Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Bij het waarnemen van 3
tot 4 dagen oude kuikens van de waterral valt op dat de kuikens niet rechtop staan
of rondlopen in het nest. Ze liggen dicht tegen elkaar aan met de pootjes onder
de buik, de hals enigszins gestrekt in het nest. Wanneer je dicht bij het nest
komt, weerklinkt doorgaans een felle en heftige alarmroep van de adulte rallen.
Dan werken de kuikens zich zo vlug mogelijk met krabbende en strekkende
bewegingen binnen enkele seconden naar de rand van het nest en tuimelen er
vervolgens vaak overheen. Er is dan immers levensgevaar.
Ze vluchten dus niet
lopend uit het nest.
Toch ontbreekt het hun
niet aan spierkracht, want de lichaampjes worden door de als hefbomen werkende
pootjes, waarbij de nageltjes van de tenen op verscheidene plaatsen in het
nestmateriaal vasthaken, uit het nest geduwd.
Al hebben waterralkuikens,
als ze uit het ei komen, een compleet nestdonskleed, toch lijken ze de eerste 4
tot 5 dagen op het nest te verblijven met een adulte ral alvorens het te
verlaten.
Het poetsen van het
donskleed vangt aan vanaf de 4de dag, waarbij de kuikens evenwel
vaak het evenwicht verliezen, evenals bij het krabben.
Vanaf de 5de
dag zijn de juvenielen in staat te hurken en te staan.
Het nest ligt meestal goed
verscholen tussen of op de vegetatie. De slordige kom is gemaakt van droge
riethalmen en verdorde bladeren van oeverplanten. Het nest wordt gecamoufleerd
door de omliggende rietstengels omlaag te trekken. De 6 tot 12 eieren worden
door beide ouders in 3 weken uitgebroed. De kuikens zijn zwart, zoals bij de
meeste rallen. Vaak wordt ook nog een tweede broedsel uitgebroed in juli.
Zoals eerder beschreven
werken bij enig onraad de kuikens zich meteen uit het nest over de rand. Vallen
ze in het water, dan kunnen ze blijkbaar meteen drijven en wegzwemmen en zich
vervolgens verstoppen. Staat er geen water rond het nest, dan liggen zij eerst
hulpeloos tussen de vegetatie of op de grond te spartelen om zich vervolgens,
zo vlug als mogelijk, onder plantenmateriaal te verbergen. Als de omgeving weer
veilig is, worden de kuikens door de ouders op het gehoor, door uitwisseling
van geluid, teruggevonden. Vervolgens beetgepakt met de snavel en in het nest
gelegd. De ouders pakken namelijk het kuiken achter de kop bij het nekvel vast
en dragen het ergens naartoe.
Vooral nertsen zijn een
gevreesde vijand, omdat die eieren en jongen stelen. Maar ook katten en grotere
vogels, zoals de roerdomp, de oehoe, de velduil, de bosuil, de torenvalk of de
blauwe reiger zijn geduchte rovers.
Toch is het verlies aan
nesten en eieren vrij gering. Enerzijds is dat te wijten aan het feit dat de
broedende waterral niet goed zichtbaar is, anderzijds doordat de dreigende
predator zeer gewiekst wordt afgeleid. Immers de waterral trekt alle aandacht
naar zich toe door zich opdringerig, luidruchtig en zichtbaar te gedragen tegen
de indringer. Op die manier wordt de vijand van het nest weggelokt.
Het bewijst nog maar eens
hoe lovend de inspanningen zijn van onze senior huisfotograaf, die geen enkele
moeite ontziet om mij en de talrijke vogelliefhebber op prachtige fotos te
trakteren.
Binnenkort zullen
100 000 bezoekers deze blog hebben geraadpleegd en dat is dan ook in grote
mate de verdienste van Wim Dekelver
Wie eerder verschenen
artikels wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot de volgende bijdragen
opsnorren:
Op het ogenblik dat de
mens overstapte van een jagersbestaan naar een gevestigd landbouwerbestaan,
evolueerde de boerenzwaluw van een grottenbroeder naar een broedvogel van het
platteland met een voorliefde voor veestallen.
Tot de jaren 70 werd een
doorsnee boerderij gekenmerkt door donkere en vrij lage stallingen met
ruwhouten balken die een goede aanhechting boden voor zwaluwnesten; dit in
tegenstelling tot de huidige metalen constructies.
De stallen waren omringd
door open terrein dat de boerenzwaluw de mogelijkheid bood om voedsel en
nestmateriaal, zoals modder of klei met mest of strootjes te verzamelen.
De mestvaalt lag meestal
ook in de onmiddellijke omgeving van de stallen. Kleinschalige kruidenrijke
graslanden met grazend vee zorgden voor een rijk en gevarieerd insectenaanbod
om er de jongen mee groot te brengen. Dat alles bezorgde de boerenzwaluw de
primaire voorwaarden tot broeden.
De moderne
landbouwbedrijven raken echter in toenemende mate ongeschikt voor zwaluwen. De
boerenzwaluw mag dan wel als een cultuurvogel bij uitstek gelden, de drastische
veranderingen binnen de landbouwwereld volgen elkaar zo snel op dat dit dappere
acrobaatje het allemaal niet meer kan volgen. De huidige landbouwbedrijven zijn
te groot, te veel verlicht, te netjes, te giftig en ontoegankelijk.
Door monotone graslanden,
ontwatering en vee dat meer en meer tot zelfs permanent op stal moet
blijven, ontstaan slechtere foerageeromstandigheden in de omgeving van de
nestplaats.
Boerenzwaluwen die
ondervinden dat er te weinig voedsel is om hun jongen groot te brengen, stappen
over op broedreductie en laten de kleinste of zwakste jongen gewoon doodgaan.
Gerichte acties zoals het
spannen van draden, waarop de zwaluwen post kunnen vatten, het aanleggen van
modderpoeltjes, het plaatsen van kunstnesten, zijn absoluut noodzakelijk als
beschermingsmaatregelen.
Maar deze kunnen slechts
optimaal werken indien ook de primaire voorwaarden niet uit het oog worden
verloren. Heel wat stallingen vertonen tegenwoordig sporen van een verdwenen
broedkolonie.
Traditioneel werkende
boerderijen, hobbyboerderijen, maneges, bieden nog steeds belangrijke
potentiële broedplaatsen voor zwaluwen. Omdat de boerenzwaluw liefst binnen
broedt, moet de broedruimte vanaf begin april de hele dag toegankelijk zijn.
Laat bv. de deur van garage, paardenstal of schuur openstaan. Een raampje
openzetten kan ook of maak juist onder de dakgoot een zogenaamd vlieggat. Bij
een houten schuur volstaat een luikje van 15 cm hoog en 13 cm breed. Het
uitgezaagde plankje kan je terugzetten zodra de zwaluwen in september terug
naar Afrika zijn vertrokken.
De boerenzwaluw moet ook
nestmateriaal vinden om een oud nest te renoveren of een nieuw te maken. Giet
op een modderige plaats op het erf (tijdens een droge lente) nu en dan water
zodat in het vroege voorjaar steeds nestmateriaal aanwezig is. Je kan ook wat
modderige klei verzamelen in een ondiepe bak, schaal of vuilniszak en deze wat
ingraven.
Maar de moeilijkste
primaire factor is en blijft natuurlijk voedsel in de vorm van vliegende
insecten. Grazend vee, een gediversifieerd weidelandschap of bloemrijke akker-
of grasranden en een gevarieerde haagkant zijn stuk voor stuk elementen die
insecten aantrekken en voldoende voedsel verzekeren voor onze broedende zwaluwen.
Kleinere, gemengde
familiebedrijven verdwijnen de laatste jaren aan een razendsnel tempo en worden
vervangen door grote, industriële landbouwbedrijven met grote ligboxstallen en
loopstallen.
Het overmatig
pesticiden-gebruik heeft natuurlijk ook een belangrijke negatieve impact.
Een nest met 5 jongen
heeft dagelijks ongeveer 6 000 insecten nodig. Per week verslindt een
boerenzwaluw maar liefst 50 000 insecten. Er is dus geen enkele spuitbus
die daar tegen op kan.
Grote bedrijfstallen
(ligbox- en loopstallen) met een metalen geraamte hebben het nadeel dat de
balken geen goede aanhechtingsplaats vormen voor de kleinesten van de
boerenzwaluw.
Bij wisselende
temperaturen krimpt en rekt het ijzer zodat de nesten kunnen loskomen en
afvallen.
Uit onderzoek bleek dat
dit vooral gebeurde tijdens de jongerenfase wanneer de ouders aan het nest
hangen om te voeren en de jongen zich over de nestrand strekken.
Open loopstallen zijn ook
beter bereikbaar voor predators, zoals ekster, steenuil en kerkuil.
Hoe meer
boerenzwaluwenkoppels in een stal hoe efficiënter ze een predator kunnen
verjagen door hun typische mobbinggedrag waarbij ze in groep de predator
verjagen.
Nesten in open loopstallen
zijn tenslotte meer onderhevig aan temperatuurschommelingen en tocht. Vooral
jonge boerenzwaluwen ondervinden een sterke afkoeling wanneer een koude
luchtstroom langs het dak scheert.
Jonge vogels die
uitvliegen, staan voor de gevaarlijkste periode in hun leven en dat geldt
evenzeer voor jonge boerenzwaluwen. In juli en vooral augustus ondernemen ze
ongeoriënteerde vliegbewegingen. In 10 dagen kunnen ze zich op die manier al
verplaatsen over een afstand van 25 tot 30 km. Ook volwassen vogels kunnen zich
reeds in augustus in beweging zetten. Hun verplaatsingen hangen meestal samen
met het opzoeken van een gekende, gunstige slaapplaats, die tot 40 km van de
broedplaats kan liggen.
Aangezien jonge vogels
vrijwel nooit terugkeren naar hun geboorteplaats, zouden zij deze zwerfperiode
kunnen benutten om uit te kijken naar potentiële plaatsen waar ze later zelf
kunnen broeden. Daarom spreekt men ook wel over ontdekkingsdispersie. Toch
dekt deze term de lading niet volledig omdat ook een aantal oudervogels een
zwerfperiode onderneemt.
Pas in september neemt de
treksnelheid toe en gaan de zwaluwen zich gericht verplaatsen.
Boerenzwaluwen leven van
insecten die ze in de lucht vangen. Naarmate het kouder wordt, laten vliegende
insecten het afweten en worden onze zwaluwen verplicht om naar het zuiden te
trekken. Al insecten happend trekken zowel ouders als jongen over Europa
richting zuiden. Stuk voor stuk zijn onze zwaluwen gestroomlijnde acrobaten die
enorme afstanden afleggen. Al dat heen en weer gereis is echter niet zonder gevaren.
Van elke 5 zwaluwen die vertrekken, komt er slechts één terug en gemiddeld
worden ze slechts 4 jaar oud.
Trekkende zwaluwen staan
bloot aan twee soorten gevaren.
Enerzijds hebben we de
vogels die verhongeren of ten prooi vallen aan predators.
Een specialist onder die
predators is de Eleonoras valk die zijn broedseizoen heeft aangepast aan de
trekperiode van de zangvogels. De kusten van de Middellandse Zee vormen zijn
rijk gevulde tafel. Ook de boomvalk bevindt zich dikwijls in het gezelschap van
boerenzwaluwen, reist vaak met hen mee en vormt zo ook een geduchte vijand.
Anderzijds verdwalen er
ook vele miljoenen trekvogels omdat ze uit koers worden gedreven door slechte
weersomstandigheden of navigatiefouten.
Alsof al deze natuurlijke
gevaren, inherent aan de vogeltrek, nog niet voldoende zijn, vallen miljoenen
vogels in handen van jagende mensen, ook in hun overwinteringsgebied.
Onze boerenzwaluwen
overwinteren vooral in het bekken van de Niger (Mali) en de Zaïre (Congo)
alsook in het kustgebied van westelijk tropisch Afrika.
In tegenstelling tot de
huiszwaluw vertonen boerenzwaluwen in hun wintergebied een even grote
belangstelling voor de mens, zijn gebouwen en veestapels als in hun
broedgebied.
Naast de teloorgang van
haar broedplaatsen heeft de boerenzwaluw ook te kampen met de aantasting van
haar winterverblijfplaatsen. In de Afrikaanse overwinteringsgebieden nemen de
bedreigingen zelfs toe.
De kleine fragiele
vogeltjes moeten de Sahara oversteken: een tocht van 2 000 km waar de
temperatuur kan oplopen tot ver boven de 40°C.
Voor de mens is het al
moeilijk, maar hoe kan een vogeltje van amper 20 g dit overleven?
De oases en de
voedselrijke wetlands aan de rand van de Sahara zijn dus van levensbelang,
niet alleen voor de boerenzwaluw maar ook voor honderdduizenden trekvogels.
De woestijn rukt echter
steeds verder op.
Boerenzwaluwen slapen bij
voorkeur op gezamenlijke slaapplaatsen in moerasgebieden met rietvelden.
Precies deze gebieden komen door de bevolkingstoename steeds mee onder druk te
staan en worden drooggelegd voor landbouwdoeleinden. Het droogleggen van
moerassen en het kappen van bomen en struiken voor brandhout zorgen voor een
verarming van de voedselgebieden voor de zwaluwen.
Ook jacht en vervolging
door de plaatselijke bevolking bedreigen de boerenzwaluw in Afrika.
Landbouwers kunnen stallen
aantrekkelijker maken door latjes, broedplankjes of kunstnesten aan te brengen
op plaatsen waar marters of katten niet bij kunnen. Bij voorkeur plaats je het
kunstnest, waar ze verder kunnen op bouwen in een permanent geopende schuur,
loods of plaatsen waar de boerenzwaluw zich thuis voelt. In de maanden april en
mei hebben ze behoefte aan een modderpoel, maar een nat karrenspoor volstaat
daarvoor al.
