de tempel van de tent der getuigenis in de hemel ging open; 6 en de zeven engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit de tempel, bekleed met rein en blinkend linnen en de borst omgord met een gouden gordel. 7 En een van de vier dieren gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol van de gramschap van God, die leeft tot in alle eeuwigheden. 8 En de tempel werd vervuld met rook vanwege de heerlijkheid Gods en vanwege zijn kracht; en niemand kon de tempel binnengaan, voordat de zeven plagen der zeven engelen voleindigd waren.

     

    Openbaring 16

    1 En ik hoorde een luide stem uit de tempel zeggen tot de zeven engelen: Gaat heen en giet de zeven schalen van de gramschap Gods uit op de aarde.

    2 En de eerste ging heen en goot zijn schaal uit op de aarde, en er kwam een boos en kwaadaardig gezwel aan de mensen, die het merkteken van het beest hadden en die zijn beeld aanbaden.

    3 En de tweede goot zijn schaal uit in de zee, en zij werd bloed als van een dode, en alle levende wezens, die in de zee waren, stierven.

    4 En de derde goot zijn schaal uit in de rivieren en in de waterbronnen, en (het water) werd bloed.

    5 En ik hoorde de engel der wateren zeggen: Rechtvaardig zijt Gij, die zijt en die waart, Gij Heilige, dat Gij dit oordeel hebt geveld. 6 Omdat zij het bloed der heiligen en der profeten vergoten hebben, hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven; zij hebben het verdiend!

    7 En ik hoorde het altaar zeggen: Ja, Here God, Almachtige, uw oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig.

    8 En de vierde goot zijn schaal uit over de zon en haar werd gegeven de mensen te verzengen met vuur. 9 En de mensen werden verzengd door de grote hitte en zij lasterden de naam van God, die de macht heeft over deze plagen, en zij bekeerden zich niet om Hem eer te geven.

    10 En de vijfde goot zijn schaal uit over de troon van het beest, en zijn rijk werd verduisterd, en zij kauwden op hun tong van pijn, 11 en zij lasterden de God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun gezwellen, en zij bekeerden zich niet van hun werken.

    12 En de zesde goot zijn schaal uit op de grote rivier, de Eufraat, en zijn water droogde op, zodat de weg bereid werd voor de koningen, die van de opgang der zon komen.

    13 En ik zag uit de bek van de draak en uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen; 14 want het zijn geesten van duivelen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der gehele wereld, om hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God.

    15 Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde. 16 En hij verzamelde hen op de plaats, die in het Hebreeuws genoemd wordt Harmagedon.

    17 En de zevende goot zijn schaal uit in de lucht en er kwam een luide stem uit de tempel, van de troon, zeggende: Het is geschied. 18 En er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen, en er geschiedde een grote aardbeving, zo groot als er geen geweest is, sedert een mens op de aarde was: zó hevig was deze aardbeving, zó groot. 19 En de grote stad viel in drie stukken uiteen en de steden der volken stortten in. En het grote Babylon werd voor God in gedachtenis gebracht, om daaraan de beker met de wijn van de gramschap zijns toorns te geven. 20 En alle eilanden vluchtten weg en bergen werden niet (meer) gevonden. 21 En grote hagel(stenen), een talent zwaar, vielen uit de hemel op de mensen, en de mensen lasterden God vanwege de plaag van de hagel, want de plaag daarvan was zeer groot. 


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    31-01-2016, 19:30 geschreven door Eigenzinnige Wezel  
    Reacties (0)
    30-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OPENBARING, APOCALYPS, ONTSLUIERING, MANIFESTATIE

    Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever

    Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.

    ISBN: 978 16 1627 432 0

    NUR: 702

    Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.

     

    Openbaring 17

    1 En één van de zeven engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer (Spreuken 6:16 Deze zes dingen haat de HERE, ja, zeven zijn Hem een hartgrondige gruwel: 17 hoogmoedige ogen, een valse tong, handen die onschuldig bloed vergieten, 18 een hart dat heilloze plannen smeedt, voeten die zich haasten om naar het kwade te snellen, 19 wie leugens uitblaast als een vals getuige en wie twist stookt tussen broeders.), die zit aan vele wateren, 2 met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben, en zij, die op de aarde wonen, zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij. 3 En hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, dat vol was van godslasterlijke namen, en het had zeven koppen en tien horens. 4 En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij.

