EEN GOED BOEK GELEZEN
PIETPRAAT OVER POSTUURKANARIES
Door Jan Kuiper
Wat moet men anders doen in de winter het is vroeg donker en er is niets op TV, dan maar een boek lezen. Om eerlijk te zijn is het al de tweede keer dat ik dit boek lees, en het was nog boeiender dan de eerste keer. Door de drie jaar dat ik nu postuurvogels kweek kan ik beter de praktijk toetsen aan het boek, en het boek verteld me soms hoe ik nu verder moet. Voor mezelf maakte ik een samenvatting in begrijpbare vorm, met woorden of voorbeelden die de behandelde materie voor mij toegankelijk maakte, Ik plaats deze samenvatting op men blog zodat iedereen die het wil ze kan lezen en er misschien ook iets aan heeft, wie er meer wil van weten moet het boek ook maar eens lezen.
Het boek bevat een aantal hoofdstukken waarvan sommige voor mij zeer leerrijk waren en anderen wat minder, ik overloop ze in volgorde zoals ze in het boek voorkomen.
SLEUTEL: In dit boek probeert J. Kuiper een aantal sleutels aan te reiken over de erfelijkheid bij postuurkanaries. Hij benadert sommige punten met een tegengestelde opvatting, tegengesteld aan de heersende opvatting. Zonder volledig te kunnen zijn geeft hij een goed beeld weer over de stand van inzicht bij de postuurkanaries.
DE PROBLEMATIEK : Hij benaderd de postuurkanaries noodgedwongen als een groep, terwijl elk ras apart eigenlijk een boek waard is. Hij kaart ook aan dat men moet stoppen met vermengen van rassen, anders zien we binnenkort enkel nog tussenvormen, varianten of mengvormen op de shows. Hij stelt zelfs de al lang aanvaarde rassen ter discussie maar met recht en reden vind ik. Hij haalt een vb. aan van de Gibber Italicus welke oorspronkelijk niets anders is dan een ultra intensieve Zuid-Hollander, maar wat met een vogel die niet intensief genoeg is voor een Gibber en te intensief voor een Z-Hollandse frisé tot welk ras behoord deze dan. Of wat te denken van de Parijse frisé en de Agie, hier vind men in één nest zowel de ene als de andere terug. Men geeft het jong dan maar de naam van het ras waar hij het korst tegen aanleunt, ook als jonge vogel kan het een Parijs zijn en als oude vogel een Agie als het kind maar een naam heeft. De Duitse kuif gaat nog een stap verder hier kweekt men uit één en het zelfde koppel zowel kleur als postuur kanaries.
FEITEN: In dit hoofdstuk gaat het over de verschillen tussen kleur-zang en postuurkanaries. Ze behoren allemaal tot de afstammelingen van de wilde kanarie, maar in wezen hebben ze niets met elkaar te maken en gedragen zich ook zo.
CRITERIA: hier somt hij de voorwaarden op om over een postuurkanarie te kunnen spreken zijnde formaatbevederinglichaamsbouw. Pas wanneer een vogel op twee punten afwijkt behoord hij tot de postuurkanaries.
INVERTARIEZATIE: In dit hoofdstuk somt hij al de punten op welke afwijken van de wilde vorm bij onze postuurvogels.
INTERMEDIAIR: ( een erg belangrijk hoofdstuk) bij het begrip intermediair denken we aan tussenliggend of het midden houdend. Hier stelt J. Kuiper dat er geen intermediaire vererving bestaat bij de postuurkanaries zeker niet als we bij dit begrip denken zoals hierboven beschreven. Intermediair is voor ons postuurkanarie kwekers van zeer grote waarde bij het verbeteren van ons bestand. Als we correctie kweek gaan toepassen wat we bijna altijd doen, verwachten we een intermediair vogel om een fout bij te sturen. We gaan een vogel met een te zware kop kruisen aan een vogel met een te lichte kop, en hopen dan op een tussenliggende uitkomst bij de nakomelingen. Zo zullen we elke fout proberen te corrigeren met onze kweek om tot de ideale vogel te komen. In het boek geeft J Kuipers een voorbeeld over waarom intermediair niet is zoals de meeste denken dat het is. Hij haalt een theoretische kruising aan van zwart x wit, zijn de jongen allemaal zwart dan is zwart dominant over wit of wit is recessief ten opzichte van zwart. Zijn ze allemaal wit dan is het juist andersom. Zijn de jongen allemaal grijs dan spreekt men van een intermediaire kleur. Niets daarvan zegt J. Kuipers het zegt niets over de vererving karakteristieken van zwart en wit, men kan hieruit enkel afleiden dat zwart en wit even sterk zijn in de vererving van karakteristieken.