De fotoreeks is vanRobin Bruneel
Wie eerder verschenen
artikels over de boerenzwaluw wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het
archief de volgende bijdragen opdiepen:
Geraadpleegde bronnen:
Natuurpunt, Vogelbescherming Nederland
De koekoek legt zijn ei in
het nest van een andere vogel en roept zijn eigen naam.
De eigenaardige gewoonten
van de parasiterende koekoeken, zoals het gebrek aan kinderliefde bij het
vrouwtje en het feit dat hij andere vogels overheerst, wekten altijd al de
nieuwsgierigheid van natuuronderzoekers.
De koekoek eet bijna
uitsluitend insecten. Vooral harige of fel gekleurde rupsen, die door andere
vogels worden gemeden, staan op het menu. De harige rupsen zijn giftig, maar de
koekoek heeft geen last van het mierenzuur dankzij de dikke, beschermende laag
op de maagwand. Van de haren maakt hij een braakbal. Het rupsendieet wordt
aangevuld met kevers, krekels, sprinkhanen, oorwormen en libellen.
De koekoek komt vooral
voor in bossen, heide en moerasgebieden. Relatief open terreinen met enkele
hoge uitkijkposten vanwaar ze speuren naar nesten van waardvogels genieten
de voorkeur.
De koekoek legt zijn ei in
het nest van een waardvogel, die het ei uitbroedt.
Elk koekoeksvrouwtje is
gespecialiseerd in het nabootsen van de eieren van één specifieke soort(groep).
Er zijn dus heggenmuskoekoeken, karekietkoekoeken, kwikstaartkoekoeken, Per
broedseizoen legt een koekoekswijfje 1 tot 25 eieren, maar in elk nest wordt
normaal slechts één ei gedropt.
Voor het vrouwtje haar ei
legt, eet ze doorgaans één of twee eieren van de waardvogel op.
De ontwikkeling van de
jonge koekoek in het ei verloopt snel. In 12 dagen en enkele uren een tijdsduur
die korter is dan voor de meeste andere vogels, waar het uitbroeden 13 tot 14
dagen duurt. Zo heeft de jonge koekoek kans eerder ter wereld te komen dan zijn
nestgenoten.
In het begin is hij vrij
kalm. Daarna beweegt hij zich onrustig ten gevolge van irritatie van zijn huid
(vooral in de flanken en op de rug). Daarbij werpt hij de andere jongen of de
nog niet uitgekomen eieren uit het nest, een gruweldaad jegens de kroost van het
moedertje dat hem uitvoerig voert. Als er 2 koekoekseieren in één nest zijn
gelegd, moet de zwakste eraan geloven. Ook die wordt koelbloedig uit de weg
geruimd.
De koekoek verraadt zijn
aanwezigheid steeds door zijn verdragende zang. Hij zit bij het roepen vaak op
een opvallende plek. Speur dus zeker weidepaaltjes, prikkeldraden, uitstekende
takken van dode bomen, struik- en boomtoppen af. De koekoek reageert ook vrij
goed op zijn nagebootst gezang, waardoor deze vogel zich redelijk gemakkelijk
laat lokken.
Aparte
weetjes
De voornaamste waardvogels
in België zijn heggenmus, kleine karekiet, bosrietzanger, roodborst, gele
kwikstaart en rietzanger. In totaal zijn er in Europa 45 soorten
waardvogelsoorten bekend die succesvol zijn in het grootbrengen vaneen jonge koekoek. Toch wordt in 10 tot 30%
van de gevallen een geparasiteerd nest door de waardvogel opgegeven.
De koekoek is een
uitstekende vlieger. Hij kan zeer lange afstanden afleggen. Tijdens het broedseizoen
van 2011 werden in Engeland 5 koekoeksmannetjes voorzien van een
satellietzender. Hierdoor konden hun vliegbewegingen zeer gedetailleerd worden
opgevolgd. Eén van de meest intrigerende bevindingen was dat koekoeken ongekend
vroeg de broedplaatsen verlieten. Een 1ste koekoek begon de
trekroute richting zuid al begin juni.
Eind juni verbleven 3 van
de 5 met zenders uitgeruste vogels al in Zuid-Europa, op weg naar Afrika. Alle 5 volgden totaal verschillende
vliegroutes; 2 vlogen via Spanje en West-Afrika; 3 kozen om via Italië
Centraal-Afrika te bereiken. Uiteindelijk overwinterden ze allemaal niet zo gek
ver van elkaar in de woudgordel in Congo, terwijl ze onderweg tot 3600 km van
elkaar waren gescheiden.
Vroeger werd gedacht dat
de koekoek na het broedseizoen veranderde in een sperwer waarmee die inderdaad
gelijkenissen vertoont om dan later weer als een koekoek te verschijnen. Met
die aanname probeerde men te verklaren waarom de koekoek in ons land enkel in
het broedseizoen werd gezien. Dat de soort in werkelijkheid vanaf augustus
wegtrok om de winter bezuiden de evenaar door te brengen, werd pas veel later
ontdekt.
De koekoek lijkt door zijn
dwarsgestreepte borst behoorlijk goed op de sperwer. Door die gelijkenis kan
een koekoek makkelijker zijn nesten vinden. Aan de intensiteit van de
paniekreacties bij mogelijke waardvogels die denken dat er een voor hen
gevaarlijke sperwer aan komt vliegen, wanneer ze een sterk op de sperwer
gelijkende koekoek zien kan de koekoek afleiden hoe dicht hij bij het nest
van een potentiële waardvogel (waarin hij zijn ei wil leggen) is.
De koekoek heeft het
moeilijk. In heel West-Europa zijn we in enkele tientallen jaren misschien wel
de helft van de koekoeken kwijtgeraakt. De oorzaken zijn nog onduidelijk.
Daarom werd 2017 door Vogelbescherming Nederland en Sovon Vogelonderzoek
uitgeroepen tot het jaar van de koekoek.
Zo hoopt men aandacht te
genereren voor de bescherming van de koekoek en extra kennis te vergaren over
het waarom van de achteruitgang.
Wat men alvast weet is dat
waar het met de waardvogels slecht gaat, de koekoek in aantal afneemt. Ook de afname
van veel vlindersoorten is nadelig voor de soort. Over de problemen in de
winterkwartieren is nog weinig bekend.
De fotoreeks is van Robin Bruneel
In dit filmfragment Herken
de koekoek van Kees Vanger zie je de kleine moordenaar aan het werk; zijn
machiavellistisch overlevingsinstinct
Geraadpleegde bron:
Knack mei 2017 Dirk Draulans
Nieuw wetenschappelijk
onderzoek wijst uit dat bijen en hommels nog inventiever zijn dan we al
dachten. Maar ze krijgen het kwaad, vooral door de pesticiden en het verlies
van wilde bloemen.
Eén van de eerste
nobelprijzen voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek ging in 1973 naar de
Oostenrijkse bijenexpert Karl von Frisch.
Hij ontdekte onder meer de
complexe dansjes waarmee honingbijen elkaar in een kolonie de weg naar
interessante voedselbronnen wijzen.
Vandaag hebben
wetenschappers de principes van de bijendans zo goed in de vingers dat ze hem
kunnen decoderen en ermee bepalen waar de diertjes geschikte bloemen vonden.
Hoewel er al lang intens
naar honingbijen wordt gekeken, komen er nog altijd nieuwe inzichten bij. Ook
de naar schatting 20 000 wilde bijensoorten (hommels inbegrepen) leveren
boeiende verhalen op.Ze illustreren hoe
slim en flexibel de diertjes zijn.
Zo meldde het vakblad Science dat het mogelijk is hommels in
experimentele omstandigheden te leren hoe ze een balletje in een mini-goal
moeten rollen. Een volslagen onnatuurlijk gedrag, maar het bewijst dat insecten
vrij makkelijk complexe
gedragingen machtig kunnen
worden.
Hommels kunnen ook leren
van andere individuen en kunnen wat ze leren verfijnen door te oefenen. Dat
bleek uit experimenten waarin hommels aan een touwtje moesten trekken om aan
voedsel te komen. Sommige geniale hommels slaagden er zelfs in dat trucje te leren
zonder dat ze het andere diertjes zagen doen; ze dokterden het zelf uit!
Een studie in Scientific Reports toonde aan dat
hommels aan een bloem kunnen ruiken of ze er recent al eens passeerden. Ze
pikken ook de geur
van nestgenoten of vreemdelingen op.
Aan de hand van deze
informatie bepalen ze hoe lang ze op een bloem zullen blijven zitten, want als
er te veel volk is gepasseerd, dreigt de nectarvoorraad waar ze voor gekomen zijn,
uitgeput te zijn.
Andere wetenschappers
legden uit dat hommels zelfs in staat zijn planten te selecteren waarvan het
stuifmeel rijk is aan voedingsstoffen; immers stuifmeel is een belangrijke bron van
eiwitten en vetten voor de bezoekers. Het zijn dus niet uitsluitend
de zichtbare en geurende kenmerken van een bloem die bepalen waar een hommel
landt.
Het is evenmin uitgesloten
dat bijen soms profiteren van de inzichten van immigranten.
Een studie toonde aan dat
bijen af en toe bijen uit een andere nestkast in hun korf tolereren. Vooral als
bijenkasten dicht bij elkaar staan, verzeilen diertjes al eens in een fout
nest. Een nest wordt in principe bewaakt door jonge bijen, die controleren wie
er binnen wil en beslissen wie er binnen mag. Ongeveer 1/3 van de migranten
wordt toegelaten, vooral als er veel eten in het nest is. Dan worden de grenzen
soms zelfs opengezet, zonder bewaking.
Of een kolonie hieruit
voordeel haalt, is vooralsnog niet duidelijk.
Ideale beharing
Bijen zijn belangrijke
bestuivers van landbouwgewassen. Wereldwijd zijn ze goed voor een opbrengst aan
groenten en fruit ter waarde van 280 miljard euro.
Europa produceert elk jaar
250 000
ton commerciële honing. Alleen China doet beter.
Het aantal imkers in
Europa daalt gestaag, maar het aantal bijenkasten blijft licht stijgen.
De imkers die overblijven,
hebben dus een groter aantal bijenkasten.
Veel kunnen landbouwers en
imkers niet doen om bestuiving te bevorderen. Dat doen de bijen zelf wel.
Onderzoek wees uit dat de haartjes op de poten van bijen, waaraan het stuifmeel
plakt, dat ze tijdens hun zwerftochten van de ene plant naar de andere
verplaatsen, net op de juiste afstand van elkaar staan om optimale hoeveelheden
stuifmeel te kunnen dragen.
Een bij kan tot een 1/3 van haar
gewicht aan stuifmeel meezeulen;
een hommel
zelfs 2/3.
De vochtigheid van de wand
van de stuifmeelkorrels is zelfs van die aard dat ze gemakkelijker aan de
haartjes blijven kleven. Bijen en bloemen zijn in de loop der tijden op elkaar
ingespeeld geraakt.
Bijen gaan al meer dan 100
miljoen jaar mee in de evolutie van het leven. Ze hebben dus tijd gehad om zich
aan te passen aan een cohabitatie met planten. Maar ook individuele
afmetingen kunnen een rol spelen in de capaciteit tot bevruchting.
Volgens een studie in Ecology and Evolution is de juiste bij
voor de juiste bloem een beestje dat perfect in de bloemenkelk past, als een
sleutel op een slot.Te groot of te
klein zijn, verkleint de kansen op succesvolle bevruchting.
Een diertje raakt ook het
best zowel de mannelijke als de vrouwelijke delen van een plant. Vreemd
stuifmeel afzetten op de stempel van de vrouwelijke stamper en stuifmeel op de helmknoppen van de mannelijke meeldraden meenemen.
Wereldwijd wordt er
geklaagd over een tekort aan bijen om landbouwgewassen te bestuiven. De
commerciële honingbijpopulaties hebben inderdaad al vaak klappen gekregen. Ze
kregen vooral in het winterseizoen zware sterftes van bijenvolkjes te verduren
een probleem dat de naam colony
collapse disorder meekreeg.
Die bijensterfte is toe te
schrijven aan verschillende factoren, waaronder een hogere vatbaarheid voor parasieten,
zoals mijten die onder meer kunnen woekeren omdat gekweekte bijen in het domesticatieproces
een deel van hun natuurlijke weerstand hebben verloren.
Maar ook de wilde
bijenpopulaties delen in de klappen, zeker omdat er in ons overgereguleerde
landschap te weinig bloemen overblijven.
Een recente studie in Nature toont aan dat hommelnesten in
geschikte landschappen met bloemenrijke zones meer dochterkoninginnen
produceren die de winter overleven om zelf een nest te beginnen.
In ons land komen ongeveer
380 soorten
bijen voor (waarvan een 20-tal hommels).
Meer dan de ½ van de
appelbomen in de Benelux zou door wilde bijen worden bevrucht.
Een bij of hommel kan per
trip, die een uur of twee kan duren, honderden bloemen bezoeken.
Je hoort weleens dat een
stadsmilieu met zijn parken en tuintjes gunstig is voor bijen.
Er wordt ook meer gepleit voor
het behoud van bijen in een stad of dorp dan op het platteland. Het is
uiteraard geweldig dat bijen in een stadsomgeving overleven, maar een studie in
The Journal of Urban Ecology stelt
toch dat als de diertjes kunnen kiezen, ze duidelijk een voorkeur hebben voor
het platteland. Ze blijken niet zozeer oog te hebben voor een veelzijdig aanbod
aan planten, wel voor grote plekken met hun favoriete bloemen en daarvoor moet je de boerenbuiten op, als je de
kans hebt. Het bloemenaanbod betreft dan dikwijls niet de landbouwgewassen
zelf, wel de bloemen langs de rand van akkers, weilanden en beken.
Ecologische valkuil
Bloemenrijke akkerranden
lijken de hemel op aarde, maar ze kunnen een vergiftigd geschenk zijn,
letterlijk. Ze zijn aantrekkelijk voor bijen door hun bloemenweelde, maar
tegelijk kunnen ze hoge concentratie pesticiden bevatten die op akkers worden
gespoten, waardoor ze schadelijk zijn. Het wordt steeds duidelijker dat zelfs
de laatste lichting pesticiden (de neonicotinoïden) een dramatische invloed heeft
op het leven van bijen.