    5 En op haar voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde. 6 En ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen (Joden) en van het bloed der getuigen (christenen) van Jezus.

    En ik verbaasde mij, toen ik haar zag, met grote verbazing. 7 En de engel zeide tot mij: Waarom verbaast gij u? Ik zal u het geheimenis van de vrouw zeggen en van het beest met de zeven koppen en tien horens, dat haar draagt. 8 Het beest, dat gij zaagt, was en is niet, en het zal opkomen uit de afgrond en het vaart ten verderve; en zij, die op de aarde wonen, wier naam niet geschreven is in het boek des levens van de grondlegging der wereld af, zullen zich verbazen, als zij zien, dat het beest was en niet is en er toch zal zijn. 9 Hier is het verstand, dat wijsheid heeft: De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is. 10 Ook zijn het zeven koningen: vijf (Egypte, Assyrië, Babylon, Meden & Perzen en Grieken) ervan zijn gevallen, een is er nog (Rome 90 AD) en de andere is nog niet gekomen (Het herstelde Rome van de eindtijd +2009 AD), en wanneer hij komt, moet hij korte tijd blijven. 11 En het beest, dat was en niet is, is zelf ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve. 12 En de tien horens, die gij zaagt, zijn tien koningen, die nog geen koningschap hebben ontvangen, maar één uur ontvangen zij macht als koningen, met het beest. 13 Dezen zijn één van zin en geven hun kracht en macht aan het beest. 14 Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen – want Hij is de Here der heren en de Koning der koningen – en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen. 15 En hij zeide tot mij: De wateren, die gij zaagt, waarop de hoer gezeten is, zijn natiën en menigten en volken en talen. 16 En de tien horens, die gij zaagt, en het beest, dezen zullen de hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden. 17 Want God heeft in hun hart gegeven zijn zin te volbrengen en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven, totdat de woorden Gods zullen voleindigd zijn. 18 En de vrouw, die gij zaagt, is de grote stad, die het koningschap heeft over de koningen der aarde.

     

    Openbaring 18

    1 Hierna zag ik een andere engel, die grote macht had, nederdalen uit de hemel, en de aarde werd door zijn lichtglans verlicht. 2 En hij riep met sterke stem, zeggende: Gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon en zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte, 3 omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben en de kooplieden der aarde rijk geworden zijn uit de macht harer weelderigheid. 4 En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. 5 Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemel en God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht. 6 Vergeldt haar, gelijk ook zij vergolden heeft, en geeft haar dubbel naar haar werken; mengt haar het dubbele in de beker, die zij gemengd heeft; 7 geeft haar zoveel pijniging en rouw, als zij heerlijkheid en weelde genoten heeft. Want zij zegt in haar hart: Ik troon als koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien. 8 Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood en rouw en hongersnood, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Here God, die haar geoordeeld heeft. 9 En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd hebben en weelderig geweest zijn, zullen over haar wenen en weeklagen, wanneer zij de rook van haar verbranding zien, 10 van verre staande uit vrees voor haar pijniging, zeggende: Wee, wee, gij grote stad, Babylon, gij sterke stad, want in één uur is uw oordeel gekomen. 11 En de kooplieden der aarde wenen en bedrijven rouw over haar, omdat niemand meer hun lading koopt, 12 lading van goud, zilver, edelgesteente en paarlen, van fijn linnen, purper, zijde en scharlaken; allerlei welriekend hout, allerlei snijwerk van ivoor en allerlei voorwerpen van het kostbaarste hout, van koper, ijzer en marmer, 13 kaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijn, olie, bloem en tarwe, lastdieren, schapen; (lading) van paarden en wagens (Grieks: RHEDA. Een wagen met vier wielen. Een teken van welvaart) en van lichamen; en zielen van mensen. 14 En het ooft, waarnaar uw ziel begerig was, is van u weggegaan en al wat kostelijk en schitterend was, is voor u verloren en het zal nooit meer gevonden worden. 15 De kooplieden in deze dingen, die aan haar rijk geworden waren, zullen van verre staan uit vrees voor haar pijniging, wenend en rouw bedrijvend, 16 en zeggende: Wee, wee, die grote stad, die gehuld was in fijn linnen, purper en scharlaken, en rijk versierd was met goud en edelgesteente en paarlen, want in één uur is al die zo grote rijkdom verwoest! 17 En iedere stuurman en iedere kustvaarder en de zeelieden en allen, die de zee bevaren, bleven van verre staan, 18 en riepen, toen zij de rook van haar verbranding zagen, zeggende: Welke stad was aan deze grote stad gelijk! 19 En zij wierpen stof op hun hoofden en riepen, wenend en rouw bedrijvend, zeggende: Wee, wee die grote stad, waarin allen, die schepen op zee hadden, door haar kostbaarheden rijk geworden zijn, want zij is in één uur verwoest!