Nu kan men denken dit is een ver van men bed show, niets is minder waar. Een vb. uit de praktijk hoe deze regel mij verder hielp bij de selectie van men kweekvogels. Om men bevedering te verbeteren schafte ik mij vorig jaar een groen-bonte man aan met een zeer goede bevedering. Deze vogel bezat wel wat weinig volume en een wat platte borst, ik plaatste hem tegen een zeer zware pop. In de drie nakomelingen was de bevedering verbeterd maar de platte borst kwam wel drie keer mee. Door de regel beschreven door J Kuipers hier op toe te passen wist ik dat de factor bevedering van man en pop even sterk was, ze was beter als die van de pop maar niet zo goed als van de man. De factor platte borst van de man was dominant ten opzichte van de volle borst van de pop. Aangezien dominerende slechte eigenschappen niet gewenst zijn bij de verbetering van een hokbestand ruimde ik dan ook alles op, de man en zijn drie nakomelingen werden weggedaan.
Nog een mooi vb. uit het boek over hoe we intermediair moeten in schatten, het gaat hier over de vetstofkleur oranjerood dit is een intermediair product van het geel van de kanarie en het rood van de kapoetsensijs, uit deze mengkleur kan men niet terug naar het geel van de kanarie nog naar het rood van de kapoetsensijs. Als men Yorkshire x Gloster koppelt komen uit deze jongen nooit nog Yorkshire of Glosters voort, enkel nog de mengvorm. Waarom is een York groot en een Gloster klein? En waarom geeft vermenging van deze twee geen groot of klein meer? Groot of klein heeft te maken met de aanmaak door de hypofyse van groeihormoon en de gevoeligheid van de receptoren welke zich op de groeischijven bevinden. Als de norm voor groeihormoon voor de gewone grote 100 is (fictief getal) dan is het aantal groeihormoon voor klein (Gloster ) 80 en voor groot (York) 120. Dus Gloster x York geeft 80 + 120 : 2 = 100 dus het nageslacht heeft voor groei 100 zijnde gewone grote, vandaar dat uit het nageslacht nooit nog groot of klein kan komen.
De vergrote of verkleinde groei kan algemeen zijn bv. bij de Border, York, Gloster, enz. Of de verstoorde groei kan plaatselijk zijn vb. bij de Bult, Schot, of Zuid-Hollander, hier vind de vergrotende groei plaats in bepaalde zones vooral de hals en ruggenwervels. Ook kan de groei selectief zijn zoals bij de Hoso welke langs de ene kant voor algemene groei dwerggroei heeft en voor de zone hals en ruggenwervels vergrotende groei, vandaar de half ronde houding. Zeg daarom nooit dat een Hoso een kleine Scotch is, een Scotch heeft voor algemene groei en voor verstoorde groei in de nek en rugwervels tweemaal vergrote groei. Een Hoso heeft voor algemene groei de factor dwerg groei en voor plaatselijk verstoorde groei in de nek en rugwervels de factor vergrote groei uit deze tegenstelling blijkt wat voor een uitzonderlijk vogeltje hij wel is
CONTOEREN VAN DE ERFELIJKHEID: ( een wat moeilijke maar zeer belangrijk hoofdstuk) de genetica is niets meer dan het leven gevat in woorden en symbolen. Een cel is samengesteld uit chromosomen + cytoplasma + essentiële onderdelen. Dit zijn wel wat moeilijke begrippen voor mij, dus vervang ik ze door iets wat ik beter begrijp. De chromosomen vervangen we door een stukje oude 8 mm film, een stukje voor de vader en een stukje voor de moeder. Enkel de beelden welke op dit stukje film staan worden doorgegeven bij een celdeling, geen coma nog punt meer of minder. De uitkomst van deze celdeling of vererving is voorspelbaar, dit noemt men chromosom gebonden vererving. Deze chromosom gebonden vererving gedraagt zich volgens de wetten van Mendel het zijn mendelende eigenschappen, enkel maar onthouden dat ze voorspelbaar zijn.