Beleidslui aarzelen nog om
ze op grote schaal te verbieden, want de landbouwlobbys gaan in de
tegenaanval, maar het bewijs voor nefaste neveneffecten van hun gebruik stapelt
zich op.
Vorige maand verscheen een
studie in Scientific Reports die
besloot dat een algemeen gebruikt neonicotinoïde een negatief effect heeftop de vliegcapaciteit van bijen, waardoor ze
makkelijker de weg verliezen op de terugweg naar de kolonie en minder bloemen
bezoeken en dus bestuiven. Afgelegde afstand, duur en vliegsnelheid werden
beïnvloed. Het pesticide is dus niet rechtstreeks dodelijk voor bijen, maar
indirect kan het een belangrijk effect hebben.
Een vergelijkbare
vaststelling was dat de intensiteit van het trillen van hommels in een
bloemkelk (waardoor ze meer stuifmeel opslaan, zoals tomaten, waarvan de
meeldraden moeilijk bereikbaar zijn) vermindert als de diertjes aan
neonicotinoïden zijn blootgesteld.
Dat heeft dus ook een
effect op de voortplantingscapaciteit
van gewassen.
Vorig jaar toonde een
studie aan dat pesticiden de bloemkeuze van hommels wijzigen, mogelijk omdat ze
een effect hebben op de werking van de hersenen. Er zijn zelfs aanwijzingen dat
de diertjes zonder dat ze het beseffen verslaafd kunnen raken aan nectar die
rijk is aan neonicotinoïden, op dezelfde manier als rokers verslaafd raken aan
tabak zowel in sigaretten als in pesticiden zit de verslavende stof nicotine.
Zelf in de honing en de
was die de honingbijen in de raten bewaren, zitten pesticiden.
Wetenschappers
onderzochten 120 bijenkolonies rond appelboomgaarden die zelf niet werden
besproeid en ontdekten in 17% van de kolonies ontstellend hoge
pesticidegehaltes.
Driekwart van de kolonies
had chronisch met pesticiden te maken, waarschijnlijk relicten van stoffen die
op de akkers in de buurt van de boomgaarden werden gesproeid.
Europese wetenschappers
hebben meer dan 57 verschillende pesticiden bij onze bijen aangetroffen. Het
gaat dus om meer dan alleen de neonicotinoïden, die ondertussen 1/3 van de
wereldmarkt van pesticiden uitmaken.
Daarenboven hebben
commercieel geïnspireerde imkers de neiging om hun korven met antibiotica
te behandelen, in een poging de larven te behoeden voor bacteriële infecties.
Die strategie blijkt als
een boemerang terug te komen. Bijen in korven die met antibiotica worden
behandeld, blijken minder lang te leven dan in normale omstandigheden.
Blijkbaar hebben de
antibiotica een effect op de bacteriën in de darm van bijen die, net als bij de
mens, essentieel zijn voor hun overleving. Als bijen minder lang leven, moeten
er steeds jongere dieren het veld in om voedsel te zoeken, wat ten koste gaat
van de kwaliteit van de voedselvoorziening. Te jong het zware werk moeten doen,
is zelden gunstig.
De dwingende vraag is
hoe het verder moet
De Europese commissie
vaardigde in 2013 in afwachting van verdere studies een tijdelijk moratorium
(opschorting) uit op het gebruik van 3 algemene neonicotinoïden en dat
moratorium is verlengd.
Zoals bij dit soort
discussies de regel is, worden regulerende autoriteiten gebombardeerd met
studies die elkaar tegenspreken.
De neonicotinoïden zijn
net een commercieel succes geworden omdat ze werden geacht weinig of geen
effecten te hebben op natuurlijke insectenpopulaties. De studies die aantoonden
dat die effecten er wel zijn, vooral op wilde bijen en hommels, sijpelden pas
door toen het gebruik van de middelen al stevig was ingeburgerd.
Het blad New Scientist opperde enkele weken
gelden op basis van gelekte informatie dat Europa nog dit jaar een totaalverbod op
het gebruik van neonicotinoïden zal
uitvaardigen, behalve in serres.
De vraag is dan wat boeren
moeten doen om de mee-eters op hun gewassen te bestrijden. Teruggrijpen naar de
vorige generaties pesticiden is geen optie, want die hadden ook al een zwaar
effect op bijenpopulaties. Veel schadelijke insecten hebben er trouwens
weerstand tegen opgebouwd.
Er zal inventiviteit nodig
zijn om de strijd tegen een vermindering van de landbouwopbrengst te blijven
voeren.
Als boeren al zouden stoppen met
preventief pesticidegebruik (sproeien
nog voor een plaaginsect zich heeft aangediend) is een deel van het probleem
opgelost.
Ecologen pleiten ervoor
dat landbouwers meer van de natuur zouden gebruik maken om plagen te bestrijden,
zoals de aanwezigheid
van natuurlijke vijanden stimuleren: lieveheersbeestjes in de strijd
tegen de bladluizen, bv.
Een chemisch bombardement
met pesticiden kan worden bewaard voor als het echt niet anders kan. Maar je
kan raden wat de reactie van de doorsneeboer op dat voorstel zal zijn: njet!
Samenwerken met de natuur
is voor de meerderheid van de boeren niet aan de orde. Bestrijden van de
natuur, dat is de core-business.
Fotos zijn van Andre
Matthys en onbekenden
Wie eerder verschenen
artikels hieromtrent wenst te raadplegen kan een kijkje nemen in het archief en
met de zoekrobot de hierna volgende bijdragen nalezen
13/08/2010De mysterieuze verdwijnziekte
(bijenexpert Frans Jacob)
04/11/2012Bang van de natuur (imker)
12/05/2013Levensnoodzakelijke bestuivers
21/04/2014Red de bestuivers! (honingbij hommel)
03/08/2014Bijenkasten
28/09/2014Desastreuze afname van bijenkoloniën
29/03/2015Godendrank gezocht
14/08/2016Bijen oogsten meeste pesticiden van wilde
planten
De kolibrievlinder, bijnaam de âonrust(ige)â vlinder
De kolibrievlinder is een
trekvlinder uit het zuiden die s zomers prominent aanwezig is in Vlaanderen.
Zoals zijn naam doet vermoeden heeft de vlinder veel weg van een kolibrie en
dan vooral op vlak van grootte en vliegwijze.
Een mogelijke verklaring
voor de fluctuerende aantallen is de klimaatopwarming. Wanneer de lente en
zomer in Frankrijk gevoelig warmer zijn, maken de hogere temperaturen het voor
de vlinders makkelijker om over grotere afstanden te migreren.
De vlinder zweeft voor de
bloem zoals een kolibrie, waarbij de razendsnel slaande vleugels hem op zijn
plaats houden en een 3 cm lange roltong hem helpen tot bij de nectar te
geraken.
De soort is te herkennen
aan de grijze tot bruine voorvleugels met 2 van elkaar af gelegen donkerbruine
dunne en grillige strepen aan de bovenzijde; de oranjegekleurde achter-vleugels
zorgen voor het kenmerkend detail. De spanwijdte is ongeveer 4 tot 6cm.
Aan de staart zitten
zwarte en witte plukken haar.
De vlinder heeft een lange
oprolbare zuigtong en twee voelsprieten op zijn kop boven de ogen.
Hij produceert een
hoorbaar zoemgeluid.
De kolibrievlinder
overwintert in Zuid-Europa en vliegt tijdens de zomermaanden naar noordelijker
oorden, waarbij hij met gemak 10-tallen km per dag aflegt. In onze streken
verblijft de vlinder tot de eerste zware nachtvorst.
In tegenstelling tot wat
de indeling bij de nachtvlinders doet vermoeden, vliegt de kolibrievlinder
meestal overdag, voornamelijk bij zonnig weer, maar ook bij bewolking en lichte
regenval. Hierdoor is de vlinder één van de weinige dag-actieve soorten onder
de pijlstaarten, die één van onze meest spectaculaire nachtvlinderfamilies
zijn.
Op een gemiddelde dag
bezoekt het insect 500 bloemen, wat behoorlijk wat energie kost door zijn
zenuwachtige foerageerwijze. De vlinder slaat namelijk 70 tot 80 keer / sec met
zijn vleugels, waardoor 100 keer meer energie wordt verbruikt dan in
rusthouding.
Het foerageren gebeurt
vooral op plaatsen waar veel nectarplanten staan, zoals in tuinen met bv.
lavendel, ijzerhard, vlinderstruik, rode spoorbloem, slangenkruid, kamperfoelie,
vlijtig liesje, zeepkruid.
Vooral soorten met
buisvormige bloemen zijn voordelig voor de kolibrievlinder, omdat hij door zijn
lange roltong de concurrentie van andere soorten niet moet vrezen.
De tot 5cm lange rups, die
het vaakst in augustus wordt waargenomen, maakt duidelijk waarom de
kolibrievlinder tot de familie van de pijlstaarten behoort: de rups vertoont een opvallende stekel
achteraan. Over het doorgaans groen lijf lopen meestal 2 opvallende witte of
gele lengtestrepen. De rups leeft op walstrosoorten, vooral op geel walstro;
ook op meekrap. De rups verpopt zich in een losse cocon, die dicht bij de grond
of tussen de bladeren van de waardplant wordt gesponnen.
Let wel dat je hem niet
verwart met de glasvleugelpijlstaart, die vooral in de oostelijke helft van
Vlaanderen ook vaak in tuinen opduikt. Die is even groot als een
kolibrievlinder, vertoont eenzelfde gedrag, maar heeft deels doorschijnende
voorvleugels en geen oranje achter-vleugels.
Het beeldmateriaal is van Ivan Bruneel
In onderstaand kort
filmpje kan je de kolibrievlinder in actie zien tijdens het bloemenbezoek
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2009 1
De gaai is ongeveer zo
groot als een Turkse tortel en wordt beschouwd als een van de mooiste vogels
van onze Vlaamse bossen.
Zijn verenkleed is
grijsachtig, wijnrood van kleur maar het zijn vooral de opvallend, wit, blauw
en zwart gestreepte veertjes op de vleugelbocht die kenmerkend zijn voor de
soort.
Verder heeft hij forse,
zwarte snorstrepen, een bleke keel en een grote witte stuit die in de vlucht
erg goed zichtbaar is.
Zijn kruinveren, die hij
bij opwinding of irritatie kan oprichten tot een heuse kuif, zijn witachtig van
kleur en bevatten fijne, zwarte lengtestreepjes.
De gaai is zeer algemeen
verspreid in Europa. Hij is enkel afwezig in het noorden van IJsland,
Noord-Schotland en in Scandinavië boven de noordpoolcirkel. In het zuiden
ontbreekt hij enkele op de Balearen.
Als meest uitgesproken
bosvogel onder de kraaiachtigen is het niet verwonderlijk dat de gaai in sterk
beboste gebieden in hoge dichtheden voorkomt en schaarser wordt naarmate het
landschap een meer open karakter krijgt.
Als habitat verkiest hij
vooral loofbossen, in het bijzonder die met eikenbestanden.
De soort was
oorspronkelijk een echte bosvogel die nu echter in een brede waaier van
bosrijke biotopen voorkomt en in meer verstedelijkte streken broedt (grote
tuinen, stadsparken, )
In Vlaanderen wordt de
gaai als juridisch vogelvrije soort plaatselijk sterk vervolgd omwille van
zogenaamde hoge predatieschade aan klein jachtwild. De huidige Vlaamse
regelgeving inzake vogelbescherming beschermt de gaai slechts voorwaardelijk.
Dit betekent dat hij, evenals zijn jongen en eieren, onder bepaalde voorwaarden
bestreden, verjaagd, gevangen en kan worden gedood.
Dit kan het hele jaar door
op akkers en in bossen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en
ter bescherming van de fauna.
De gaai is een alleseter.
Als bosvogel is hij meer dan de andere kraaiachtigen aangewezen op plantaardig
voedsel: eikels, beuken-, wal- en hazelnoten, kastanjes, bessen en vruchten,
bloemknoppen, erwten en allerlei zaden en knollen.
In het najaar vertoeven
gaaien graag in eikenbossen omwille van de voedselrijkdom.
Vanaf eind september tot
midden november plukt de gaai eikels van de bomen die hij met 2 tot 3 in de
keelzak overbrengt naar humusrijke plekken in het bos.
Daar worden ze één voor
één in holletjes en spleten gestopt en met bladeren bedekt. Nauwkeurige
observatie bracht aan het licht dat 35 gaaien in staat zijn om dagelijks
ongeveer 21 000 eikels te verbergen. Verschillende weken en zelfs maanden
nadien werden op die plaatsen opnieuw gaaien waargenomen die de verstopte
eikels zonder moeite konden terugvinden.
Dit kan wijzen op intuïtie
of intelligentie, maar het geeft zeker blijk van een indrukwekkend geheugen.
De natuurlijke opslag van
jonge eikjes op plaatsen waar de eik niet voorkomt, kunnen we dus aan de gaai
toeschrijven.
Maar we zouden de gaai geen
omnivoor noemen, als hij geen dierlijk voedsel zou nuttigen. Vooral de jongen
in het nest (meestal 5 tot 7) hebben dierlijke eiwitten nodig.
In het begin krijgen ze
rupsen, spinnen en kleine insecten toegestopt. Later staan ook amfibieën en
reptielen, kleine zoogdieren, eieren en kleine vogels op het menu.
In het voorjaar kunnen
zijn borstveren stijf staan van het gemorste eiwit.
Pas uitgevlogen jongen van
andere zangvogels worden zolang achtervolgd tot ze uitgeput zijn en een
gemakkelijke prooi vormen.
Als zijn eigen jongen
zelfstandig zijn geworden, worden nesten van andere vogels niet meer
stelselmatig opgezocht. Gaaien hebben maar één broedsel per jaar zodat vanaf
midden juni 2de of 3de legsels van andere vogels niets
meer van hem te vrezen hebben.