     

     

    20 Wees vrolijk over haar, gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw rechtszaak tegen haar berecht. 21 En een sterke engel nam een steen op als een grote molensteen en wierp hem in de zee, zeggende: Zó zal Babylon met geweld geworpen worden, de grote stad, en zij zal nooit meer gevonden worden. 22 En geen stem van citerspelers en zangers, van fluitspelers of bazuinblazers zal meer in u gehoord worden, en niemand, die enige kunst beoefent, zal meer in u gevonden worden, en geen geluid van de molen zal meer in u gehoord worden. 23 En geen lamplicht zal meer in u schijnen, en geen stem van bruidegom en bruid zal meer in u gehoord worden, want uw kooplieden waren de machthebbers der aarde, want door uw toverij werden alle volken verleid; 24 en in haar werd gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen, die geslacht zijn op de aarde.

     

    Openbaring 19

    1 Hierna hoorde ik als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen:

    Halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God, 2 want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist.

    3 En zij zeiden ten tweeden male: Halleluja! En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden. 4 En de vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neder en aanbaden God, die op de troon gezeten is, en zij zeiden: Amen, halleluja! 5 En een stem ging uit van de troon, zeggende:

    Looft onze God, al zijn knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten!

    6 En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende:

    Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. 7 Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; 8 en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen.

    9 En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal (Psalm 45) des Lams. En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God. 10 En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht van u en uw broederen, die het getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie.

    11 En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid. 12 En zijn ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf. 13 En Hij was bekleed met een kleed, dat in bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods.

    14 En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen. 15 En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen. 16 En Hij heeft op zijn kleed en op zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen en Here der heren.

     

     

    17 En ik zag een engel staan op de zon en hij riep met luider stem en zeide tot alle vogels, die in het midden des hemels vlogen: Komt, verzamelt u tot de grote maaltijd Gods, 18 om te eten het vlees van koningen en het vlees van oversten over duizend en het vlees van sterken en het vlees van paarden en van hen, die daarop zitten, en het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten.

    19 En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger. 20 En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel des vuurs, die van zwavel brandt. 21 En de overigen werden gedood met het zwaard, dat kwam uit de mond van Hem, die op het paard zat; en al de vogels werden verzadigd van hun vlees.

     

    Openbaring 20

    1 En ik zag een engel nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand; 2 en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren, 3 en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden, voordat de duizend jaren voleindigd waren; daarna moet hij voor een korte tijd worden losgelaten.

    4 En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en (ik zag) de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. 5 De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding. 6 Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, [die] duizend jaren.

    7 En wanneer de duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten, 8 en hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te verleiden, Gog en Magog (zie epiloog), om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is als het zand der zee. 9 En zij kwamen op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats der heiligen en de geliefde stad; en vuur daalde neder uit de hemel en verslond hen, 10 en de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden.

    11 En ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. 12 En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken. 13 En de zee gaf de doden, die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken. 14 En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen.

    Dat is de tweede dood: de poel des vuurs. 15 En wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs. 


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    30-01-2016, 12:31 geschreven door Eigenzinnige Wezel  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OPENBARING, APOCALYPS, ONTSLUIERING, MANIFESTATIE

    Wettelijk depot: D/2009/Robert De Telder/Auteur uitgever

    Trefwoorden: Bijbel, Eschatologie.