Het cytoplasma en de plasmagenen welke zich in een cel bevinden vervangen we door jam. Nu smeer ik een boterham met pruimen jam dit stelt het cytoplasma van de man voor, daarna een boterham met aardbeien jam dit stelt het cytoplasma van de pop voor. Vervolgens plak ik ze tegen elkaar, deze stelt de jongen voor welke ik uit dit koppel kweek. Hoeveel jam er nu van elk tussen men boterham zit is niet bepaald er ontstaat nu ook een nieuwe soort van jam namelijk pruimen-aardbeien jam, ook van elke nieuwe boterham die ik zo bereid zal de verhouding tussen de twee confituren verschillen. Deze vererving noemt men een niet chromosom gebonden vererving, dit zijn niet mendelende eigenschappen ze zijn niet voorspelbaar. Een mooi vb. van deze verervingsvorm bij de kanaries is bontheid, probeer maar eens de uitkomst van een koppel bonte kanaries in hun nakomelingen te voorspellen. De jongen kunnen zowel geel als groen zijn, en ook de vlekken bont zijn voor elk jong anders verdeeld dus onvoorspelbaar. Zijn al de factoren welke men onder niet chromosom gebonden vererving rangschikt dan niet te voorspellen? Niet echt maar wanneer ik voor de man jam van witte pruimen smeer en voor de pop van blauwe pruimen ben ik zeker dat het pruimen jam zal zijn welke ze doorgeven. Met andere woorden als ik sterke en kort bij elkaar liggende bloedlijnen onderling koppel zal de uitkomst bijna voorspelbaar zijn maar zeker is men nooit. De essentiële onderdelen welke in een cel voorkomen zijn niet meer of minder dan de moersleutels en de griptangen welke er nodig zijn bij het in elkaar knutselen van de celdeling. Zo dit is alles wat er gebeurd binnen in de cel als deze zich gaat delen, dus twee boterhammen met jam tussen en twee stukjes 8 mm film rond simpel nietwaar!! Wat ook nog belangrijk is naast de celdeling en het erfelijk materiaal dat de jongen meekrijgen van moeder en vader en voor een stuk mede bepaald hoe de vogel er uiteindelijk zal uitzien, zijn de milieufactoren - voeding leefomstandigheden en klimaat. Het lijkt me nogal logisch dat een slechte voeding en een te kort aan de nodige vitaminen en mineralen een schraal en ziekelijk vogeltje oplevert wat nooit zal uitgroeien tot een gezonde prachtige vogel. Zo zal een jonge vogel welke kan uitvliegen in een ruime vlucht, forsiger en met meer spierweefsel uitgroeien en minder aan vervetting lijden, dan een vogel welke in een overbevolkte kweekbak met nog 20 andere, enkel wat kan huppelen van de ene zitstok naar de andere.
WELKE ZIJN NU DIE MENDELENDE EIGENSCHAPPEN (voorspelbaar)
Pigment vetstofkleur-- bevederingslente-- kuif-- krul veer
EN DAN DE NIET MENDELENDE EIGENSCHAPPEN (niet voorspelbaar)
Formaat en lichaamsbouw, bontheid
Alle eigenschappen worden later in een apart hoofdstuk toegelicht.
TRENDMATIGE ONTWIKKELING: Hier bespreekt Jan Kuiper over de trendsetting bij de postuurkanaries. Hij wijst er op dat de standaard normen als leidraad dient om de vogels te beoordelen door de keurmeester en de kweker liefhebber. Nationale en internationale normen zijn niet altijd dezelfde blijkbaar? Ook worden onder druk van sommige topkweekers door trendsetting de normen aangepast door een land en dan internationaal doorgedrukt. Dit gebeurt vooral onder druk van geldgewin. Of waarom dacht u dat de border en Fife plots op hoge poten moesten staan en de yorkshire een oud en nieuw model heeft, waarom is de Gloster nu een stuk groter dan 20 jaar geleden. Wel al deze veranderingen vallen onder de noemer trendsetting.
WETENSWAARDIGHEDEN OVER DE FOK: hier somt de schrijver wat algemeenheden op aangaande de fok. Het gaat bv. over de grote van de kweekbakken en nesten voor de grotere rassen, of over de grote en kleur van de eieren enz.
VUISTREGEL VOOR HET SAMENSTELLEN VAN FOKPAREN:
De schrijver geeft drie mogelijkheden om een fokpaar samen te stellen zijnde, goede x goed, goede x matig en matige x matig.