De fotos hieronder zijn
van Patrick
Dutch Nature Art Photography
Wie eerder verschenen
bijdragen wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het archief de volgende
artikels opsnorren:
11/07/09De Vlaamse gaai
31/07/11De Vlaamse gaai, een verdienstelijke
bosbouwer
De habitat van deze
zeldzame stand-vlinder bestaat uit vochtige, grazige vegetaties langs bosranden
en bospaden. Het is een vrij zeldzame en kwetsbare soort in onze kontreien.
Zijn waardplanten zijn
vooral het pijpenstrootje en het hennegras, ook wel kropaar en duinriet.
De voorvleugellengte is
circa 22 tot 28mm
De bovenkant van de
vleugels is donkerbruin met oranje-gele vlekken; de onderzijde van de
geelbruine vleugels vertoont witgele ringen.
Vaak zijn de populaties
klein. De mannetjes zitten graag op hoge ruigtekruiden of takken van bloeiende braamstruwelen.
Het zijn snelle vliegers die
territoriaal gedrag vertonen vanaf een tak of een hoge grasspriet.
De vlinder voedt zich met
nectar van onder andere braam en echte koekoeksbloem.
Per dag besteedt de
vlinder zon 23% van de tijd aan het absorberen van de zoetstof.
De levenscyclus verloopt
als volgt.
Het vrouwtje legt de
eitjes een voor een op de onderzijde van grassprieten van diverse breedbladigegrassoorten. Half mei, half juni verschijnt
de rups. Voordien overwintert de soort als volgroeide rups tussen samen
gesponnen grasbladeren (grastuitjes).
De rups is groen met een
zwarte kop en een zwarte vlek op het achterlijf.
Het kenmerkende vraatspoor
van de rups bestaat uit twee schuin tegenover elkaar liggende halfronde gaten
aan weerszijden van een grasspriet, vanaf de bladrand naar de middennerf toe. In
het voorjaar vindt na een zonnebad van een dag of 10, de verpopping plaats.
De vliegtijd vindt plaats
in de maanden mei, juni en juli.
Anderhalf jaar geleden
lanceerde Natuurpunt Markvallei een nieuw streekproduct.
De natuurvereniging had
met de Wortelse Tongklever al een jenever op de markt, maar nu hebben ze ook
het Bont Dikkopje. Een graanjenever van 35° die genoemd is naar de gekende
vlinder in de streek. In de fles zit een pijpenstrootje, een plant die veel
voorkomt in de regio en belangrijks is voor het vlindertje. De drank is
verkrijgbaar bij het bezoekerscentrum De Klapekster in Wortel-kolonie.
Natuurgids,
Ivan Bruneel verzorgde onderstaand commentaar tijdens de exploratietocht in
Staden
Frank
Laleman en Eddy Vandenbouhede boeiden ons met hun toelichting over het bouwen
van nestkasten en daarna vernamen we tijdens een verkenningstocht met Eddy waar
de nesten al voor broedsucces hebben gezorgd.
Het was zaterdagochtend omstreeks
7.00u nog frisjes toen we op het marktplein verzamelden om onze dagtrip naar
Staden en Koksijde aan te vangen.
Toen iedereen op de
deelnemerslijst was aangevinkt, wisten we dat de 38 ingeschreven leden van de
wandelclub De Parkvrienden en de Kille Meutel Vogelvrienden op post waren.
Rond 7.30 u zetten we
koers naar de kust in de hoop de door Frank en Sabine beloofde opklaringen in
het West-Vlaamse landschap te ontwaren.
Ivan Bruneel, beëdigd
ringer en voorzitter van Natuurpunt Staden stond ons op te wachten aan de
Sint-Elligius-kerk gelegen op de Vijfwegen. We reden nog wat verder tot aan het
vertrekpunt van het wandelparcours in de bocht van de Ontmijnersstraat.
Na een kort verwelkomingswoord
vlakbij het bouwkundig relict, het voormalig spoorwegstation van Westrozebeke, trokken
we met gids Ivan op pad.
In de Kampstraat hielden
we halt bij een recent ruw bewerkt terrein, waar een nietsvermoedende boer twee
weken geleden een kweekvijver had dichtgegooid.
Het loopt wel vaker mis
met het bewaren of respecteren van natuurlijke rijkdommen, zelfs in een
landelijke omgeving waar je zou verwachten dat de mensen er waarde aan hechten
en er respect voor betonen.
Een 100-tal kikkers die
door vrijwilligers de voorbije maanden waren overgezet, om hen een veilig
onderkomen te geven op de Vijfwegen, stierven door een bijzonder lomp
manoeuvre. Een onwetende landbouwer, die het landgoed had geërfd en wou effenen,
gooide de poel dicht en begroef hiermee alle leven in die kleine vijver,
middenin de paartijd. Van de eerste kikkerdril en paddensnoeren was geen spoor
meer. Onvoorstelbaar, maar ecologisch onherstelbaar.
De man, die zich van geen
kwaad bewust was, stelde voor wat verderop een nieuw vijvertje aan te leggen,
maar zo werkt het niet. Kikkers blijven jaar na jaar terugkeren naar de
paaiplaats waar ze zelf geboren zijn. Er zijn aan de bosrand in de buurt wel
twee andere vijvertjes, maar daar zitten vissen en gedijen de amfibieën minder
goed.
Opmerkelijk is dat de
Stadense Milieuraad samen met Natuurpunt 2 jaar geleden nog alles in het werk
stelde om een geplande aardgasleiding van Fluxys om het vijvertje heen te laten
leggen. Na veel lobbywerk slaagde men ook in dit opzet!
Maar nu zijn de
inspanningen van de paddenoverzetters, die gedurende 10 jaar duizenden
amfibieën hielpen in standhouden met de graafkraan levend bedolven.
De tijd dat de belangen
van landbouwers en natuurverenigingen onverzoenbaar waren, is voorbij. We
moeten onze geschillen opzijschuiven. Alleen samenwerking en communicatie
kunnen ervoor zorgen dat dergelijke betreurenswaardige incidenten worden
vermeden.
Als we van de plannen op
de hoogte waren geweest, dan was dit helemaal niet gebeurd.
Waakzaamheid blijft dus geboden!
Verderop wandelden we
langs tien van oorsprong militaire woningen, beter gekend als De 10 Geboden.
Wat verder bereikten we de
rand van het bos. Vroeger was de streek rond Staden een bosrijk gebied, waarvan
het Vrijbos in Houthulst nog een overblijver van is. Dit is een ongerept
natuurgebied waar zonnedauw, hei (vegetatie vooral bestaand uit dwergstruiken
die welig tieren op de moeilijk doordringbare fijne zand- en kleilaag,
waaronder zich een stuwwatertafel vormt), orchideeën en tal van andere zeldzame
planten nog voorkomen, die hun stempel drukken op dit groen kleinood op de
Vijfwegenroute.
Het domein is publiek niet
toegankelijk en dat is enerzijds wel spijtig omdat al die natuurpracht
verborgen blijft voor de echte natuurminnende wandelaars, anderzijds is dat de
garantie dat dit juweeltje ongeschonden blijft.
Men treft hier salamanders
aan, de levendbarende hagedis, maar ook tal van bosvogels, zoals boompieper en
wielewaal, die je wel vaker kan spotten tijdens de wandeling.
Ook op de toegangsweg naar
het militair domein, geplaveid met betonnen platen, had Ivan zijn bedenkingen
over de ernst van geldende regels over natuurbehoud. Waar vroeger de
treinsporen lagen, is er nu een mooie bloemenweide.
Margrieten, knoopkruid,
maar ook duizend guldenkruid, reukgras en andere grassoorten groeien hier
weelderig.
Toch wordt ook dit
pareltje van de natuur permanent met stort- en grondwerken bedreigd, wat je ook
weer niet voor mogelijk houdt, als je de pracht en praal van deze landelijke en
weidse omgeving erkent en waardeert.
Wat later naderde de nieuwsgierige
veldwachter ons met zijn Landrover Defender. Na een vrolijk klinkende babbel
met Ivan leek de opzichter gerustgesteld over de invasie van de Zaventemse
bende in de rustige streek.
Voor we een landwegje links
opdraaiden, zagen we een tweetal obussen liggen. Niet verwonderlijk, hier.
DOVO, de ontmijningsdienst
van het leger, haalt nog dagelijks munitie op: niet ontplofte bommen en
granaten die her en der nog worden opgedolven en ontmanteld.
Landbouwers die hun land
omploegen, halen geregeld munitie op en stapelen die aan een elektriciteitspaal
of vlakbij de toegangsweg naar het militair domein.
Zij verwittigen de politie
die op haar beurt contact opneemt met DOVO om er de springtuigen op te halen.
Wat verderop had Ivan in
een poel 2 fuiken gelegd in een weiland waar een horde koeien het welig
groeiend frisgroene gras kwamen afgrazen. Deze mooie open ruimte met wijde
graslanden en akkers en met het bos van Houthulst in de directe nabijheid is
een gebied waar bergeenden broeden, maar ook patrijzen en gele kwikstaarten.
Het krioelde van het leven
toen we in een aquarium de buit uit één van de fuiken zagen rondzwemmen. De
kleine watersalamander, de bruine en vinpootsalamander, alsook de geel gerande
watertor, een vraatzuchtige waterroofkever, die ook wel eens de watertijger
wordt genoemd, werden voorzichtig uit het water geplukt en met passende uitleg
tentoon gespreid.
We liepen verder langs de
smalle landweg en bereikten de Schaapbaliedreef waar we de installaties van de
ontmijningsdienst aantroffen.
Geregeld hoorde men in de
wijde omtrek rond 11.30u gecontroleerde ontploffingen van oude bommen.
Voorafgaand weerklonk dan een sirene als verwittiging. Vroeger was dit
dagelijks het geval en betekende het sein voor de omwonenden dat het tijd was
om de patatten op het vuur te zetten.
Iets verder in de
Kattestraat passeerden we het Zwijnhof waar Ivan elk jaar de boerenzwaluw
gaat ringen. Het gros van de boerenzwaluwen zoeken broednesten binnenshuis in
de stallingen, waarmee ze hun naam alle eer aandoen. Maar met het uitdoven of
verdwijnen van de traditionele kleinere familiebedrijven komt ook hun lot in
onzekere handen. Om de populatie in stand te helpen houden, wordt net als voor
de huismussen gezocht naar nieuwe geschikte nestelplaatsen.
Iets verder rechts, ontdekten
we de oudste boom van de Vijfwegen, een oude populier die binnenin hol is en
tijdens de oorlog dienst deed als uitkijkpost. Er zit nog een ijzeren ladder in
en er steekt ergens een bajonet in de boom.
Een mooie anekdote over
deze boom: een tijd geleden was, na een hevig onweer, de bliksem in de populier
ingeslagen, waardoor de kruin afbrak.
s Morgens kwam er nog wat
rook uit de onthoofde boom. Een voorbijganger die dit had opgemerkt, belde de
brandweer met de melding dat er een boom in brand stond aan DOVO.
De dienst 112 zal allicht
enkel brand aan DOVO hebben verstaan, want in geen tijd stonden de
brandweerkorpsen van Staden, Poelkapelle en Langemark er met hun groot
blusmateriaal. Maar het was vals alarm!
Langs de oude treinroute (vroegere
spoorwegbedding) of fietsroute van het Vrijbos konden we de kazerne van de
militairen zien op de Langemarkstraat pal op de grens van Staden en Langemark
waar er 2 kolonies huiszwaluwen wonen, de enigste in Staden, overigens.
Al zijn de zwaluwen heel
nuttige vogels, die per nest elke zomer zowat 30kg muggen, vliegen en andere
insecten verorberen, is niet iedereen opgezet met de zwaluwnesten onder de
dakgoot omwille van de vogelpoep.
Ook hier deed de plaatselijke
afdeling van Natuurpunt een inspanning om de bewoners te ontlasten.
Vrijwilligers hingen met de hulp van een hoogtewerker mestplankjes onder de
zwaluwnesten om de drek op te vangen. Binnenkort wordt er aan de Vrije Basisschool
De Vijfwegen nog een aantal gloednieuwe kunstnesten opgehangen, in de hoop
ook daar straks broedende zwaluwen te mogen verwelkomen.
Na een eindje wandelen
langs de fietsroute bereikten we opnieuw ons vertrekpunt, het treinstation
aangelegd op de spoorlijn Torhout Ieper in 1873, later sinds 1950 beperkt tot
goederenverkeer en sporadisch gebruikt voor de militaire kazerne in het
Houthulstbos.
Tijdens de busreis werd
het programma nog eens overlopen en de indeling in wandelgroepen volgens eigen
voorkeur vastgelegd.
Bij onze aankomst in
Koksijde splitsten de groepen zich op en verzamelden een dozijn
vogelliefhebbers in de tuin van Eddy Vandenbouhede en diens echtgenote Conny,
een plek waar het leuk toeven is, een vogelparadijs voor onze gevederde
tuinbezoekers.
Tijdens de korte
verwelkomings- en kennismakingsronde bleek al gauw dat het enthousiasme om
vogels ter wille te zijn, alom aanwezig was.
Men maakte even tijd om
een stand van zaken op te maken over de deelnemende scholen aan het
XperiBIRD-Project, een digitaal opvolgingssysteem dat via een ingebouwde camera
in nestkasten toelaat de handel en wandel van pimpel- en koolmezen van nabij te
observeren.
Mark Mortier, leerkracht
in het 6de leerjaar van de gemeenteschool Oostduinkerke getuigde hoe
na een hoopvol broedsucces van een koolmezenpaartje abrupt een einde kwam aan
het leven van 10 nakomelingen.
Waren het de
vrieskou-nachten, een kat of een sperwer die de ouders het leven kostten?
Inmiddels is er terug
hoop, want na het reinigen van de nestkast heeft een koppeltje opnieuw
interesse betoond voor de nestelplaats.
Ook bij Frank Laleman of
meester Frank van het 4de leerjaar in de Vrije Basisschool De
Panne kunnen de kinderen genieten van het ontluikend leven in de met een camera
uitgeruste mezennestkast. Hier hebben mama en papa pimpelmees voor een
13-koppige kroost gezorgd en nu hopen de leerlingen dat er zoveel mogelijk
jongen gezond zullen opgroeien en de vleugeltjes zullen kunnen open slaan na
een 3-tal weken aansterken.
Frank Laleman, tevens
kernverantwoordelijke van de natuurwerkgroep De Kerkuil, zorgde nadien voor een
knappe en uitvoerige uiteenzetting over de nestkasten van kerk- en steenuil en
over de levenswijze van beide roofvogels.
Voor de identiteitskaarten
van beide vogels kan je via de zoekrobot terecht in het archief om eerder
verschenen artikels op te snorren.
27/09/2009De kerkuil
16/06/2013De steenuil
19/06/2013Het steenuiltje in the picture
Kerkuilen maken zelf geen
nest. Zij maken vaak gebruik van een platte ondergrond waar ze hun eieren
tussen de braakballen leggen. Doorgaans leggen de nestkastbouwers een turflaag
op de bodemplaat van het nest.
De kast wordt bij voorkeur
opgehangen binnen een schuur, stal, zolder op een donkere, rustige plek hoog onder
het dak.
De nestkast zelf, een balk
van 100 x 60 x 60cm is behoorlijk groot. Binnenin staat er een scheidingswand
(zitplank) die het inkomgedeelte van het broedgedeelte afscheidt.
Het vlieggat is een
vierkant met 15cm zijde, links of rechts tegen de bovenkant (deksel) van de
nestelplaats.
Een steenuilenkast is ook
weer een balk met als afmetingen 60 x 20 x 20cm.
Binnenin zijn hier vlak na
het aanvliegplatform (10 cm breed) 2 verticale wanden met een tussenruimte van
10 cm die de broedruimte afschermen. Beide tussenschotten zijn iets minder hoog
zodat een spleet bovenaan voor de nodige ventilatie zorgt.
De cirkelvormige vlieggaten
met een diameter van 6.5cm worden bv rechts aan de voorkant en links in het
tussenschot geboord. Immers de gaten moeten ten opzichte van elkaar verspringen
zodat het donker is in het achterste gedeelte van de nestkast en ongewenste
rovers (bv. boommarter) worden ontmoedigd om de nestelplaats te kraken en de
pulli te roven.
Eddy Vandenbouhede had al
zijn nestkastmodellen uitgestald en somde de kenmerken op die de constructies
typeren om de vogels tot nestelen te verleiden. Er is een diversiteit aan
prototypes omdat elke vogel zijn voorkeuren heeft en omgevingsvereisten.
Zo blijft het een
zoektocht om in gevarieerde biotopen de geschikte plek te vinden waar je
huismussen naartoe kan lokken.
Inmiddels is duidelijk dat
je door veelvuldige observaties en dank zij een groeiend netwerk aan waarnemers
heel wat waardevolle informatie kan vergaren, wat je stapsgewijs dichter bij het
verwezenlijken van je doelstellingen brengt.
Daarom komen we met Zaventemse
schooldirecties en/of leerkrachten die op de campus een huismussenhotel hebben
hangen op 02/06 samen.
In de uitnodiging stond de
volgende boodschap:
Wij blijven
ijveren om de huismus het leven zo aangenaam mogelijk te maken.
Niet omdat
we van de straatket een luiwammes willen maken, neen.
We wensen
onze trouwe cultuurvolger alleen dezelfde gastvrijheid te bieden, die hij
eerder genoot.
Een warme
verwelkomende leefomgeving waar de huismus zich nog altijd thuis mag voelen.
Een knusse
nestelplek met een veilige groene omgeving en een voederplek in de nabije
buurt.
Ooit moest
de huismus niet zo ver zoeken om dit gunstig biotoopje te vinden.
Nu komen de
drie levensbelangrijke troeven almaar zeldzamer voor en is de straatket wat op
de dool.
Jullie waren
bereid een huismussenhotel op te hangen en dat is al een mooi en waardevol
gebaar.
Huismussen
zijn gewoontedieren, ook wat nieuwsgierig, maar met der tijd wat wantrouwig
geworden.
We moeten
hen de tijd geven om te wennen aan die onverwachte luxe aan nestelplaatsen,
plots 5 appartementjes op een rij.
Het groepje
vogelliefhebbers maakte met Eddy nog een korte wandeling in de directe
omgeving, waar bevriende omwonenden zijn nestkastmodellen mee helpen uittesten.
Aan het einde van de dag
maakten we enkele afspraken over onze verdere gezamenlijke plannen die in de
volgende activiteitenkalender een tijdstip en plaats zullen krijgen.
Toen ook alle wandelaars
de bus rond 16.00u weer opstapten, konden we terugblikken op een geslaagde
uitstap.
De draaihals is een wat
afwijkende specht en lijkt soms meer op een grote zangvogel of op een kleine
slanke lijster.
Het is een verborgen
levende en geheimzinnige vogel met een verenkleedpatroon als van een
nachtzwaluw.
Draaihalzen zijn schaarse
maar jaarlijkse doortrekkers in de vroeg herfst in grote delen van N-W-Europa,
waaronder Nederland en België, vooral in de omgeving van duinen en struiken langs de kust.
De draaihals dankt zijn
wonderlijke naam aan het feit dat hij bij schrik zijn hals draait en kronkelt.
Hij beweegt zich over de
grond, schiet omhoog in een struik of boom of sluipt door het gebladerte. Hij
klimt ook rond op dikke takken en tegen boomstammen, hoewel hij meestal plat op
takken gaat liggen in plaats van rechtop te gaan zitten, zoals de meer algemene
spechtensoorten.
Hoewel de draaihals tot de
familie van de spechten behoort, wijkt het uitzicht en het gedrag van de vogel
af van de meeste verwante soorten.
De meeste spechtachtigen
zijn fel gekleurd, maar de draaihals heeft een fijn grijsbruin gevlekt
verenpak, met helder goudgele kleurlinten. Hij heeft een lichtgrijze kruin, een
lange donkere oogstreep en een korte, slanke en puntige snavel. De rug vertoont
een zwartbruine streep middenin en de keel fijne geribbelde okerkleurige reepjes.
De ingewikkelde boomschorstekening (perfecte camouflage) gelijkt op de
schutkleur van de kleinere boomkruiper.
De vlucht is langzamer,
wat aarzelend en minder golvend dan deze van de specht. De staart vertoont
opvallende en afgetekende dwarsbanden.
De lichaamslengte wisselt
tussen 16 en 17cm; de spanwijdte varieert tussen 25 en 27cm; het
lichaamsgewicht schommelt tussen 30 en 45g.
De draaihals vangt met
snelle bewegingen van zijn lange tong insecten op de boomschors of op de grond,
waar hij hoofdzakelijk mieren en larven (mierenpoppen) zoekt. Op het menu staan
diverse andere insecten, spinnen, pissebedden en sommige bessen.
De voedselbiotoop omvat
schrale vegetaties langs zandpaden, heidevegetaties, buntgras (dichte plukken
blauwgroene grassprieten aangepast aan droge omstandigheden), schapenzuring (met
spiesvormige kleine bladeren) en kaal zand.
Cruciaal is een hoge
dichtheid van zwarte wegmieren en van andere bruingele gras- en rode knoopmieren,
die met de lange kleverige tong uit de gangen van de mierenhoop worden gehaald.
Tijdens de zoektocht naar voedsel hipt hij met opgerichte staart rond.
Bij de balts zitten het
mannetje en het wijfje tegenover elkaar en gooien hun kop achterover op en
neer, terwijl ze met hun hals draaien; ook laten ze hun kop soms hangen alsof
hun nek is gebroken.
De draaihals broedt op
akkerland met bomen, heggen en uitgestrekt naald- of gemengd bos.
Tijdens het broedseizoen,
dat in mei begint, bewonen draaihalzen boomgaarden, loofbossen, parken en
tuinen. Ze broeden in natuurlijke holten in oude bomen (vooral berken), die zijzelf
niet uithakken, in gaten van wallen en muren, maar ook wel in nestkasten.
In het ongevoerde hol
worden 7 tot 10 doffe witte eieren gelegd. Hoofdzakelijk broedt het wijfje, af
en toe geholpen door het mannetje. De broedduur bedraagt ca 10 tot 12 dagen. Op
een leeftijd van ca 3 weken verlaten de jongen het nest.
De draaihals is een lange
afstandstrekker terwijl de overige soorten hoofdzakelijk standvogels zijn. De
soort overwintert in tropisch Afrika, ten zuiden van de Sahara.
Draaihalzen hebben te
maken met een verslechterd voedselaanbod. De mieren die ze eten, verdwijnen of
worden onbereikbaar voor deze vogel door vergrassing en bebossing van schrale
pioniersvegetaties op zanderige bodems. Vermindering van stikstof in de lucht
(door intensieve landbouw/verkeersdrukte) is noodzakelijk om de situatie te
verbeteren.
Gebrek aan nestbomen berken is ook een probleem en natte zomers
(klimaatwijzigingen) zijn ook ongunstig voor het voedselaanbod.
De illustraties bij dit
artikel zijn van Robin Bruneel,
zoon van ringer Ivan Bruneel, die een draaihals in zijn mistnetten aantrof.
Een leuk filmpje toont
heel even hoe fotografen en filmmakers de goede positie zoeken om een draaihals
mooi in beeld te brengen.
Van pimpelmees tot
ooievaar: allemaal worden ze geringd voor wetenschappelijk onderzoek. Ringen
biedt op een eenvoudige manier inzicht in het leven van vogels.
Eigenlijk is het ringen voortgekomen
uit vogels vangen voor consumptie of voor volières.
Joris Elst, werkt aan de
universiteit Antwerpen als expert in kool- en pimpelmezen en in zijn vrije tijd
reist hij de wereld rond op zoek naar zeldzame vogels.
Hij is al 19 jaar actief
als ringer.
Begin 20ste
eeuw ontstonden de eerste organisaties die zich bezighielden met ringen voor
wetenschappelijk onderzoek. In het begin wou men vooral inzicht krijgen in de
trekpatronen van vogels.
Zo werd ontdekt dat de
noordse stern de langste vliegroute aflegt.
Een jong dier, geringd in
Groot-Brittannië werd enkele maanden later al opgemerkt in Australië. In rechte
lijn is dat 22 000km ver.
Later onderzoek met
geolocatie wees uit dat de sternen jaarlijks soms wel 90 000km weten te
overbruggen.
Van vogels met een ring
weet je ook hoe oud ze zijn. Een van de oudste bekende vogels was een noordse
pijlstormvogel, in de jaren 50 geringd en op 55-jarige leeftijd opnieuw
gevangen.
Tegenwoordig wordt
ringwerk vooral nog voortgezet om meer te weten te komen over overleving,
broedsucces en het uitzwermen van de jongen.
Om vogels te vangen zetten
experts vaak mistnetten in. Tegen de juiste achtergrond worden die zo goed als
onzichtbaar. Meestal zet men de mistnetten op vlak voor zonsopgang, zodat de
vogels er bij het eerste licht in vliegen. De netten worden constant
gecontroleerd zodat de vogels niet te lang vastzitten. Als een vogel eenmaal
gevangen is, is het zaak zoveel mogelijk gegevens te verzamelen.
Van elke vogel noteert men
de soort, leeftijd en het geslacht. Als er tijd genoeg is, kijkt men ook naar
vleugellengte, gewicht, de hoeveelheid vet, de rui, de staart- en snavellengte.
Het welzijn van de vogels
komt op de eerste plaats. Daarom moeten de ringers hun vak perfect kennen.
Immers, een ringvergunning
krijg je niet zomaar. Na 2 jaar stage bij een vaste leraar-ringer, kan je een
eerste examen afleggen en krijg je een beperkte vergunning.
Je mag dan enkel jonge
vogels in nestkasten ringen.
Na nog eens minstens 2
jaar ervaring mag je het eindexamen afleggen. Dan pas kan je jezelf een
volwaardig ringer noemen.
Vogels ondervinden sowieso
stress tijdens het ringen, maar die hinder moet zo veel mogelijk beperkt
blijven. De vogels mogen zeker niet te lang gevangen zitten en het weer moet
meevallen. Regen en sneeuw zijn lastige omstandigheden voor vogels; ze dan
vangen is vragen om moeilijkheden.
De metalen
wetenschappelijk ring wordt het meest gebruikt. Op elke ring staat een unieke
identificatiecode en het adres van de ringcentrale, die de ring uitvaardigde.
De ringen zijn zo ontworpen dat ze de vogel niet hinderen.
Wie zich afvraagt of de
ring niet wat voorbijgestreefd is nu men vogels kan uitrusten met een
satellietzendertje, moet weten dat het ouderwets ringen belangrijke voordelen
blijft hebben. Zenders leveren veel uitgebreidere data, maar hebben ook
beperkingen. Ze zijn zwaarder en kunnen dus enkel bij grote vogelsoorten worden
gebruikt. De levensduur van de batterij is ook beperkt.Zenders worden enkel gebruikt om specifieke
vragen te beantwoorden.
De meest geringde soorten
in België zijn de kleine karekiet en de zwartkop. Gelukkig vang je af en toe
iets onverwachts tijdens het ringen en soms diverse soorten die heel zeldzaam
zijn: de witkeelgors, de zanggors, de Perzische roodborst.
Het strafste verhaal van
Joris Elst is dat van een fitis, een vogeltje van 8g, die 4 jaar lang telkens
terugkwam naar dezelfde broedplaats. Na een reis naar het zuidelijke Afrika zat
hij weer precies in dezelfde struik op de Kalmthoutse Heide.
Op zaterdag 29 april trekken we met de Kille Meutel Vogelvrienden en de
Parkvrienden naar Staden, waar we met beëdigd ringer, Ivan Bruneel een
exploratietocht zullen maken in de buurt van zijn woning. Daar verricht hij
geregeld ringwerk voor het Koninklijk Belgisch Instituut voor
Natuurwetenschappen. Dit wordt alvast een leerrijke natuurwandeling.
De fotos zijn van zoon Robin Bruneel.
Wie graag eerder
verschenen artikels raadpleegt, kan via de zoekrobot in het archief de volgende
bijdragen opsnorren:
Geraadpleegde bron:
National Geographic [Elisabeth Royte] januari 2016
Als er een karkas moet
worden opgeruimd, zijn gieren snel ter plekke. Nu er steeds minder zijn, wordt
duidelijk dat we ze niet meer kunnen missen.
De gier is misschien wel
de meest verguisde vogel ter wereld, een levend symbool van bloeddorst en
hebzucht.
Charles Darwin schreef in
1835 op zijn reis met de Beagle in zijn dagboek over walgelijke vogels met
een kale kop die gemaakt is om in rottend vlees rond te vroeten.
Gieren hebben nochtans
veel positieve kanten. Ze doden zelden een ander dier, delen als ouders de zorg
voor hun kuikens en luieren en badderen gezellig in groepsverband.
Gieren zijn vechtersbazen
maar ook tortelduifjes. Koppels blijven waarschijnlijk hun leven lang samen
in het wild zon 30 jaar en zijn zorgzaam en attent.
Vooral oorgieren zijn
bijzonder aanhankelijk. Maar als ze zich rond een karkas verdringen, gaat het
hard tegen hard, zowel onderling als tegen andere soorten.
Maar hun voornaamste
pluspunt is dat ze een ondergewaardeerd maar in de natuur cruciale karwei
opknappen: het efficiënt opruimen en recycleren van dode dieren.
In het ecosysteem van de
Serengeti maken gieren tijdens hun jaarlijkse migratie wanneer er 1.3 miljoen
blauwe gnoes heen en weer trekken tussen Kenia en Tanzania naar schatting
meer vlees soldaat dan alle vleesetende zoogdieren bij elkaar. En dat doen ze
razendsnel.
Een gier kan een kilo
vlees per min verorberen en een groep gieren verslindt binnen een half uur een
hele zebra.
Zonder gieren liggen
karkassen veel langer te rotten, zijn er veel meer insecten en kunnen allerlei
ziekten om zich heen grijpen.
Maar deze gang van zaken
lijkt zijn beste tijd te hebben gehad.
In Afrika is één van de 11
gierensoorten, de monniksgier, inmiddels uitgestorven; 7 anderen gelden als
bedreigd of ernstig bedreigd. Sommige gieren zoals de oorgier, komen
vrijwel alleen nog voor in reservaten en ook de aasgier en de lammergier staan
sterk onder druk.
Ten noorden van het Masai
Mara reservaat vormen kleine domeinen een aaneengesloten gebied zonder
omheining.
Intussen worden de gnoes
en andere hoefdieren in Masai Mara bedreigd door stroperij, droogte en het
afkalven van de savanne door landbouwactiviteiten en oprukkende bebouwing.
Dat is kwalijk voor de
gieren, maar is lang niet het grootste gevaar.
De kudden van de herders
worden doorgaans s nachts door leeuwen aangevallen wanneer ze in een met
doornstruiken afgeschermde kraal uitrusten. Als de leeuwen beginnen te brullen,
breken de dieren in paniek door het hek en rennen ze alle kanten uit.
De herders nemen dan wraak
door het gedode beest op te zoeken en er een goedkoop snelwerkend
bestrijdingsmiddel, carbofuraan over heen te strooien dat in Kenia overal
onderhands verkrijgbaar is.
Wanneer de leeuw later
terugkomt om de rest van zijn buit op te eten, meestal met het hele gezin, is
de troep ten dode opgeschreven.
In Kenia sterven zo naar
schatting 100 leeuwen per jaar.
Op een zeker moment komen
de gieren af op het gevelde prooidier of de vergiftigde leeuwen. En ook de
vogels leggen het loodje, soms met wel tientallen tegelijk.
Het is moeilijk
voorstelbaar dat een paar korreltjes van een middel tegen wormen dodelijk
kunnen zijn voor een vogel met maagsappen, die agressief genoeg zijn om
hondsdolheid, cholera en miltvuur onschadelijk te maken.
Natuurbeschermers en
wetenschappers kwamen na een grondige analyse erachter dat in heel Afrika
liefst 61% van de gieren sterft door vergiftiging. De gevolgen zijn des te
ernstiger vanwege de trage voortplanting van de gier. De vogels worden pas na 5
tot 7 jaar geslachtsrijp, brengen maar eens in de 2 jaar een kuiken voort en
van die schaarse jongen is maar 10% na een jaar nog in leven.
Hoe slecht het in Afrika
ook gesteld is, elders hebben de gieren het nog zwaarder.
In India slonken de
populaties van de meest voorkomende soorten de Bengaalse gier, de Indische
gier en de dunsnavelgier in 10 jaar tijd met zon 96%!
De sterfte werd
veroorzaakt door het eten van kadavers van runderen die waren behandeld met de
ontstekingsremmer diclofenac.
De gierensterfte in India
kreeg veel aandacht vanwege de kettingreactie die deze op gang bracht. Hoewel
de meeste Indiërs geen rundvlees eten, heeft het land een van de grootste
runderpopulaties ter wereld. Na de dood van miljoenen gieren stapelden de
runderkarkassen zich op. Daarop steeg het aantal aasetende honden, die geen
concurrentie meer hadden van gieren, in 11 jaar met 7 tot 29 miljoen. Daardoor
nam ook het aantal hondenbeten toe.
Ook kwamen er ineens veel
meer ratten. De sterfte door hondsdolheid steeg aanzienlijk, wat de Indiase
samenleving miljarden euros kostte aan doktersrekeningen en inkomstenderving.
Toen eenmaal onomstotelijk
vaststond dat diclofenac de boosdoener was, werd het middel verboden voor
dieren in India, Pakistan en Nepal.
Natuurbeschermers hebben
er weinig vertrouwen in dat de gierencrisis in Afrika even voortvarend wordt
bestreden als in India.
Het ontbreekt aan
politieke wil om het gebruik van carbofuraan terug te dringen.
Het grootste gevaar voor
de Afrikaanse gieren is dat vergif zo makkelijk te krijgen is. Landbouw is in
Kenia de op een na grootste sector en van oudsher is gif het remedie tegen
ziekten en plagen.
De landbouwers zien het
bestrijdingsmiddel als een goedkoop, effectief en risicoloos middel om een
roofdier te doden, minder riskant in elk geval dan de jacht met speer.
En de Keniaanse justitie
heeft nog nooit iemand vervolgd wegens het vergiftigen van gieren. Het vergiftigen
van dieren (van insecten tot luipaarden en zelfs vissen en eenden voor
consumptie), hoort nu eenmaal bij de cultuur.
Zonder gieren duurt het
bijna 3 keer zo lang voordat een dood beest is vergaan, komen er 3 maal zoveel
zoogdieren op af en blijven ze 3 keer zo lang bij het kadaver hangen.
Hoe langer jakhalzen,
luipaarden, leeuwen, hyenas, genetkatten, mangoesten en honden in elkaars
buurt vertoeven rondom een karkas, hoe groter de kans is dat ze ziektekiemen
die in de maag van gieren dood zouden gaan overbrengen op andere dieren,
zowel wilde dieren als vee.
Doordat gieren de placenta
van de gnoe opeten, voorkomen ze bovendien dat het vee besmet raakt met
blauwtong, een vaak dodelijke virusziekte.
En doordat ze een karkas
binnen een paar uur tot op het bot kaalvreten, beperken ze het aantal insecten
die in verband worden gebracht met oogziekten bij mensen en dieren.
Sinds eind 2013 staat op
het doden van een bedreigd dier in Kenia een stevige boete.
Ook campagnes moeten
ervoor zorgen dat het imago van de gier verbetert. Maar volgens natuurbeschermers
redden de vogels het niet zonder verscherpte controle en betere handhaving van
het verbod op gifgebruik.
Wie graag
een eerder verschenen artikel raadpleegt, kan via de zoekrobot in het archief
de volgende bijdragen opsnorren.
Het huismussentelweekend van Vogelbescherming Vlaanderen
Het is altijd weer
spannend om jaarlijks te vergelijken hoeveel huismussen opdagen in je tuin,
zeker als je samen met de omwonende Vogelvrienden er alles aan doet om de Kille
Meutel zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor de Straatket.
Met aantrekkelijk wordt
dan in de eerste plaats gedacht aan het scheppen van de ideale omstandigheden
om deze sympathieke en trouwe cultuurvolger een thuis-gevoel te geven, de
goesting om in deze biotoop en nabije omgeving een gelukkig leventje te
slijten.
We weten al een tijdje wat
we onze vrolijke rakker moeten aanbieden om hem te paaien en te verwennen. Huismussen
stellen wel degelijk eisen aan hun biotoop, namelijk ruim voldoende
nestgelegenheid, permanent voedsel beschikbaar in de directe omgeving,
voldoende inheems groen als leverancier van insecten voor de jongen, dichte
hagen en struiken of gevelbegroeiing voor dekking, fijn zand voor een zandbad
en water.
Lange tijd veel te lang
overigens schonk men onterecht geen aandacht aan deze ordinaire schelm. Men
zag of hoorde het straatketje overal en er was zelfs geen interesse om het
vogeltje te ringen. Men is daar pas in 2004 mee begonnen!
En ja, al blijft na het
Grote Vogeltelweekend van Natuurpunt de huismus van alle gevederde
tuinbezoekers nog steeds als de meest voorkomende soort gevierd, toch is de
populatie ferm teruggelopen, al lijkt voorzichtig geformuleerd enkele jaren
de daling zich niet verder door te zetten. Toch dienen we er ons van te
vergewissen dat de huismus van ons afhankelijk is geworden. Hulp van de mens is
onontbeerlijk voor het voortbestaan van de huismus.
Immers, de achteruitgang
van diersoorten als de huismus is een indicatie van de kwaliteit van ons
leefmilieu en daar kunnen wij best rekening mee houden.
De
dino-stamboom [Lucas Brouwers]
Sinds 1888 werden
dinosauriërs in 2 groepen ingedeeld: reptiel-heupigen en vogel-heupigen.
Drie Britse paleontologen
(Universiteit Cambridge) komen met een radicale nieuwe indeling. De indeling in
2 hoofdgroepen, die al 130 jaar bestaat, gaat overboord. In de klassieke
stamboom zitten langnekdinos in dezelfde hoofdgroep als vleeseters, zoals de
Tyrannosaurus Rex.
Voortaan worden de
langnekken een zelfstandige hoofdgroep.
Provocatief, een breuk
met de gevestigde opvattingen, een mijlpaal. Die woorden kiezen
collega-paleontologen om de hypothese van de Britten te beschrijven.
Als dit klopt moeten niet
alleen de handboeken worden herschreven, maar ook alle kinderboeken!
Aan de taxonomische
indeling van dinos is sinds 1888 niet meer getornd. De Britse paleontoloog
Harry Seeley stelde toen voor om de dinos in 2 groepen in te delen, op basis
van de vorm van hun heupen.
Seeley onderscheidde de
Saurischia (reptielheupigen) en de Ornithischia. Dit laatste betekentletterlijk vogelheupigen, al zijn zij
verwarrend genoeg juist niet de voorouders van de vogels.
Alle dinosauriërs zijn
sindsdien in één van beide categorieën ingedeeld. Planteneters met pantsers,
stekels, hoorns of eendebekken zijn Ornitischia. Langnekken, tweepotige
vleeseters en vogels zijn Saurischia.Die laatste groep valt vervolgens weer uiteen in enerzijds de langnekken
(sauropoden) en de T-rex-achtige vleeseters en vogels (theropoden).
Toen de Brit Matt Baron
aan zijn promotie-onderzoek begon, stuitte hij op inconsequenties.
Drie jaar was de
wetenschapper bezig met het verzamelen van anatomische gegevens en het opmeten
van botten. Welke botten zijn met elkaar vergroeid? Welke hebben ribbeltjes en
groefjes en welke niet? Uiteindelijk reconstrueerde Baron een stamboom op basis
van 457 anatomische eigenschappen van 74 dinos.
Bij een nieuwe stamboom
horen nieuwe namen. Theropoden en Ornithischia heten de Ornithoscelida (de
vogelachterpotigen). De vogels horen daar ook bij.
De naam Saurischia blijft
bestaan, maar daarmee worden voortaan alleen langnekken en hun vroege verwanten
bedoeld.
De nieuwe stamboom plaatst
de oorsprong van dinosauriërs verder terug in de tijd. De eerste dinosauriërs
verschenen eerder dan tot nu toe werd gedacht: niet 230, maar 247 miljoen jaar
geleden. En waarschijnlijk leefde deze oerdino op het noordelijke supercontinent
Laurazië en niet op het zuidelijke Gondwana.
Inmiddels groeien de
discussies over deze nieuwe indeling. Het debat kan nog jaren duren want een
dogma uit de 19de eeuw wordt niet na één publicatie bij het oud vuil
gezet.
De Britse paleontologen kozen
voor de 3 belangrijkste dinogroepen elk een ijksoort.
Als vertegenwoordiger van
de Ornitischia kozen ze voor de Triceratops, de bekende dino met hoorns en
nekkraag.
De afgevaardigde van de
Sauropoden (langnekken) is de Diplodocus, waarvan het indrukwekkende skelet in
veel musea te bewonderen is.
Maar als vertegenwoordiger
van de groep dinos die bestaat uit vogels en vleeseters kozen ze niet voor de
Tyrannosaurus Rex, maar voor de Passer Domesticus, ja de
huismus
Waarom? Het
vogeltje is bekend en diep genesteld in de stamboom
Zelfs onder de steltlopers
een groep met veel langeafstandstrekkers is de plompe strandloper met korte
nek en stevige poten een opmerkelijke globetrotter, die ieder voor- en najaar
enorme afstanden aflegt.
Kanoeten uit het extreme
noorden van Canada en Groenland overwinteren in West-Europa.
De vogels uit
Midden-Siberië trekken door Europa naar West- en Zuid-Afrika, terwijl kanoeten
verder oostwaarts naar Australië en Nieuw-Zeeland vliegen.
Het is een sterke vlieger
met lange vleugels, goed uitgerust voor de trek over lange afstanden. Toch kunnen
ze tijdens deze lange tochten tot 80% van hun lichaamsgewicht [onderhuids vet
als brandstofvoorraad] verliezen.
De kanoet is een
hoog-arctische broedvogel wiens leefgebied zich situeert in hooggelegen toendra
met steenrichels, op natte hoogvlakten met wilgen en in drassige gebieden aan
de voet van heuvels en op morenen [landvorm door een gletsjer gevormd] met
water in de buurt.
Kanoeten foerageren in opeengepakte
groepen op kwelders [ondiepe getijdengebieden].
Ze bewegen zich voort als één
samenhangende grijze massa. Al zijn er maar een paar honderd, toch lopen ze
schouder aan schouder. Wanneer ze worden verstoord of bij hoge waterstand naar
hun hoogwaterslaapplaats vliegen, lijken ze zich wel in slingerende rookkolommen
voort te bewegen.
Veel steltlopers vormen
samen dichte drommen als ze bij hoog water rusten, maar weinige zijn op alle
momenten zo sociaal als de kanoet.
De kanoet vormt reusachtige
groepen, soms met honderdduizenden soortgenoten. Zon zwerm over een
riviermonding zien vliegen, op weg naar een nieuw voedselgebied of opgeschrikt
tijdens het rusten, behoort tot de spectaculairste aanblikken voor een
vogelliefhebber.
Een solitaire kanoet is doorgaans
één van de trekvogels, die soms bij vijvers landinwaarts opduiken. In de herfst
zijn dit vaak jongen, die uitzonderlijk mak zijn en misschien wel nooit eerder
een mens hebben gezien.
Er is een groot verschil
in zomer- en winterkleed.
Het verenpak is in de
zomer roestrood, gespikkeld zwart en oranjegeel op de rug; de kop is licht
koperkleurig tot oranje, evenals de onderkant. De poten zijn groenig.
Tijdens de winter vertoont
het verenkleed een leigrijze rug, een vaalwitte buik, een lichte
wenkbrauwstreep, een korte rechte zwarte snavel en korte grijzige poten.
De lichaamslengte varieert
tussen 23 en 27cm; de spanwijdte wisselt van 47 tot 54cm en het lichaamsgewicht
schommelt tussen 125 en 215g.
Het geluid dat de kanoet voorbrengt,
is nogal zacht en kort, af en toe een helder fluitende toon; geen uitgesproken
vluchtgeluid.
In het hoge noorden foerageren
kanoeten op insecten, spinnen, kreeftachtigen, slakken en wormen, zaden en
knoppen.
Langs kusten buiten het
broedseizoen geven ze de voorkeur aan modderige, soms zand- en kiezelstranden,
waar ze schelpdiertjes [vooral twee-kleppigen, zoals kokkels] oppikken.
Nonnetjes [schelpdieren] zijn ideale prooidieren voor de kanoet; ze komen in
onuitputtelijke hoeveelheden voor. Ze zijn niet al te groot, hebben een schaal
die relatief gemakkelijk te kraken is en vanwege een hoog eiwitgehalte zijn ze
erg voedselrijk.
Het enige probleem is hoe
de nonnetjes op te sporen. Ze zitten namelijk verstopt in het sediment; dus de
strandloper kan ze niet zien. Om de nonnetjes op te sporen maakt de kanoet
gebruik van zijn snavel. In de loop van de evolutie is dat een extreem gevoelig
instrument geworden, waarmee hij kan peilen waar de lekkernijen verborgen
zitten.
Veel kanoeten keren al
gepaard terug naar hun broedgebied.
Andere mannetjes en
vrouwtjes komen alleen toe, maar zijn meteen klaar om te baltsen en een
territorium op te eisen, zodra de grond dooit onder de zomerzon.
Het mannetje vliegt laag
over het territorium, cirkelend op snel bewegende vleugels.
Daarna glijdt hij naar
beneden op vleugels die strak in een V-vorm worden gehouden.
Dan trekt de vogel zich
recht op zijn vlakke vleugels en stijgt weer op met trillende vleugels.
Tijdens de balts zingt hij
wip-poe-mie. De rest van het jaar is de gebruikelijke roep een lage, schorre
noot, vaak te horen bij een foeragerende groep, waardoor een verward, amuzikaal
koor ontstaat.
De 3 tot 4 eieren worden van
mei tot juli op de grond gelegd in een ondiep kuiltje met een zeer dunne
voering van bladeren, stengels en korstmossen. Ze komen na 21 tot 22 dagen uit
en de jongen gaan al snel zelf foerageren langs water in de buurt.
Ze vliegen
na 18 tot 20 dagen uit.
We beklemtoonden reeds dat
de kanoet ieder jaar een imposante reis aflegt: duizenden km van het
broedgebied bij de noordpool naar Afrika, om er te overwinteren.
De klimaatverandering
dreigt daar een eind aan te maken; de vogel wordt er dubbel getroffen, blijkt
uit een Nederlands onderzoek gepubliceerd in Science.
De vogel blijkt op beide
plekken namelijk voedsel mis te lopen. In het poolgebied lopen kanoeten een
piek in insecten mis door de klimaatwijzigingen; in Afrika krijgen ze
vervolgens niet genoeg schaaldieren binnen. Het aantal vogels is daardoor sinds
de jaren 80 gehalveerd.
De ellende begint in het
poolgebied. Door de opwarming van de aarde smelt daar de sneeuw eerder dan
voorheen en verschijnen insecten ook vroeger in het jaar. Jonge kanoeten, die
op de gebruikelijke tijd uit het ei komen, lopen daardoor het voedsel mis dat
ze nodig hebben voor de lange reis.
Doordat de dieren wegens
het voedseltekort zon 15% kleiner zijn, lopen ze in Afrika nog meer voedsel
mis. Omdat ze een kleinere snavel hebben, komen ze niet meer tot bij de
ingegraven schaaldieren onder het zand en bezwijken.
Het viel een onderzoeker
in Afrika op dat de vogels zeegras aten. Het bleek dat de kanoeten
noodgedwongen vegetariër waren geworden, doordat de planten beter te bereiken
waren dan de dieper gelegen schelpen.
Er blijkt een direct
verband te bestaan tussen de grootte van de vogels en hun snavel én hun
overlevingskansen; kleinere vogels halen vaak de terugreis niet.
Een knap filmfragment
illustreert de handel en wandel van deze bedreigde strandloper.
Het steenuiltje, de ambassadeur van het kleinschalig agrarisch cultuurlandschap
Geraadpleegde bron:
Natuurblad: Sofie Versweyveld
Dat landschap, waarin het
steenuiltje graag vertoeft, bestaat uit erven, weilanden begraasd door paarden
of schapen afgewisseld met bosjes, hoogstamboomgaarden, heggen, vrijstaande
bomen, stallen,
Philippe Smets is de
gewestelijke coördinator van de Steenuilenwerkgroep van Natuurpunt en al meer
dan 20 jaar actief rond steenuiltjes. Die hele tijd heeft hij de aanwezigheid
van de steenuiltjes geïnventariseerd, nestkastbezetting opgevolgd, aan
prooionderzoek, biotoopstudies en talrijke veldobservaties gedaan.
Ervaringen en bevindingen
krijgen extra waarde wanneer die met elkaar worden uitgewisseld. De
steenuilenwerkgroep wil dan ook mensen met interesse voor de kleinste uil
verenigen.
De werkgroep verstrekt
advies voor het verbeteren van de biotoop, geeft raad over types van nestkasten
die succesvol zijn en hoe en waar die op te hangen.
Ook voor
inventarisatiemethoden kan je bij de werkgroep terecht.
De steenuilenwerkgroep
bundelt de krachten van 260 vrijwilligers. Zij inventariseren de steenuilen, beschermen
bestaande broedplaatsen en creëren er nieuwe. Ervaren ringers controleren en
ringen de steenuilen. Alles uit liefde voor het kleinste Vlaamse uiltje.
De steenuil is klein en
gezet met een lichaamslengte van 21 tot 23cm, een beetje groter dan een
spreeuw. Hij heeft een ronde kop met felgele ogen en witte wenkbrauwen. Het
verenkleed is bruin-wit gespikkeld.
Door het verdwijnen van
geschikte nestplaatsen, zoals een holte in een knotwilg heeft de steenuil het
moeilijk in Vlaanderen. Hiervoor plaatst de steenuilenwerkgroep nestkasten,
waarvan steenuiltjes graag gebruik maken niet alleen om te broeden, maar ook om
te slapen.
Philippe Smets controleert
60 nestkasten op zijn ronde langsheen het Vlaamse landschap.
Hij kijkt na of de
nestkasten nog in goede staat verkeren en of er steenuiltjes in broeden.
In één van de nestkasten
vindt Philippe 2 steenuiltjes; ze dragen allebei al een ring.
Bij controle blijkt hier
hetzelfde koppeltje steenuilen te wonen als vorig jaar.
Zo een vaststelling geeft
dit inventariseringswerk een gouden randje. Philippe noteert in welke nestkast
welke uitjes hij heeft aangetroffen. De steenuil is een standvogel die broedt
en overwintert in hetzelfde gebied.
Als er steenuiltjes worden
gevonden zonder een ring dan worden die meteen geringd. Zo kan de werkgroep
opvolgen hoe het met de populatie is gesteld. Ook de bedreigingen kunnen zo in
kaart worden gebracht.
Voor het voortbestaan van
de steenuil spelen knotwilgen een grote rol. Het roofvogeltje nestelt graag in
de holten van de knotwilg, maar als de bomen niet geregeld worden gesnoeid,
breken de takken af en beginnen ze te rotten.
Wie graag eerder
verschenen bijdragen raadpleegt, kan via de zoekrobot in het archief de
volgende artikels opdiepen:
Georganiseerd door de
Kille Meutel Vogelvrienden in samenwerking met de Milieudienst op 9 maart 2017
Een 30-tal toeschouwers
daagden op en genoten van de boeiende en leerrijke uiteenzetting van
ornitholoog Didier Vangeluwe.
Zowat een jaar geleden
ontmoette ik de sympathieke vogeldeskundige, werkzaam in het Koninklijk
Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, op een film- & voordrachtavond
over de huismus in Sint-Gillis.
Eerder had Kille Meutel
Vogelvriend Robert Podevijn mij erop gewezen dat het natuurprogramma op de
Franstalige televisiezender RTBF, Le Jardin Extraordinaire een knappe film
over Les moineaux, meilleurs amis de lhomme had vertoond.
De filmreportage De
huismussen, de beste vrienden van de mens is inderdaad een merkwaardige film
over onze geliefde Straatket, waarvan de heer Didier Vangeluwe een ingekorte
versie gebruikt tijdens zijn lezingen.
De oorspronkelijke titel
van deze buitengewoon knappe film, gemaakt door Kurt Mayer is Sparrow Planet[2013],
waarvan ik de volledige versie enkel met Oekraïense commentaar van het internet
kon plukken.
De schitterende beelden
spreken voor zich en het loont zéker de moeite de 50 minuten durende
documentaire te bekijken. Geniet ervan zolang hij beschikbaar is op het
internet.
De camera volgt de
huismus op een wereldreis die aanvangt in de steegjes van Caïro en verder in
het verkeersdrukke New York, in Beijing, waar we de ringmus tussen andere
vogelkooien zien rondhangen, opgesloten en weer vrij gelaten zien worden, dan
in het barkoude stadscentrum van Moskou, in een parklandschap en een
paardenstal in Londen om te eindigen in de buurt van Notre Dame in Parijs.
De wondermooie beelden
en prachtige slow-motions geven ons een knap overzicht van het dagelijkse
intieme leven van onze trouwste cultuurvolger.
Hopelijk lukt het mij kortelings
de Engelse versie van de film op de kop te tikken.
Voor de aandachtspunten,
die de heer Vangeluwe in zijn presentatie opsomde, verwijs ik graag naar het
eerder verschenen artikel op:
28/02/2016Promotie huismussennestkasten rubriek:
De huismus, eminent lid van ons
patrimonium
Zij die gisteren de korte
versie zagen, zullen vandaag nog meer genieten!
Geraadpleegde bronnen:
Natuurpunt: Pestvogels zakken massaal af naar Vlaanderen - Vogelbescherming
Vlaanderen: Mens & Vogel 2011 1
Het is opvallend dat
pestvogels het laatste decennium elk jaar in redelijke aantallen in ons land
worden waargenomen. Voorheen kwamen ze hier maar eens in de zoveel jaar op
bezoek. Pestvogels kunnen in onze streken op de meest uiteenlopende plaatsen
worden aangetroffen, zelf midden in dorpen of steden. Besdragende struiken van
uiteenlopende soorten oefenen op pestvogels een grote aantrekkingskracht uit.
Vooral plaatsen waar veel van deze struiken staan, kunnen langdurig worden
bezocht.
In ons land is de
pestvogel wat men noemt een invasiegast. Een vogel is in een bepaald gebied
een invasiegast als hij niet in dat gebied broedt en er slechts onregelmatig
voorkomt, maar dan wel in aanzienlijke aantallen. De vogel verlaat door extreme
omstandigheden, zoals ijskoude temperaturen, droogte of voedselgebrek zijn
natuurlijke habitat.
Invasies hebben geen vast
patroon zoals we bij normale trekbewegingen zien en het is niet bekend of de
vogels trachten te navigeren in een bepaalde richting zoals gewone trekvogels
dat doen. Ze koersen zuidwaarts in allerlei richtingen en kunnen in
opeenvolgende winters ver uiteen worden gevonden.
Het is mogelijk dat
sommige pestvogels die hier in Vlaanderen terechtkomen nooit eerder een mens
hebben ontmoet. Ze zijn allesbehalve schuw en daardoor gemakkelijk te
benaderen. Voor natuur- en vogelfotografen zijn deze wintergasten daarom een
dankbaar onderwerp.
De keerzijde van de
medaille is dat deze vogels vaak door vogelvangers worden gestrikt en
uiteindelijk terechtkomen in het illegale handelscircuit.
Huisfotograaf Wim Dekelver, die voor deze mooie beeldreportage zorgde, aan het woord Â
Ik keek er al lang naar
uit om deze prachtvogels eens in de natuur te zien en te fotograferen uiteraard.
De pestvogels hadden het
blijkbaar zeer naar hun zin in Wondelgem, want ze verbleven er al meer dan 3
weken ter plekke, wat toch wel uitzonderlijk is.
Als ze al eens afzakken
tot in ons Belgenlandje verblijven ze meestal maar enkele dagen op dezelfde
plaats tot de voorraad is uitgeput.
Waarschijnlijk zullen de
talrijke bessenstruiken ertoe hebben bijgedragen en zeker ook de kleine zoete
appeltjes in een voortuin dat ze langer ter plaatse bleven. Ze waren er
duidelijk verlekkerd op.
Ik ben beginnen
fotograferen rond 9.00 u en hield het voor bekeken rond 14.00 u.
Het aantal opgekomen fotografen
varieerde die dag van 8 tot 12. Er heerste een zeer gemoedelijke sfeer onder de
vogelliefhebbers, ook al was er zoals altijd weer een trofeejager bij die
dan toch eigenzinnig té dicht bij de vogels wil komen en ze domweg verjaagt.
Gelukkig bleven de
pestvogels in de buurt van de rijke voedselbron en moesten we niet lang zoeken
om ze terug in het vizier te krijgen.
Er waren fotografen op af
gekomen van aan de kust tot ver in Wallonië, alsook enkele Nederlanders. Velen
waren er al voor de tweede of zelfs derde keer bij.
Maar na de eerste
meldingen op 'waarnemingen' was het daar wel een overrompeling en ging het er
naar verluid niet steeds even hoffelijk aan toe.
Voor sommigen blijft het
een wedstrijd om met de 'beste' foto uit te pakken, in plaats van te genieten
van de handelingen en gedragingen van deze prachtvogels tijdens hun kleurrijk
feestmaal. Gelukkig blijven zulke niets ontziende driftkikkers uitzonderingen.
Wat het aantal beelden
betreft: eens je vogels in de vlucht begint te fotograferen, worden er wel heel
veel beelden na elkaar geschoten. Immers, de vogels zijn dan in volle beweging
en om dan een scherp beeld van die actie vast te leggen, wordt er continu (in
seriemodus) gefotografeerd.
Met mijn Nikon D500-toestel
is dat dan aan 10 beelden per seconde. Dan loopt het totaal aantal fotos wel
heel snel op. Van zo'n reeks van 30 tot 40 fotos hou je er vaak maar eentje
over en kan je de rest wissen. Met de huidige digitale camera's is dit
natuurlijk allemaal mogelijk en betaalbaar ... met filmrolletjes was dit wel
anders.
De pestvogel is een pluizig
dikzakje, opvallend kleurrijk, rozig bruin met een forse kuif, een
dievenmaskertje, een zwarte bef en heeft helderrode wasachtige aanhangseltjes aan
de vleugels. De zijdeachtige staart heeft een citroengele eindband en de
mannetjes hebben ook een felgele vleugelstreep.
Met hun kuif geven
pestvogels hun humeur aan. Geïrriteerde vogels zetten zowel kuif als veren op,
maar wanneer ze lekker in hun veren zitten en zich in groepsverband te goed
doen aan een heerlijke bessenovervloed, wil alleen het kuifje wel eens rechtop
staan.
Opvallend bij de
vogelsoort zijn de rode perkamentachtige schildjes die de witte toppen van de
armpennen sieren. Ze lijken zo goed op spatjes zegellak dat de pestvogel ook
nog namen kreeg als waxwing of lakvogel.
In het oude Griekenland
sprak men van vonkenvogel omdat deze rode vleugelpuntjes brand zouden
stichten.
Zijn wetenschappelijke
naam bombicylla wijst op zijn sierlijk verenkleed zo fijn en zo zacht als de
stof die door de rups van de zijdevlinder (bombyx mori) wordt gesponnen. In
onze streken wordt hij ook nog zijdestaart genoemd en elders op de Britse
eilanden luidde het sliktail. In Zweden noemt men hem sidensvans en in
Duitsland seidenschwanz.
Een Boheems schilderij uit
circa 1360 toont Madonna en het kindje Jezus met een pestvogel in de hand. Kort
daarvoor werd de streek geteisterd door de pest en mogelijk is toen de naam
pestvogel ontstaan. Het schilderij symboliseerde de menselijke onmacht tegen
de ziekte.
De pestvogel bewoont de
dichte taiga in Noord-Rusland en bosrijke gebieden van Scandinavië. Als in die
gebieden tijdens de winter te weinig bessen te vinden zijn, zakt de pestvogel
af naar zuidelijkere gebieden en komt zo wel eens vaker in onze streken
terecht. Hun voorkeur gaat ut naar lijsterbes, liguster, duindoorn, meidoorn, sleedoorn,
vuurdoorn, egelantier, hondsroos, Gelderse roos en tal van gecultiveerde
heesters, zoals sierappels en cotoneaster (dwergmispel).
Pestvogels houden er geen
uitgesproken eigen territorium op na. Toch verdedigen ze, indien noodzakelijk,
wel hun nest. Veelal paren meerdere koppels in elkaars nabijheid.
Mannetjes in broedconditie
zetten bij de balts de veren van het onderste deel van de rug en de stuit op,
waardoor een grote opvallende bult ontstaat. Ook de veren van de kuif alsook
die van de buik worden tijdens de balts opgericht. De staart wijst tijdens dit
baltsgedrag naar beneden. Bij dit alles wordt de kop enigszins van het popje
afgewend. Als een vrouwtje, de avances van het mannetje wel ziet zitten, zal
ook zij deze houding aannemen. Vervolgens biedt het mannetje met de punt van de
snavel iets lekkers aan (besje of insect) dat door het vrouwtje wordt
geaccepteerd.
Wie een eerder verschenen
bijdrage wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot het artikel in het archief
opvissen:
Rietgorzen bewonen een
waaier van landschappen, van moerassen tot kwelders en boerenland met door riet
omzoomde sloten en kanaaltjes. De soort is het talrijkst in de natste regios
en moerasrijke streken. In hoger gelegen streken is het voorkomen meer beperkt
tot beekdalen, hoogveengebieden en natte heide.
De rietgors is een
jaarlijkse broedvogel in de Latemse Meersen. Vroeger broedde hij in de ruigere
percelen verspreid in het reservaat, maar de laatste jaren is het aantal
rietgorzen beperkt tot één of twee koppeltjes in het rietveld in de Baarle
Frankrijkstraat.
In het voorjaar kun je ze
daar dan ook horen zingen en zijn de mannetjes in hun prachtige broedkleed vrij
gemakkelijk te zien. Spectaculair is de winterslaapplaats in het rietveld
aldaar. Van oktober tot april komen daar tientallen, soms wel meer dan 150
rietgorzen bijeen om te slapen.
Wil je dit natuurfenomeen
zien, kom dan s avonds drie kwartier voor zonsondergang naar het rietveld. Een
hoge fluittoon kondigt hun komst aan. De vogels landen dan in een steile
duikvlucht en duiken op het laatste moment met een scherpe hoek het riet
binnen.
s Ochtends verspreiden ze
zich in de Leievallei op zoek naar onkruidzaden in ruigere hoekjes en op de
akkers die een tijdje onbewerkt bleven. Eigen ringonderzoek toont aan dat de
vogels niet noodzakelijk elke nacht op dezelfde slaapplaats terechtkomen. De
meeste vogels broeden trouwens in noordelijkere regionen.
In het Latemse rietveld
heeft men al vogels waargenomen die afkomstig waren uit Nederland, Duitsland,
Denemarken, Zweden en Noorwegen.
Vaak krijgen rietgorzen
het gezelschap van waterpiepers. Zij maken een geluid met een trillertje in,
zijn wat groter en gaan eerst rond het rietveld cirkelen voor ze hun slaapplaats
opzoeken.
Man en pop zijn in het
broedseizoen gemakkelijk uit elkaar te houden; alleen het mannetje heeft dan de
zwarte kop en de felle witte halskraag (sjaal).
De pop is het hele jaar
gehuld in veel betere camouflagekleuren, vooral grijs en bruin.
In de winter is ook het
mannetje wat minder opvallend gekleurd en veel mensen zien rietgorzen dan aan
voor huismussen.
Het voedsel bestaat voor
een groot deel uit zaden van de diverse moerasplanten waar ze in leven.
Daarnaast eten ze allerlei insecten, vooral in de broedtijd. Ze zijn meesters
in het vangen van muggen in de vlucht. Ze maken razendsnelle vluchten door en
over het riet, waarna ze vaak 5 tot 10 muggen tegelijk in hun snavel hebben.
Ook eten ze kleine kruipende insecten op de grond.
Speciaal in het voorjaar
is de zang van de mannetjes luid en duidelijk hoorbaar aan waterkanten met
riet. De mannetjes zingen zo hard en mooi mogelijk om een vrouwtje te
verleiden. Zodra een paar is gevormd, beginnen de vogels aan een nestje. Het
mannetje helpt hier wel bij maar is nog niet klaar met zijn
versieractiviteiten. Hij zingt ongegeneerd nog weken door om zo nog meer popjes
te verleiden. Onderzoek heeft aangetoond dat in 8 van de 10 nestjes jonge
rietgorzen liggen van verschillende vaders. Op een of andere manier hebben de
mannetjes door als er jongen van een nadere man in het nest liggen. Ze voeren
de jongen dan minder, zodat de pop meer haar best moet doen om de jongen groot
te brengen. Misschien nog wel vreemder; de jongen die buitenechtelijk zijn
verwekt, zijn vaak sterker dan de eigen jongen en hebben meer kans om volwassen
te worden.
Wie een eerder verschenen
bijdrage wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot terecht in het archief
10/02/2013 De fiere rietgors
24/09/2010De rietgors
18/10/2009Rietvogels (rietgors, rietzanger, kleine
karekiet, blauwborst)
Het prachtig gekleurd
klein vogeltje met zwarte kop en staart, roodoranje onderdelen, brede witte
halsband en donkere dekveren staat erom bekend fel het nest te verdedigen. Kom
je naar zijn zin te dichtbij, dan kan je flink wat getetter naar je hoofd
krijgen.
De roodborsttapuit is een
trekvogel die onze streken verlaat eind september, begin oktober om laat in
februari of maart terug te keren uit Zuidwest-Europa of Noord-Afrika. Het
gebeurt wel eens dat er eentje overwintert maar dit is toch zeldzaam.
De ideale habitat van dit
frêle vogeltje is een wei met een brede sloot waarin weinig water staat en die vol
ligt met een dik tapijt van eendenkroos. De slootkanten zijn niet gemaaid en
het gras en alle andere kruidenvegetatie tiert er welig.
Het verspreidingsgebied
van deze elegante vogel strekt zich uit van Europa, Azië tot Afrika en is
daarmee erg groot. Door deze grote verspreiding ziet men veel geografische
ondersoorten ontstaan. Minieme kleurverschillen geven aan waar de vogels hun
oorsprong hebben.
Men komt de
roodborsttapuit ook veel tegen op open heidevlakten met hier en daar een
vliegden of eenzame struik, waar hij op het hoogste takje zijn uitkijkpost
heeft.
Toch verkiest hij lage
boompjes en (braam)struiken. Vaak treft men hem aan op prikkeldraad of de
afrasteringpaaltjes die de randen van de weilanden afbakenen. Als hij onraad
bespeurt, vliegt hij op een 10-tal meters verder weer op de draad post te
vatten. Vanaf de fiets of te voet laat de vogel zich niet bespieden. Hij blijft
permanent heel erg waakzaam. De beste en eenvoudigste manier om zijn
natuurlijke gedrag goed te kunnen bestuderen, is vanuit een stilstaande auto.
Hierin ziet de roodborsttapuit na een tijdje geen gevaar meer en hervat hij
zijn gewone doen. Hij zit dan trots rechtop met de ranke pootjes die de dunne
draad omklemmen.
Het nest is uitermate
moeilijk te vinden. In een slootrand, vaak onder afhangende grashalmen, bouwt
hij zijn halfronde koepelvormig open nest. De roodborsttapuit kan erg
productief zijn;
2 legsels van ieder 4 tot
6 eieren zijn zeker geen uitzondering. Of de vogel zich nog aan een 3de
broedsel waagt, hangt sterk af van de weersomstandigheden. Gezien er de laatste
jaren een verhoging is van de gemiddelde temperatuur, stelt men wel vaker vast
dat er 3 succesvolle legsels zijn. Het nest wordt alleen door het vrouwtje
gebouwd, maar zodra de jongen zijn uitgekomen, na een broedperiode van 13 tot
14 dagen, helpt het mannetje mee met het grootbrengen van zijn kroost.
De afdeling Natuurpunt
Noord-Limburg, meer bepaald vogelkenner M. Emmers, bestudeerde de broedparen in
Lommel gedurende 14 jaar en kwam tot een aantal aanbevelingen voor het behoud
van de broedparen.
We moeten vooral het
agrarisch gebied de Maai goed beheren en samen met de eigenaars en bevoegde
instanties er voor zorgen dat er geen houtwallen en struweel meer verdwijnen en
dat de zandwegen met sloten en ruigtes behouden blijven. De goede samenwerking met
de herder, bevoegde instanties en Natuurpunt moet worden volgehouden daar het
begrazen van de heidegebieden door schapen een gunstige invloed heeft op het
insectenbestand.
In de Vloeiweide
eigendom van Natuurpunt hielpen de aanplanting van een dijk met struiken en
de weilanden die enkele jaren niet meer werden gehooid of begraasd, broedpaartjes
aan te trekken.
Wie een eerder verschenen
artikel wenst te raadplegen kan het via de zoekrobot in het archief opsnorren:
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.