    ISBN: 978 16 1627 432 0

    NUR: 702

    Tenzij anders aangeduid werd de vertaling van het NBG 1951 gebruikt.

     

     

    Openbaring 21

    1 En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. 2 En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. 3 En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen (IMMANUEL

    Exodus 29:46 En zij zullen weten, dat Ik, de HERE, hun God ben, die hen uit het land Egypte geleid heb, opdat Ik in hun midden wone; Ik ben de HERE, hun God.), en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, 4 en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. 5 En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. 6 En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet. 7 Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. 8 Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars – hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood.

    9 En er kwam een van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen, en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. 10 En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; 11 en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant.

     

     

    12 En zij had een grote en hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en namen op (de poorten) geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der kinderen Israëls.

    13 Naar het oosten waren drie poorten en naar het noorden drie poorten en naar het zuiden drie poorten en naar het westen drie poorten. 14 En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams.

    15 En hij, die met mij sprak, had een gouden meetstok om de stad op te meten, en haar poorten en haar muur. 16 En de stad lag in het vierkant en haar lengte was even groot als haar breedte; en hij mat de stad op met de stok: twaalfduizend stadiën; haar lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk. 17 En hij mat haar muur op: honderd vierenveertig el, mensenmaat, die engelenmaat is. 18 En de bouwstof van haar muur was diamant; en de stad was zuiver goud, gelijk zuiver glas. 19 En de fundamenten van de muur der stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, het vierde smaragd, 20 het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende topaas, het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde saffier, het twaalfde amethist. 21 En de twaalf poorten waren twaalf paarlen: iedere poort afzonderlijk was uit één parel, en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorschijnend glas.

    22 En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam. 23 En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam. 24 En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar; 25 en haar poorten zullen nooit gesloten worden des daags, want daar zal geen nacht zijn;26 en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden. 27 En in haar zal niets onreins binnenkomen, en niemand, die gruwel en leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.

     

    Openbaring 22

    1 En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. 2 Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren. 3 En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren, 4 en zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn. 5 En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden. 6 En Hij zeide tot mij: Deze woorden zijn getrouw en waarachtig, en de Here, de God van de geesten der profeten, heeft zijn engel gezonden om zijn knechten te tonen hetgeen weldra geschieden moet. 7 En zie, Ik kom spoedig. Zalig hij, die de woorden der profetie van dit boek bewaart!

    8 En ik, Johannes, ben het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik ze gehoord en gezien had, wierp ik mij neder voor de voeten van de engel, die ze mij toonde, om te aanbidden. 9 Maar hij zeide tot mij: Doe dat niet! Ik ben een mededienstknecht van u en van uw broederen, de profeten, en van hen, die de woorden van dit boek bewaren; aanbid God!

    10 En hij zeide tot mij: Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij. 11 Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd.

    12 Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is. 13 Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde. 14 Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad. 15 Buiten zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder, die de leugen liefheeft en doet.

    16 Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster.

    17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet.

    18 Ik betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek beschreven zijn; 19 en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn.

    20 Hij, die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen, kom, Here Jezus!

    21 De genade van de Here Jezus zij met allen.

    Amen

     

    EPILOOG

    DE VOLKEN GOG EN MAGOG

    De namen van de volken Gog en Magog die volgens Openbaring hoofdstuk 20 aan het einde van het duizendjarige Messiaanse Vrederijk naar de heilige plaats oprukken zijn identiek met de namen die de profeet Ezechiël in het Oude Testament opgeeft. De profeet Ezechiël schildert vanaf hoofdstuk 36 het nationale herstel van Israël en daarna het geestelijke herstel. Het nationale herstel in de hoofdstukken 36 en 37 van Ezechiël gaat aldus vooraf aan het geestelijk herleven en dit laatste als een gevolg van het oprukken van Gog en Magog en de nederlaag van Gog op de bergen Israëls. Een land Israël dat dan in gerustheid woont. Wanneer men beide Bijbelboeken Ezechiël en Openbaring bestudeerd zijn het duidelijk twee verschillende invasies die beschreven worden met ruim duizend jaar verschil in tijd. Ik neem aan dat de beschreven invasie van Israël door de profeet Ezechiël zijn vervulling kent ten tijde van het verbreken van de eerste twee zegels van de boekrol zoals beschreven in Openbaring 6:2-4. De tweede ruiter neemt namelijk de vrede weg: “En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven.” De volgende vraag die zich onmiddellijk stelt is: wie zijn deze volken?