Waarom geeft goed x goed niet altijd super, bij een bevruchting vindt er een vermenging van erfelijk materiaal van de man en van de pop plaats. Hierbij worden de chromosomen van man en pop half om half gemengd (denk aan de 8 mm film), men zou denken de uitkomst is voorspelbaar en gaat goede jongen opleveren. Bij dit denken gaat men voorbij aan het cytoplasma met hierin de plasmagenen deze worden ook gemengd maar willekeurig (denk aan de boterham met jam) en er ontstaat een nieuw soort cytoplasma met plasmagenen deze maken of de jongen goed of slecht zullen zijn. Bij twee goede vogels is de kans groter maar even onvoorspelbaar. Dit komt om dat de plasmagenen de werking van de chromosomen stuurt. Met andere woorden het onvoorspelbare beïnvloed het voorspelbare, dus wat op de 8mm film staat is een exacte kopie en te voorspellen, maar afhankelijk van met welke kleur van licht men de projector laat lopen krijgt men een andere film te zien. Stuurt men dit licht eerst door de pruimen jam dan krijgt men een blauwe film te zien, gaat hij eerst door de aardbeien jam dan krijgt men een rode film te zien. Laat nu juist de lichaamsbouw het formaat en de bontvorming door dit plasmageen bepaald worden, de twee eerste zijn zeer belangrijke zaken bij het kweken van postuurvogels, bontvorming is minder van belang. Dus als een gevormd koppel niet het gewenste resultaat geeft in zijn nageslacht wil dit zeggen dat het nieuwe cytoplasma en de beïnvloeding van de chromosomen werking niet toelaat dat er goede vogels uit voort komen. Best is van dit koppel niet meer samen te brengen, wat natuurlijk niet wil zeggen dat er bij uitzondering geen goede vogel kan uitkomen aangezien het cytoplasma onvoorspelbaar is. Ook uit twee bonte vogels kan men een volledig gele vogel kweken maar overwegend zal men meer bont kweken dan geel.
CUMULATIE OF OVERBOUW
Een vb. van cumulatie, twee lang bevederde vogels worden gekoppeld in hun nageslacht geeft dit +- 60% jongen welke een langere bevedering hebben dan de langste bevedering van de ouders. Bij kort bevederde gaat het de andere kant op, dus +-60% heeft een kortere bevedering dan de kortste bevedering van de ouders. Dit wil zeggen dat als beide ouders een zelfde erfelijke codering meegeven deze wordt versterkt. Volgende kenmerken zijn gevoelig voor cumulatie: kop grote afplatten schedel - kromming der wervelkolom lengte bevedering krulling der bevedering formaat - pootlengte. Hoe kan dit verschijnsel onze koppeling van goed x goed beïnvloeden een vb. Voor een ras is de norm voor kop grote 25mm, men koppelt twee maal een vogel met perfecte kop grote van 25mm aan elkaar, en de jongen blijken koppen te bezitten van 28mm?? Juist ja cumulatie gooit hier roet in het eten. Deze factor kan wanneer hij op de juiste manier in praktijk wordt gebracht een groot voordeel zijn voor het verbeteren van onze stam, maar kan evenzeer door onwetendheid onze stam de verkeerde weg opsturen. Bij het samenstellen van onze kweekkoppels gaan we bijna altijd een correctie koppeling uitvoeren zoals kort x lang, dik x dun, groot x klein, wat de jongen zal laten opschuiven naar tussen beiden in. Met de hierboven beschreven factor van cumulatie in gedachte ga ik ook de koppeling kort x kort voor bevedering eens toepassen, of lange hals x lange hals, er van uitgaande dat 1+1 niet 2 is maar door cumulatie 2,5 dus beter dan wat er was.
HET FORMAAT
In dit hoofdstuk behandeld hij alles wat met de grote en het postuur van onze vogels te maken heeft. Ook geeft hij tips over hoe het te beoordelen en via enkele tekeningen van vogels of kubussen laat hij de lezer ondervinden hoe de wijze van beoordelen soms verrassende wendingen laat zien. Hij leert u bij wijze van spreken de juiste manier aan om naar formaat en grote te kijken. Na het lezen en ondervinden van dit hoofdstuk stelde ik mij grote vragen bij het op stand keuren van vogels bij sommige organisaties.
Wordt vervolgd.
 foto onder: De schetsen in het boek geven de verklaring waaron houdingrassen zoals de Belgische Bult hun gebogen houding aannemen
 foto onder: Met deze kubussen laat hij de lezer ondervinden hoe belangrijk het is dat men op de juiste manier naar een vogel kijkt
 foto onder: Met deze drie schetsen laat hij de lezer ondervinden hoe de vorm van iets onze waarneming van het formaat kan bëinvloeden doe de test maar eens en rangschik de drie afgebeelde vogels afgaande op uw eerste indruk van groot naar klein??

|