     

     

    De profeet Ezechiël leefde in de zesde eeuw voor Christus ten tijde van de Babylonische Ballingschap en dus zullen we op een landkaart van die tijd, bij contemporaine auteurs van die tijd, de identificatie moeten zoeken. Magog blijkt dan het gebied van de Scythen geweest te zijn, het huidige Rusland. De profeet Ezechiël van het Oude Testament voorspelde het herstel van de Joden in hun oude land der vaderen. Dat dit niet in vervulling ging ten tijde van de terugkeer uit Babylonische Ballingschap onder Ezra en Nehemia moet duidelijk zijn. Te veel details van de voorspelling werden toen niet vervuld en wachten nog op hun openbaring. De nieuwe verdeling van het land Israël bijvoorbeeld onder de twaalf stammen, gedetailleerd opgegeven door de profeet werd nooit vervuld. De profetie over de tempelbeek die noordelijk van Jeruzalem zal ontspringen en naar de Dode Zee vloeit tart alle verbeelding. De profetie van Ezechiël (Ezechiël 47:1-12) leert dat als een gevolg van de nieuwe rivier, dat zowel westelijk als oostelijk zal stromen, de Dode Zee uiteindelijk gezond zal worden en in de toekomst een oostelijke zee vormt. Allegoriseren en op de kerk van nu van toepassing brengen vergt ware acrobatie. De conclusie moet zijn dat de profetie van Ezechiël nog op haar vervulling wacht. Ten tijde van de Perzische periode onder Ezra en Nehemia vond er ook geen invasie vanuit het noorden uit Magog plaats.

     

    De belangrijkste bron ter identificatie van het land Magog, blijft de Joodse historicus Flavius Josephus uit de eerste eeuw van onze jaartelling. Josephus heeft in zijn geschiedenis van het Joodse volk alle volken van Genesis hoofdstuk 10 op de landkaart van zijn tijd geplaatst. Ook Magog werd door Josephus nauwkeurig op de landkaart van toen geplaatst. Hierna het citaat:

    "Zo had Noachs zoon Japheth zeven zoons. Ze vestigden zich eerst in het gebied dat zich uitstrekt vanaf het Taurus- en Amanusgebergte en rukten vervolgens op in Azië tot aan de rivier de Don en in Europa tot aan Cadiz en namen het land waar ze terechtkwamen in bezit. Aangezien er zich voor die tijd nog niemand gevestigd had, benoemden zij de volkeren met hun eigen namen. Het volk dat nu door de Grieken de Galaten wordt genoemd, ging Gomaren heten, naar hun stichter Gomar. Magog stichtte de naar hem genoemde Magogen. Zij werden door de Grieken de Scythen genoemd. Van Japheths zoon Javan en Madus werd de laatste de stamvader van de Madeeën, het volk dat bij de Grieken de Meden heet, en stammen Ionië en alle Grieken af van Javan.”

    Joodse oudheden Boek I, 122-124

     

    Dat de Scythen hun woonplaats in Rusland en de Oekraïne hadden staat historisch vast. Het is Herodotus, de beroemde historicus uit de vijfde eeuw voor Christus, die van de Scythen de zeden en gewoonten beschreef. Eigenlijk is de naam een verzamelnaam voor verscheidene clans. Ten tijde van Ezechiël beheersten zij een gebied van de Donau in Europa tot aan de Gele Rivier in Azië.

    Ten tijde van het nationale herstel van Israël zou er volgens de profetie van Ezechiël opnieuw een grote macht noordelijk van Israël op de landkaart te verwachten zijn. In 1948, bij het tot stand komen van de staat Israël, was dit zonder twijfel de Sovjet-Unie en anno 2009, het nieuwe Rusland dat zich herbewapent en opnieuw de status van grootmacht zoekt. De profeet Ezechiël beschrijft nauwkeurig hoe het leger van Magog of Rusland in het Midden-Oosten te gronde zal gericht worden. Hierna volgt het volledige hoofdstuk uit het Bijbelboek Ezechiël 38:

    1 Het woord des HEREN kwam tot mij: 2 Mensenkind, richt uw aangezicht tegen Gog in het land Magog, de grootvorst van Mesek en Tubal; profeteer tegen hem, 3 en zeg: zo zegt de Here HERE: zie, ik zàl u, Gog, grootvorst van Mesek en Tubal! 4 Ik zal u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele leger: paarden en ruiters, allen volledig uitgerust, een grote schare, met grote en kleine schilden, allen vertrouwd met het zwaard; 5 ook Perzen, Ethiopiërs en Puteeërs, allen met schild en helm; 6 Gomer en al zijn krijgsbenden; Bet-Togarma ver in het noorden met al zijn krijgsbenden – vele volken met u. 7 Maak u gereed en rust u toe, gij met al de scharen die zich bij u gevoegd hebben; wees gij hun tot een leidsman. 8 Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen; in toekomende jaren zult gij optrekken tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat uit het gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot een blijvende wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen wonen zij in gerustheid. 9 Dan zult gij optrekken als een opkomend onweer; gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw krijgsbenden, en vele volken met u.

    10 Zo zegt de Here HERE: Te dien dage zullen er plannen in uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, – 11 gij zult zeggen: ik zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op vreedzame lieden, die in gerustheid wonen, allen zonder muur, grendels of poorten – 12 om buit te maken en roof te plegen, om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit het gebied der volken bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die op de navel der aarde woont. 13 Seba, Dedan, de handelaars en al de machtigen van Tarsis zullen tot u zeggen: Komt gij om buit te maken; hebt gij uw schare bijeengeroepen om roof te plegen, om zilver en goud weg te slepen, om have en goed te bemachtigen, om een grote buit te maken?

    14 Daarom, profeteer, mensenkind, en zeg tot Gog: Zo zegt de Here HERE: zult gij het niet gewaarworden, te dien dage als mijn volk Israël in gerustheid woont? 15 Dan zult gij komen uit uw woonplaats uit het verre noorden, gij en vele volken met u, allen ruiters, een grote schare en een talrijk leger, 16 en gij zult optrekken tegen mijn volk Israël als een wolk die het land bedekt. In toekomende dagen zal het geschieden, dat Ik u doe optrekken tegen mijn land, opdat de volken Mij leren kennen, wanneer Ik Mij voor hun ogen aan u, o Gog, de Heilige betonen zal. 17 Zo zegt de Here HERE: Zijt gij het, van wie Ik in vroegere dagen gesproken heb door de dienst van mijn knechten, de profeten van Israël, welke in die dagen jarenlang geprofeteerd hebben, dat Ik u tegen hen zou doen optrekken? 18 Maar te dien dage, wanneer Gog komt in het land van Israël, luidt het woord van de Here HERE, dan zal mijn grimmigheid opstijgen in mijn neus, 19 en in mijn naijver, in het vuur mijner verbolgenheid, zal Ik spreken: Waarlijk, te dien dage zal een zware aardbeving het land van Israël teisteren. 20 Ja, beven zullen voor Mij de vissen der zee, het gevogelte des hemels, het gedierte des velds en al het kruipend gedierte dat op de aardbodem kruipt en alle mensen die op de aarde leven; de bergen zullen neerstorten, de bergwanden zullen vallen, elke muur zal ter aarde storten. 21 Dan zal Ik op al mijn bergen het zwaard tegen hem oproepen, luidt het woord van de Here HERE; het zwaard van de een zal tegen de ander zijn. 22 Ik zal met hem in het gericht treden door pest en door bloed; stromende regen en hagelstenen, vuur en zwavel zal Ik doen neerregenen op hem, op zijn krijgsbenden en op de vele volken die met hem zijn; 23 Ik zal Mij groot en heilig betonen en Mij doen kennen ten aanschouwen van vele volken; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben. 


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    30-01-2016, 12:19 geschreven door Eigenzinnige Wezel  
    Reacties (0)
    Archief per week
  • 15/10-21/10 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 12/12-18/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 23/11-29/11 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 15/12-21/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Blog als favoriet !

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs