Nostalgische gedachten over het wielrennen van vroeger
Zomaar enkele bepeinzingen.
19-06-2011
De Giro
Beste lezer, ondertussen is de Giro van 2011 alweer een
tijdje voorbij en kijken we allen weer reikhalzend uit naar de Tour 2011.
Ik heb mij geërgerd tijdens de Giro en ik ben vrij zeker dat
ik mij ook zal ergeren tijdens de Tour. Alhoewel dit laatste toch iets minder
zeker is want mijn teerbeminde vrouw heeft opnieuw onze vakantie geboekt op het
moment dat in de Tour de beslissende
bergritten zullen doorgaan. Ik vrees dat ik in het verre Griekenland niet veel
van de Tour zal zien.
Waar heb ik mij dan wel aan geërgerd zal u zich afvragen.
Wel, ik erger mij aan de verklede apen die langs de boorden van de weg staan
tijdens de bergritten. Ja ik noem ze apen. Die zogenaamde supporter,s die
verkleed of half- tot bijna compleet naakt, meelopen met de renners. Let op, ik
heb niks tegen naakt. Een mooie naakte vrouw kan ik best waarderen. Maar indien
ze zou meelopen met een Contador, een Andy Schleck of Jurgen Van Den Broeck in volle
beklimming, dan zou ik haar toch ook vervloeken.
Die supporters in carnavalsoutfit zijn toch onnozel.
Denken zij nu echt dat zij een meerwaarde zijn voor het wielrennen of dat zij
zelfs een steun zijn voor hun favoriete renner? Ik kan mij voorstellen dat zo
een renner, die op het maximum zit, en weet dat hij nog 5 km moet klimmen niet
gediend is met zo een pipo die naast hem komt lopen. Een ferme oplawaai zou hij
willen geven, maar dat mag natuurlijk niet, dat zou hem straftijd opleveren of
uitsluiting.
Eigenlijk zouden die mannen, het zijn meestal mannen, die
toch zo graag op TV willen komen, compleet belachelijk moeten gemaakt worden
door de commentatoren. Dus Michel, Renaat, Karl en Carl, maak die mannen
belachelijk. Kies er zelfs de lul van de dag uit. Dan kan hij op TV komen met
deze eretitel. Of toch liever niet want er zullen altijd onnozelaars zijn die
trots zijn op de titel lul van de week en er alles zouden voor doen om die te
verkrijgen, zo lullig zijn die wel.
Maar goed, die ergernis moest er even uit maar ze leidde me
af van het onderwerp dat ik graag had aangehaald. Als men spreekt over de Giro,
dan spreekt men ook over de Belgische Giro-winaars. Tot nu toe zijn dat er
altijd nog maar drie. Grootmeester Eddy Merckx won er vijf en werd er één ontstolen, Michel
Pollentier won er één en Johan De Muynck won er één en werd er ook één
ontstolen. Zeven overwinningen dus. En als kaderstukje wordt dan altijd het
verhaal verteld van de Giro 1976 waarin Johan De Muynck in de steek gelaten
werd door Roger De Vlaeminck en Ronald De Witte.
Ik wil het hier niet hebben over de Giro van 1976 en de Brooklyn
broedermoord. Ik wil het hier hebben over het feit dat 49 jaar geleden wij,
Belgen, de Giro al hadden moeten winnen en dat toen ook de ploegmaats hun
toenmalige leider in de steek lieten. Maar zij hadden wel verzachtende
omstandigheden die konden ingeroepen worden. Ik wil aantonen dat toen de onkunde en de
betweterij van een zogenaamd gerenommeerd ploegleider hoofdzakelijk de
oorzaak was dat wij, Belgen, de Giro niet wonnen. Het gaat om de Giro van 1962 en hier volgt het
verhaal.
Op 19 mei 1962 startte de Giro in Milaan met 130 renners aan
de start. Dertien ploegen van tien renners met als voornaamste deelnemers : Arnaldo
Pambianco, Ercole Baldini en Gastone Nencini bij Moschettieri het vroegere
Ignis, Vito Taccone bij Atala, Angelo Conterno, Nino Defilippis en Franco
Balmamion bij Carpano, José Perez-Frances bij Ferrys, Charly Gaul bij Gazzola, Pierino
Baffi bij Ghigi, Imerio Massignan bij Legnano, Henri Anglade bij
Libéria-Grammont, Guido De Rosso bij Molteni, Vittorio Adorni en Guido Carlesi
bij Philco, Aldo Moser bij San Pellegrino, geen specifieke kopman bij Torpado
en de Belgische ploeg Faema-flandria met Rik Van Looy.
Dertien Belgen aan de start met bij Libéria Tuur Decabooter,
Léon Gevaert en Staf Van Vaerenbergh, bij Philco Miel Daems en Jos Hoevenaers
en bij de Faema-flandria ploeg naast Rik Van Looy, Mantie Desmet, Marcel
Ongenae, Jef Planckaert, Willy Schroeders, Edgard Sorgeloos, Martin Van Geneugden
en John Van Tongerloo. Daarnaast in deze ploeg nog de Nederlanders Piet van Est
en Huub Zilverberg.
De eerste rit op 19 mei ging van Milano naar Tabiano Bagni
over 185 km. Het regende de hele dag maar dat ontnam 23 renners de moed niet om
in de aanval te gaan. Het werd uiteindelijk een spurt die gewonnen werd door
Dino Liviero voor Miel Daems en Edgard Sorgeloos. Het was slechts een
opwarmertje maar het toonde wel de sterkte van de Faema-flandria-ploeg met
Sorgeloos (3°), van Est (5°), Schroeders (7°) en Planckaert (17°). De Rode
Garde was dus zeker in vorm.
De tweede rit ging van Salso Maggiore naar Sestri-Levante
over 158 km. Het leverde opnieuw een Italiaanse overwinning op met Graziano
Battistini voor Faema-flandriaman Marcel
Ongenae die strandde op 4. In dezelfde kopgroep van tien ook Jos Hoevenaers
(3°), Armand Desmet (5°) en Staf Van Vaerenbergh (9°). Opnieuw een bewijs dat
de Rode Garde greep had op de wedstrijd.
In het algemeen klassement nam Graziano Barttistini de roze
trui over van Liviero. De eerste Belg was Jef Planckaert op de elfde plaats. Verder
al in de toptien Suaerez, Moser, Baldini, Perez-Frances en Massignan. Rik Van
Looy stond al op 315.
In de derde etappe van Sestri-Levante naar Panicogliara over
225 km was Spanje aan het feest.Er
moest een eerste colletje beklommen worden, de Foce Carpinelli en daar kwam José
Perez-Frances als eerste boven. Aan de
eindstreep was het zijn landgenoot Angelo Soler die het haalde met 33
voorsprong op alweer een Faema-flandria-man, Huub Zilverberg, en Vito Taccone.
Armand Desmet werd in dezelfde tijd, als laatste van het groepje, vijfde. Jos Hoevenaers die in de laatste klim virtueel
leider was, stuikte volledig in elkaar en verloor op die manier de leiderstrui
waar hij de hand naar uitstrekte. Antonio Suarez, ook Spanjaard, werd de derde
rozetruidrager in drie dagen tijd. Eerste Belg in het klassement werd Armand
Desmet met een zevende plaats op 133. Rik Van Looy viel halfweg de wedstrijd
en bezeerde zich aan de knie. Maar volgens de pers leek hij zich in deze Giro
wel te amuseren. Toen ook al veroorzaakten fanatieke supporters een val na de aankomst.
De vierde etappe ging van Montecatini naar Perugia en werd
gewonnen door Antonio Bailetti voor Zancanaro en Balmamion. In het algemeen
klassement veranderde er niet veel. Antonio Bailetti had de bolwassing de avond
ervoor van sportdirecteur Giacotto goed begrepen. Die laatste was zo boos over
de passiviteit van zijn renners dat hij wenste dat hij de Belgen in zijn ploeg
had genomen in plaats van zijn Italianen.
Tijdens de vijfde etappe van Perugia naar Rieti over de
Terminillo en 258 km lang was er een zelfde beeld. Een 200 km lange ontsnapping
van de Fransman Joseph Carrara die tot een goed einde gebracht werd. Piet van
Est strandde op 144. Armand Desmet werd in dezelfde tijd vijfde, de herstelde
Jos Hoevenaers zevende en Huub Zilverberg tiende. Maar in de achtergrond
gebeurde er voor de Belgen wel een klein drama. Rik Van Looy moest een eerste
keer lossen tijdens de beklimming van de Terminillo. Hij kon terugkeren maar
moest even verder opnieuw lossen en bereikte met 500 meter achterstand de top.
Een terugkeer gedurende de volgende 50 voornamelijk dalende kilometers naar
Rieti was dan ook niet onmogelijk. Met de hulp van de ploegmaats Van Geneugden
en Ongenae en vijftien andere gelosten was de kans reëel. Maar het tegendeel
gebeurde en Rik werd steeds verder teruggeslagen zodat hij uiteindelijk op meer
dan tien minuten van de winnaar eindigde. Voor het eindklassement mocht Rik
zijn ambities opdoeken. Hij verklaarde dan ook dat hij in de Giro zou blijven
om nog een paar ritten te winnen en zijn ploegmaats Jef Planckaert en Armand
Desmet te helpen.
In de zesde rit van Rieti naar Fiuggi over 193 km was
Faema-flandria eindelijk aan het feest. De Italianen Pellegrini en Sartore
gingen er samen met Willy Schroeders van door. Zij bouwden voldoende boni op om
het uit te zingen tot aan de eindmeet waar Schroeders zijn twee medevluchters
klopte. Ondertussen waren Brugnami en Meco in de tegenaanval gegaan en deze
actie zorgde er voor dat Meco de roze leiderstrui veroverde op Suarez. Armand
Desmet bleef eerste Belg op de zevende plaats op 159.
De zevende rit zou cruciaal blijken voor het verder verloop
van de Giro.Het was een rit van 224 km met
aankomst op de Monte Vergine (1270 m) van Avellino naar Monte Vergine.
Het was een spectaculaire rit met een zeer bedrijvige Rik
Van Looy die voortdurend aanvallen plaatste. Het uiteindelijk gemiddelde van de
koers zou 42km/u worden en dat niettegenstaande wind op kop gedurende gans de
rit. Tweemaal waren Van Looy en Defilippis de aanstokers. Een eerste maal aan
km 50, een tweede maal aan km 90. Maar alles kwam weer samen. Een Van looy op
15 in het eindklassement bleek voor de meeste favorieten nog altijd een gevaar
in te houden.
Op 50 km van de meet probeerde Rik II nogmaals maar ook nu hield
de ontsnapping geen stand. Toen sprong Henri Anglade weg. Hij werd gevolgd door
Sartore die blijkbaar de inspanningen van de dag ervoor verteerd had en Armand
Desmet. Op 25 km van de streep had het drietal al 3 minuten voorsprong.In de groep werd de vlucht van Armand Desmet,
op dat ogenblik virtueel leider, voorbeeldig beschermd door de ploegmaats. Vijf
kilometer verder was de voorsprong al opgelopen tot 435. Op 15 km, de
beklimming was al begonnen, hadden ze 6 op het peloton.Op 3 km van de top wou Armand Desmet Henri Anglade
eens testen. Anglade moest in eerste instantie lossen maar kon op wilskracht
terug aansluiten. Sartore was ondertussen al lang overboord. Mantie wist genoeg
en op 2 km van de top demarreerde hij opnieuw. Armand Desmet won afgetekend
voor Henri Anglade (43) en Giuseppe Sartore (106). Het peloton eindigde op
bijna 5 minuten. Jef Planckaert, Piet van Est en Huub Zilverberg plaatsten zich
nog in de toptien. In het algemeen klassement had Armand Desmet 105
voorsprong op Henri Anglade en 231 op Meco. Rik Van Looy verklaarde dat hij en
de ploeg alles in het werk gingen stellen om de roze trui op de schouders van
Armand Desmet te houden. België leek op weg naar een eerste Giro winst.
De volgende dag was er een korte rit van 110 km van Avellino
naar Foggia. Iedereen voorspelde een massaspurt en een eerste zege van Rik Van
Looy. Maar dat was buiten de ex-kampioen van Italië bij de amateurs, Sante
Ranucci, gerekend. Op 40 km van het einde sprong hij weg en kreeg Huub
Zilverberg in het wiel. Die keek eens om, zag dat Van Looy teken deed verder te
gaan en liet zich meedrijvenin het wiel
van Ranucci. Na een tijdje keerden de rollen om. Zilverberg reed aan kop en
Ranucci nam niet meer over. De gekende truc van krampen en niet meespurten werd
gebruikt maar Zilverberg, nog eens verwittigd door Lomme Driessens, liet zich
niet vangen. Met de meet in zicht sprong Ranucci van achter de rug van
Zilverberg weg. Die was niet van gisteren en sprong direct achter Ranucci aan.
Er op en er over was het gevolg en Huub Zilverberg behaalde de derde zege van
de Faema-flandria-ploeg.
De dag erop van Foggia naar Chieti over 205 km eenzelfde
scenario. Na wat vroege pogingen ging het peloton in gestrekte draf naar de meet,
een massaspurt in het achterhoofd. Op 40 km van het einde begonnen de eerste
ontsnappingspogingen. Er kwamen 25 man voorop met daaronder de meeste
favorieten met één grote uitzondering nl. Henri Anglade. De
Faema-flandria-troepen waren met vijf vertegenwoordigd nl. Armand Desmet, Rik Van
Looy, Jef Planckaert, Piet van Est en Huub Zilverberg. De voorsprong groeide uit tot een kleine
minuut en op de laatste helling van de dag sprong Vito Taccone weg, gevolgd
door José Perez-Frances, Graziano Battistini en Armand Desmet. Rik Van Looy moest
een dilemma oplossen. Ofwel de vlucht van Armand Desmet beschermen of alsnog blijven
rijden om de overwinning te behalen. Rik koos voor het laatste. Het viertal
werd dus ingelopen en het kwam tot een spurt met 25 gewonnen door Rik Van Looy
voor José Perez-Frances en Graziano Battistini. Armand Desmet bleef natuurlijk
leider maar bouwde zijn voorsprong op Anglade uit tot 129.
De tiende rit ging van Chieti naar Fano over 218 km en was
voor het grootste deel slaapverwekkend. Op een bepaald ogenblik had het peloton
een half uur achterstand op het tijdschema. Pas na 100 km was er eindelijk een
serieuze ontsnapping die dan ook tot het einde zou dragen. Het was de Spanjaard
Gilbert Salvador die de aanstoker was. Hij werd gevolgd door Piet van Est,
Willy Schroeders, Bruno Dino, Franco Balmamion,
Alberto Marzaioli, Giuseppe Tonucci en Accorsi. Ondanks enkele pogingen vanuit
het peloton werd dit achttal niet meer gegrepen. Giuseppe Tonucci haalde het
voor Dino Bruni en Alberto Marzaioli. De man die de beste zaak deed in het
klassement was Piet van Est die van de negende naar de vierde plaats sprong.
Armand Desmet bleef natuurlijk leider.
De elfde rit, de renners waren dus al over halfweg, leidde
over 170 km van Fano naar Castrocare Terme. Ondanks het feit dat het aanvallen
regende kan de etappe vrij kort samengevat worden. Nadat een aanvalspoging van
Henri Anglade gecounterd werd, kon Rik Van Looy met zes andere renners, Jos
Hoevenaers, Alfredo Sabbadin, Diego Ronchini, Huub Zilverberg, Vittorio Adorni
en Guido Neri ontsnappen.
Achter hen werden verschillende pogingen ondernomen om de
koplopers te vervoegen maar geen enkele lukte. Rik van Looy won de spurt voor Jos
Hoevenaers en Alfredo Sabbadin. Meteen de vijfde ritzege van Faema-flandria.
Meco verloor veel tijd en tuimelde uit de toptien. Piet van Est kwam daardoor
op de derde plaats te staan en Huub Zilverberg op de zesde.
Armand Desmet gaf toe dat hij een mindere dag had. Ook het
feit dat er constant aanvalspogingen waren die hij moest opvangen baarde hem
zorgen. Temeer omdat er met Van Looy en Zilverberg toch twee sterke mannen uit
zijn ploeg afwezig waren. Zat hier al het eerste kiemetje van een verloren
verstandhouding. Men kan zich inderdaad de vraag stellen of in de twee ritten
die Rik II won hij wel de ideale ploegmaat speelde. In de zondagsrit was Armand
Desmet met drie andere renners weg en
lag Anglade op achterstand. Toch reed Rik met het groepje waaruit Mantie
ontsnapt was weer naar de vluchters toe. En in deze rit zorgde hij er ook voor
dat Mantie onnodig krachten moest verspelen. Stak het feit dat Mantie in het mooie roze
stond te blinken Rik de ogen uit? Zou hij een deel van de pot van de criteriumcontracten
moeten delen met een Giro-winnaar? Was Lomme Driessens zijn kopman aan het
opstoken?
De geschiedenis van de twaalfde rit van Forli naar Lignano Sabbiadoro
over 298 km kan zich beperken tot de laatste 300 m. Zeven renners reden met 8
minuten voorsprong naar de eindstreep. Willy Schroederszette de spurt in van op 300 m. Bruno Mealli
probeerde op 100 m links voorbij te gaan. Schroeders week even af van zijn
lijn, Mealli trok hem aan de trui en passeerde als eerste de eindstreep.
Protest van Willy Schroeders haalde niks uit. In tegendeel hij kreeg nog een
boete van 10.000 lire wegens het afwijken van zijn lijn, Mealli kreeg 20.000
lire boete voor het loslaten van zijn stuur tijdens de spurt maar de uitslag
bleef ongewijzigd net zoals het algemeen klassement.
De dertiende etappe ging van Lignano Sabbiadoro naar Belluno
over 173 km met twee beklimmingen. De Bosco del Cansoglio (1120 m) en de Nevegal
(1030 m) waar ook de eindstreep getrokken was.
Het werd een spannende rit die uiteindelijk voor Armand
Desmet goed afliep. De eerste beklimming, op 56 km van het einde, vergde zeer
veel van de renners omdat het een beklimming was op wegen van gestampte aarde.
Deze col werd als eerste bedwongen door Nino Defilippis. De groep met
favorieten volgde op 140.In de vlakte
tussen de twee cols in regende het aanvallen onder andere van Henri Anglade. Maar
Armand Desmet, bijgestaan door Jef Planckaert, gaf geen krimp. Ook bij de
beklimming van de Nevegal was Nino Defilippis de onruststoker. Hij demarreerde
slag om slinger en rammelde zo het peloton uiteen. Hij werd vervoegd door een
zeer sterk rijdende Armand Desmet, Graziano Battistini, Zancetta en Angelo Soler.
Desmet moest heel de tijd aanvallen pareren en kon uiteindelijk Guido Carlesi
die bij en over de koplopers kwam niet meer tegen houden. Guido Carlesi won voor Angelino Soler en
Armand Desmet. Grootste slachtoffer was opnieuw Henri Anglade die 206 verloor
en in de algemene klassering al 335 achterstand telde.
De Faema-flandria-ploeg kreeg echter wel klappen. Martin Van
Geneugden kwam na een val na het sluiten van de tijdscontrole binnen. Huub
Zilverberg viel, na een val en lekke band, terug naar de 25° plaats. Piet van
Est viel driemaal en verloor zijn mooie derde plaats in het klassement. Hij
viel terug naar de vijfde plaats. Mantie voelde zich echter ijzerstek en nam
een optie op de eindoverwinning.
De veertiende rit zou echter alles overhoop halen. Deze koninginnenrit
ging over 160 km van Belluno naar de Passo Rolle over de Duran (1601 m),
Forcella Staulanza (1773 m), Cereda (1369 m), Rolle (1970 m) maar niet over de Valles
(2033 m) en de San Pellegrino (1918 m). Deze laatste twee cols werden niet
beklommen omwille van het slechte weer waardoor de rit met 36 km werd ingekort.
Slecht weer dat al de avond ervoor aangekondigd werd op de meeting voor de
sportdirecteurs. Wie daar echter opviel door afwezigheid was Lomme Driessens.
Die wist het toch allemaal veel beter en had geen goede raadgevingen nodig. De
complete Faema-flandria-ploeg kwam dus onvoorbereid aan de start van wat een
helse etappe zou worden.
109 renners namen de start in een rit waarbij de helse
Girorit, gewonnen door Charly Gaul, in 1956 in het niets deed verzinken. Het begon
al op de eerste col, de Duran, waar de beklimming op wegen van aangestampte
aarde door de aanhoudende regen van de laatste dagen veranderd was in de
beklimming van een stromende rivier. Op de tweede col, de
Forcelle-Staulanza-col, werd de regen vervangen door sneeuwvlokken en
stormwind. Verschillende renners moesten naast hun fiets lopen om hun ledematen
te verwarmen. Men kan zich voorstellen hoe de slecht voorbereidde
Faema-flandria-troepen zich moeten gevoeld hebben. Op vijf km van de top gaven
veel renners er de brui aan. Daarbij ook Rik Van Looy. Ze vluchtten de huizen
binnen om zich te beschermen en een warm bad te nemen. Andere renners stapten
in de volgautos.De koers zelf ging echter
verder. Er was een ontsnapping van Soler en Zanchetta, een tweetal dat later
ingehaald en voorbij gereden werd door Fallarini en Cestari. Twintig seconden
achter hen reed een pelotonnetje met Anglade, Battistini, Baldini, Schroeders,
Sorgeloos, Armand Desmet en Piet van Est. Op de Forcelle-Staulanza-col kwam Soler
bij het leidende en lijdende kopduo. De achtervolgers waren nog met 17. Soler
bereikte als eerste de top, de anderen volgden een voor een en een Charly Gaul
al op 31 minuten.
In de afdaling viel Armand Desmet en moest hij ook tweemaal
van wiel veranderen. Hij geraakte nog wel in een kopgroep van twaalf man maar
moest uiteindelijk de rol lossen. Na 100 km koers lag hij 1135 achter op de
leiders en was hij zijn roze trui kwijt.
Het verloop van de rest van de rit zal altijd wazig blijven.
Het is een feit dat de Italiaanse renners door de onsportieve supporters naar
boven geduwd werden. Henri Anglade kan er van meespreken want hij werd iedere
keer vergeten door de supporters.De
organisatoren besloten de rit in te korten omdat de sneeuwstorm bleef aanhouden
en de sneeuw op sommige plaatsen 20 cm dik lag.
Uiteindelijk won Vincenzo Meco voor Ercole Baldini en Imerio
Massignan. Graziano Battistini veroverde dank zij het vele duwwerk van de
supporters de roze trui met drie seconden voorsprong op Henri Anglade. Armand
Desmet haalde uiteindelijk als 29° de eindstreep op 1833. In de algemene
klassering viel hij terug naar de 12° plaats op 957 van Battistini.
Slechts 50 renners behaalden de eindstreep. De rest gaf op
waaronder Rik Van Looy, Edgard Sorgeloos, Marcel Ongenae, Jef Planckaert, Willy
Schroeders, Piet van Est en John Van Tongerloo. Enkel Armand Desmet en Huub
Zilverberg bleven over.
De weersomstandigheden waren natuurlijk verschrikkelijk. De
vraag dient echter gesteld te worden of, indien Rik Van Looy in het roze zou
gereden hebben, er toen ook zoveel ploegmaten zouden opgegeven hebben.
Werd Mantie Desmet in de steek gelaten? Het antwoord is
natuurlijk niet duidelijk. Maar ik, als schrijver van dit stuk, ben er van
overtuigd dat enkelen onder hen mogelijks wel hadden kunnen doorbijten. Maar het
grootste element in de nederlaag van Mantie Desmet was volgens mij Lomme
Driessens die zijn naam van lepe sportdirecteur absoluut niet waarmaakte. Had hij
geweten wat het weer zou zijn in die rit, hij had zich kunnen voorbereiden.
Aangepaste kledij, warme dranken, hier en daar op de hellingen een pion die de
renners hielp en even duwde. Op de top verse en warme kledij enz Maar Lomme
zal zoals gewoonlijk wel weer zijn kopman bemoederd hebben en geen oog gehad
hebben in zijn rozetruidrager die uiteindelijk in zijn ogen maar een knecht
was.
Hoe liep de Giro verder af? In elk geval kon Driessens zich
goed herstellen en is hij in de slag gegaan met de Carpanos van Balmamion.
Het zorgde er voor dat de twee overblijvers Desmet en Zilverberg uiteindelijk
niet met lege handen naar huis gingen.
Over de rest van de Giro wil ik kort zijn. De Belgen
speelden geen grote rol meer gezien er maar één meer in koers was namelijk de
onverzettelijke Armand Desmet.
De vijftiende rit , van Moena naar Aprica over 215 km en de
col Palade (1512 m) en Tonello (1883 m), werd gewonnen door Vittorio Adorni
voor Vito Taccone en Huub Ziverberg. Armand Desmet, goed hersteld, werd achtste.
De zestiende rit, van Aprica naar de top van de Pian dei
Resinelli (1276 m) over 123 km, werd gewonnen door Angelino Soler. Armand
Desmet die dacht te spurten voor de
eerste plaats werd zevende maar nam wel meer dan een minuut terug in het
klassement. Hij kwam op de elfde plaats op 848.
In de zeventiende rit, van Lecco naar Casale Monferrato over
194 km, won Pellegrinide spurt van een
groepje met meer dan zes minuten voorsprong op de favorieten. Armand Desmet had
weer pech want hij was mee op het ogenblik dat Pellegrini demarreerde. Hij kwam
echter ongelukkig ten val en weg was de kans om zijn klassement te verbeteren. Wie
wel profiteerde van deze vlucht was Franco Balmamion die op die manier de roze
trui overnam van Graziano Battistini. Desmet klom wel op naar de tiende plaats
in het algemeen klassement op 1106 van de leider.
De achttiende rit, van Casale Monferrato naar Frabosa
Soprana over 232 km, toonde aan dat
Mantie Desmet nog altijd in vorm was. Hij behaalde een derde plaats in de
rituitslag na Angelo Soler, die zijn derde rit won en Guernieri. In het
klassement kroop Armand Desmet weer een plaatsje omhoog. Negende op 1005.
Giuseppe Sartore mocht de negentiende rit , van Frabosa
Soprana naar St Vincent dAoste over 193 km, winnen. Het algemeen klassement
veranderde niet.
Rit twintig van Le Balconate naar Valdostane over 238 km en
tweemaal de col de Joux (1640 m) en de Tête dArpy (1971 m) in de Alpen, baarde
een muis. Alberto Assirelli won, Franco Balmamion bleef leider en Armand Desmet werd tiende maar wel op 1555.
De laatste rit van St Vincent dAoste naar Milano over 160
km was voor Guido Carlesi die de eindspurt won. Franco Balmamion kwam niet meer
in gevaar. Armand Desmet werd uiteindelijk tiende op 1555, Huub Zilverberg
vijftiende op 3021.
Een toptien-plaats voor Armand Desmet. Uiteindelijk een goed
resultaat maar het had beter gekund. De weersomstandigheden hebben er anders
over beslist. De ploegmaats eveneens. Niet dat Armand Desmet het hen verwijt.
Zo een man is hij niet. De weersomstandigheden waren verschrikkelijk en had hij
niet in het roze gereden, hij had waarschijnlijk ook opgegeven zegt hij nu.
Huub Zilverberg bevestigde mij de onmenselijke weersomstandigheden en zou,
indien hij toen niet zo jong en onervaren was, ook opgegeven hebben. De enige persoon die de ploeg in de steek
gelaten heeft is uiteindelijk Lomme Driessens.
Mantie Desmet is een van de weinige renners die mooie
ereplaatsen behaalde in de drie grote rondes. Tweede in de Vuelta van 1960,
tiende in de Giro van 1962, vijfde in de Tour de France van 1963. Daarnaast nog
winst in de Ronde van België 1959 en winst in de E3-prijs Harelbeke in 1958 en
de GP Frankfurt 1962. Voorwaar een renner die eens in the picture mocht staan.
Neen beste lezer, ik ben niet van de aardbodem verdwenen. Alleen maken mijn beroepsbezigheden het thans onmogelijk om nieuwe artikels te schrijven. Maar met de vrije dagen in het vooruitzicht kan daar snel verandering in komen.
Deze blog gaat over nostalgie en mijmeringen. Mijmeringen
die terug gaan mijn jeugd en mijn eerste kennismakingen met de wielersport.
Het verste dat ik mij kan herinneringen is een chromo van
Rik Van Looy uit de bekende reeksen met de vlaggetjes en de witte, gele of
ronde randen. Maar wat ik mij het best kan herinneren zijn de Panini-boeken die
vanaf 1971 op de markt kwamen. Hoeveel keer ben ik niet langs geweest in het
winkeltje op de hoek van de wijk. Eén, twee en bij veel geluk wel vijf of
uitzonderlijk tien zakjes met daarin een drietal of waren het er vier plaatjes
van renners in.
%%%FOTO1%%%
Natuurlijk had je op den duur ook dubbele, meestal van die
renners die je niet echt graag had en dan moest je wisselen op de speelplaats
van de school. Je verdacht zelfs Panini van manipulatie want bijvoorbeeld Eddy
Merckx kon je maar niet te pakken krijgen. Andere had je dan wel tien keer.
De speeltijd was dan ook altijd veel te kort om alles te
wisselen wat je wou. Je moest soms lang onderhandelen om een goede deal te
kunnen maken. In zoverre dat het onderhandelen soms doorliep tot in de les. Dat
de meester daarmee niet akkoord ging was te begrijpen.
Op een dag zaten mijn buurman Geert en ikzelf nog te
onderhandelen toen we alweer in de klas zaten en de meester zijn les gaf. Het
moet hem, de meester, hoog gezeten hebben want plots werd hij enorm kwaad, nam
de prentjes van Geert af en smeet ze in de vuilbak. Wat een drama wat een
zonde. Gelukkig moest de meester, het was in het zesde leerjaar, ik zie het nog
zo voor mij, even weg om te telefoneren. Er werd dan altijd een leerling
aangeduid die op de klas moest letten.
Van de gelegenheid dat de meester afwezig was maakte ik
gebruik om de prentjes weer uit de vuilbak te vissen en terug te geven aan
Geert. Jammer genoeg was de bewaker van dienst blijkbaar ook de klikspaan van
dienst. Vanaf hier heb ik min of meer een black-out. Wie de klikspaan was weet
ik niet meer en hoe groot de straf was weet ik ook niet meer. De prentjes
verdwenen, ditmaal gescheurd, weer in de vuilbak evenals mijn geloof in
solidariteit onder de leerlingen.
Zoals je kan lezen beste lezer, was Panini-renners
verzamelen een risicovolle hobby.
Nu ligt dat boek Sprint 71 van Panini hier voor mijn neus en
ik blader er eens door om mijn gedachten terug te laten gaan naar die tijd van
altijd mooie zomers, dagenlang speelplezier op ongerepte braakliggende
terreinen, zonder een enorme verkeersstroom. Wij in korte broek en t-shirt, een
bros kopke, een pulle met grenadine en altijd wel iets om te ontdekken of te
doen.
De stickers met reproducties van postzegels zijn los gekomen
in het boek. In dien ze dringend eens terug in te plakken. Maar net zoals toen
interesseren deze afbeeldingen mij niet. Ook de logos van FICP, UCI en FIAC
niet. Waarom werden deze stickers niet weggelaten en vervangen door fotos van renners?
Er waren toch nog zo veel renners die geen afbeelding hadden. België stond natuurlijk
eerst in het boek. En de Grootmeester, zoals het hoort, op de eerste plaats.
Een mooie foto van Eddy in Molteni-trui, ideaal om mee te spelen tijdens de
geïmproviseerde Tour de France met de prentjes. Je moet namelijk weten dat als
11-jarige ik mij niet bewust was dat ploegen kaarten uitgaven met hun renners
er op. Op nummer twee stond Jempi Monseré. Pas overleden, ik zie dat ik er een
kruisje bijgeschreven had. De invloed van mijnheer pastoor bestond toen nog.
Walter Godefroot stond op drie. In zijn nationale ploeg-trui was hij in elke
ploeg van mijn Tour de France inzetbaar. En zo ging het verder. Die van Guido
Reybroeck was ook een mooie. Die Salvarani-trui, die had iets. Trainingsvesten
waren minder, ik had het toen al meer voor de echte truien.
Ik blader verder en ik herken direct mijn favoriete prentjes.
Niet altijd omdat ik de renner apprecieerde, maar ook soms gewoon om het mooie
prentje, de mooie trui. Zoals de Ferretti-trui van Albert Van Vlierberghe.
Nergens te vinden natuurlijk.Willy Van
Neste zag er dan maar weer koddig uit. Er schort iets aan zijn petje. Georges Vandenberghe
met weer eens de mooie Salvarani-trui en
met, wat ik nu weet, een toupetje. Ja ook renners kunnen ijdel zijn. Bij
sommige renners heb ik een x gezet. Waarom is mij een raadsel. Ook bij Frans
Melckenbeeck in een tibetan-Groene Leeuw-trui. Was het al een aanduiding naar
de toekomst toe? Een aanduiding dat er hier iets meer over kon geschreven
worden?
Weer een bladzijde verder een drietal prentjes die ik echt
lelijk vond. Emile Bodart, Paul In tVen en Marc Sohet. Konden ze nu echt geen
betere foto vinden? Zoals die van Norbert Seeuws, een renner waarvan je niet
snel iets vond en dan nu in een Pennelli-Cinghiale-trui. Die kon je goed
gebruiken in een mix-ploeg.
De stickers over de samenstellingen van de ploegen, die
vielen nog mee. Ik was toen al bezig met die lijstjes en dus was dit
waardevolle informatie.
Duitsland dan. Altijd interessant want in de vroegere
reeksen van de vlaggetjes had je niet zoveel Duitsers. Om een of andere reden
had ik het voor Sigi Renz. Waarom weet ik niet meer. Niet voor Altig want die
had een vuile rol gespeeld in Savona. Weg er mee. De Fagor-Mercier-trui van
Wolshohl was dan weer zeer mooi.
De Spanjaarden hadden veel geretoucheerde fotos. Dat vond
ik stom want je kon er geen ploeg op plakken. Zeg nu zelf, Ventura Diaz, Miguel
Maria Lasa, Luis Pedro Santamarina, Jesus Manzaneque, Joaquim Galera, Domingo Perurena,
Antonio Gomez del Moral en Jesus Aranzabal voor welke ploeg reden zij? Niks mee
te doen.
Dan komt Frankrijk met de voor mij toen nog redelijk
onbekende amateurs Morelon en Trentin. De mooie trui van Sonolor van Daniel
Rebillard sprak mij wel aan. Ook al omdat Lucien Van Impe bij die ploeg reed.
Tiens, waarom zat Lucien Van Impe niet in de reeks? In 1971 wisten ze toch al
dat Lucien onze enige echte klimmer was. Dan was er weer Cadiou met zijn mooie
Fagor-Mercier-trui. Jammer dat de foto van Chappe op niks geleek. José Catiau
mocht dan weer naast Rebillard staan.
Bij de Britten was het alleen Gowland die mij aansprak. Ik
experimenteerde dan ook al met het naspelen van zesdaagsen en WKs op de piste.
Dus een pistier er bij, dat mocht altijd.
Bij de Zwitsers was het toen nog armoe troef. De twee
Pfenningers en Vifian en Spahn. Daar kwam je niet ver mee.
In het midden van het boek zitten dan weer 20 karikaturen.
Toen vond ik ze overbodig, nu vind ik ze wel leuk.
Bij de Italianen springen de Ferrettis zelfs nu nog, na al
die jaren, weer in het oog. Te beginnen met Zilioli en dan Simonetti. Adriano
Durante, daar had ik het ook wel voor. Waarom is mij een raadsel. Ercole
Gualazzini ook. Alleen al het uitspreken van die naam Gua-la-zzin-i. Een beer
van een vent was dat. Niet traag in de spurt, hij nam ooit deel aan een WK
sprint als ik het goed voor heb. Later bij Brooklyn een ideale gangmaker voor
Roger De Vlaeminck.
Dan was er het duo Tumellero en Tosello, twee Molteni-mannen
en dus voor mij twee Merckx-mannen. Die werden bij mij iedere keer Kampioen van
Italië. Tja ik was wat bevooroordeeld denk ik. Niettemin, ze bleven niet lang
bij Merckx en Molteni. Eén van de twee lag zelfs serieus in de clinch met de
Grootmeester, ik denk dat het Tosello was. En dan waren er natuurlijk weer de pistiers.
Gaiardoni, alleen al de naam, Beghetto, Turrini, allemaal sprinters en
ex-tegenstanders van onze Patrick Sercu die, in mijn ogen, al die Italianen
ruim meester kon. Ook de stayer De Lillo, ook al zo een naam. En ja hoor, een
van mijn favoriete beeldjes, Rosolen in nog zo een onvindbare trui, deze keer
Filotex.
Kinderen zijn hard in hun mening. De mildheid komt maar met
de jaren. Zo ook voor de Nederlanders. Jan Janssen, toen nog in mijn ogen de
onverdiende winnaar van de Tour 68. Nu denk ik er anders over. Peter Post, de
keizer van de zesdaagsen, toen nog niet voorbij gestoken door onze Patrick
Sercu. Joop Zoetemelk, de wieltjeszuiger, nu een renner met een mooi palmares die
er het maximale uit haalde. Wagtmans, die kon er mee door, die reed voor
Molteni. De volgende twee bladzijden lijken op die van de Spanjaarden. Veel
geretoucheerde fotos, bah. Enkel met den Hartog, de Wit en Jansen kon ik iets
doen. De rest trainingsvesten en photoshop avant la lettre.
Over de Zweden dien ik niet verder uit te weiden. Gösta, Tomas, Sture en Erik, waarvan 2 in
mooie Ferretti-trui. Wist ik veel dat ik 40 jaar later een artikel over hen op
een blog op internet zou zetten.
Ook Australië was vertegenwoordigd met Gordon Johnson, de
sprinter. Portugal had de betreurde Joaquim Agostinho, er waren twee Denen,
Ritter en Mortensen en ook een Luxemburger, Edy Schutz, in een Molteni-trui.
Toen kon ik het niet waarderen, nu des te meer. Negen
bladzijden met oude vedetten. Van Charles Terront tot Vittorio Adorni. Allemaal
in zwart-wit afgebeeld. Ik zit nu naar die koppen te kijken. Sommigen zijn al
bijna honderd jaar geleden overleden. Hadden zij ooit gedacht dat een foto van
hen honderd jaar later zou bekeken worden door een Belgische wielerliefhebber? Dat hun levens beschreven werden? Ik denk het
niet. Wij zei alweer, renners sterven niet ze verdwijnen alleen maar uit het zicht eens zij met niet te evenaren
stijl de laatste finish hebben overschreden en de snelheid van het leven hen
met stijve spieren achterlaat.
Het was in de periode
1974 of 1975 dat ik de eerste keer met zo een god sprak. Hij staat er in, in
Sprint 71. Op pagina 42, de tweede van links op de tweede rij. Je moet het maar
eens opzoeken beste lezer. Hij woonde geen kilometer van mij vandaan. En met mijn
vader, een Franse amateurrenner, zijn zus en ikzelf zijn we hem gaan bezoeken.
Hij zat daar in zijn lange kiel en vertelde honderduit over zijn avonturen. Is
daar het kiemetje gelegd om ooit eens een boek te schrijven?
Achteraan het album
vind ik twee enveloppen. Daarin reclame voor Velo 82 en Velo 86. Daaruit
besluit ik dat tijdens mijn eerste huwelijksjaren nog heimelijk mijn Sprint
71-album bovenhaalde om er eens door te bladeren. Het kan niet missen dat het
bijna uiteenvalt.
Beste wielerliefhebber, vandaag wil ik proberen een mythe,
een legende, een onwaarheid uit de wielergeschiedenis te weerleggen. Hetgeen ik
zal schrijven zal mij misschien, of zelfs eerder helemaal niet in dank
afgenomen worden. Ik ben er zelfs vrij zeker van dat o.a. Mark Uyterhoeven
absoluut niet tevreden zal zijn met hetgeen ik hier ga schrijven. Maar als Mark
eerlijk is, zal hij tot hetzelfde besluit moeten komen als ik.
Waar wil ik het dan wel over hebben. Wel, we moeten een ferme
tijd teruggaan in het verleden. Meer bepaald naar 21 juli 1968 in Melun op 55,2
km van Parijs. We staan aan de start van de ultieme tijdrit van de Tour de
France. De tijdrit die zal beslissen wie deze editie van de Tour de France gaat
winnen. Herman Vanspringel heeft 12 voorsprong op San Miguel, 16 op Jan
Janssen, 58 op Franco Bitossi, 115 op Gandarias, 138 op Lucien Aimar,
156 op Ferdi Bracke, 212 op Rolf Wolfshohl, 228 op Roger Pingeon en 338
op Antonio Gomez del Moral. De tijdrit gaat dus van Melun naar Parijs over een
afstand van 55km 200m.
Rekening houdend met de afstand, de renners zullen er tussen
de 1h20 à 1h25 over doen, en de tijdrijdercapaciteiten van de renners uit de
top tien, komen de volgende renners nog in aanmerking voor de eindwinst :
natuurlijk Herman Vanspringel, Jan Janssen, uurrekordhouder Ferdi Bracke en in
mindere mate Rolf Wolfshohl en Roger Pingeon.
Voor België ziet alles er rooskleurig uit, of liever
kanariegeel. Indien Herman Vanspringel om een of andere reden toch niet zou
winnen, dan zou het wel Ferdi Bracke zijn die wint. Na 29 jaar zouden ze in
België, en dat op de nationale feestdag,weer kunnen vieren. Sylveer Maes zou eindelijk een opvolger krijgen.
Jan Janssen won echter de tijdrit met 54 voorsprong op
Herman Vanspringel en Ferdi Bracke eindigde zelfs slechts vierde op 123. Het
resultaat was Oranje boven en de Belgen op 2 en 3 in het eindklassement. Van
een Hollandse uppercut gesproken. Wie herinnert zich niet de foto van Herman,
ineengedoken op een bankje , in de catacomben van La Cipale in Parijs.
Achteraf zijn er veel bomen gesneuveld om genoeg papier te
leveren voor alle commentaren, analyses, suggesties, complottheorieën enz. .
In de ogen van de Belgische pers en dus ook de supporters was het totaal
onmogelijk dat brave Herman geklopt werd door die boze Hollander. Herman was
een tempobeul, een man die lang aan een hoog tempo kon rijden. En dus had hij
moeten winnen. Er werd niet echt rekening gehouden met de tijdritcapaciteiten
van Jan Janssen. Herman Vanspringel was, volgens de Belgische pers, een veel
beter tijdrijder dan Hollandse Jan. Persoonlijk denk ik dat deze stelling
echter pas enkele jaren na 1968 opgang maakte toen Herman Vanspringel mooie
resultaten behaalde in de GP des Nations en de Barracchi. De situatie in 1968
was echter heel anders.
En zo ontstond dus de mythe, namelijk dat Herman Vanspringel
op een of andere manier bestolen is en dat hij de Tour van 1968, als beste
tijdrijder, had moeten winnen. Maar is dat wel zo? Hebben de supporters voldoende
kritisch de resultaten gelezen?
Was op dat ogenblik Herman Vanspringel een betere tijdrijder
dan Jan Janssen? Laat ons eerst eens de beide renners
bekijken. Een aantal factoren dienen in rekening gebracht te worden. Herman is
geboren op 14 augustus 1943 en Jan Janssen op 19 mei 1940. Jan was, en is, dus
3 jaar ouder dan Herman. Herman
werd prof in 1966, Jan in 1962. Dus Jan was al vier jaar langer prof dan Herman
en had dus meer ervaring. Van Jan was ook geweten dat hij tot de grens kon gaan
qua inspanning en zelfs over de grens kon gaan. Getuige zijn rit in diezelfde
Tour van 1968 toen hij achteraf onder de douche ineen zeeg.En later in zijn
carrière zijn fameuze Paris-Tours 1970 waar hij, ontsnapt met de onbekende
Duitser Jürgen Tschan, zich zodanig leeg reed dat hij van vermoeidheid een bocht
volledig miste en ten val kwam. Jan Janssen kon rijden tot het zwart werd voor
zijn ogen en dan nog een half uur doorgaan.
Het was geweten dat Jan Janssen een echt killersinstinct
had. Jan kon tot het uiterste gaan en had een massa ervaring. Hij had ritten
gewonnen in de Ronde van de Toekomst en was er al derde geëindigd. Hij had al 6
ritten gewonnen in de Tour de France, was tweede geëindigd en had driemaal de groene trui gewonnen, was wereldkampioen geworden,
had de Vuelta en Paris-Nice gewonnen evenals Bordeaux-Paris en Paris-Roubaix. Kortom,
Jan had zich al bewezen.
Van Herman was geweten dat hij te braaf was. Op zich is
dat geen negatieve eigenschap, Herman is nog altijd een zeer minzaam man,
geliefd bij de supporters en wielerliefhebbers. Ik heb hem nog nooit
persoonlijk gesproken, ik blijf, ondanks mijn leeftijd, nog altijd enige
schroom hebben om mijn goden van toen aan te spreken, en het is dus van horen
zeggen. Herman was te braaf voor de wielrennerstiel. Voor die fameuze 21° juli
had Herman echter een veel minder indrukwekkend palmares dan Jan. Twee ritten
in de Tour en 2° in Bordeaux-Paris en Paris-Roubaix en 3° in de Ronde van Zwitserland.
Later in zijn carrière is dat natuurlijk veel uitgebreider geworden met winst
in Lombardije, Paris-Tours, het Belgisch Kampioenschap, tweemaal de GP des
Nations en ook de éénmaal de Barracchi, 7 maal Bordeaux-Paris enz. Maar ook net
geen overwinning in de Giro en een derde plaats in de Vuelta. Stelt u zich het
maar eens voor, beste lezer, dat Herman ook dat killersinstinct had. Hoe zou
zijn palmares er niet uitgezien hebben?
Goed, we nemen de uitslagen in tijdritten in de Tour de
France van beide opponenten eens onder de loep. Ik reken het resultaat iedere
keer om naar een tijdrit van 55,2 km.
1966 : Etappe 14b Vals-les-Bains, tijdrit over 20 km : 11° Jan Janssen 29.23 en 14° Herman Vanspringel 29.30. Zeven
seconden verlies voor Herman op 20 km. Omgerekend naar 55,2 km maakt dit 19,32
seconden. Overgebracht naar de Tour de France, 16 achterstand van Jan Janssen,
betekent dit dat Herman de Tour verliest.
1966 : Etappe 22b Rambouillet Parijs, tijdrit over 51,3 km : 11° Jan Janssen 1.09.21 en 12° Herman Vanspringel 1.09.22. Eén
tiende van een seconde verlies voor Herman. Omgerekend naar 55,2 km maakt dit
0,1 seconden. Overgebracht naar de Tour de France, 16 achterstand van Jan
Janssen, betekent dit dat Herman de Tour wint.
1967 : Etappe 1a Angers, tijdrit over 5,8 km : 3° Jan Janssen
7.53.60 en 15° Herman Vanspringel 8.03.35. Ruim negen seconden verlies voor
Herman. Omgerekend naar 55,2 km maakt dit 116 seconden. Overgebracht naar de
Tour de France, 16 achterstand van Jan Janssen, betekent dit dat Herman de
Tour verliest.
1967 : Etappe 22b Versailles Parijs, 46,6 km : 4° Jan Janssen
1.04.22 en 30° Herman Vanspringel 1.06.32. Twee minuten en tien seconden
verlies voor Herman. Omgerekend naar 55,2 km maakt dit 234 seconden.
Overgebracht naar de Tour de France, 16 achterstand van Jan Janssen, betekent
dit dat Herman de Tour verliest.
1968 : Proloog Vittel, 6,1 km : 2° Jan Janssen
8.29.90 en 12° Herman Vanspringel 8.50.21. Ruim twintig seconden verlies voor
Herman. Omgerekend naar 55,2 km maakt dit ruim 3 minuten. Overgebracht naar de
Tour de France, 16 achterstand van Jan Janssen, betekent dit dat Herman de
Tour verliest.
1969 : Proloog Roubaix, 10,4 km : 9° Jan Janssen
13.27 en 21° Herman Vanspringel 13.45. Achttien seconden verlies voor Herman.
Omgerekend naar 55,2 km maakt dit 135 seconden. Overgebracht naar de Tour de
France, 16 achterstand van Jan Janssen, betekent dit dat Herman de Tour
verliest.
1969 : Etappe 8a Divonne-les-Bains, 8,8 km : 9° Jan Janssen
10.58.40 en 12° Herman Vanspringel 11.02.45. Vier seconden verlies voor Herman.
Omgerekend naar 55,2 km maakt dit 25 seconden. Overgebracht naar de Tour de
France, 16 achterstand van Jan Janssen, betekent dit dat Herman de Tour
verliest.
1969 : Etappe 15 Revel, 18,5 km : 10° Herman Vanspringel 25.49.2 en 13° Jan Janssen 25.57.7 Eindelijk
Herman voor Jan ! Acht en een halve seconde. Omgerekend naar 55,2 km
maakt dit ruim 55 seconden. Overgebracht naar de Tour de France, 16
achterstand van Jan Janssen, betekent dit dat Herman de Tour wint.
1969 : Etappe 22b Creteil Parijs, 36,8 km : 8° Jan Janssen 50.54.6 en 39° Herman Vanspringel 53.32.0. Twee
minuten 38 seconden verlies voor Herman. Omgerekend naar 55,2 km maakt dit
357 seconden. Overgebracht naar de Tour de France, 16 achterstand van Jan
Janssen, betekent dit dat Herman de Tour verliest.
1970 : Proloog in Limoges, 7,4 km : 3° Jan Janssen 10.05 en 4° Herman Vanspringel 10.06. 1 seconde
verlies voor Herman. Omgerekend naar 55,2 km maakt dit 7 seconden.
Overgebracht naar de Tour de France, 16 achterstand van Jan Janssen, betekent
dit dat Herman de Tour wint.
1970 : Etappe 7b, Vorst-Vorst, 7,2 km : 10° Jan Janssen 10.15 en 9° Herman Vanspringel 10.16. 1 seconde
winst voor Herman. Omgerekend naar 55,2 km maakt dit 7 seconden winst.
Overgebracht naar de Tour de France, 16 achterstand van Jan Janssen, betekent
dit dat Herman de Tour wint.
1970 : Etappe 11a, Divonne-les-Bains, 8,8 km : 21° Jan Janssen 11.14 en 10° Herman Vanspringel 11.01. 13 seconde
winst voor Herman. Omgerekend naar 55,2 km maakt dit 81 (1'21") seconden winst.
Overgebracht naar de Tour de France, 16 achterstand van Jan Janssen, betekent
dit dat Herman de Tour wint.
Hoe kunnen we deze cijfers interpreteren? Er kan gekeken
worden naar de resultaten voor de bewuste tijdrit die de beslissing gaf voor de
Tour de France. Dan zien we dat van de vijf tijdritten Herman Vanspringel er
geen enkele won van Jan Janssen en dat omgerekend naar 55,2 km Herman 4 keer de
Tour verliest.
Kijken we naar alle tijdritten in de Tour de France, 13 in
totaal, die beiden tegen elkaar reden, dan zien we dat Jan Janssen er tien won
en dat omgerekend naar de 55,2 km Jan Janssen 8 keer de Tour wint. Het valt ook
op dat pas in 1970 Herman Vanspringel sneller begint te worden dan Jan Janssen. Maar die is dan al duidelijk over zijn
hoogtepunt heen. Herman is dan 27 jaar oud en op het toppunt van zijn kunnen,
Jan is er dan al 30 en het verval is ingezet, zeker als je rekening houdt met
hoe Jan zijn lichaam tot het uiterste gedreven heeft. Jan zou nog 2 jaar
koersen, Herman nog 11 jaar.
Als je deze cijfers bekijkt moet men wel tot de conclusie
komen dat, zeker in een lange, zenuwslopende ronde, Jan Janssen op zijn minst,
en zeker in 1968, mentaal veel sterker was dan Herman Vanspringel en dus veel
minder krachten verloor door de stress van het gebeuren. En bovenal eigenlijk
een beter tijdrijder was. Daarnaast was hij, tot dan toe, een beter ronderenner,
had meer grinta en ook meer ervaring. Alle parameters waren op dat ogenblik
in het nadeel van Herman Vanspringel. Had dezelfde situatie zich twee jaar
later voorgedaan, abstractie gemaakt van het fenomeen Eddy Merckx, dan was heel
waarschijnlijk de eindstrijd in het voordeel van Herman uitgevallen.
Herman is op die legendarische 21° juli 1968 geklopt door de
beste man in koers, Jan Janssen. We moeten het eerlijk durven toegeven en Jan
Janssen heeft recht op de waarheid. Herman had het eerder moeten afmaken.
Herman had meer voorsprong moeten nemen. Lag het aan de Belgische ploeg? Lag
het aan de sportdirecteur? Lag het aan het karakter van Herman? Gedeeltelijk wel
ja. Maar het lag ook aan de leepheid van Jan, het minutieus voorbereiden van de
tijdrit door Jan, het voorbij de grens kunnen gaan van Jan. En neen, het lag
niet aan een illustere en mysterieuze soigneur, het lag niet aan doping, het lag niet aan Felix
Lévitan. De beste heeft gewoon gewonnen.
Ik besef dat het voor ons, Belgen, niet aangenaam is toe te
geven dat een Hollander beter was dan onze brave Herman. Maar ik vond dat deze
geschiedenis eens moest verteld worden zoals ze werkelijk is.
Wat zou het belfort van Gent zijn zonder het omliggende
stadsgedeelte? Wat zou de O.L.V.-toren van Antwerpen zijn zonder de Schelde?
Wat zou het Atomium in Brussel zijn zonder de omliggende hoofdstad? Antwoord :
Niks. Gewoon een plomp gebouw of monument, weliswaar reusachtig maar met geen
enkel vergelijkingspunt.
Wat zou de beste voetbalploeg van het land, Club Brugge,
zijn zonder ploegen zoals Westerlo, Beerschot, Waregem enz .? Niks.
Grootsheid, groten, besten, beteren hebben altijd kleinere,
mindere, nodig om tot uiting te komen.
Zo is het ook in de wielersport. Grootmeesters zoals Coppi
of Merckx konden maar grootmeesters zijn omdat er kleine pionnen in het peloton
aanwezig waren. Coppi alleen zou ook grootse daden verricht hebben. Maar ze
zouden nooit zo een weerklank gevonden hebben als er geen andere renners zouden
geweest zijn die zijn enorm machtsvertoon moesten ondergaan.
Nu ken ik wel zo een paar renners. Die zijn meestal zeer
bescheiden over hun prestaties. Je hoort dan dikwijls : Ik was maar een klein
rennertje ofWat ik deed stelde
allemaal niet zoveel voor. Fout heren renners. Het stelde wel iets voor. Meer
dan dat jullie zich kunnen voorstellen.
Vandaag heb ik beslist om over nog zo een renner te
schrijven. Hij is van een minder formaat dan Roger Rosiers maar hij staat toch
een trapje hoger dan onze goede vriend Hubert Hutsebaut. Hij won tweemaal
Kuurne-Brussel-Kuurne toen Kuurne-Brussel-Kuurne nog niet de status had van nu,
maar toch ook geen koers was voor pannenkoeken. Bedenk maar eens het volgende.
Wie won Kuurne-Brussel-Kuurne en een rit in de Vuelta en voor de rest een
zevental koersen? Een zekere Patrick Lefevere. En die is er nog altijd trots
op. Hoeveel koersen won onze Jürgen Van Den Broeck tot hier toe? Twee
criteriums. Hoeveel koersen won bv. Jürgen Vangoolen? Nul (0)!
Akkoord de vergelijking gaat niet helemaal op maar toch. De
renner van vandaag won 17 koersen in zijn prof carrière. Waaronder dus tweemaal
Kuurne-Brussel-Kuurne, het Kampioenschap van Vlaanderen in Koolskamp, de Trofeo
Luis Puig en de Omloop van Midden België. Niet niks dus.
De kenners zullen het ondertussen al wel weten, het gaat om
Frans Sus Verhaegen, geboren op 22 januari 1948 in Pulle in de Antwerpse
kempen. Pulle, een toepasselijke naam natuurlijk want in mijn streek is dat de
beschrijving van een bidon.
Hoe kwam ik tot bij Sus Verhaegen? Wel het is die Sus die
het hem deed. Wanneer het juist was weet ik niet meer, maar het was tijdens een
rechtstreekse televisie-uitzending dat ik wijlen Fred De Bruyne de naam Sus
Verhaegen hoorde uitspreken. In mijn toen nog jonge oren klonk dat Sus toch
wel vreemd. Wie heet nu Sus? Tot dat ik wat verder begon na te denken, de koers
moet niet echt spannend geweest zijn, en de link legde met Suske en Wiske,
Antwerpen, François, enz het zat erin,
in het koppeke. De naam Sus Verhaegen is er nooit meer uit gegaan. En wat
blijkt nu, de Sus is op facebook te vinden en blijkt nog altijd vol passie naar
de wielersport te kijken. Hij gaat er zelfs met zijn mobilhome naartoe. Zet
zijn vlaggen op en geniet van de renners en het publiek. En het publiek geniet
van de Sus. Want Sus is altijd een populair renner geweest en is het na zijn
carrière ook altijd gebleven.
Persoonlijk heb ik Sus nog niet gesproken. Binnenkort
waarschijnlijk wel want hij komt naar de wielerbeurs in Hooglede. Hopelijk wil
hij nog een klapke doen na hetgeen ik hier allemaal over hem geschreven heb
en zal schrijven. We zien wel.
Hoe de jonge Frans Verhaegen tot het wielrennen gekomen is,
is mij nog niet helemaal duidelijk. Maar dat zijn neef Gust Verhaegen er voor
iets tussen zat zal wel zeker zijn. Gust Verhaegen won een rit in de
Vredeskoers in 1963 en werd in het eindklassement tweede. De zeven jaar jongere
Sus zal wel apentrots geweest zijn en misschien besliste hij toen wel van in de
voetsporen te treden van zijn beroemde neef.
Of hij een veelwinnaar was bij de jeugd is mij niet
duidelijk. In 1969 behaalde hij 7 overwinningen bij de amateurs. Hij won in
zijn laatste jaar bij de amateurs acht wedstrijden waaronder Kortrijk-Galmaarden en de Omloop Het Volk.
Verder eindigde hij tweede in Brussel-Opwijk en derde in Gent-Ieper. Hij was
ook tweemaal tweede in een rit van de Ronde van België en ook tweede in een
etappe van de Ronde van Limburg. Geen topper dus maar ook geen meeloper. Er zat
wel wat in.
Op zeven augustus 1970 zette Sus de stap naar de profs en
dan nog wel in het roemruchtige Franse team BIC. Hij werd dus meteen ploegmaat
van Charly Grosskost, Jan Janssen, Jean-Marie Leblanc, Leif Mortensen, Anatole
Novak, Luis Ocaña, Alain Santy, Johnny Schleck, de gebroeders Vasseur, Michael
Wright en Roger Rosiers. Mogelijks was deze laatste er wel mede verantwoordelijk
voor dat Sus kon tekenen bij BIC. Roger Rosiers is de schoonbroer van Gust
Verhaegen en zo was de link dus gemakkelijker gelegd. In 1970 brak hij echter
nog geen potten bij de beroepsrenners. En de taal van Molière bleek ook niet
het gemakkelijkst.
In 1971 won hij zijn eerste wedstrijd. Op 21 februari won
hij in Valencia de GP Luis Puig voor Domino Perurena en Peter Kisner, de
Nederlandse kampioen. De kop was er af. Hij zou al zeker geen prof worden die
nooit een overwinning behaalde. Zijn tweede overwinning behaalde hij op 26
september in Kapellen-Glabbeek voor Marcel Sannen en Luc Vangoidsenhoven.
In de Ronde van Andalusië, gewonnen door de betreurde Jempi
Monseré eindigde Sus 2° in de tweede etappe. Geklopt in de sprint door de
supersnelle Eric Leman maar wel voor Roger De Vlaeminck en Ramon Saez. In de GP
Denain werd hij derde op 15 van André Dierickx. En dan nog vier tweede
plaatsen nl. op 11 juli in Sint-Martens-Lierde na Gerard David, op 19 juli in
Duffel na vriend Roger Rosiers, op 16 augustus in Borgerhout na Harm Ottenbros
en op 27 september in Tienen na Lucien Willekens. Hieruit bleek al direct dat
de maanden juli-augustus-september de beste maanden waren voor Sus. Nu zou men
daar een wetenschappelijke verklaring kunnen voor geven. Toen,was dat gewoon zo.
De tweede plaatsen doen ook vermoeden dat Sus vrij vlug het
reilen en zeilen in het peloton kende. Niemand zal ontkennen dat in dat soort
wedstrijden het een en het ander kon geregeld worden. In de slag zitten is een
gekende uitspraak. Dat Sus nu en dan in de slag zat is een feit. Et alors?
zou François Mitterand gezegd hebben. Inderdaad, wat maakt het ons uit. Het is
een onderdeel van de wielersport. Iedereen weet het en ze deden het allemaal.
Maar de renners verzorgden het spektakel. De toeschouwers genoten er van, de
cafébazen deden gouden zaken. Dus iedereen was tevreden. Trouwens het zijn
profrenners. Er moet eten op tafel komen. Mij interesseert het dus niet. Of
liever, het interesseert mij wel. Ik zou er graag alles van weten. Maar erover
schrijven doe ik dus niet. Laat ons dus voor de rest van het verhaal maar
aannemen dat Sus iedere keer rechtmatig geklopt werd voor de eerste plaats.
Op 28 mei kwam echter het bericht dat Sus Verhaegen samen
met André Doyen, Jan Ronsmans, Christian Davaine, Jacques Guiot en Jean-Claude
Theillière ontslagen werden bij BIC. De officiële reden was dat BIC op die
manier in orde kwam met de bepalingen van de UCI wat betreft het aantal
buitenlandse renners. Of dat de gehele waarheid is kon ik (nog) niet
achterhalen. In mijn gegevens staat dat Sus in juni BIC verliet en als
individueel reed. Of hij al dan niet het seizoen afsloot bij Goldor is mij niet
geheel duidelijk.
Sus was in elk geval gelanceerd en ging in 1972 voor
Hertekamp rijden. Een ploeg die toch vooral gericht was op het kermiscircuit
met renners zoals Ronny De Bisschop, Maurice Dury, Romain en Marcel Maes, Eddy
Moreels, Etienne Sonck, Hervé Vermeeren, Lucien Willekens en Jaak Zwaenepoel.
Zoals het vorige jaar al had aangegeven was de zomerperiode
de periode van Sus. Het begon op 3 juli in Humbeek. Er waren die dag 53
vertrekkers. Vijf ronden voor het einde ontsnapten Sus, Flori Ongenae en
Frankie Ebo. Ze werden bijgehaald door Julien Stevens en Frans Maes. Ondanks
verwoede pogingen van het peloton werden de vluchters niet meer bijgehaald.
Eerst probeerde Ongenae, dan Julien Stevens, maar op 100 m van de aankomst kwam
Frans Verhaegen als een echte locomotief opgezet en won uiteindelijk met drie
lengtes voor Stevens en Ongenae.
In dezelfde maand, de 26°, won hij ook in Deinze. Hier waren
er 79 vertrekkers. Blijkbaar was ook de BOB op de afspraak want de wagens van
de Duitsers Muddeman, Rasing en Junkermann werden grondig doorzocht. Of er iets
gevonden werd heb ik niet terug gevonden.
Op vier kilometer van het einde sprong Rudi De Groote weg.
Sus reageerde onmiddellijk en had uiteindelijk geen enkele moeite in de spurt.
Jackie Coene eindigde als derde op 15.
Twee dagen later werd Sus tweede in Berlaar na Herman
Vanspringel en nog eens twee dagen later werd hij derde in Meise na Ludo Vander
Linden en Adolf Huysmans.
De maand augustus werd een rare maand. Op 9 augustus werd
Sus nog derde in Grobbendonk na Herman Vanspringel en Fons De Bal. Op 15
augustus werd hij opnieuw derde in De Pinte na Roger Rosiers en Jan Van
Katwijk. Hertekamp dacht echter dat Sus de koers verkocht had aan zijn vriend
Rosiers. Sus werd direct uitbetaald en ontslagen en mocht de rest van het
seizoen volmaken in zijn Club-trui. Frans beweert nog altijd dat hij ten onrechte
beschuldigd werd van het verkopen van de koers. Roger Rosiers was die dag zo
sterk dat er geen maat op stond. Nu nog kan hij zich opwinden over het onrecht
dat hem werd aangedaan. En naar mijn aanvoelen zat er nog meer achter die actie
maar dat heb ik nog niet uit Sus zijn neus kunnen peuteren.
In elk geval, op 21 augustus behaalde Sus alweereen tweede plaats in Borgerhout na Harm
Ottenbros en de week erop werd hij derde in de Schaal Sels na Noël Vantyghem en
André Dierickx.
In september behaalde hij als individueel nog twee mooie
uitslagen. Tweede in Maldegem (19/08) na Grootmeester Eddy Merckx en derde in
Heist-op-den-Berg (20/08)na Louis Verreydt en Eddy Verstraeten.
De zomer was voorbij en ook de prestaties van Sus.
In 1973 kon Sus tekenen voor de ploeg IJsboerke-Bertin. Een
ploeg die toch iets hoger stond aangeschreven dan Hertekamp. Natuurlijk niet
van het niveau van Flandria, Molteni of Brooklyn maar toch niet mis. De ploeg
bevatte renners zoals Jos Abelshausen, Raf Hooyberghs, Jos Jacobs, Vic Peeters,
Willy Planckaert, Willy Scheers, Raymond Steegmans, Jos van Beers, Willy Van
Malderghem, Jan Van Katwijk, Noël Vanclooster, Louis Verreydt en Herman
Vrijders.
Vier overwinningen behaalde Sus dat jaar. Qua aantal overwinningen
was het zijn topjaar. En opnieuw lagen
zijn beste resultaten in de zomerperiode. Nochtans gaf hij blijk van het feit
dat hij ook in het voorjaar kon schitteren. Sus werd op 1 minuut van ploegmaat
Jos Abelshausen tweede in de Ronde van Limburg op 4 maart. Het kon dus ook in
het vroege voorjaar.
Het was dan weer wachten op de maand juni. Hij behaalde zijn
eerste zege op 5 juni in Stabroek. Aanvankelijk waren er maar 20 inschrijvingen
voor deze wedstrijd. De inrichters verplaatsten het aanvangsuur en kregen
alsnog 34 deelnemers. Drie ronden voor
het einde viel de beslissing. Sus, Louis Verreydt en Ludo Delcroix namen
spelenderwijze30 seconden voorsprong. Gesteund door de ploegmaats in het peloton
bleven zij vooruit. Ploegmaats Verreydt en Verhaegen zetten de onervaren Ludo
Delcroix in de wind. Ludo Delcroix kon aanvankelijk nog alle
ontsnappingspogingen neutraliseren maar uiteindelijk was zijn bobijntje af. Sus
sprong weg en bleef vooruit. Louis Verreydt werd tweede, Ludo Delcroix derde.
Op 17 juni werd hij zelf geklopt door Patrick Sercu in Boorsem-Kotem in de
Maaslandse Pijl. Op 3 juli won hij dan weer in Kruishoutem voor Willy
Planckaert, op 20, enDirk Baert.
Een maand later, op 8 augustus won hij in Grobbendonk. Deze
keer waren er 73 renners aan de start. Sus ontsnapte al vrij vroeg in de
wedstrijd met Gust Herrijgers. Ze reden een comfortabele voorsprong bijeen mede
dankzij de hulp van hun ploegmaats in het peloton. Herrijgers kon het tempo echter niet meer aan
en moest lossen en uiteindelijk opgeven. In tegenstelling tot wat verwacht werd
bleef Sus Verhaegenvoorop om opnieuw te
winnen voor ploegmaat Willy Scheers op 103 en Rik Van Linden op 112. s
Anderendaags werd hij alweer derde in Booischot na Eddy Verstraeten en ploegmaat
Louis Verreydt. Nog eens twee dagen later werd hij in Beernem tweede na Roger
Verschaeve. Op 24 augustus werd hij derde na Ronny Van De Vijver en Eddy
Peelman in Beveren-Waas. De wedstrijden volgden elkaar in hels tempo op want
twee dagen later was er al de Leeuwse Pijl in Sint-Pieters-Leeuw waar hij weer
derde werd, nu na Freddy Maertens en Willy Teirlinck. Nog eens drie dagen later
was de wedstrijd in Putte-Mechelen waar hij nog eens derde werd, nu na Richard
Buckacki en ploegmaat Jan Van Katwijk.
In september kwamen er nog twee uitslagen bij. In Melsele
waren er 42 vertrekkers. In de 14° ronde sprongen Sus Verhaegen, Etienne
Antheunis en Jos Van Olmen weg.Ondanks
enkele pogingen van enkelingen kon niemand het trio meer inlopen. Met het einde
in zicht sprong Sus weg van zijn twee medevluchters om met10 voorsprong op Etienne Antheunis en Jos
Van Olmen te winnen. Tien dagen later was er een derde plaats in Nazareth na
Willy De Bosscher en André Dierickx.
De zomer was voorbij en zoals gewoonlijk ook de prestaties
van Sus.
In 1974 bleef hij bij IJsboerke-Colner. Hoe kon het ook
anders na zijn vier overwinningen het jaar er voor. Toch kreeg hij van Staf
Janssens, baas van IJsboerke , te horen: Ge moet eens wat meer aan de belangen
van de firma denken dan aan die van uw eigen geldbeugel.
Sus knoopte het in zijn oren en begon Sus zich voor te
bereiden op zijn exploten in het voorjaar later in zijn carrière. Hij was aldus
naar zijn doen vrij vroeg in vorm. Reeds op 1 mei werd hij tweede in de Grote
1-Mei Prijs in Hoboken achter ploegmaat Jos Jacobs. Veertien dagen later werd
hij in Lommel derde na Lucien Willekens en Roger Loysch (Zonhoven). Op 18 mei
werd hij opnieuw derde in Herenthout, op 35, na Willy Govaerts en Staf Van
Roosbroeck. En de dag erop werd hij tweede na Herman Vanspringel in de Omloop
Hageland-Zuiderkempen in Betekom.
Op 2 juni knoopte hij weer aan met winst in de Omloop van
Midden-België. Hij was omzeggens de beste man in koers in Lier. Nog voor de
plaatselijke rondes was hij al drie keer in de aanval geweest. Zonder succes
echter. Uiteindelijk zonderden er zich zeventien renners af. Uit dit groepje
ontsnapten in de laatste ronde Roger Rosiers en Sus Verhaegen. De twee bleven
vooruit dank zij de ploegmaats van Sus in het achtervolgende groepje. Van zijn
sportdirecteur mocht Sus geen kop meer doen. Roger Rosiers bleef echter sleuren
en zo bleven ze voorop. De sprint was geen sprint meer en Sus won afgescheiden
voor Roger Rosiers. Op 25 won Staf Van Roosbroeck de spurt voor de derde plaats.
Drie dagen later was het weer prijs. In Stabroek werd de
beslissing afgedwongen op 8 km van de meet.Een groepje scheidde zich af en hieruit ontsnapten vlak voor het ingaan
van de laatste ronde Michael Wright, Claes, Sus, en Ronald Dewitte.Ze werden echter weer ingelopen. Op 300 m
werd de eindsprint ingezet en het werd een bloedstollende sprint tussen Sus en
Michael Wright, gewonnen door Sus. Willem Peeters werd alsnog derde.
Op 16 juni ging Sus opnieuw met de bloemen naar huis. Er
waren 62 vertrekkers voor de 10° Maaslandse Pijl te Kotem. Op vijfhonderd meter
van de aankomst leek het er nog op dat Roger De Vlaeminck zou winnen. Maar hij
werd gegrepen door Bernard Bourguignon die niet wou overnemen. Roger zag het
niet zitten om met de snelle Bourguignon in zijn wiel door te zetten en hield
in. Daardoor konden Sus en Eddy Verstraeten wegglippen. Sus klopte Eddy
Verstraeten in de sprint. Fons De Bal werd op 10 derde.
Op 2 juli werd Sus tweede in Kruishoutem na Willy
Planckaert. Op 7 juli werd hij in Diest derde op 110 van Frans Verbeeck en
Roger Swerts. Een week later was hij dan weer tweede op 10 van Rik Van Linden
in Wuustwezel.
In het verder verloop van het seizoen rijdt Sus geen dikke
prijzen meer. Hetgeen natuurlijk niet wil zeggen dat hij zijn aandeel in de
premies niet behaalde.
Ook in 1975 bleef hij bij IJsboerke-Colner. Sus Verhaegen
was ondertussen 27 jaar oud en op zijn sterkst als atleet. Dat zou ook blijken
uit zijn palmares voor dit seizoen. In de loop van vorig seizoen had hij al
gesproken met Rik Van Looy. Samen waren ze tot de conclusie gekomen dat Sus
meer kon dan zomaar kermiswedstrijden winnen. Tijdens het oefenkamp aan het
Gardameer herhaalde Rik dit standpunt. Sus begon zelfs naar een masseur te gaan
en Roger Swerts beloofde hem een plaatsje in de kern van de ploeg.
In tegenstelling tot andere jaren was Sus nu op zijn best
van begin maart tot in oktober. Het begon dus fantastisch met winst op 2 maart
in Kuurne-Brussel-Kuurne. In de wedstrijd was Freddy Maertens beresterk. Maar
het was ook een hectische koers. Er waren 24 man ontsnapt met daarbij Freddy
Maertens en vijf ploegmaten en ook reeds Sus Verhaegen. Deze groep was op een
bepaald moment echter door de rode lichten van een spoorwegovergang gereden en
had zo een voorsprong van 3 minuten opgebouwd. De commissarissen bevolen een
neutralisatie totdat de achtervolgende groep weer op 15 kwam en logischerwijze
ook weer bij de ontsnapten kwam. Er kwam protest van de groten zoals Freddy Maertens,
Cees Bal, Rik Van Linden en Gerben Karstens. Deze laatsten gaven zelfs op,
Freddy beval zijn ploeg tot een langzaam aan actie. Toch sloeg de vlam weer in
de pijp door Pol Lannoo. Hierdoor kwam ook weer Freddy Maertens in actie. Op de
Kluisberg konden nog dertig renners in zijn spoor blijven. Rond de Kwaremont
konden enkel Sels en Pollentier volgen. Toen deze laatsten begaven was er nog
60 km tot de meet. Freddy besloot alleen door te gaan en dat was een domme
beslissing. Op de Tiegemberg werd hij door elf achtervolgers ingelopen en
direct, samen met negen anderen achter gelaten door Sus Verhaegen en Tino
Tabak.Even verder kon Freddy Maertens
toch nog aansluiten samen met Alain Santy. En in de sprint was het niet de
verwachtte Freddy Maertens die het haalde maar Sus die Tino Tabak klopte.
Freddy werd uiteindelijk derde. Van een verrassing gesproken.
Sus bleef de rest van het voorseizoen goed presteren. Op 24
april werd hij in Ruddervoorde op 28 derde na Ronald Dewitte, geklopt door
Ronny De Bisschop voor de tweede plaats. Op 3 mei won hij alweer in Momignies.
Toen er na een hergroepering een aarzeling in het peloton was, konden Sus
Verhaegen, zijn ploegmaat Paul Aerts en Frans Mintjens ontsnappen. Gezien de
twee vedetten Ferdi Bracke en Gerben Karstens meer oog hadden voor elkaar
konden aanvallers uit de greep van het peloton blijven. Frans Mintjens trachtte
nog de twee ploegmaats te verschalken. Tevergeefs. Gezien Sus de snelste van de
twee IJsboerkes was kon hij de overwinningsbloemen meenemen naar huis met dank
aan Paul Aerts.
Het bleef vervolgens stil tot 18 juli. In Vrasene werd Sus
derde na Roger Swerts en op 30 geklopt door Fons De Bal. De maand augustus
werd weer een topper. Op 5 augustus werd hij tweede in Willebroek achter Frans
Van Looy. Op 7 augustus opnieuw derde in
Booischot na Tony Gakens en Wilfried Peeters. Op 10 augustus opnieuw tweede in
Nieuwmoer-Kalmthout op 5 van Jos Jacobs. En tenslotte op 17 augustus tweede in
het Nederlandse Dongen op 51 na Gerben Karstens.
Op 23 september was er nog een derde plaats in Maldegem op
20 van Roy Schuiten en geklopt door Jan Aling. En tenslotte een derde plaats
op 9 oktober in Zwevezele geklopt door de rappe spurters Walter Planckaert en
Albert Van Vlierberghe.
Op het einde van 1975 kreeg Frans Verhaegen bij IJsboerke de
bons. De reden is mij niet duidelijk want hij had toch Kuurne-Brussel-Kuurne
gewonnen. Het was bang afwachten of Freddy Maertens zijn eerdere belofte zou
nakomen en Sus bij Flandria zou inlijven. Indien niet, dan zou de fiets aan de
haak gaan. Maar Freddy hield woord. Had Freddy Maertens iets gezien in hem en
wou hij sterke Sus naast zich? Kreeg hij betere voorwaarden bij Flandria? Sus
kennende zal dit laatste wel gelukt zijn. 1976 was een succesvol jaar voor Sus.
De ploeg Flandria was oppermachtig in die periode en Sus behoorde dikwijls bij
de kern waardoor hij mee kon delen in de premies en het prijzengeld. Ook
persoonlijk was het geen slecht jaar.
Weer begon Sus het wielerseizoen heftig. Sus behaalde een
zevende plaats in de Omloop het Volk. s Nachts werd hij uit zijn bed gehaald
om mee te gaan naar Paris-Nice. Slimme Sus weigerde echter. En s Anderendaags herhaalde
hij gewoon zijn stunt van het jaar ervoor. Hij won opnieuw
Kuurne-Brussel-Kuurne.Dit keer won Sus
zeker ook door het ploegenspel. Flandria zorgde er voor dat in elke ontsnapping
een mannetje mee was. Op een bepaald moment kwam Sus aan zet. Hij schoof weg
uit het peloton en enkel Hervé Vermeeren en Frankie De Gendt konden hem volgen.
Vermeeren mocht van Berten De Kimpe geen kop meer doen en telkens Sus probeerde
weg te springen kreeg hij Hervé in het wiel. Sus heeft dan maar de linke
gespeeld en luid naar Frankie De Gendt geroepen dat die maar moest gaan. Die
deed dat ook prompt, Vermeeren sprong weer op het wiel, en Sus kon op die
manier Vermeeren uiteindelijk verschalken. Op enkele kilometer van de streep
liet hij zo zijn twee gezellen in de steek en won met 50 voorsprong op De
Gendt en Vermeeren.
De rest van het voorseizoen stond in dienst van de
kopmannen. Werken voor de ploeg en bij winst meedelen in de premies. Op 21 juni
net voor de Tour werd hij in Neeroeteren tweedena Walter Godefroot. Sus zat dus duidelijk in vorm. Hij werd zelfs
geselecteerd om mee te gaan naar de Tour de France. Sus die een heilige schrik
had voor het hooggebergte zag er serieus tegenop. Afzien gelijk de beesten,
iedere dag maken dat je op tijd binnen bent, werken voor de kopman. Het was
nogal wat. Sus heeft nooit Parijs gezien. Toch niet met de fiets op het einde
van de Tour.
Hij werd 118° in de proloog en hij reed mee tot 10° etappe.
Zijn beste klassering was 35° in de eerste etappe.In de 10° etappe op 5 juli met de beklimming
van de Lautaret , Izoard en Montgenèvre gaf hij op.
De Tour had hem nochtans een goede conditie gegeven. Op 7 juli
stond hij al aan de start van de GP Stad Sint-Niklaas en hij werd er derde na
Frans Van Looy en geklopt voor de tweede plaats op 20 door Serge Van Daele. s
Anderendaags was hij opnieuw derde. Deze keer in Melle, 20 na het Molteni-duo
Spruyt en Huysmans. En weer vijf dagen later was het bingo. In Sleidinge won
hij voor animator Staf Van Roosbroeck en Jos De Schoenmaeker.In de negende grote ronde was de beslissing
gevallen. Staf van Roosbroeck kreeg Sus, De Schoenmaeker en Jos Van de Poel
mee. Het peloton zag hen enkel nog terug toen het in de laatste kleine ronde
gedubbeld werd. Sus en Staf rukten zich nog los van de andere twee en Sus won
verrassend van Staf.
Op 5 augustus werd hij nog tweede in het Kampioenschap van
Antwerpen in Booischot na Eddy Verstraeten. En op 2 september werd hij tweede
in Rummen na Ronald Dewitte.
En dan besloot Sus de stommiteit van zijn leven te doen. In
plaats van bij Flandria te blijven en zeker te zijn van het geldgewin, tekende
hij voor een nieuwe ploeg.
Robert Lauwers en een zekere Duwan wilden met de firmas
Splendor en Zoppas een ploeg opzetten. Sus krijgt een vorstelijk maandgeld
voorgeschoteld en een premie van 10.000 Bfr per overwinning. Sus begint te
dromen, denkt aan de mogelijke 10 palmen per seizoen, de supporters maken zijn
kopke zot en Sus zet zijn krabbel. Het was geweten, Sus dacht nogal dikwijls
aan het geldgewin.
Alleen, .. de ploeg kwam niet van de grond. En begin 1977 zag
het er donker uit voor Sus. Opnieuw wenkte het scenario waarbij hij de fiets
aan de haak zal moeten hangen. Sus kon zich wel voor de kop slaan.
Uiteindelijk komt eind januari het bericht dat Sus en 12
andere renners, allen gedupeerd door Zoppas-Splendor, onderdak zouden vinden
bij een nieuwe ploeg die aanvankelijk Galenco-Verenigde Zeepcentrales Deinze
zou heten. Alles werd definitief op 16 februari. De ploeg V.Z.
Deinze-Carpenter-Norta zag het levenslicht. De carrière van Sus was nog niet
ten einde.
Dat heel deze situatie niet bevorderlijk was voor de
conditie van Sus, spreekt voor zich. Niettemin reed hij nog een aardig seizoen
bijeen.
Op 10 mei werd hij derde in Lommel na Fons Van Katwijk en
Herman Vrijders. Vijf dagen later werd hij te Niel tweede op 18 van Rik Van
Linden. Een week later werd hij derde in de 2° etappe van Mandel-Leie-Schelde
na Frans Van Looy en Eddy Vanhaerens en eveneens derde in het eindklassement na
Ludo Peeters en Eddy Vanhaerens.
Vervolgens verviel Sus in zijn oude gewoonten en moeten we
wachten tot de zomer om hem weer te zien opduiken in de topdrie. Op 7 augustus
wordt hij derde in Nieuwmoer-Kalmthout achterAndré Delcroix en Willy In t Ven. Op 13 september is er de GP Briek
Schotte in Desselgem en opnieuw sleept Sus een derde plaats uit de brand. Deze
keer één minuut na Jos Schipper en geklopt doorJean-Luc Vandenbroucke. Twee dagen later was het echter bingo. Het
Kampioenschap van Vlaanderen in Koolskamp. Na een zeer dynamische wedstrijd kon
Sus wegrijden met Willy In t Ven en Gerrie Verlinden. In de spurt had Sus geen
enkel probleem met zijn medevluchters en dus mocht hij de Leeuwentrui omgorden.
Op 12 oktober werd in Herentals de GP Louis Verreydt
verreden. Er stonden drie Fransen op het podium nl. Frans Verbeeck, Frans Van
Looy en Frans Verhaegen.
In 1978 bleef Sus bij de ploeg Zeepcentrale. Maar het einde
kwam in zicht. Geen enkele overwinning meer dat jaar. Vermeldenswaard blijven
een tweede plaats na Staf Van Roosbroeck op 27 mei in de Omloop van Midden
België in Lier, een tweede plaats na Jean-Luc Vandenbroucke op 3 oktober in
Moescron-Templeuve en s anderendaags een derde plaats in Zele op 10 na Walter
Godefroot en Jan van Katwijk.
Uiteindelijk kwam er het laatste jaar bij de ploeg Safir. De resultaten waar weer iets minder. Niet dat Sus zijn plaats niet had in het peloton. Zo een oude rot weet altijd wel zijn deel te bemachtigen.
Op 2 juli behaalde Sus zijn allerlaatste zege in Humbeek voor Jos Gijsemans en
Flup Vandenbrande. Op 10 oktober was hij in Boom betrokken bij een zware valpartij. Zijn knie was er erg aan toe en het herstel, met complicaties, nam 4 maand in beslag. Tegen dan was het seizoen al weer volop aan de gang en Sus zag een terugkeer niet meer zitten en besloot een einde te maken aan zijn carrière.
Maar Sus is het wielrennen blijven volgen. Hij heeft zelfs
een groep van oud-renners opgericht en organiseert activiteiten. Wat blijkt is dat
Sus overal geliefd gebleven is, binnen en buiten de koers.
Vandaar dat ik dus vond dat zo een renner ook eens
beschreven mocht worden. Ook al omdat de Sus, zoals ik, ook vier kinderen heeft.
Alleen qua kleinkinderen heeft hij mij geklopt. Maar het seizoen is nog niet
ten einde.
Soms, beste lezer, durf ik wel eens weg dromen naar een niet
zo ver verleden toen België HET wielerland bij uitstek was.
We hebben in België of liever in Vlaanderen heel wat mooie
periodes gehad. In Wallonië waren die gloriedagen heel wat minder. We moeten
dan al terug keren naar de periode Lambot en Scieur of vader een zoon Masson en
het meest recent Claude Criquielion. Bij ons in Vlaanderen beleefden we de ene
glorieperiode na de andere. Teveel om hier op te noemen.
Wat een liefhebber natuurlijk het meest koestert, is een
periode die hij zelf bewust meegemaakt heeft. Dikwijls ligt daar ook de bron
voor een levenslange veroordeling tot passie voor de wielersport.
Ikzelf heb het geluk gehad de periode van Eddy Merckx te
mogen beleven met daarnaast triomfen van andere kleppers zoals een Roger De
Vlaeminck, Walter Godefroot, Frans Verbeeck, André Dierickx, Willy Planckaert,
Rik Van Linden, Roger Rosiers, Herman Vanspringel, enz ..
Het is dan ook niet verwonderlijk dat mijn gouden periode in
dat tijdperk ligt. Maar gezien ik een drievoudige besmetting van de
wielermicrobe heb moeten ondergaan, ik ben namelijk ook gebeten door het
veldrijden en de pistewedstrijden, ligt mijn echte gouden periode tussen 1969
en 1974.
Ik stelde mijzelf dan ook de vraag wat het meest succesvolle
jaar voor ons wielrijden dan wel mag geweest zijn. Een vraag die niet eenvoudig
te beantwoorden blijkt. Volgt u maar eens mee beste lezer.
Vooraf wil ik stellen dat er vele mooie jaren buiten deze
periode geweest zijn. Misschien vindt u zelfs een betere periode of een
succesvoller jaar. En misschien vindt u zelfs een land dat het nog beter deed.
Laat mij beginnen met het jaar 1969. Niet onaardig om mee te
starten. Het zal in eerste instantie ook het beste jaar blijken van de periode
die ik bewust meegemaakt heb. De start van dat jaar was grandioos. Eric De
Vlaeminck werd in 1969 wereldkampioen veldrijden bij de profs voor twee andere
ex-wereldkampioenen Rof Wolshohl en Renato Longo.
Bij de amateurs werd het zelfs een totale triomf met René De
Clercq op het hoogste schavot geflankeerd door de ongelukkige Roger De
Vlaeminck, die aan de leiding rijdend op 300 meter van de streep ten val kwam,
en Robert Vermeire. Al 4 medailles en het jaar was nog maar pas begonnen.
Begin augustus werden de wereldkampioenschappen op de baan
verreden in het Antwerpse Sportpaleis.
In de sprintnummers waren er enkel medailles weggelegd voor
de profs. In de reeksen versloeg Patrick
Sercu de Japanner Madarame en Robert van Lancker versloeg de Nederlander Koel.
Roger Vandenbergh werd naar de herkansingen verwezen door de Italiaan
Gaiardoni. In die herkansingen versloeg Vandenbergh wel de Australiër Graeme
Gilmore, vader van Matthew, maar werd hij wel voorafgegaan door de Fransman
Suire. Uitgeschakeld dus.
In de achtste finales versloeg Patrick Sercu de Fransman
Charreau en Robert Van Lancker kegelde de andere Fransman Suire er uit. Nog een
andere Fransman, Mourioux, werd door Sercu, in twee manches, verslagen in de
kwartfinales. Van Lancker had dan weer een belle nodig tegen de Italiaan
Damiano. In de halve finales werd het tweemaal België-Italië, tweemaal gewonnen
door onze landgenoten. Sercu won opnieuw in twee manches van Gaiardoni maar
Robert Van Lancker had tegen een kolerieke Beghetto weer een belle nodig. In
de finale werd Robert Van Lancker moeiteloos geklopt door Patrick Sercu. Goud
en zilver dus.
Achter de zware motoren wonnen Leo Proost en Theo Verschueren
hun reeksen waardoor ze rechtstreeks geplaatst waren voor de finale. Romain De
Loof moest naar de herkansingen maar haalde het daar ook niet. In de finale
werd Theo Verschueren, ontevreden over zijn gangmaker Staekenburg, tweede na de
sterke Nederlander Jaap Oudkerk.
In de reeksen van de achtervolging liep Ferdi Bracke de Italiaan Marcelli in en
stoomde op zijn elan door naar een nieuw baanrecord (5.56.60). Norbert Seeuws
haalde het van de Fransman Alain Van Lancker (6.22.13 tegen 6.26.18) maar zijn
tijd was onvoldoende voor de laatste acht. In de kwartfinale liep Ferdi Bracke
na 8 ronden de Fransman Charly Grosskost in. In de halve finale had hij geen
enkele moeite met de Nederlander Bongers. De als spannend aangekondigde finale
tussen Ferdi Bracke en Hugh Porter werd eigenlijk een afknapper door de grote
klasse van onze landgenoot. Ferdi Bracke haalde het gemakkelijk. De teller
stond dan al op vier gouden, drie zilveren en 1 bronzen medaille.
Een week later werd het wereldkampioenschap op de weg
gereden in Zolder. We weten allemaal hoe het afliep. Weer zilver, dit keer voor
Julien Stevens. Eind augustus werd dan nog het wereldkampioenschap op de weg
voor amateurs verreden. Weer werd het zilver met Jean-Pierre Monseré. Maar ook
brons met Staf van Roosbroeck.
Eindstand voor 1969 : 4 gouden, 5 zilveren en 2 bronzen
medailles. Elf in totaal.
Het volgende jaar, 1970, was heel wat minder. Eric De
Vlaeminck en Albert Van Damme behaalden goud en zilver bij de profs, Roger De
Vlaeminck en Norbert De Deckere goud en brons. Het veldrijden bleef op peil.
Op de piste was het iets minder. Enkel een tweede plaats van
Theo Verschueren. Een magere oogst dus.
Op de weg behaalden we een gouden medaille met de betreurde
Jempi Monseré en een zilveren medaille met de eveneens reeds overleden Ludo Van
Der Linden.
Eindbalans voor 1970 : 3 gouden, 3 zilveren en 1 bronzen
medaille. Zeven in totaal.
1971 echter was een grand-cru jaar. In het veldrijden
opnieuw 4 medailles. Drie bij de profs met Eric De Vlaeminck, Albert Van Damme
en René De Clercq. Eric De Vlaeminck kende eigenlijk weinig tegenstand op weg
naar zijn vijfde wereldtitel en het podium was hetzelfde als op het Belgisch
kampioenschap.
Robert Vermeire deed er nog een gouden bovenop bij de amateurs
door de West-Duitser Uebing en de Nederlander Spetgens te kloppen.
Op de piste werd Theo Verschueren eindelijk wereldkampioen
bij de stayers. Nadat hij zijn reeks had gewonnen en Leo Proost derde was
geëindigd, kwamen ze beiden in de finale uit. In die finale waren het
aanvankelijk de Italiaan De Lillo en de Nederlandse ex-wereldkampioen Jaap
Oudkerk die het meest weerstand boden.
De Lillo brak het eerst en op het einde moest ook Oudkerk de rol lossen. Leo
Proost had reeds halfweg de race opgegeven.
Dirk Baert behaalde zijn enige wereldtitel in de
achtervolging door Charly Grosskost te verslaan. In de kwartfinales had hij de
Italiaan Bosisio verslagen. In de halve finale kwam hij uit tegen de Deense
werelduurrekordhouder Ole Ritter. Ook die moest er aan geloven. In de finale
nam de Fransman Charly Grosskost aanvankelijk voorsprong. Vanaf 1200 meter
begon Dirk Baert er echter aan te knagen. Langzaam haalde hij Grosskost in en
in de laatste kilometer bouwde hij een kleine voorsprong op.
In het sprinttoernooi werd Robert Van Lancker tweede. In de reeksen had hij de Italiaan
Borghettiuitgeschakeld. In de
kwartfinale nog een Italiaan namelijk Beghetto. In de halve finale versloeg hij
in twee manches de Australiër Gordon Johnson. Maar in de finale zelf werd hij
in twee manches verslagen door de Nederlander Leijn Loevesijn. Tweemaal goud,
eenmaal zilver dus.
Op de weg was het ook een succes. Eddy Merckx werd voor de
tweede keer wereldkampioen door Felice Gimondi in een sprint met twee te
kloppen. Cyrille Guimard werd derde.
En Freddy Maertens behaalde zilver bij de
amateurs, geklopt in een warrige sprint door de Fransman Regis Ovion. Daarnaast
behaalde België de gouden medaille op de 100 kmtijdrijden. Ons Belgisch viertal Staf Hermans-Staf Van Cauter-Louis
Verreydt en Ludo Vander Linden wonnen met 138 voorsprong op de Nederlanders (Den
Hertog-Duyker-Schür-Van den Hoek) en 221 op de Polen
(Barcik-Szozda-Smyrak-Lis) . Nog eens twee gouden en één zilveren medaille er
bij in het mandje.
Eindbalans voor 1971 : 6 gouden, 3 zilveren en 1 bronzen
medaille. Tien in totaal.
Het jaar erop was ook niet mis. In het veldrijden startte
het echter iets minder. Slechts twee medailles. Weliswaar twee gouden met
opnieuw Eric De Vlaeminck en Norbert De Deckere.
Op de piste was er opnieuw Theo Verschueren met goud, Ferdi
Bracke en Dirk Baert met respectievelijk zilver en brons en Robert Van Lancker
met goud.
Op de weg was het echter een mager beestje. Nul medailles.
Eindbalans voor 1972 : 4 gouden, 1 zilveren en 1 bronzen
medaille. Zes in totaal.
Ook 1973 was een minder jaar. Zelfs tijdens de
wereldkampioenschappen veldrijden was de buit mager. Goud opnieuw voor de
onvermijdelijke Eric De Vlaeminck en zilver voor Bertje Vermeire.
Op de piste een zelfde balans. Goud voor Robert Van Lancker
en zilver voor Ferdi Bracke.
Op de weg goud voor Nicole Van Den Broeck, zilver voor
Freddy Maertens in Barcelona.
Eindbalans voor 1973 : 3 gouden, 3 zilveren en 0 bronzen
medaille. Zes in totaal.
De gouden jaren lagen duidelijk achter de rug. Het kwam
ook tot uiting in het totaal aantal niet-gouden medailles in het jaar 1974.
Weliswaar opnieuw 2 gouden medailles in het veldrijden. Deze keer met Albert
Van Damme en Robert Vermeire en een zilveren met Roger De Vlaeminck.
Op de piste enkel nog ereplaatsen. Zilver voor Theo
Verschueren, zilver voor Ferdi Bracke en brons voor Robert Van Lancker. Hun
hoogdagen waren voorbij.
Op de weg redde Eddy Merckx de eer in het verre Canada.
Eindbalans voor 1974 : 3 gouden, 3 zilveren en 1 bronzen
medaille. Zeven in totaal.
Om aan te tonen dat het verval zich doorzette, nog een
overzicht voor 1975. Tweemaal goud in het veldrijden met Roger De Vlaeminck en
Robert Vermeire. Een derde plaats voor Dirk Baert in de achtervolging en een
tweede plaats voor Roger De Vlaeminck in Yvoir.
Eindbalans voor 1975 : 3 gouden, 1 zilveren en 1 bronzen
medaille. Vijf in totaal.
Deze zeven gouden jaren leverden in totaal dus 26 gouden, 19
zilveren en 7 bronzen medailles. 52 in totaal.
Vanaf dan waren er geen topjaren meer. In sommige
disciplines kenden we sporadisch nog wel een wereldkampioen of medaillewinnaar.
Ik som ze op, dames eerst, zilver voor Claudine Verstraete in de sprint in 1981
en op de weg zilver voor Jenny De Smet (1979) en Patsy Maegerman (1994) en
brons voor Gerda Sierens (1982) en Yvonne Reynders(1976).
Op de piste bij de amateurs hadden we nog gouden medailles
in de puntenkoers voor Stan Tourné (1977) en Noël Dejonckheere (1978) en een
zilveren medaille voor de stayer Guido Van meel (1979). Bij de profs behaalden
we nog gouden medailles in de puntenkoers met opnieuw Stan Tourné (1980) en
Etienne De Wilde (1983). In dezelfde discipline nog zilver voor Michel Vaarten
(1986), Matthew Gilmore (2000) en Iljo Keisse (2007) en brons voor Roger
Ilegems (1987).
In de achtervolging nog twee bronzen medailles van Jean-Luc
Vandenbroucke (1978 & 1984). Bij de stayers werd Stan Tourné nog tweede
(1988) en derde (1984), in de sprint werd Michel Vaarten nog eens derde (1979).
In de keirin behaalde diezelfde Michel Vaarten nog een
gouden (1986), zilveren (1990) en bronzen (1988) medaille. In de ploegkoers
twee bronzen medailles met Gilmore-Keisse (2005) en Depoortere-Schets (2010) en
een gouden medaille in 1998 met Gilmore-De Wilde.
Op de weg hadden we bij de amateurs de zilveren Rudy Rogiers
(1981), Francis Vermaelen (1982), Frank van De Vijver (1985) en bronzen Johan
Van Summeren (2003). Bij de profs de wereldkampioenen Freddy Maertens (1976
& 1981), Claude Criquielion (1984), Rudy Dhaenens (1990), Johan Museeuw
(1996) en Tom Boonen (2005). Verder nog zilver voor Dirk De Wolf (1990)en peter
Van Petegem (1998) die ook nog eens brons veroverde (2003).
In een periode van 1976 tot heden maakt dat 12 gouden, 14
zilveren en 12 bronzen medailles. 38 in totaal. En dat met extra disciplines
(keirin, ploegkoers en puntenkoers) in een periode van 35 jaar of vijf keer
zolang als de zeven gouden jaren.
0
1
2
3
4
5
- Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen) Tags:Wereldkampioenschappen, Dirk Baert, Theo Verschueren, Leo Proost, Eric De Vlaeminck, Yvonne Reynders, Jean Walschaert, Romain De Loof, Benoni Beheyt, René De Clercq, Robert Vermeire, Patrick Sercu, Eddy Merckx, Ferdi Bracke, Dirk Baert, Verreydt,
Gouden tijden (2)
Het schrijven van dit artikel maakte mij echter
nieuwsgierig. Kende België na WO II succesvoller jaren dan 1969? Ik schrijf met
opzet na WO II gezien het aantal disciplines toen gestegen is en de kans op
meer medailles dan ook hoger is.
Ik ben eens gaan snuisteren in de archieven en ik kreeg deze
balans :
Goud
Zilver
Brons
Totaal
Goud
Zilver
Brons
Totaal
1946
1
2
3
1958
1
1
2
1947
1
1
2
1959
1
3
4
1948
1
1
1
3
1960
1
3
3
7
1949
1
1
1961
3
1
2
6
1950
1
1
1962
2
4
2
8
1951
2
2
1963
6
4
1
11
1952
1
1
2
1964
3
5
3
11
1953
1
1
2
4
1965
1
5
1
7
1954
2
2
1966
3
3
1
7
1955
1
1
2
1967
3
2
1
6
1956
1
2
3
1968
3
3
1
7
1957
3
1
4
1969
4
5
2
11
We hadden nog een succesvolle periode nl. 1963-1964.
Eigenlijk kan de term golden sixties ook gelden voor de jaren 60 in het
Belgische wielrennen. In totaal voor de periode 1960-1969 niet minder dan
eenentachtig (81) medailles op de wereldkampioenschappen.
We haalden in die periode op zijn minst een gouden medaille
in : de wegwedstrijd voor de profs, amateurs en dames, het veldrijden voor de
profs en amateurs, de achtervolging bij de profs, amateurs en dames, de sprint
bij de profs en amateurs en de halve-fond bij de profs en amateurs. Daarnaast
nog als beste een tweede plaats in de tandem en de 1km en een derde plaats in
de 100 km tijdrijden op de weg. Gewoonweg fenomenaal.
In 1963 werd de medailles weggeplukt in niet minder dan 8
disciplines. In 1964 zelfs in 10 disciplines. Alhoewel er dus een ex-aequo is
met het jaar 1969 qua medailles is er toch een duidelijk verschil. In 1969
werden de medailles slechts in 7 disciplines behaald.
Vandaar dat ik mijn topdrie als volgt zou willen
voorstellen. Goud gaat naar 1963, zilver naar 1969 en voor brons twijfel ik
tussen 1964 of 1971. Mijn voorkeur gaat naar 1964 omdat we daar eigenlijk ook
nog de Olympische gouden medaille van Patrick Sercu mogen bij tellen. De 1 km
stond toen nog niet op het programma van de wereldkampioenschappen (pas vanaf
1966). Dus eigenlijk is de balans van 1964 : 11 + 1. Of laat het ons gewoon
doen zoals vroeger in het judo, twee bronzen medailles.
Kijken we echter enkel naar de gouden oogst, dan blijft 1963
het topjaar maar komt ook 1971 aardig in de buurt met evenveel gouden (6), één
zilveren minder (3) en 1 bronzen medaille.
De magerste naoorlogse jaren zijn ex-aequo 1949 en 1950 met
elk slechts 1 gouden medaille, met dank aan Rik I en Briek. Gevolgd door 1951,
slechts twee zilveren medailles en 1958, slechts één zilveren en één bronzen
medaille. Dit zijn ook de enige twee jaren, samen met 1946 waarop we in de
tijdspanne van 1946-1978 geen gouden medaille behaalden.
Ere wie ere toekomt. Vandaar dat ik nog een korte
verslaggeving wil geven van de 4 topjaren nl. 1963-1964-1969 en 1971.
Laat mij beginnen met 1963. Het topjaar.
Op zich begon het jaar niet schitterend. Geen enkele
medaille in het veldrijden. De jaren zestig, of toch het begin er van werden
nog gemonopoliseerd door de heren Rolf Wolfshohl en Renato Longo.
Begin augustus waren er dus de wereldkampioenschappen op de
piste in Rocourt. De eerste reeksen van de achtervolging voor amateurs werd
verreden voor slechts 500 toeschouwers. In de 8° reeks klopte Jean Walschaert
(5.05.9) de Oostenrijker Franz Buchelle (5.24.4). Ook Herman Van Loo (5.05.3),
groot favoriet, kwalificeerde zich door Morgans Frey (5.10.0) te kloppen. Het
lot zorgde er echter voor dat hij dezelfde Frey in de kwartfinales opnieuw zou
tegen komen. Daar ging Herman ten onder door de zenuwen. De rit werd tijdelijk
onderbroken door een lekke band van Mogens Frey, zijn mecaniciens treuzelden
nogal en Herman werd nerveus. Ondanks een blitzstart verloor hij op drie ronden
van het einde zijn opgebouwde voorsprong en werd in extremis geklopt door Frey
(4.58.18, een nieuw baanrecord, tegenover 5.01.83). Jean Walschaert daarentegen
klopt nipt de Pool Jozefowiz in een tijd van 5.03.46 tegen 5.03.85).
In een winderig Rocourt stootte Jean Walschaert door naar de
finale, door Brit Hugh Porter te verslaan, waar hij tegen de Sovjetrus
Stanislav Moskvin zou uitkomen.
Beiden startten heftig maar dank zij het enthousiaste
publiek kon Walschaert uiteindelijk afstand nemen van de Rus. Hij eindigde in
5.03.24 tegen 5.08.67.
In het snelheidstoernooi van de amateurs schakelde Patrick
Sercu in de reeksen David Staub (USA) en Klaus Kobusch (BRD) uit. In de achtste
finales klopte hij dan weer Damiano (Ita) en Van der Touw (Ned). In de
kwartfinales moest hij het opnemen tegen Giardan Turrini (Ita) die hij in twee
manches versloeg. In de halve finale moest hij het opnemen tegen de Fransman
Trentin. In twee manches werd deze echter afgedroogd. In de finale kwam Patrick
opnieuw een Italiaan tegen nl. de uittredende wereldkampioen Bianchetto. Deze laatste
werd in de eerste reeks gedeclasseerd. De tweede reeks kon slechts de dag erop
doorgaan. Daarin werd Patrick geklopt zodat er een belle moest komen. Daarin
klopte hij echter gemakkelijk de Italiaan.
Bij de profs ging het er als volgt aan toe. Valère Frennet
moest het afleggen tegen Antonio Maspes, Jos De bakker kegelde de Duitser
Potzernheim uit het toernooi en Leo Sterckx deed hetzelfde met de Fransman
Roger Gaignard. In de kwartfinaleshaalde Leo Sterckx het in twee manches van de Zwitser Oscar Plattner en
Jos De Bakker in twee manches van de Italiaan Giuseppe Ogna. Leo Sterckx werd
in halve finale tweemaal geklopt door
oud-wereldkampioen Antonio Maspes. Jos De bakker werd in drie manches geklopt
door Santé Gaiardoni. Daardoor werd de finale een Italiaansonderonsje gewonnen door Gaiardoni en de
strijd om de bronzen medaille een Belgisch onderonsje gewonnen door Jos De
Bakker.
In de eerste reeks van de halve-fond voor amateurs won
Romain De Loof direct de wedstrijd. René Vandenberghe werd derde in zijn reeks.
In de herkansing van de reeksen gaf Joseph Dhont op. In de finale met negen
moest Romain in de achtste positie starten. Voor hem twee Duitsers, twee
Zwitsers, twee Nederlanders en zijn landgenoot Vandenberghe. In drie sprongen
kwam Romain De Loof aan de leiding. Eerst nestelde hij zich even in derde
positie, dan in tweede om dan, halfweg de koers, de leiding te nemen en die
niet meer af te staan.
Bij de profs won Leo Proost de eerste reeks, Raymond Impanis
werd daarin derde. Paul Depaepe won de tweede reeks. In de finale stond er geen
maat op de Belgen. Leo Proost won voor Paul Depaepe. Een dubbele triomf voor de
Belgen.
Bij de dames klopte Yvonne Reynders in de halve finale de
Russische Lilija Dementjeva (4.15 tegen 4.26) waarmee ze de finale haalde tegen
Beryl Burton. Daarin werd ze geklopt met 4.07.39 tegen 4.12.40.
Hoe het voor de beroepsrenners op de weg afgelopen is dient
niet meer herhaald te worden. Echte liefhebbers kunnen nog altijd uren
discussiëren over de sprint in Ronse. We haalden wel goud en zilver maar ook
veel polemiek.
Bij de dames deden we hetzelfde maar er werd slechts een fractie
over geschreven. Yvonne Reynders klopte Rosa Sels, zus van. Bij de liefhebbers
haalden we een vierde plaats met mijn Jos Huysmans evenals bij de dames met
Simone Elegeest.
En dan was er het multidisciplinaire 1964. Gezien de
Olympische Spelen losstaan van dit geheel, zal ik over de 1 km van Patrick
Sercu ook niet verhalen.
De successen in 1964 begonnen al in februari waar Roger De
Clercq zilver haalde in het veldrijden na Renato Longo. België won met De
Clercq, Albert Van Damme, René De Rey en Eric De Vlaeminck ook het
Landenklassement.
Op de weg was er het succes van de amateurs met twee
winnaars, of liever twee renners die dachten gewonnen te hebben. Eddy Merckx
had gelijk, Willy Planckaert vergiste zich. Hier dient nog een klein fiatdivers
aangehaald te worden. Met het rugnummer 19 verscheen de Algerijn Zaaf Zahar aan
de start van de race. Dit was de zoon van de alom bekende Abdel Khader Zaaf. Na
zeven ronden had hij al een achterstand van 9 minuten zodat hij uit de
wedstrijd werd genomen.
Bij de dames behaalde Rosa Sels een bronzen medaille en
Marie-Rose Gaillard vierde.
En dan was er nog de 100 km tijdrijden op de weg. Het
viertal Leopold Heuvelmans, Roland Deneve, Roland Van De Rijse en Albert van
Vlierberghe werd derde op 351 van de Italianen Andreoli-Della Bona-Guerra-Manza
maar slechts op 4 van het zilver, de Spanjaarden Garcia Such-Goyaneche
Bilbao-Ramon Saez-Santamarina.
Op de piste waren we ook succesvol. Laten we beginnen met de
achtervolging. Bij de profs waren er dertien deelnemers. Acht mochten er naar
de kwartfinales gaan. Hugo Scrayen en Ferdi Bracke haalden die eerste
schifting. In de kwartfinales haalt Bracke Henk Nijdam in na 8 ronden. Hugo
Scrayen verliest van Ercole Baldini (6.22.29 tegen 6.25.41). Diezelfde Baldini
verliest op zijn beurt in de halve finale van Bracke (6.23.8 tegen 6.29.23)
waardoor Ferdi in de finale tegen Leandro Faggin uitkomt. Ferdi wint
overtuigend (6.13.92) van Faggin (6.23.97).
Bij de amateurs schakelde Herman Van Loo in de reeksen Hugh
Porter uit (5.03.75 tegen 5.07.85). Wereldkampioen 1963, Jean Walschaert werd
meedogenloos uit het toernooi gebonjourd door de Italiaan Luigi Roncaglia
(5.06.50 tegen 5.17.13). Diezelfde Roncaglia werd in de kwartfinales door
Herman Van Loo (5.02.92)huiswaarts gestuurd. In de halve finale moest Herman
Van Loo uitkomen tegen zijn zwart beest van vorig jaar, de Deen Mogens Frey.
Frey startte furieus maar vrij snel kwam Van Loo op dezelfde hoogte en nam dan
voorsprong. Een voorsprong die hij niet meer afgaf. Hij klokte af op 5.04.47,
de Deen op 40 meter. In de finale moest Van Loo het opnemen tegen de sterke
Nederlander Tiemen Groen. Er stond geen maat op de Nederlander die won in een
tijd van 5.01.74.
Ook bij de dames bleek de achtervolging een succes. Yvonne
Reynders klopte in de finale haar eeuwige rivale Beryl Burton (4.02.22 tegen
4.09.53).
In het sprintoernooi was er enkel medailleoogst bij de
profs. Bij de amateurs kon het echter anders gelopen zijn. Patrick Sercu won
zijn eerste reeks tegen de Tsjech Ivan Kucirek. In de kwartfinale schakelde hij
in twee manches de Sovjetrus Valery Khitrov uit. In de halve finale verloor
Patrick de eerste manche tegen Daniel Morelon. In de tweede manche werd hij
gediskwalificeerd nadat hij professioneel (hij was echter amateur) de deur had
dicht gedaan. Protest hielp niet meer en uit frustratie nam Patrick niet meer
deel aan de spurt om de bronzen medaille tegen de man die hij vorig jaar
versloeg, Bianchetto.
Bij de profs werd in de eerste reeks van de schiftingen Jean
Lambrechts uitgeschakeld door Antonio Maspes. Jos De Bakker won zijn reeks
tegen de Fransman Michel Rousseau en de Japanner Nobuo Shiratori. Leo Sterckx
won ook zijn reeks tegen de Duitser Werner Potzernheim en de Nederlander
Marinus Paul. Ook in de herkansingen kon Lambrechts het niet halen tegen
Potzernheim en Mitsuo Nakai (Jap).
In de kwartfinale maakte Jos De Bakker korte metten met de
Zwitser Oscar Plattner in twee manches. Leo Sterckx won de eerste manche tegen
de Italiaan Giuseppe Beghetto, verloor de tweede manche maar won de belle. In
de halve finale moest Jos De Bakker het opnemen tegen Roger Baensch (Aus) en
Leo Sterckx tegen Antonio Maspes.
Maspes versloeg Sterckx in twee keer en Ron Baensch deed
hetzelfde met De Bakker zodat de belgen onderling moesten kampen voor het
brons. De strijd werd in twee manches gewonnen door Jos De Bakker.
En dan was er nog de halve fond. Bij de profs won Romain De
Loof de eerste reeks en werd Leo Proost daarin derde en eindigde Paul Depaepe
in de tweede reeks derde. In de finale stond er geen maat op de Spanjaard
Guillermo Timoner. Hij won voor Leo Proost, Romain De loof werd vijfde, Paul
Depaepe gaf op.
Bij de amateurs eindigde in de eerste reeks Jean Walschaert
tweede. In de tweede reeks eindigde Belgisch kampioen Johnny Audiffret zesde.
Hij werd dan ook naar de herkansingen verwezen maar kon zich niet redden. In de
finale werd ex-achtervolger Jean Walschaert geklopt door ex-achtervolger, de
Nederlander Jaap Oudkerk.
De jaren 1969 en 1971 heb ik hierboven al beschreven
waardoor het plaatje vrij compleet geworden is. Sommigen zullen misschien de
opmerking maken dat heden ten dage het wielrennen veel mondialer geworden is en
dat het voor het kleine België moeilijker geworden is om medailles te oogsten.
Dat klopt natuurlijk. Maar anderzijds kan men ook redeneren dat het wielrennen
in totaal vroeger zo populair was, dat het niet evident was om als Belg de
beste te worden in eigen land. De concurrentie was moordend. Pieken of zich
toeleggen op een WK was onmogelijk. De sport was populair en de wedstrijden en
dus ook de duels volgden elkaar in een razend tempo op. En waar b.v. Italië nu
misschien één topsprinter heeft, had het er vroeger vijf of zes.
Natuurlijk dat er hier discussie kan rond bestaan. Maar de
opzet van het artikel ging over de gouden jaren en de hierbij horende nostalgie
en warme herinneringen.
Bij deze zeg ik dan ook welgemeend : Bedankt Eric, Eddy, Roger, Leo, Theo, Yvonne, Paul,
Ferdi, Dirk, Robert, Jean, Patrick, Romain, René, en alle andere medaillewinnaars
Beste lezer en wielerliefhebber. Vandaag zou ik het eens
willen hebben over een bonk van een vent.Een man op een fiets waar je met ontzag naar keek. Waar de kracht van
afstraalde en die de tegenstander kon imponeren, alleen al met zijn uitstraling
van kracht.
Het is geen renner die geboekstaafd staat als flyer. Hij zat
niet als een Roy Schuiten, een Didi Thurau of een Roger De Vlaeminck op zijn
fiets. Hij was geen echte sprinter alhoewel hij op zich ook geen strijkijzer
was in de spurt. Tijdrijden was niet echt aan hem besteed alhoewel hij wel uren
tegen de wind in kon bonken en beuken. Voor zichzelf of voor zijn kopman. En
het was zeker geen klimmer daarop was zijn
lichaam niet voorzien. Te fors, te hoekig, te zwaar. Hij had een kop van beton,
oerdegelijk, een kop waar Marc Sleen of Nesten een prachtige karikatuur zou
kunnen van maken hebben.
Niettemin heeft hij zijn plaats in de wielergeschiedenis
veroverd. En als zijn naam vernoemd wordt in een gesprek tussen
wielerliefhebbers, zal er nooit extra uitleg moeten gegeven worden. Elke
gesprekspartner zal direct een beeld voor ogen krijgen van de renner. Dit in
tegenstelling als de namen van renners als Dallai, Sorlini of Cucchietti vallen.
Ja beste lezer, deze renners reden ook begin de jaren 70 in het peloton.
Nu vraagt u zich waarschijnlijk af over welke bonk ik het
hier wil hebben. Wel het is niemand minder dan Roger Rosiers. Roger Rosiers
werd geboren op 26 november 1946 in Vremde, een deelgemeente van Boechout
in de provincie Antwerpen. Vandaar dat ik mijn titel moest veranderen. Ik had
eerst geschreven Uit de Vlaamse klei getrokken maar ik denk dat er weinig
kleigrond te vinden is in Vremde. Maar ik kan mij natuurlijk vergissen.
Het begon voor Roger Rosiers zoals voor vele renners, met
een fiets voor de plechtige communie. Roger werd direct gebeten door die
ondefinieerbare, typisch Vlaamse wielermicrobe. Eens er door gebeten, geraak je
er nooit meer vanaf. Veertien jaar was hij, en hij werd al derde in zijn vierde
koers bij de niet-aangeslotenen. Zelden reed hij buiten de toptien. Bij de
nieuwelingen behaalde hij ruim 57 overwinningen en dat terwijl hij toch
Latijns-Grieks volgde en dus veel moest studeren.
Dat eerste gewin was echter kattengespin. Ze zijn met velen
die de ene overwinning na de andere binnenhaalden bij de nieuwelingen, en nooit
een volwaardig, laat staan verdienstelijk profrenner werden. Ik zou ze niet te
eten willen geven.
Maar ook bij de liefhebbers was Roger was geen
onverdienstelijk wielrenner. Hij won in 1965 de Omloop Het Volk voor
liefhebbers en in de Schaal Sels zorgde hij voor een stunt. Op 1 km van de
streep sprong hij weg uit een 150 koppen tellend peloton, nam 70 meter
voorsprong en won als amateur voor de doorgewinterde profs Staf De Smet en Gilbert Maes. In datzelfde
jaar won hij ook één etappe in de Ronde
van België en werd derde in de eindstand.
In 1966 won hij de Omloop der Vlaamse Gewesten, de Omloop
van Henegouwen en een etappe in de Triptyque Ardennaise en werd hij tweede in
de eindstand van de Ronde van België. Hij won eveneens Gent-Wevelgem voor
amateurs waar hij Leo Van Dam en Ludo Goossens in de spurt klopte. Er stonden
niet minder dan 294 deelnemers aan de start!
In datzelfde jaar moest hij zijn legerdienst vervullen en
dat werd een geluk bij een ongeluk. Want toen hij in het Klein Kasteeltje
vertoefde zaten daar ook de zonen van François Cools, sportdirecteur bij Mann.
Van het een kwam het ander en Roger mocht als 20-jarige, wat in principe niet toegelaten
was, een profcontract tekenen bij Mann.
Op 30 januari 1967 werd Roger Rosiers officieel profrenner
bij de ploeg Mann-Grundig. Enerzijds een evidente keuze gezien de Mann-ploeg
gekend stond voor zijn Antwerpse inbreng en de kans die hij kreeg via François
Cools, anderzijds minder evident gezien de aanwezigheid van kleppers zoals Jos
Boons, Walter Boucquet, Jos Huysmans, de broers In tVen, André Poppe, Willy
Van Neste, Daniel Vanryckeghem, Herman Vanspringel en zijn toekomstige
schoonbroer Gust Verhaegen. Voor een jonge renner met ambitie toch wel een hele
groep renners waar hij rekening zou moeten mee houden.
Niettemin startte Roger Rosiers schitterend. Hij won al
direct de Brabantse Pijl. Hij ontsnapte bij de aanvang van de laatste plaatselijke
ronde, en men zag hem niet meer terug. Hij won voor Jan Lauwers, op 1 minuut en
Miel Coppens op 245. En dat terwijl Roger toen nog altijd zijn legerdienst
deed. Misschien dat de Brabantse Pijl toen nog niet de uitstraling had van nu,
maar de wedstrijd staat toch mooi op zijn erelijst. Enkele weken later wordt
hij zevende in een aartslastige Luik-Bastenaken-Luik en behaalde hij dezelfde
plaats in het Kampioenschap van België naast een elfde plaats in de Waalse Pijl.
Niet mis voor een neo-prof. Heden ten dage zou er direct een contractaanpassing
komen en zou het bedje voor de eerstejaarsrenner gespreid zijn. Niet echter in
1967.
Het volgende jaar, nog altijd bij Mann-Grundig, probeerde
Roger te bevestigen. Hij slaagde daar gedeeltelijk in met negen overwinningen.
Er waren echter geen uitschieters bij tenzij je de, onmenselijke
weersomstandigheden gereden Elfstedenronde in Brugge zou meetellen. Roger won
voor Willy Bocklant en Michel Jacquemin. Toch gaf hij weer een teken van zijn
talent door tweede te eindigen in de vierde Amstel Goldrace. Hij werd met 2 cm verslagen
door Harry Steevens en ging Daniel Vanryckeghem vooraf. Het had winst kunnen
zijn. Jos Huysmans, toen al een gevestigde waarde, trok de sprint aan voor
Roger. Die durfde zijn ploegmaat echter niet voorbij te gaan tot het al te laat
was. Toch wel een eigenaardige tactiek bij Mann-Grundig als je ook een sprinter als Daniel Vanryckeghem mee hebt
in de kopgroep. Verder werd hij dat jaar ook vierde in Kuurne-Brussel-Kuurne,
vijfde in de Ronde van Luxemburg en zesde in de Ronde van Vlaanderen waar
Daniel Vanryckeghem vijfde werd.
In 1969, zijn laatste jaar bij Mann-Grundig, behaalde hij
vier individuele overwinningen. Het meest in het oog springend was de
overwinning in Nokere Koerse, toen nog niet op TV, voor Frans Mintjens en
opnieuw Michel Jacquemin. Verder werd hij nog tweede in de zesde etappe van
Parijs-Nice, na Jos van der Vleuten en tweede in de etappe 2b, een tijdrit van
10,4 km, van de Vierdaagse van Duinkerken na Ferdi Bracke maar voor Herman
Vanspringel.
Roger reed dat jaar, voor Mann, zijn eerste Tour de France.
Echt grote liefde zou het nooit worden. Het begon nochtans goed met een tiende
plaats in de proloog op 31 van Rudi Altig. Maar alle blikken waren natuurlijk
gericht op Eddy Merckx. Veel beter zou het niet worden en in de zesde etappe
volgde er een opgave.
In datzelfde jaar werd hij ook nog vierde in
Kuurne-Brussel-Kuurne, zevende in de Waalse Pijl, waar hij mee Jos Huysmans aan
de overwinning hiemp, en ook zevende in de Amstel Gold Race en achtste in de
Omloop Het Volk. Sommige kopmannen kregen hem in het oog.
Zoals Jan Janssen die hem aanbeval bij BIC. Roger koos
eieren voor zijn geld en tekende tijdens de Ronde van Het Noorden een contract
met Maurice Demuer. De
Mann-Grundig-ploeghad nogal wat
vedetten in zijn rangen in 1969. Ronald De Witte, Jos De Schoenmaecker, Jos
Huysmans (winnaar van de Waalse Pijl), de gebroeders In tVen, Georges Pintens,
Willy Van Neste, Daniel Vanryckeghem en oude getrouwe Herman Vanspringel. Teveel
van het goede, en dus ook wel een reden om te veranderen. Roger kon zich
alleszins financieel sterk verbeteren. BIC was ook een ploeg die veel
professioneler te werk ging dan het toch wat amateuristische Mann. En misschien
waren er al signalen dat het einde van de Mann-ploeg naderde? 1970 zou het
laatste jaar worden dat de familie Gemoets de wielerploeg sponsorde. Een aantal
vaste renners vertrok in elk geval op het einde van 1969. Jos Huysmans ging
superknecht worden bij het Faemino van Eddy Merckx en Paul In tVen zocht zijn
geluk en fortuin in Italië bij Germanvox samen met Guido Reybrouck en Julien
Van Lint. Misschien hebben de verhalen van Willy Van Neste die, geschorst in
België wegens doping in 1968 voor BIC ging rijden, Roger wel kunnen overtuigen
om voor BIC te kiezen .
In 1970 verdedigde Roger dus de oranje-witte kleuren van het
machtige Franse BIC. Hij werd er ploegmaat van Charly Grosskost, Jean-Marie
Leblanc, Leif Mortensen, Alain Santy, Alain en Sylvain Vasseur, Johny Schleck,
Sus Verhaegen en Michaël Wright. Maar vooral van Luis Ocaña. Een ontmoeting die
een groot deel van zijn verdere carrière zal bepalen.
Roger behaalde in 1970 negen individuele overwinningen.
Waaronder de 16° etappe van de Vuelta , notabene een bergrit, en de proloog van
de Tour de Picardie waardoor hij zijn eerste leiderstrui uit zijn profcarrière
mocht aantrekken. Roger, nog altijd maar 23 jaar oud, werd ook tweede in de
Omloop Het Volk na Frans Verbeeck en derde in de E 3-prijs in Harelbeke na
ex-ploegmaat Daniel Vanryckeghem en Roger De Vlaeminck. Maar vooral schitterde
hij ook in Bordeaux-Parijs met een derde plaats op 615 van Herman Vanspringel
en 46 na Lucien Aimar. Dat deze monsterwedstrijd niet altijd carrières brak
heeft Roger de jaren erop duidelijk bewezen. Verdere ereplaatsen waren vierde
in Gent-Wevelgem en de Waalse Pijl, vijfde opnieuw in de Ronde van Vlaanderen
en achtste in Parijs-Roubaix en Parijs-Tours.
In 1971 kwamen bij BIC Bernard Labourdette, Desiré Letort,
René Pijnen en Guy Santy er bij. Roger Rosiers werd een vaste waarde in de
ploeg. Hij reed een prachtig voorjaar en haalde de parel op zijn kroon binnen.
Het begon al goed met de Omloop Het Volk. Hij werd opnieuw tweede, ditmaal na
Eddy Merckx. In de Amstel Gold Race werd hij derde na Frans Verbeeck en Gerben
Karstens. Een maand later schreef hij zijn naam in de wielergeschiedenis door
op magistrale wijze Paris-Roubaix te winnen met 126 voorsprong op Herman
Vanspringel en Marino Basso. Andere kamioenen in de toptien waren Jan Janssen
(4°), Eddy Merckx (5°), Eric Leman (6°), Roger De Vlaeminck (7°), Felice Gimondi
(8°), Eric De Vlaeminck (9°) en Georges Pintens (10°). Niet mis dus.
In die Parijs-Roubaix gaf hij een staaltje van zijn kunnen.
Na de eerste schermutselingen geraakten een twaalftal renners voorop. Eddy
Merckx met ploegmaats Jos Spruyt en Herman Vanspringel, de flandria-mannen Eric
en Roger De Vlaeminck en Eric Leman, de Salvaranis Felice Gimondi en Gianni
Motta, BIC-ploegmaat Jan Janssen, Hertekamper Georges Pintens, Mercierkopstuk
Raymond Poulidor en Peugeothoop Jean Jourden.
Uit dit kopgroepje ontsnapte Eric De Vlaeminck, wiens vlucht
vakkundig afgeschermd werd door zijn twee ploegmaten. Roger lag ondertussen ten
gevolge van drie lekke banden een heel eind achteruit. Maar zijn
sportbestuurder hield er de moed in en zorgde er voor dat middels de nodige
peptalk Roger in zijn kansen bleef geloven. In een stoffige Parijs-Roubaix kwam
hij eindelijk onder stoom. Het gevoel dat hij in de benen had, na zijn vijfde
plaats in de Ronde van België, was geen bedrog geweest. Als een TGV, avant la
lettre, stormde hij over de kasseien. Het is een beeld dat elke
wielerliefhebber kent. Roger Rossiers met bestoft gezicht, de weinige haren
wapperend in de zelf opgewekte turbulentie, in het mooie BIC-truitje. Eerst
haalde hij de achtervolgers van Eric De Vlaeminck in. Ze reden in het aarden
strookje naast de kasseien, Roger op de rug van de kasseiweg. Ze voelden hem
voorbij stuiven maar waren niet in staat hem te volgen. Onverdroten denderde
hij verder richting de wereldkampioen veldrijden. Eric kon nog een tweetal kilometer
in het zog van locomotief Roger vertoeven maar dan was zijn kaars ook uit. Met
nog een goeie 25 km tot de streep stond Roger er alleen voor. Ze hebben hem pas
terug gezien aan de aankomst. Kortom er stond geen maat op. Het was zijn
mooiste overwinning uit zijn loopbaan, maar het was ook een van de mooiste
Parijs-Roubaixs ooit.
In totaal behaalde Roger Rosiers dat jaar 4 overwinningen.
Dus al 27 in zijn ganse profcarrière. Met in 1971 ook nog een vijfde plaats in
Kuurne-Brussel-Kuurne en een achtste plaats in Milaan-Sanremo.
In 1972 bleef Roger Rosiers bij BIC. Hopelijk met een
aangepast contract na zijn zege in Paris-Roubaix. Jan Janssen en Michaël Wright
verlieten BIC en breidden een laatste hoofdstuk aan hun carrière bij andere
ploegen,Jean-Marie Leblanc begreep dat
zijn talenten op andere gebieden lagen en stopte zijn wielercarrière om in de
pen te kruipen. Jaak De Boever en Eric Leman kwamen het team versterken.
Roger behaalde tien overwinningen dat jaar. Er zat echter
maar één uitschieter in nl. de Ronde van Luxemburg. Op 8 juni had Frans
Verbeeck de proloog gewonnen. De dag er op ontsnapte Roger Rosiers met Paul
Aerts en versloeg deze in een sprint met twee. Barry Hoban werd derde op 33,
zes anderen finishten op 43, de rest van het peloton op minstens 158. Roger
mocht de leiderstrui aantrekken en zou die niet meer afgeven. Jan Janssen won
de tweede rit met 57 voorsprong, Cyrille Guimard won de spurt van de derde
rit, Gilbert Bellone mocht in rit 4a 255 terugnemen, niks kon Roger deren. In
de afsluitende tijdrit van 7,5 km moest hij slechts 26 toegeven op Dirk Baert.
Roger won deze Ronde van Luxemburg met 16 voorsprong op Paul Aerts en 45 op
Barry Hoban.
Verder werd Roger nog tweede in de derde etappe a van de
Vierdaagse van Duinkerken na Robert Mintkewiecz en derde in de eerste en derde
etappe van de Ronde van België respectievelijk na André Dierickx en Frans
Verbeeck, en Frans Verbeeck en André Dierickx. Hij behaalde ook een vijfde
plaats in de Ronde van Vlaanderen en een elfde in zijn Parijs-Roubaix.
Het volgende jaar verlieten Eric Lemanen Jaak De Boever het team al voor Peugeot.
Ook Charly Grosskost nam afscheid en ging naar Mercier. José Catiau en Joaquim
Agostinho kwamen er bij.
Tot nu toe waren de even jaren van Roger Rosiers altijd de
beste geweest met 9 overwinningen in 1968 en 1970 en tien overwinningen in
1972. Het jaar 1973 bevestigde deze traditie. Roger, 26 jaar oud, behaalde dit
jaar slechts 2 overwinningen. De belangrijkste is de GP dIsbergues, gewonnen
voor Willy Van Neste en André Mollet. De ereplaatsen mochten er echter zijn.
Tweede in de Tour du Haut-Var na Joop Zoetemelk maar voor Luis Ocaña, derde in
het eindklassement van de Ster der Beloften na Cees Bal en Willy Teirlinck en
derde in Parijs-Roubaix 220 na een ongenaakbare Eddy Merckx en geklopt voor
de tweede plaats door Walter Godefroot. De vierde volgde al op meer dan 7 minuten.
Verder nog een vijfde plaats in Bordeaux-Paris een zesde in Parijs-Brussel en
een achtste in Gent-Wevelgem en de Waalse Pijl.
Nog voor de Tour de France werd Roger Rosiers benaderd door
Jean Van Buggenhout, de manager van Eddy Merckx. Roger was einde contract bij
BIC en had een iets minder seizoen gereden. De kans was groot dat hij zou
moeten inleveren. Had Roger misschien ook wat minder vertrouwen in zijn eigen
kunnen? Enkel Roger kan het ons vertellen. In elk geval Roger Rosiers tekende
voor Molteni en dat was toch wel een donderslag bij heldere hemel. Het spreekt
voor zich dat Maurice Demuer en Luis Ocaña niet blij gezind waren.
Het was evident dat Roger voor een knechtenrol koos. In de
ploeg van Eddy Merckx moest je elke persoonlijke ambitie opzij zetten. Alhoewel,
Roger dacht en hoopte toch een beetje dezelfde positie te krijgen zoals Herman
Vanspringel in 1971. Die was toch ook Kampioen van België geworden binnen de
Molteni-ploeg en ook Roger Swerts had in de ploeg van Eddy Merckx een aardige
reputatie en erelijst bijeen gefietst. Het viel echter tegen, voornamelijk door
ziekte. Roger Rosiers had samen met ploegmaat Jos Huysmans de zesdaagse van
Antwerpen gereden, zijn enige ooit, en was daar achtste geworden.Het wringen op de pistefiets bij de
aflossingen had echter zijn tol geëist aan het zitvlak van Roger. Het is niet iets waar een renner op zit te
wachten. Daarnaast kreeg hij ook lelijke zweren op de benen en was de vorm ver
te zoeken. Pas in het najaar kwam hij er echt weer door. De resultaten waren er
dan ook naar. Weliswaar vier overwinningen met slechts één uitschieter nl. een
derde plaats in Parijs-Brussel op 15 van Marc Demeyer en 9 van Roger De
Vlaeminck.
Voor de Tour de France had Luis Ocaña echter al weer contact
gezocht en was er een nieuw contractvoorstel gedaan. Op het einde van het
seizoen scheidden de wegen van Roger Rosiers en Eddy Merckx. Luis Ocaña had, na
het verdwijnen van BIC, een nieuwe ploeg rond zich opgebouwd genaamd Super Ser.
Naast een aantal getrouwen uit de BIC-ploeg zoals Balagué, Berland, Fussien,
Eddy Peelman en Sylvain Vasseur waren er ook nog elf Spanjaarden. En Roger
Rosiers dus met zijn beste contract uit heel zijn carrière. Aan geld was er
geen gebrek aan structuur des te meer.
Roger had nu compleet gekozen voor een dienende rol. In
1975, een oneven jaar, behaalde hij slechts één overwinning in een criterium en
werd hij tweede in de zesde etappe van de Ronde van Andalusië na Freddy
Maertens en negende in de Ronde van Vlaanderen.
Bij zijn tweede deelname in de Tour de France hield Roger
het uit tot de 13° etappe. Hij, en ploegmaten Eddy Peelman en Julian Carlos Andiano,
stapten samen met Luis Ocaña uit de wedstrijd. Zijn beste uitslag was een 18°
plaats geweest in de proloog op 28 van Francesco Moser.
In 1976 bleef hij Luis Ocaña trouw bij Super Ser ondanks het
feit dat deze laatste al op zijn terugweg was. De ploeg werd versterkt met steeds
meer Spanjaarden en Luis kwam met zijn getrouwen geïsoleerd te zitten. Roger
behaalde slechts twee overwinningen dat jaar. Hij werd nog derde in de Ronde van Aragon na Javier
Francisco Elorriaga Iturriagagoitia en ploegmaat Jesus
Manzaneque Sanchez en zevende in het Kampioenschap van België. Ook
bij Roger was het toppunt van de carrière overschreden ondanks het feit dat hij
nog altijd maar 29 jaar oud was.
Het jaar erop trok hij mee met Luis Ocaña naar Frisol. Het
werd de zwanenzang van Luis. In een ploeg met Fedor den Hertog,Cees Priem, Jan Raas, Benny Schepmans en Paul
Wellens was er eigenlijk geen plaats voor hem en zijn superknecht. Het was
enkel de naam Ocaña die gekocht werd als toegangsticket voor bepaalde
wedstrijden, niet meer de renner. Drie overwinningen behaalde Roger in het
Frisol-shirt. Dat hij absoluut niet versleten was bewees hij met zijn
overwinning in de eerste Driedaagse van De Panne. Frisol won de proloog, een
ploegentijdrit van 8,9 km, voor IJsboerke en EBO-Superia. Theo Smit mocht de
leiderstrui aantrekken. In de eerste rit was er een ontsnapping. Kopman Jan Raas
wou er naar toe springen en Roger zat klaar om het gat te laten vallen, toen
de trapstang van Jan Raas afbrak. Dus sprong Roger naar de vluchters en was hij
mee in de juiste ontsnapping. Hij werd vijfde na Jo Schipper maar de groep had
622 voorsprong op het achtervolgend peloton. Om een of andere reden werd de
rangschikking opgemaakt op basis van punten en kwam Jo Schipper in de
leiderstrui met Roger op de vijfde plaats. In de tweede rit, gewonnen door Herman Vanspringel werd hij zevende op 18. Gezien
hij opnieuw in de juiste ontsnapping zat mocht hij de leiderstrui aantrekken en
die zou hij niet meer afstaan. In de derde rit a kwam hij een kleine minuut na
Willem Peeters binnen en in de derde rit b, een 8,3 km lange tijdrit, werd hij
achttiende op 36 van opnieuw Dirk Baert. In de eindrangschikking bleef hij
159 voor op Yvon Bertin en 412 op Guido Van Sweevelt.
In de Tour de France behaalde hij weer niet het einde. In de
17° etappe, waar Lucien Van Impe zijn tweede Tour verloor, eindigde hij buiten
tijd. Een elfde plaats in de 14° etappe was zijn beste resultaat. Roger Rosiers zou nooit Parijs zien. Toch niet
aan het eind van een Tour de France.
Verder eindigde hij nog vierde in de Ronde van België en
zesde in de Ronde van Luxemburg. Op het einde van het seizoen kondigde Luis
Ocaña zijn afscheid aan. Frisol beloofde veel aan Roger, maar liet op zich
wachten. Op het einde bleek er geen plaats meer te zijn voor Roger. Roger moest
op zoek naar een nieuw doel, een nieuwe ploeg. Hij contacteerde zijn vroegere
sportdirecteur Maurice Demuer en zo kon hij opnieuw naar Frankrijk en ging hij rijden
voor het roemruchtige Peugeot.Hij vond daar de broers Jean-Pierre en
Jean-Louis Danguillaume, Gilbert Duclos-Lasalle, Jacques Esclassan, Yves Hézard,
Michel Laurent, Regis Ovion, Guy Sibille en Bernard Thevenet. Veel
would-be vedetten en veel egos. Misschien niet de ideale ploeg om naar toe te
trekken. Maar er was ook een Jean-Luc Vandenbroucke en die kon de ervaring van
Roger wel appreciëren. VDB zou hij later nog terug tegen komen.
Het seizoen zelf kan kort samengevat worden. Twee kleinere
overwinningen en een tweede plaats in Bordeaux-Paris op 802 van Monsieur
Bordeaux-Paris, zijn vroegere ploegmaat bij Mann, Herman Vanspringel. Het
opmerkelijke aan deze prestatie was dat Roger pas genezen was van een
sleutelbeenbreuk opgelopen in Gent-Wevelgem. Een echte krachttoer.
Het jaar er op stond Roger mee aan de wieg van een nieuwe
succesvolle ploeg La Redoute. Zonder twijfel werd hij aangetrokken voor zijn
vakmanschap. Hij werd dus wegkapitein zoals dat zo mooi heet.Zestien renners waaronder Pierre Bazzo,
Mariano Martinez en Bernard Vallet als voornaamsten.Drie overwinningen behaalde de 32-jarige nog
en ook een vijfde plaats in nog maar eens Bordeaux-Paris. Deze keer achter
André Chalmel, op 1830.
Het volgende jaar werd zijn laatste jaar. In 1980 bleef hij
bij La Redoute en vormde er een Belgische kern met Ferdi Van Den Haute en de
eerder genoemde Jean-Luc Vandenbroucke,maar zijn enigste noemenswaardig resultaat was een tweede plaats in de
Omloop der Grensstreek in Ledegem.
Roger Rosiers nam afscheid van het peloton met een
voetbalmatch. Ruim 3000 toeschouwers kwamen er op af. Daarna was er een
receptie en een groot feest met o.a. Luis Ocaña en Eddy Merckx.
Na het wielrennen diende er, zelfs voor winnaars van
Parijs-Roubaix, nog gewerkt te worden. Roger had een wijnhandel, deed in
sportkledij en kwam uiteindelijk terecht bij de onderhoudsproducten van Masta.
Maar Roger Rosiers is altijd zijn eigen weg gegaan en zo heeft hij dan ook zijn
eigen firma van onderhoudsproducten opgericht in Pulderbos, genaamd Rogo.
En .. hij is lid geworden van de roemruchtige Eddy
Merckx-vrienden. De vele ex-ploegmaten en ex-renners die op regelmatige basis
een wielertocht maken. Dit keer echter met de nodige ravitaillering na de
koers.
Roger Rosiers, een renner met enorm veel talent en
wilskracht. Geen sprinter, geen tijdrijder, geen klimmer en een slechte daler,
te rap content, misschien te weinig ambitie, te graag tonend dat hij sterk was.
Roger Rosiers, 55 overwinnigen. Paris-Roubaix, Ronde van
Luxemburg, Driedaagse van De Panne en talrijke toptien-plaatsen in de klassiekers.
Som ze op, de renners die dit nu kunnen voorleggen.
Mijn ode aan Roger Rosiers is veel langer uitgelopen dan ik
dacht. Nog maar eens een bewijs dat wij in België in de jaren 60-70 prachtige
coureurs hadden waar we nu nog enkel kunnen van dromen. Vandaar mijn boodschap
aan Roger Rosiers : Roger, mede bedankt voor de vele mooie wieleruren die jij
ons geschonken hebt.
P.S. : Mevrouw Rosiers, als u daar ergens op de zolder nog
een doos vindt met een BIC-truitje, of een van Peugeot, Frisol, Mann of zelfs
Molteni, en ze liggen in uw weg, ik ben altijd liefhebber.
Beste lezer, daarnet keek ik naar het Wereldkampioenschap
veldrijden. En ondanks dat Zdenek Stybar een groot kampioen is en een verdiend
winnaar bleef ik met een gevoel van ontgoocheling achter. Ik heb de TV dan ook
maar vlug uitgezet, ik lees de commentaren morgen wel in de krant als de
ontgoocheling wat weggeëbd is.
Na een kwartiertje stelde ik mijzelf de vraag waarom ik dan
wel ontgoocheld was. Sven Nys was toch mooi tweede geworden, Kevin Pauwels
behaalde het brons. Dus twee Belgen op het podium waarom zou ik ontgoocheld
zijn? Elke rechtgeaarde sportman weet echter dat enkel de eerste plaats telt.
En die hebben we dus niet. Ik schrijf hier wel degelijk we omdat er nog
altijd een vorm van nationalisme hoort bij zo een Wereldkampioenschap. Je land
wordt als het ware afgerekend op de prestaties zoals ook bij de Olympische
Spelen of het Wereldkampioenschap voetbal, u weet wel, dat spelletje dat ze
sport noemen.
Bij de junioren hebben we niks, bij de beloften hebben we
niks en bij de dames haalden we nog nooit iets. En dat na jaren pure
verwennerij met bijvoorbeeld in 2004 de Wereldkampioen in alle
mannencategorieën, Bart Wellens bij de profs, Kevin Pauwels bij de beloften en
Niels Albert bij de juniors. Om dan nog te zwijgen van de volledige podia bij
de beloften in 2000 en de profs in 2002, 2003, 2004 en 2005 en ook al in 1971.
Je zou door minder verwend zijn.
Men kan de vraag stellen of het Belgische veldrijden
zichzelf niet de das om doet. Er zijn 3 klassementen tijdens het seizoen,
Wereldbeker, Superprestige en Gazet van Antwerpen. Plus dan nog een paar
klassiekers zoals Overijse. Ook de Fidea Cyclocross Classic legt er naar aan
van een soort regelmatigheidcriterium te worden. Natuurlijk het zijn
beroepsrenners en het feit dat Sven Nys in 2014 binnen zal zijn is zijn
verdienste. Maar het neemt niet weg dat onze renners de laatste jaren toch wel
slaag krijgen op de Wereldkampioenschappen. Bij de profs is het nu van 2009,
Niels Albert geleden dat we de Wereldkampioen in huis hadden. Bij de beloften,
met dezelfde Niels Albert, van 2008 en bij de junioren van 2007 met Joeri Adams.
Als we de lijn mogen doortrekken dan zijn de magere jaren zeker nog niet
voorbij. Ik vrees dan we de komende jaren verder zullen moeten teren op zilver
en/of brons bij de profs.
Ligt de oorzaak alleen bij het overvolle wintermenu van de
profs? Mogelijks. Nationale coaches hebben niet veel meer te zeggen aan deze
mannen. Maar hoe zit het bij de jeugd? Men zegt dat er minder talent is. Het zou
mij verwonderen. Gezien de populariteit worden er toch veel jongeren
aangetrokken door het veldrijden. Wat mogelijks nefast is, is het feit dat er
voor die jongeren ook klassementen zijn die er voor zorgen dat zij ook een
ganse winter volop crossen. Maar dan is er Lars van der Haar die daar het
tegendeel bewijst.
Of ligt het aan de mentaliteit van onze renners. Die typisch
Vlaamse mentaliteit van underdog, gebrek aan zelfvertrouwen, niet durven,
kijken naar de ander. Thuis in Vlaanderen hebben ze er geen last van. Ze winnen
vele wedstrijden. Maar eens ze internationaal gaan, worden hun benen bijna
letterlijk afgesneden. Ze maken domme fouten, kijken de kat uit de boom, laten
zich opzij drummen enz . Wat een verschil met enkele jaren terug toen de
Belgen vol vertrouwen de Wereldkampioenschappen tegemoet gingen. Dus moeten we
ons de vraag stellen wat er veranderd is ten opzichte van een tiental jaar
geleden. Ik laat het antwoord in het midden. Of toch, ik heb er mijn mening
over. Ik denk persoonlijk dat onze Grootmeester der Cyclocross er voor iets
tussen zat. Met alle respect voor Rudy De Bie, ik denk niet dat hij de juiste
man op de juiste plaats is. Maar goed, wie ben ik om daar over te oordelen.
Hetgeen mij terug brengt op uitgangspunt, de ontgoocheling.
Ondertussen heb ik mij al afgevraagd waar mijn grootste ontgoochelingen liggen
in het wegwielrennen. Het nieuwe seizoen nadert met rasse schreden en dus mag
er al eens weer over het wielrennen op de weg geschreven worden.
Ik zal hier proberen mijn topdrie weer te geven. Gevoelens van
ontgoocheling zijn natuurlijk persoonlijke gevoelens en zijn gekoppeld aan een
bepaalde perceptie. Wat voor de één een ontgoocheling is kan voor de ander een
moment van euforie zijn. In tegenstelling tot hetgeen er misschien verwacht
wordt ligt mijn topdrie niet volledig in de jaren 60-70. Laat ik beginnen met
nr. 3.
Ik probeer zo veel mogelijk boeken te lezen over het
wielrennen. Mensen met een gelijkaardige passie weten dat er de laatste jaren
een overaanbod van wielerboeken geweest is. Dit maakt dat, toch bij mij, een
aantal boeken onderaan de stapel te lezen boeken komt te liggen. Zo ook het
boek : Leeuw Museeuw, ook dit is Johan
Museeuw van Dirk Nachtergaele en Stefan Van Laere uitgegeven door de
wielerboekenuitgeverij bij uitstek, de Eecloonaar. Het boek werd uitgegeven in
april 2004 bij het beëindigen van de carrière van Johan Museeuw. Ik kocht het
en legde het op de stapel van te lezen boeken. Er was toen al commotie rond
Johan Museeuw betreffende de wespen en de gesneden broodjes. Maar goed er werd
zoveel gezegd en iedereen is onschuldig tot het tegendeel bewezen is.
Uiteindelijk begon ik het boek te lezen eind 2006, begin 2007. Ik was ongeveer
halfweg het boek en las de bedenkingen van Dirk Nachtergaele over Johan, de
harde trainingsmethodes, de dubbele terugkeer enz .. En toen kwam de
bekentenis van Museeuw in het zog van de Tom Boonen-affaire n° 1.
Ik heb het boek nog
één keer in handen gehad, om het weg te leggen in de kast. Ik heb het nooit
meer aangeraakt, bekeken of wat dan ook. Ik was zo ontgoocheld in de mens
Museeuw, het jarenlang liegen, het er voor zorgen dat zijn schitterend palmares
nu altijd met een korrel zout zal bekeken worden, terecht of niet terecht. Hoe
was het mogelijk? Waarom? Nu nog, als ik er aan denk, kan ik het niet
begrijpen.
Ik moet toegeven, ik
heb later wel het boek Museeuw Spreekt Van Leeuw tot Prooi gekocht
en uitgelezen. Op zoek naar de vraag waarom. Maar, tijdens het lezen van dit
laatste boek was er altijd een klein stemmetje in het hoofd dat zei: Is dit nu
de waarheid of weer een leugen?.
Het eerste boek staat nog altijd stof te vangen in de boekenkast.
Straks verhuist het naar een andere kast. Misschien dat ik het dan toch eens
verder lees, alleen maar omdat Dirk Nachtergaele zo een vriendelijke man is.
Van mijn tweede ergste ontgoocheling herinner ik mij niet zo
veel meer. Ik weet gewoon dat het een zwarte dag was. Een dag vol ongeloof. Een
dag waarop bepaalde zekerheden uit mijn jeugd ten onder gingen. De dag waarop
dit gebeurde was 8 juli 1971. Echte wielerliefhebbers kennen deze datum wel. Elfde
rit in de Tour de France van Grenoble naar Orcières-Merlette. Acht juli, een zonnige dag
aan het begin van de zomervakantie. Ik was elf jaar en keek zoals elke dag naar
de zwart-wit beelden van de Tour. Een Tour de France die mooi begonnen was.
Eddy Merckx zou die met overwicht weer winnen. Het waren hoogdagen voor de
supporters van Eddy Merckx. De Grootmeester had in het voorjaar nog maar eens
Milaan-Sanremo gewonnen, de Dauphiné Libéré, Parijs-Nice,
de Ronde van België, de Midi Libre en de Omloop het
Volk. Alleen in Luik-Bastenaken-Luik hadden we even een schrikmoment
toen Georges Pintens, hoe zou het trouwens daar nog mee zijn, een achterstand
van 5 minuten goed maakte. Pintens nam Eddy dan op sleeptouw naar Luik waar
Eddy het in de spurt afmaakte. Geen grootse overwinning maar kom, het was een accident
de parcours voor de supporters.
De Tour startte op 26 juni in Mulhouse waar Molteni direct
al de proloog won. Vervolgens won Eric Leman de rit en werd Rini Wagtmans even
leider. En gezien Rini voor Molteni reed was dat dus o.k. Er volgden nog
ritoverwinningen van Gerben Karstens, Rini Wagtmans, Jean-Pierre Genet, Pietro
Guerra, Mauro Simonetti en twee van Eric Leman. Allemaal renners waar ik het
wel voor had. Ook de Grootmeester schreef er nog eentje op zijn naam. Misschien
wat weinig ten opzichte van andere jaren, maar goed hij had de gele trui met 26
voorsprong op Herman Van Springel en 37 voor Roger De Vlaeminck. Niks om ons
zorgen over te maken. Op 5 juli kregen we een eerste waarschuwing waar echter
niemand acht op sloeg. De rit naar de Puy de Dôme
werd gewonnen door Luis Ocaña en Eddy verloor 15. Wie was echter Luis Ocaña
voor een jeugdig supporter als ik. Dat was toch die Spanjaard die iedere keer
zwaar viel. Die man mocht wel zijn ritje winnen. Eddy zou die in de kortste
keren op grote achterstand rijden. Op 7 juli kwamen we echter in alarmfase
rood. De rit naar Grenoble werd gewonnen door Bernard Thevenet, Joop Zoetemelk
werd derde, Luis Ocaña werd vierde en Merckx werd slechts zevende op 136.
Eddy verloor zijn gele trui aan Joop Zoetemelk met Luis Ocaña op 1 seconde van
het geel en Merckx als vierde op 1 minuut. Wat was er aan de hand?
Vol hoop zat ik dus voor het TV-scherm op die fameuze
achtste juli. Wat ik mij herinner van die uitzending is dat ik in het begin vol
hoop en blijdschap was. Luis Ocaña op acht minuten van een groepje dat in beeld
was met Eddy Merckx op kop. Eddy Merckx was dus bezig die lastige Spanjaard een
lesje te leren. Tot ik besefte dat Luis Ocaña 8 minuten voorop reed. Dat kon
niet waar zijn. Zo iets was onmogelijk. Ondanks de zonnige dag in juli kreeg ik
het ijskoud. Eddy Merckx, mijn Eddy, was de Tour aan het verliezen. En alle
renners van het achtervolgende groepje bleven gewoon in zijn wiel zitten.
Niemand kwam ter hulp. Ook gele truidrager Joop Zoetemelk niet. Laf vond ik
dat. Eddy Merckx zag af. De pijn en de vertwijfeling stonden te lezen op de
vage zwart-witbeelden. Ik zal waarschijnlijk een aantal keer de huiskamer
uitgelopen zijn want ik herinner mij niks meer van de aankomst van Eddy. Hij
werd derde op 842 van Luis Ocaña. In het klassement kwam hij op de vijfde
plaats te staan op 946, vooroorlogse verschillen. Het was een complete ramp. Eddy
had de Tour verloren. Dat was zeker. En ik moest het hoongelach ondergaan van
de buurjongen die een fan was van Roger De Vlaeminck. Merckx was niet
onklopbaar en dat was een realiteit waar ik moest leren mee leven. Hoe het
verder verliep weten we allemaal. Ik zal mijn bepeinzingen ooit wel eens
neerschrijven als ik het zal hebben over de topdrie van de hoop.
En zo kom ik tot mijn grootste ontgoocheling binnen het
wielrennen. Het is geen ontgoocheling in een renner of een situatie in de koers
of aan de meet. Het is de ontgoocheling dat een tijdperk afgesloten werd. En ja
beste lezer, ik kan er niet aan doen, het gaat weer over de Grootmeester
himself. Datum van de grootste ontgoocheling aller tijden voor ondergetekende :
19 juli 1977. Plaats : Tour de France rit naar Alpe dHuez.
Dat de grootmeester in de laatste fase van zijn carrière zat,
was geweten. Eigenlijk was de start van de laatste fase al gegeven in 1975.
Eddy verloor de Tour de France door een klop in de lever, een val met een
gebroken kaak tot gevolg en een cortisone Thevenet. Merckx zegt zelf dat hij
die Tour nooit mocht uitgereden hebben maar dat hij het gedaan heeft voor zijn
ploegmaten die anders een deel van het prijzengeld zouden verliezen. Ik denk
dat alle ploegmaten van toen, met plezier dat prijzengeld hadden afgestaan
indien ze hadden geweten dat Merckx met opgeven nog een paar mooie jaren zou
gehad hebben. Dit terzijde, ook 1976 was een jaar met beslommeringen. De gezondheid
was niet wat ze moest zijn en Molteni zat in financiële problemen. Gezien de
ploegmaten van Eddy een contract hadden met hemzelf woog dit natuurlijk op
Eddy. Uiteindelijk werd er na lang onderhandelen, en vrij veel toegeven van
Merckx, toch een nieuwe sponsor gevonden nl. FIAT. In 1977 werd de bruine garde
een blauwe garde weliswaar met een Frans tintje. Maar goed, die Fransen zouden
er toch maar bij zijn voor de schone schijn.
Het seizoen begon veelbelovend met Merckx die een paar keer
won in de openingskoersen in het zuiden van Frankrijk. Maar voor de rest was
het in de voorjaarsklassiekers niet veel soeps buiten een lange, maar
wanhopige, vroege vlucht in de Ronde van Vlaanderen. Patrick Sercu won wel 4
ritten in de Dauphiné-Libéré en ook Kuurne-Brussel-Kuurne. Ludo Delcroix won
een rit in de Ronde van Romandië en Joseph Bruyère won een rit in de Catalaanse
Week. Maar goed, hoop doet leven en zolang er hoop is, is er leven. Voor elke
zwakke prestatie was er wel een goede uitleg en Eddy zou wel alles recht zetten
in de Tour zodat hij in schoonheid afscheid zou kunnen nemen.
De Tour begon vrij goed met een derde plaats in de proloog
op 8 seconden van het jonge geweld Didi Thurau en 4 seconden na Gerrie Knetemann.
Na de zesde rit stond Eddy Merckx tweede in het klassement op 58 van Thurau.
Hij had 50 verloren op Thurau in de tijdrit maar was toch nog altijd de beste
van de favorieten. Rit 7a wordt gewonnen door ploegmaat Patrick Sercu en de
ploegentijdrit 7b wordt door FIAT gewonnen met 28 voor het Ti-Raleigh van
Thurau. Maar door het reglement wordt er enkel bonificatie toegediend en nadert
Merckx slechts tot 51. Patrick Sercu wint nog rit 12 en 13a en mijn hoop op
een glansprestatie van Eddy Merckx blijft leven.
Tijdens de klimtijdrit naar Avoriaz moet Eddy 116 toegeven
op Thevenet en zakt hij een plaatsje in het klassement. Hij wordt derde op 25
van Thevenet. Ik kan er mee leven. Merckx wordt al wat ouder en cortisone Thevenet
zal wel een slechte dag krijgen. Eddy wint gegarandeerd deze Tour. De volgende
dag verliest Eddy echter 237 op Thurau, Thevenet en tutti quanti. Hij wordt
zevende op 302 van Thevenet. Er begint zich een kiem van bezorgdheid meester
te maken van mijn brein. Wat is er aan de hand? Toch niet weer de situatie van
1971.
En dan komt die fameuze 17° etappe naar Alpe dHuez. Merckx is
ziek, Merckx ziet af, Merckx moet lossen, Merckx verliest één minuut, twee
minuten. Het gezicht van de Grootmeester is vertrokken. Happend naar lucht, het
zweet en water neerdruipend op zijn fiets. Zwoegend, pijn lijdend. Het is een
afschuwelijk zicht. Ik kon het niet meer aanzien. Ik ben naar boven gelopen
naar mijn kamer, terug gekeerd hopend op een mirakel, weer naar buiten gerend,
opnieuw naar de TV gekeken, weer naar boven en naar buiten en finaal het
toestel uitgezet. Het was het einde van een Grootmeester. Het was het einde van
een era. Het was over, uit, finito, gedaan. Merckx zou de Tour nooit meer
winnen dat besefte ik toen al. Merckx zou geen grootse daden meer doen. Gedaan met
de blauwe garde, gedaan met de Jossen.
Heb ik nog verder gekeken naar die Tour. Ik weet het niet
meer. Ik was groggy. Heb ik geweten dat Eddy 20° werd op 1351? Ik weet het
niet meer. Heb ik geweten dat Eddy nog derde eindigde in de volgende rit? Ik
denk het niet. Hoe hij dat voor mekaar gekregen heeft om na zo een debacle
opnieuw bijna drie en een halve minuut terug te pakken op het peloton is
verbazingwekkend. Wat een strijdershart. En eigenlijk moest hij die rit
gewonnen hebben want de eerste twee, Agostinho en Menendez werden gedeclasseerd.
Ik herinner er mij niks van. Ik was gewoonweg van de wereld. Pas vele jaren
later heb ik beseft dat Eddy uiteindelijk nog 6° werd in die Tour op 1238.
En om te bewijzen dat de ontgoocheling nog niet verteerd is.
Zonder die fameuze rit naar Alpe dHuez waar hij 1351 verloor had Eddy Merckx
de Tour de France gewonnen met 113. Voila !
Zoals ik eerder al schreef, beste lezer, zijn dit
persoonlijke gevoelens en indrukken. Ik kan op die manier ook een topdrie van
hoop, verdriet, spanning, vrolijkheid en memorabele momenten opstellen. Maar dat
zal voor een andere keer zijn.
Ik kreeg de vraag hoe men kon weten dat er nieuw verhaal op de blog verscheen. Iedere dag eens kijken geraakt vergeten en voor men het weet kijkt men niet meer. Vandaar dat ik voorstel dat iedereen die op de hoogte wenst te blijven van nieuwe verhalen/teksten/bedenkingen, gewoon een mailtje stuurt. Ik plaats je mailadres dan gewoon in een verzendingslijst en iedere keer dat er iets nieuws op de blog komt verwittig ik jou.
Het moet een prachtig zicht geweest zijn. Vier renners op
een rij, in volle inspanning, gestroomlijnd over de weg fietsend. Vier renners
en ook vier broers. Allen gekleed in de mooie blauwe truien met twee
horizontale gele strepen, de trui van Zweden. Gösta, Sture, Erik en Tomas
Pettersson met twee ts en twee s-en. De Zweedse hardrijders uit de jaren 60 en
70.
Een beetje wielerkenner kent de namen nog. Zeker Gösta
Pettersson kent men wel. Misschien ook nog wel Tomas, maar Sture en Erik zijn
al heel wat minder bekend.
Als in een echte ploegtijdrit hebben ze ook hun profcarrière
op elkaar afgestemd. Ze werden alle vier prof in 1970 bij Ferretti. Eind 1971
haakte Erik al af, een jaar later was het de beurt aan Sture, nog eens een jaar
later Tomas en Gösta hield het vol tot in 1974.
Maar wat weten we van deze Zweden. Ja, ze kwamen uit Zweden
en Gösta was geen onaardig renner en werden ze geen wereldkampioen tijdrijden?
Hoe zat het trouwens met de Olympische Spelen? Werden ze ooit Olympisch
kampioen?
De wielergeschiedenis van de Petterssonbrothers begon in
1961.
De oudste van het viertal, Gösta (°23/11/1940 Alingsås, Västra Götaland,
Zweden) werd 1e in het Nordisk Mesterskab (Noords Kampioenschap, een
kampioenschap tussen Noorwegen, Zweden, Denemarken en Finland), ploegentijdrit
op de weg voor amateurs, samen met Sune Hansson, Herbert Dahlbom, Oswald
Johansson.
In datzelfde jaar werd hij ook tweede in de 10e
rit van de eerste Tour de lAvenir, toen nog voor amateurs. Hij maakte deel uit
van een Scandinavische ploeg met 3 Denen, 3 Zweden, 1 Noor en 1 Deen. In die
rit werd hij geklopt door Bruno Fantinato. In de laatste rit werd hij nog eens
vierde en in de eindstand werd hij 21e op 2555 van Guido De Rosso.
In 1962 was hij tweede in het Nationaal Kampioenschap op de
weg en eerste in het Nationaal Kampioenschap, tijdrijden op de weg. In het
Nordisk Mesterskab, ploegentijdrit op de weg voor amateurs won hij opnieuw, nu
samen met Owe Adamsson, Paul (Palle) Munther en Sune Hansson. Het tijdrijden
zat hem duidelijk in het bloed en de genen.
In 1963 kwamen ook Sture (°30/09/1942 Kullings,
Östergötland, Zweden) en Erik (°04/04/1944 Kullings, Östergötland, Zweden) er
bij.
Had Gösta hen overhaald? Sprak hij met zoveel enthousiasme over het
tijdrijden? Gezien de Zweedse traditie van stilzwijgende noorderlingen is dit
eerder twijfelachtig. Waarschijnlijk zat het hem gewoon, zoals hierboven reeds
aangehaald, in de genen. Waren mama en papa Pettersson misschien ook
wielerfanaten? Ik heb er niks over terug gevonden, maar het kan natuurlijk.
Gösta won in 1963 twee etappes in rittenwedstrijden, werd
opnieuw Nationaal Kampioen tijdrijden op de weg en ook Nationaal Kampioen
Ploegenklassement tijdrijden op de weg, met Sture en Erik Pettersson. De eerste
kiem van een succesvol viertal werd gelegd.
Voor het Nordisk Mesterskab, ploegentijdrit op de weg viel
de jonge Erik Pettersson nog te licht uit. Zweden won toch met Gösta, Stig
Blom, Bengt Lager en Sture Pettersson. Erik had echter wel het individuele Nordisk
Mesterskab gewonnen.
De successen werkten aanstekelijk binnen de familie. Want de
vierde Pettersson, Tomas (°15/06/1947 Vårgårda, Västra Götaland, Zweden) begon er
ook aan nadat hij het Nationaal Kampioenschap Ploegenklassement tijdrijden op
de weg voor junioren gewonnen had met Hans Knutsson en Lennart Johansson.
Gösta zelf maakte er een mooi 1964 van. Hij won de Ronde van
Tunesië, veroverde brons in het Nationaal Kampioenschap op de weg, goud in het
Nationaal Kampioenschap tijdrijden op de weg en goud in het Nationaal Kampioen
Ploegenklassement tijdrijden op de weg met Sture en Erik Pettersson.
Erik werd dan nog derde in het individuele Nordisk
Mesterskab op de weg.
Gösta steekt zijn neus aan het venster in het internationaal
amateurpeloton door brons te veroveren op het Wereldkampioenschap op de weg in
Sallanches na Eddy Merckx en Willy Planckaert, ook al een gezant van een
roemruchtige wielerfamilie.
Tijdens de Olympische Spelen in Tokyo behaalden de Zweden
(Gösta, Sture, Erik en Sven Helge) brons na Nederland (Dolman, Karstens, Pieterse
en Zoet) en Italië (Andreoli, Dalla Bona, Guerra en Manza). In de rit in lijn,
gewonnen door de Italiaan Zanin, werd Gösta zevende, Erik elfde en Sture 52e.
De prestaties kenden dus een stijgende curve en de
aanwezigheid van Sture en Erik bleek een aanzet te zijn tot het vormen van een
geoliede tijdritmachine. Het was nu enkel nog wachten tot Tomas iets ouder en
sterker was om de successen te kunnen oogsten.
In 1965 zijn er weinig opmerkelijke resultaten te vinden van
Gösta. Was hij gekwetst? Was hij ziek? Moest hij recupereren? Of was er zoiets
als een militaire dienst in Zweden? In 1965 zijn enkel de drie anderen terug te
vinden in de tijdrituitslagen.
Nochtans reed Gösta samen met Sture mee in de Tour de
lAvenir in een Zweeds-Deense ploeg van 4 Denen en 4 Zweden. Gösta werd zesde
in de laatste etappe en eindigde als 16e op 1446 van Mariano Diaz.
Sture werd achtste in de 9e etappe en eindigde als 64e op
5249.
Sture won verder nog het Nationaal Kampioenschap tijdrijden
op de weg, het Nationaal Kampioenschap Estafette
op de weg met Tomas en Erik, het Nationaal Kampioenschap tijdrijden
Ploegenklassement op de weg met Jan-Åke Ek en Erik. Hij werd verder ook nog 2e
in Nationaal Kampioenschap op de weg.
Tomas, nog altijd junior, won het Nationaal Kampioenschap op
de weg en het Nationaal Kampioenschap tijdrijden op de weg.
Vanaf 1966 kwam Gösta weer volop op het voorplan. Hij won
het Nationaal Kampioenschap tijdrijden op de weg, het Nationaal Kampioenschap
Ploegenklassement tijdrijden op de weg met Tomas en Erik, het Nationaal
Kampioenschap Ploegentijdrit op de weg met Sture en Erik. En het Nordisk
Mesterskab Ploegentijdrit op de weg met Tomas, Erik en Sture. Dit was de eerste
grote zege van het Zweedse broederviertal.
Tomas werd nog 2e en Gösta 3e in het
Nordisk Mesterskab op de weg.
In 1967 wordt er volop voorbereid naar het belangrijke
Olympische jaar 1968. Gösta wint een etappe en de Zesdaagse rittenkoers van
Zweden. Erik wint de eerste en tweede etappe. Gösta wordt tweede in de Ronde
van Berlijn en wint de Ronde van Marokko, Erik wordt derde. Qua tijdrijden zijn
de broers zo goed als onverslaanbaar. Gösta wordt Nationaal Kampioen tijdrijden
op de weg. Hij wint het Nationaal Kampioenschap Ploegenklassement op de weg met
Erik en Tomas, het Nationaal Kampioenschap Ploegentijdrit op de weg met Sture en
Erik en het Nordisk Mesterskab Ploegentijdrit op de weg met Tomas, Erik en
Sture.
Erik wordt Nationaal Kampioen op de weg en 3e in het
Nordisk Mesterskab op de weg.
Op het Wereldkampioenschap winnen de vier broers de 100 km
ploegentijdrit voor Denemarken (Blaudzun, Hansen, Mortensen en Pedersen) en
Italië (Bosisio, Pigato, Marcelli, Martini). De eerste wereldtitel is binnen.
Mama Pettersson mag WK-truien beginnen wassen.
In het belangrijke jaar 1968 lopen de broers waarschijnlijk
hun grootste ontgoocheling van hun carrière op.
Nochtans zet het jaar goed in. Gösta wint etappe 1a, 1b
(Tomas is tweede) en 8 van de Milk Race en het eindklassement. Sture wordt 2e
in rit 9, Tomas 2e in rit 2, 3e in rit 8 en wint de 14e
rit. Gösta is tweede in het Nationaal
Kampioenschap op de weg, wint het Nationaal Kampioenschap Ploegentijdrit op de
weg met Sture en Erik en het Nordisk Mesterskab Ploegentijdrit op de weg met
Tomas, Erik en Sture.
Erik wint het Nationaal Kampioenschap Ploegenklassement
tijdrijden op de weg, met Tomas en Jan-Åke Ek. Tomas wint het Nationaal
Kampioenschap tijdrijden op de weg en het Nordisk Mesterskab op de weg.
Op de Olympische Spelen echter lopen ze het goud mis. Ze behalen
zilver op de Ploegentijdrit, na Nederland (Den Hertog, Pijnen, Zoetemelk,
Krekels) en voor Italië (Bramucci, Marcelli, Simonetti, Vianelli). En Gösta
wordt derde in de Olympisch rit op de weg na Pierfranco Vianelli en Leif
Mortensen. Tomas wordt 7e en Erik wordt er 35e.
De broers nemen echter wraak op de wereldkampioenschappen. Gösta,
Erik en Tomas samen met Josef Ripfel worden derde in het Wereldkampioenschap Ploegenachtervolging
op de baan na Italië (Chemello, Bosisio, Morbiato, Roncaglia) en Argentinië
(Alvarez Seidanes, Alves Gordon, Contreras Vasquez, Merlos Toledo).
Op de weg wordt het viertal voor de tweede keer Wereldkampioen
in de 100 km ploegentijdrit. Ze verslaan
Zwitserland (Hubschmid, Thalmann, Bürki, Spahn) en Italië (Marcelli, Bramucci,
Pigato, Martini). Niettemin zal het verlies van de gouden Olympische medaille
een wrange nasmaak gegeven hebben. Erik wordt dan nog 3e in het
Wereldkampioenschap op de weg na Vittorio Marcelli en Luis Carlos Flores.
Vanaf 1969 wordt toch zeker Gösta te sterk voor de
amateurscategorie. Hij is dan ook al 29 jaar oud.
Hij wint opnieuw de Zesdaagse rittenkoers van Zweden met ook
1 etappeoverwinning. Hij wordt Nationaal Kampioen op de weg en in het
tijdrijden. Hij wint het Nationaal Kampioenschap Ploegenklassement tijdrijden
met Tomas en Jan-Åke Ek, het Nationaal Kampioenschap op de weg Ploegentijdrit
met Erik en Tomas en het Nordisk Mesterskab Ploegentijdrit op de weg met Tomas,
Erik en Sture. Erik won ook nog het Nordisk Mesterskab op de weg.
Ook in de rittenwedstrijden komt Gösta sterk voor de dag. De
Zweedse ploeg start in de Tour de lAvenir met de vier broers. Gösta wint de
proloog en wordt met de Zweedse ploeg 4° in rit 1b zodat hij even de gele trui
mag aantrekken. Die verliest hij s anderendaags echter alweer aan Duchemin.
Gösta wordt nog vijfde in de 5e rit, vierde in de rit 6b, zevende in
rit 9 en vijfde in rit 10a. Sture wordt derde in rit 5 en achtste in rit 10a.
Erik wordt vijfde in rit 3 en Tomas wint rit 6a.
Gösta wordt derde in het eindklassement op 640 van
Zoetemelk en hij wordt derde in het bergklassement. Sture wordt 20e
in het eindklassement op 1526 en vijfde in het puntenklassement. De
Pettersson-broers gaan dus met nogal wat prijzengeld naar Zweden terug.
Op het Wereldkampioenschap is het voor de derde maal prijs
in de 100 km ploegentijdrit. Ze winnen voor Denemarken (Frey, Hansen, Lund,
Mortensen) en Zwitserland (Hubschmid, Thalmann, Bürki, Fuchs).
Het was voor de Petterssons genoeg geweest bij de amateurs.
Wat moest en kon gewonnen worden was gewonnen met uitzondering van een
Olympische titel. Het Italiaanse merk Ferretti zag wel iets in hen en nam ze
alle 4 in de ploeg op.
Gösta startte direct veelbelovend met overwinningen in rit
4b en het eindklassement van de Ronde van Romandië, voor Davide Boifava en Joop
Zoetemelk, en de Coppa Sabatini. Verder een 6e plaats op 920 van
Eddy Merckx in het eindklassement van de Giro d'Italia, met drie toptien
plaatsen, een 3e plaats in het eindklassement van de Tour de France
op 1554 van Eddy Merckx en na Joop
Zoetemelk. Hij behaalde verder in de Tour acht toptien uitslagen. Tomas haalde
vijf toptien uitslagen en eindigde 36e op 1h1328.
Gösta samen met Tomas won aan het einde van het seizoen de
Trofeo Baracchi voor de duos Ritter-Mortensen, toch ook geen smurfen en
Vanspringel-Willy In tVen.
Tussen de grote jongens waren de resultaten voor de drie
andere broers toch iets minder. Tomas had wel een tweede plaats versierd in rit
20b van de Tour de France, een 8,1 km lange tijdrit, op 12 van Eddy Merckx.
Gösta werd 8e op 18. Tomas haalde ook nog 2 tweede en 2 derde
plaatsen in andere wedstrijden. Sture reed één toptien plaats in de Giro en
eindigde als 77e op 2h1006. Op het Wereldkampioenschap werd Sture
30e, Gösta 31e, Tomas 42e en Erik 62e.
In 1971 reden ze nog alle vier bij Ferretti. Gösta kwam tot
volle ontbolstering. Hij won de Giro dell'Appennino en in Vigolo Marchese. Hij
werd samen met Tomas tweede in de Trofeo Baracchi na het duo Ocaña-Mortensen.
Hij werd eveneens tweede in de Ronde van Sardinië, na Merckx, de Catalaanse
Week, na Raymond Poulidor, Paris-Nice, na Merckx en derde in Milaan-Sanremo, na
Merckx en Gimondi. Maar zijn hoogtepunt, en ook dat van zijn carrière, vierde
hij in de Giro dItalia. Gösta behaalde zes toptien plaatsen en veroverde de
roze trui aan het eind van de 18e rit en behield die tot het einde.
Herman Vanspringel werd nog maar eens tweede in een grote rittenwedstrijd en
eindigde op 204 en Ugo Colombo werd derde op 235. In diezelfde Giro
behaalde Erik, terug boven water gekomen, drie toptien plaatsen en Sture, die
51e werd op 1h4554, twee toptien plaatsen.
In de Tour de France behaalde Ferretti een tweede plaats in
de proloog. Verder behaalde Gösta vier toptien plaatsen en Tomas twee toptien
plaatsen. Beiden bereikten echter Parijs niet.
Tomas behaalde een overwinning in rit 5b van de ronde van
Romandië en enkele ereplaatsen in ééndagswedstrijden. Erik had enkel een
uitschieter met een tweede plaats in Vigolo Marchese, na Gösta, en een derde
plaats in de 10e etappe van de Giro.
Op het Wereldkampioenschap werd Tomas 12e, Erik
28e, Gösta 23e en Sture gaf op.
Het seizoen 1972 startte zonder Erik. Nochtans was hij na
een eerste minder jaar, in 1971 weer boven water gekomen en was het eerder
Sture die in 1971 ondermaats gebleven was.
De overgebleven broers reden nog altijd voor Ferretti. Gösta
haalde nog een 2e plaats in het eindklassement van de Giro di Puglia
waar Tomas derde werd. Gösta won de 7e etappe in de Giro voor Eddy
Merckx. Hij haalde verder nog 3 toptien plaatsen in die Giro die hij als zesde
beëindigde op 1309 van Eddy Merckx. Tomas werd in diezelfde Giro 41e
op 1h0306. Gösta en Tomas werden derde in de Trofeo Baracchi na Merckx-Swerts
en Gimondi-Boifava.
Op zich deed Tomas het dat jaar waarschijnlijk zelfs beter
dan Gösta. Hij werd derde in de Coppa Agostoni, in Cotignola en in de Giro del
Lazio. Hij won tevens de 1e en 5e etappe van de Tirreno
Adriatico en werd derde in het eindklassement.
De Tour de France werd niet gereden door Ferretti en in het
Wereldkampioenschap werd Gösta 36e en gaven Sture en Tomas op.
Er zat duidelijk verval op de prestaties van de Pettersons.
Misschien dat Tomas eigenlijk nog het best stand hield, Gösta teerde duidelijk
op zijn prestaties van de eerste twee jaren. Voor Sture was het duidelijk
geworden en hij ging de fiets aan de wilgen. De twee over gebleven Petterssons
verkasten naar Scic.
Gösta werd aan het begin van het seizoen 3e in
het eindklassement van de Tirreno Adriatico. Hij reed één toptien plaats in
de Ronde van Romandië en werd 8e in het eindklassement. Hij deed
voor het eerst mee in de Ronde van Zwitserland, won er de 8e etappe
b en werd 7e in het eindklassement op 753 van Fuente. Hij reed er
nog een toptien plaats en Tomas gaf er op. Hij werd 3e in het eindklassement
van de Giro di Sardegna en eindigde 2e met Boifava in de Trofeo
Baracchi na Gimondi-Rodriguez. In de Giro dItalia reed hij drie toptien
plaatsen en werd uiteindelijk 13e op 3442 van Eddy Merckx. In het
Wereldkampioenschap gaven zowel Gösta als Tomas op.
Op het einde van het seizoen had Tomas het ook begrepen. De
prestaties van 1972 had hij niet kunnen verder zetten, in tegendeel zelfs, hij
presteerde zo goed als niks.
Gösta bleef alleen over en veranderde nog eens van ploeg.
Hij zou zijn laatste jaar rijden bij Magniflex. Gezien zijn leeftijd, 34 jaar,
mag gesteld worden dat hij in schoonheid afscheid nam.
Bij zijn tweede deelname in de Ronde van Zwitserland
behaalde hij zes toptien klasseringen en werd hij 2e op 58 van Eddy
Merckx. In de Giro dItalia behaalde hij drie toptien noteringen en werd hij
uiteindelijk 10e op 1708 van Eddy Merckx. Op het
Wereldkampionschap werd hij nog 17e en in de Trofeo Baracchi
behaalde hij met Rodriguez een tweede plaats na Moser-Schuiten.
Na afloop van hun carrière hebben drie van de vier broers
gekozen voor een andere familienaam. De familienaam Pettersson (ook soms
Petersson) werd te veel verspreid van uit Zweden over de hele wereld. Daarom
konden de dragers van deze familienaam van homoniem veranderen en een andere
identiteitskaart vragen in Zweden. Dit gebeurde toen de broers ruzie hadden.
Wat de reden van de ruzie was kon ik niet achterhalen.
Erik, Tomas en Sture heetten vanaf den Fåglum, naar de naam
van de club waarbij ze debuteerden. Op het toppunt van hun glorie spraken de
Zweden al van de " Fåglum brothers". Alleen Gösta behield zijn
oorspronkelijke achternaam.
Gösta was een regelmatig renner. Hoewel hij zelden een
wedstrijd wist te winnen, zat hij altijd mee in de goede ontsnapping. Hij had echter
altijd een defensieve houding die niet in de smaak viel van het grote publiek.
Hij had een ietwat bescheiden persoonlijkheid, en misschien daardoor is er
nooit echt uitgekomen wat hij allemaal in zich had. Tomas had misschien
evenveel talent als Gösta. Maar misschien lag hij als de jongste teveel onder
de plak van Gösta en de andere broers. Erik was te onregelmatig om echt door te
dringen bij de beroepsrenners en Sture was de minste van de vier. Hij verliet
het viertal ook als eerste voor goed want hij overleed op 26 juni 1983 ergens
in Noorwegen.
Samen wonnen de Petterssons 13 wedstrijden bij de profs
(Gösta negen en Tomas vier). Ze werden 3 keer wereldkampioen bij de amateurs
hetgeen dus 12 WK-truien betekent voor één familie.
Hubert wie? Ik denk dat dit de spontane reactie zal zijn van
veel jongere wielerliefhebbers. De ouderen onder ons zullen de naam wel
herkennen hoop ik. De echte wielerliefhebbers toch zeker.
Hubert (voor de Nederlanders onder ons, Hubèr uitgesproken
en niet Huubert of zo iets) is nochtans een waar begrip in het wielrennen. Was
Hubert een groot renner? Neen natuurlijk niet zullen de meesten antwoorden. Ikzelf
ga daar echter niet mee akkoord. Hubert heeft oinderdaad op het eerste zicht een
zeer bescheiden palmares. Zeven overwinningen bij de profs. Dat zijn er
natuurlijk nog altijd veel meer dan Jürgen Van Goolen en Jürgen Van Den Broeck.
Maar als u even verder leest, beste lezer, dan zal u zien dat u het verkeerd
voor hebt. Hubert Hutsebaut is een icoon in het wielrennen.
Wat maakt Hubert dan zo speciaal? Wel met Hubert werd een
beetje gelachen in het peloton. Hij was de pineut, de sukkel, degene die gepest
werd. Ook de wielersupporters lachten met hem. Want jammer genoeg had Hubert
zijn voorkomen niet mee. De moeders van alle wielerliefhebbers hadden hen
nochtans altijd gezegd dat je niemand mag uitlachen om zijn uiterlijk. Maar ja,
die moeders kwamen niet mee naar de koers en na 12 pinten, dan denkt de modale
wielersupporter niet meer aan zijn moeder. En dus werd er gelachen met Hubert. Onterecht.
En indien Hubert dit nu leest, dan komen er waarschijnlijk pijnlijke herinneringen
naar boven. Lees echter verder Hubert. Wie laatst lacht best lacht.
Hubert droeg een bril. En met brillendragers werd toen nog
al eens gelachen. Ik kan het weten, ik droeg er vroeger ook een, vandaar
misschien mijn sympathie voor Hubert. Gelukkig droeg ik niet zo een sterke
glazen zoals Hubert want die waren van het formaat confituurpotbodems. Zo van
die glazen die er voor zorgden dat je met grote verbaasde ogen de wereld
inkeek. Nochtans er waren nog renners met een bril vroeger. Je had Jean Bobet
maar die moest wel een bril dragen want die had universitaire studies gedaan en
studenten die droegen nu eenmaal een bril. Je had Jan Janssen maar die had dan
weer het wereldkampioenschap gewonnen, de groene trui in de Tour en net voordat
Hubert prof werd de gele trui. Je had later Theo Verschueren maar die werd ook
wereldkampioen. Hubert werd nooit wereldkampioen.
Misschien droomde Hubert er vroeger wel van om
wereldkampioen te worden of de Tour de France te winnen. Misschien lag kleine
Hubert uit Lendelede s avonds in bed en overwon hij in gedachten de Tourmalet
en de Aubisque en reed hij triomferend in WK-trui Parijs binnen. Misschien. Wie
zal het zeggen.
Hubert was ook een stille jongen die vlug zijn plaats kende
in het peloton. Hij besefte waarschijnlijk vrij vlug dat hij niet in de wieg
gelegd was om een groot renner te worden zoals Merckx, De Vlaeminck, Godefroot
enz... Hij borg dan ook zijn dromen veilig op. En de stille jongen met de confituur-glazenbril werd het mikpunt van spot binnen het peloton.
Nochtans, Hubert was niet te onderschatten. Hij werd prof op 26
augustus 1968 bij flandria-De Clerck. Hoe en waarom, daar heb ik niks kunnen
over terug vinden. Misschien op voorspraak van de lokale flandria-velomaker van
Lendelede, zo ging dat toen in die tijd bij flandria.
Op 11 juli 1969, nog steeds bij flandria-De Clerck-Krüger behaalde hij
zijn eerste overwinning bij de profs in Gistel voor Raf Van Bruwaene en
Christian Callens. Die overwinning zal natuurlijk verloren gegaan zijn in de
feestroes waarin België toen leefde door de krachttoeren van een Eddy Merckx in
de Tour de France en de overwinning van Guido Reybrouck die dag. De 0 was dus
vrij vlug van zijn palmares weggeveegd. Hubert kon winnen als het moest. Hij
was er trouwens al eens dicht bij geweest op 28 juni in de Omloop van het
Houtland waar hij in de sprint geklopt werd door Noël Van Tyghem. Iets wat Jempi
Monseré in 1970 ook overkwam in het Kampioenschap van Vlaanderen. Maar toen
rook men een sterke geur van verbrand rubber natuurlijk.
Ook in 1970 reed Hubert nog voor flandria-Mars. De maand juli was
blijkbaar zijn maand. Op 22 juli won hij namelijk in Dentergem voor Romain
Furniere (op 10) en Walter Planckaert (op 135). Op 2 september werd hij nog
tweede op 20 van Julien Van Lint in de Grote Stadsprijs van Geraardsbergen en
op 8 september werd hij tweede, geklopt in de sprint door Etienne Sonck in
Izegem. U ziet beste lezer, er zat een gestage vooruitgang in de prestaties van
Hubert.
Wat is er dan misgegaan eind 1970? Het contract van Hubert bij flandria
werd niet verlengd en Hubert moest op zoek naar een nieuwe ploeg. Was men
binnen flandria bang voor de mogelijkheden van Hubert? Heeft de Grootmeester
Hubert over het hoofd gezien voor zijn bruine garde? Hadden noch Roger De
Vlaeminck, Walter Godefroot, Frans Verbeeck e.a. het vermogen de ontluikende
talenten van Hubert te ontdekken? Het zal waarschijnlijk een van de vele
wielermysteries blijven. In elk geval Hubert kwam terecht bij het zeer
bescheiden Goldor. Hij werd ploegmaat van Richard Bukacki, Frans Melckenbeeck,
Walter en Willy Planckaert, Bernard Van de Kerckhove en Robert Van Lancker. Mogelijks
werd hij ook bierhandelaar, ik weet het niet. Het was in elk geval zo dat veel
renners van Goldor ook het bier moesten verdelen.
Was Hubert in zijn wiek geschoten? Op zijn teen getrapt? In zijn eer
gekrenkt? Waarschijnlijk wel. En dat kwam tot uiting in zijn uitslagen. Hubert won
dat jaar niet minder dan 3 wedstrijden. Eddy Merckx won er dat jaar weliswaar
53 maar die is dan ook Grootmeester, maar drie is evenveel als Willy Van Neste,
Daniel Vanryckeghem, Noël Van Tyghem, Rini Wagtmans
Hubert begon er vroeg aan dat jaar. Op 3 mei won hij de 4° rit van de
Ronde van Spanje. Hij reed het complete peloton op maar eventjes 9 minuten en
50 en zag zijn overwinning als een dankbetuiging ten opzichte van zijn
overgebleven ploegmakkers, zijn nieuwe ploeg en als revanche ten op zichte van
Brik Schotte en het flandria-team. Cyrille Guimard werd tweede. Was hij te diep
gegaan in zijn krachtenarsenaal? Redeneerde hij dat er niets meer in zat in de
Vuelta? In elk geval wordt hij nog vermeld in het ritverslag van de Vuelta van 12
mei. Waarschijnlijk gaf hij die avond op en keerde hij terug naar België. Maar
de vorm was er want op 13 mei won hij in Assebroek. Hij versloeg er Eric Raes
en William Bilsland in de sprint. Je moet het maar doen. Thuiskomen van Spanje
en direct een wedstrijd winnen. Op 12 september won hij in nog een koers in
lijn in Heule. Herman Vrijders en Daniel Vanryckeghem strandden op 3 seconden.
Op 8 augustus was hij in een andere koers in lijn in Lede nog derde geworden na
Willy Planckaert en Daniel Vanryckeghem.
Hubert kon het jaar 1971 met een zoet smaak van wraak ten opzichte van
flandria afsluiten. Het was zijn beste jaar tot nog toe geweest en, wat hij
niet wist, het beste moest nog komen.
In 1972 bleef Hubert bij Goldor dat als extra sponsor IJsboerke had
aangetrokken. Had hij door de successen van 1971 extra getraind tijdens de
winter? Zich extra verzorgd? Enkel Hubert zelf kan het ons zeggen. In elk geval
was hij tegen de traditie in zeer vroeg in optimale vorm. Hij begon in de maand
maart met een 40° plaats in de Omloop het Volk en s anderendaags had hij al
een 10° plaats te pakken in Kuurne-Brussel-Kuurne. De benen voelden goed aan en
Hubert wist het. Vervolgens kwam zijn glorieperiode. Sommige mensen dromen van
ooit eens 5 minuten wereldberoemd te zijn. Wel Hubert werd 5 dagen
wereldberoemd. Het begon op 25 maart en eindigde op 29 maart. Op 25 maart werd
de E3-prijs te Harelbeke verreden. Het wedstrijdverhaal kan kort samengevat
worden. Na de Hoppeberg kwamen de volgende renners voorop : Merckx, Godefroot,
Verbeeck, Van Tyghem, Dierickx, Rosiers, De Witte en Van De Vijver. Eén duo
reed er nog naar toe. Hubert Hutsebaut met in het wiel Wilfried David, de
ploegmaat van Walter Godefroot.
Op het Vossenhol demarreert Walter Godefroot weg. Misschien niet
verstandig voor zo een sterke spurter maar misschien voelde Walter zich wel
beresterk. Hubert ging in de achtervolging samen met Eddy Merckx. Op 5 km van
de aankomst kwamen ze bij Walter Godefroot. Het drietal stevende op een sprint
af. Merckx begon op kop met Godefroot in het wiel. Toen Eddy 100 m voor de
aankomst naar links keek, zag hij dat Godefroot zijn krachtinspanning van op
het Vossenhol had moeten bekopen en het wiel had gelost. Eddy, zeker van de
overwinning zette zijn inspanning niet door en werd daardoor op 5 meter van de
streep rechts voorbij gejumpt door Hubert.
Uit het wedstrijdverslag kan worden afgeleid dat Hubert die dag gewoonweg
de sterkste was en dus een verdiende winnaar.
Vier dagen later was er dan de Elfstedenronde. In de voorbeschouwingen
in de kranten stond er onder andere dat o.a. Godefroot het zich niet kon permitteren
nog eens geklopt te worden door Hutsebaut of een van diens soortgenoten. Soortgenoten?
Hallo! Was Hubert Hutsebaut een soort minderwaardige renner misschien? Had hij
geen recht de E3-prijs te winnen? Hij was toch de sterkste en misschien wel de
slimste geweest.
De wedstrijd kan als volgt samengevat worden. Godefroot, Reybrouck, Verbeeck,
David, De Muynck, Van Olmen, Marcel Omloop, Roger Jochmans, Willy Van Neste en
Hubert stevenen op de aankomststreep af. Op 700 m van de streep is er een
scherpe bocht naar rechts. Een agent doet de renners twijfelen en sommigen
zetten voet aan grond. Enkel de twee laatste van het groepje, Willy Van Neste
en Hubert zien de vergissing van de renners en kiezen het juiste parcours.
Hubert plaatst een krachtige jump en wint voor Willy Van Neste en de
teruggekeerde Guido Reybrouck.
U kan zich, beste lezer, de taferelen aan de aankomst voorstellen.
Geroep en getier, gevloek en gescheld. Maar elke renner wordt geacht het
parcours van de wedstrijd te kennen. En het jaar ervoor in dezelfde
Elfstedenronde, was er iets gelijkaardigs gebeurd. Toen reden er 4 renners
voorop en reed er één de verkeerde kant op. U raadt het al, het was Hubert. Met
recht kon hij nu verkondigen dat een ezel zich nooit tweemaal aan dezelfde
steen stoot.
Vier dagen en 2 grote overwinningen voor Hubert. Men zou denken dat
zijn carrière nu wel definitief gelanceerd zou zijn. Hubert was nog maar 24
jaar oud. In de fleur van zijn leven en zijn sportloopbaan. De sportdirecteurs
zouden nu toch wel zijn deur plat lopen om hem in 1973 in de ploeg te krijgen. Helaas.
Wat is er gebeurd met Hubert? Hij reed nog alle voorjaarskoersen. Hij startte
ook nog in de Vuelta, hij komt voor in de najaarskoersen. Maar verder is er
niks terug te vinden over een ploeg voor 1973. Wat is er gebeurd Hubert? Hebben
ze het je niet vergeven dat je tweemaal won. Er was toch niks af te dingen op
je overwinningen.
Was het misschien omdat je de looks niet had en dat je, zoals ik
ergens gelezen heb, soms je benen niet schoor. En dan? Bernard Hinault heeft
het in elk geval opgemerkt en heeft je gekopieerd om op die manier
Paris-Roubaix te winnen. Dus als zo een grote kampioen dat mag, waarom jij
niet?
Of had je je buik vol van het wereldje. Misschien was je ondertussen
wel getrouwd, ik weet het niet. Was er een kindje in aantocht en moest er
voldoende brood op de plank komen. Kreeg je een andere job aangeboden. Een die
minder fysieke inspanningen vergde. Alhoewel ik er zeker van ben dat jij nooit
een man was die om een extra inspanning verlegen zat.
Of was je gewoon een groot kampioen die afscheid nam op zijn
hoogtepunt. Laat het ons daar bij houden Hubert. En laat mij van jou een
voorbeeld maken voor de vele renners die nu aan het begin van het seizoen staan
en denken dat ze de grote kampioenen of would-be kampioenen niet kunnen
verslaan. Laat hen een Hutsebautje of Huberke doen. Laat ons deze nieuwe term
invoeren in het wielrennen zodat de mindere renners iets hebben om naar uit
te kijken.
Kortom, voor mij ben jij, Hubert Hutsebaut, een kampioen. Weliswaar met
een kleine k want anders zou ik mijn indeling die ik hier ergens anders op de
blog gezet heb verloochenen. Maar je bent een naam in het wielrennen. Ere wie
ere toekomt. Hubert Hutsebaut je hebt je plaats in de geschiedenisboeken van
het wielrennen. Inwoners van Lendelede dit verdient een standbeeld.
Van Grootmeesters, Campionissimo, Superkampioenen en Kampioenen.
Van Grootmeesters, Campionissimi, Superkampioenen en
Kampioenen.
Beste lezer van deze blog. Ik zou het vandaag graag eens willen
hebben over de terminologie die in de wielerliteratuur gebruikt wordt. Meer bepaald
zou ik het willen hebben over het predicaat kampioen en al zijn overtreffende
vormen. Volgens mijn bescheiden mening wordt deze term veel te lichtzinnig
gebruikt bij journalisten voor wielrenners en sporters in het algemeen.
Ik vind dat er een soort regel zou moeten bestaan om iemand
een kampioen te noemen. Je zou er zelfs een soort gradatie kunnen in toepassen.
Een Kampioen, een Superkampioen, een Campionissimo en een Grootmeester.
De vraag die dan natuurlijk direct opkomt is hoe men deze
titels zou toekennen. Of m.a.w. wat zijn de criteria opdat iemand tot een bepaalde
categorie kan behoren. Om daarop te kunnen antwoorden dient men toch een beetje
de historiek van het wielrennen te kennen. En dan ga ik al direct de mist in
omdat ik moet toegeven dat ik de prestaties van de renners van voor WO II veel
minder ken dan deze van de naoorlogse renners. Maar goed, wie zich geroepen
voelt een rangschikking te maken voor de renners van de voor WO II mag er
altijd aan beginnen, ikzelf zal mij houden aan die van na de oorlog.
Persoonlijk vind ik dat een Kampioen op zijn minst één Klassieker
moet gewonnen hebben. Geen semi-klassieker, geen op TV-komende midweekse koers,
nee een echte Klassieker. De vraag stelt zich dan wat een echte Klassieker wel
mag zijn.Gelukkig hebben we bij de
hedendaagse renners toch nog een Philippe Gilbert die zijn klassiekers kent en
altijd spreekt over de Grote Vijf zijnde Milaan-Sanremo, Ronde van
Vlaanderen, Luik-Bastenaken-Luik, Paris-Roubaix en de Ronde van Lombardije. Voor
de meeste wielerliefhebbers zijn dit de Grote koersen. Maar .. dit moet in
zijn tijdsbeeld gezien worden. Na de oorlog tot zeker eind de jaren 50 was de
Waalse Pijl hoger aangeschreven dan Luik-Bastenaken-Luik. Paris-Tours heeft ook
lange tijd een vrij hoog aanzien gehad. En dan was er nog bv. de Grand Prix des
Nations en misschien vergeet ik er nog een paar.
Niet eenvoudig dus maar laat het ons bij de eerder genoemde
5 Grote Klassiekers houden om de hedendaagse kampioenen te louteren. Dus elke
renner die één van deze 5 wint kan zich een Kampioen noemen.
Hoe word je dan een Superkampioen? Logischerwijs moet je dan
al iets krachtiger presteren. Je zou
kunnen stellen dat als je één van de 4 Grote Ronden gewonnen hebt je jezelf een
Superkampioen mag noemen. Met de 4 Grote Ronden worden dan respectievelijk de
Tour, de Giro, de Vuelta en de Ronde van Zwitserland bedoeld. Ook hier weer
moet er een tijdscorrectie ingebracht worden. De Vuelta is maar vrij recent een
echte Grote Ronde geworden en de Ronde van Zwitserland heeft zeker aan belang
ingeboet de laatste tijd. Heb je één van deze ronden gewonnen, dan ben je een Superkampioen.
Als je nu echter eens terugblikt op deze classificatie, dan
zal je als echte wielerliefhebber toch een beetje een wrang gevoel hebben.
Lucien Aimar, Roger Walkowiak een Superkampioen? Idem voor Carlo Clerici, Arnaldo Pambianco,
Paolo Salvoldelli, Gottfried Weilenmann, Rolf Graf, Attilio Moresi, Giuseppe Fezzardi,
Rolf Maurer, Ambrogio Portalupi, Edward Van Dyck, Frans De Mulder, allemaal
winnaars van één van de Grote Ronden.
Het resultaat zal analoog zijn voor de Grote Klassiekers. Ik
neem enkel het voorbeeld van Milaan-Sanremo. Gomez, Maechler, Furlan, Colombo.
Geen namen die we linken aan de beschrijving Kampioen.
Na deze eerste feedback kom ik tot de conclusie dat ik
strenger moet zijn bij het toewijzen van de eretitels.
Dus doe ik een nieuwe poging voor de definitie van een Kampioen,
een Superkampioen en op mijn elan ga ik verder voor een Campionissimo en een
Grootmeester.
Ik stel hierbij voor dat een Kampioen ofwel meer dan één
Klassieker van de Grote Vijf gewonnen heeft (dus niet 2 x Paris-Roubaix maar
wel Paris-Roubaix en bv de Ronde van Vlaanderen) ofwel meer dan één Grote Ronde
van de Grote Vier gewonnen heeft ofwel één Klassieker en één Grote Ronde.
Ik denk dat ik hiermee het grootste deel van de hierboven
opgesomde renners geëlimineerd heb van de titel kampioen. En indien niet, dan
heb ik die renner al altijd verkeerd ingeschat en ligt dus de fout volkomen bij
mezelf.
Een Superkampioen heeft dan ofwel verschillende Klassiekers
gewonnen en minstens één Grote Ronde ofwel verschillende Grote Ronden en
minstens één Klassieker. Het toont aan dat zo een renner een veelzijdigheid
vertoont als atleet.
Een Campionissimo heeft dan verschillende Klassiekers en
verschillende Grote Ronden gewonnen tijdens zijn carrière. Deze renners tonen
aan dat zij de veelzijdigheid gedurende verschillende jaren aan de dag gelegd
hebben.
Grootmeesters hebben dan verschillende Klassiekers en verschillende
Grote Ronden in één jaar gewonnen. Deze renners hebben gewoon een staaltje van een
buiten wereldlijke prestatie geleverd.
Ik probeer even de renners vanaf 2000 te bekijken op basis van deze
klassering. Met bij deze al mijn excuses als ik ergens een foutje zou gemaakt
hebben.
Grootmeesters : Geen
Campionissimi : Geen
Superkampioenen : Cancellara met
de Ronde van Vlaanderen, Paris-Roubaix en de Ronde van Zwitserland en Vinokourov
met Luik-Bastenaken-Luik en de Vuelta en de Ronde van Zwitserland.
Kampioenen : Menchov, Armstrong,
Ullrich, Aitor Gonzalez, Contador, Tchmil, Bettini, Tafi, Van Petegem, Boonen,
Museeuw, Camenzind, Valverde, Di Luca en Cunego.
Ik kan leven met dit lijstje ondanks de namen van Gonzalez, Di Luca, Camenzind
, Valverde en eigenlijk ook Vinokourov waar toch een vrij sterke dopinglucht
rond hangt en waarbij er schorsingen uitgesproken zijn maar waarbij uitslagen
niet aangepast zijn. Het blijft een feit dat de prestaties vanaf 1990 tot zelfs
nu met de nodige bedenkingen dienen bekeken te worden.
Er zal misschien geargumenteerd worden dat doping vroeger ook gebruikt
werd maar over het verschil tussen nu en vroeger op het gebied van doping zal
ik later wel eens iets schrijven.
Misschien dat iemand meer tijd heeft dan ik en de gehele naoorlogse
periode kan uitpluizen.Ik ben benieuwd
wat het zou opleveren. Hoeveel grootmeesters zouden er zijn? In eerste
instantie denk ik aan Coppi (1949 : Giro & Tour en Milaan-Sanremo en Ronde
van Lombardije) en Merckx (1972 : Giro & Tour en Milaan-Sanremo, Luik-Bastenaken-Luik
en Ronde van Lombardije). Veel meer
zullen het er niet zijn denk ik.
Het aantal Campionissimo zal ook eerder beperkt zijn. Misschien een
stuk of tien? Superkampioenen zullen er wel meer zijn denk ik.
Ik besef maar al te goed dat lijstje discussies oproepen. En er zullen
(hoop ik) hier reacties op komen. Misschien zitten er nog gaten in mijn
redenering. Wie weet. In elk geval geldt voor mij dat de titel van Kampioen,
Superkampioen, Campionissimo of Grootmeester eretitels zijn die niet zomaar mogen
toegekend worden.
Jammer voor een Philippe Gilbert (enkel de Ronde van Lombardije,
weliswaar tweemaal) maar voor mij voorlopig onvoldoende om er een Kampioen van
te maken. Gelukkig kent Philippe zijn klassiekers en weet hij dat hij nog één
van de Grote Vijf op zijn palmares moet zetten om bij de grootsten geklasseerd
te worden. Ook Stijn Devolder doet er goed aan nog Paris-Roubaix te winnen om
als Kampioen bestempeld te worden. Het blijft een groot verschil tussen een
goed renner en een Kampioen. De kans is echter groot dat Philippe en Stijn de
titel ooit behalen. Renners echter zoals een Greg van Aevermaet, Bjorn
Leukemans, .. dienen nog veel pap te eten voordat ze als een echte Kampioen
kunnen aanzien worden.
Vandaar mijn oproep naar de heren journalisten : Gebruik termen als
Kampioen, Superkampioen, Campionissimo en Grootmeester niet lichtzinnig maar
wel met de nodige eerbied voor degene die de titels ondertussen verdiend
hebben.
Jij was, weliswaar na Eddy Merckx, je zal het mij wel
vergeven, de renner wiens naam steeds in de uitslag opgezocht werd. Ik was dus
duidelijk een supporter van jou.
Waarom ben ik, die helemaal niet in je buurt woonde,
supporter geworden van jou? Wel, de reden was een prentje. Ja, zo een onnozel
fotootje van bij de kauwgum. Om een of andere reden vond ik dat prentje, met
jij in je Mann-trui, het mooiste prentje van de reeks. Het was ook zo een
handig prentje om mee te spelen. Je weet misschien dat de meeste van de
wielerverzamelaars begonnen zijn met de prentjes die bij de kauwgum zaten te
verzamelen. De kauwgum zelf was niet te vreten maar elke rechtgeaarde
verzamelaar heeft heel wat over voor zijn hobby. Met die prentjes speelden wij
dan koers. Elk met zijn eigen systeem, al of niet met dobbelstenen. En jouw
prentje was het beste om tijdens mijn geïmproviseerde Tour de France met twee
paperclips de gele trui op te spelden. Zo ben je bij mij dagen aan een stuk
leider geweest in de Tour de France. Jammer voor jou moest je in de slotritten
altijd de duimen leggen voor Eddy Merckx.
Op die manier ontstond er een bijna dagelijks ritueel. De
krant werd veroverd op vader, de sportpaginas werden doorplozen en in de
uitslagen van de wielerwedstrijden werd eerst gekeken hoe de Grootmeester het
er van af gebracht had en dan werd Jos Huysmans opgezocht. Ja Jos, voor mij was jij één van de goden.
Goden behandel je met respect, goden durf je niet in de ogen
te kijken en al evenmin aan te spreken. Tot die ene fameuze dag. Een dag, of
liever een moment om nooit te vergeten. Johny Vansevenant, je weet wel, de man
van de Wetstraat en een wielervriend van mij, schreef een boek over de Mannen
achter Merckx. Ik hoop dat Johny het mij niet kwalijk neemt dat ik hem
wielervriend noem. Het is niet zo dat Johny een vriend is in de reële betekenis
van het woord. Ik sprak hem nog maar enkele keren en het ging iedere keer over
het wielrennen. Maar elke liefhebber van het wielrennen is voor mij een
wielervriend.
Op de presentatie van het boek was ik ook aanwezig. Niet als
een of andere vip maar als gewoon wielerliefhebber. Toen ik daar eindelijk
binnen was zag ik al die Mannen achter Merckx: Jos Spruyt, Martin Van den
Bossche, Rini Wagtmans en Jos
Huysmans. Ik herkende je natuurlijk direct, ik had genoeg jouw fotos en
prentjes bekeken. Gezien ik ondertussen een volwassen man geworden was en toch
al iets minder schroom had ten opzichte van goden heb ik je uiteindelijk aangesproken.
Ik vertelde je dat ik altijd een supporter van jou was geweest. Je aanhoorde
mij beleefd maar dacht waarschijnlijk dat ik weer een of ander vleier was. En
toch, beste Jos, is het de waarheid.
Ik liet een vriend die mee was, een foto nemen van jou en
mij. Jos Huysmans en ikzelf samen op de foto. Wie had dat ooit gedacht. Wel
beste Jos, die foto hangt hier thuis in mijn bureau aan de muur en op mijn werk
hangt er ook een exemplaar. Ik kijk er nog steeds dagelijks naar. Jos Huysmans
en ik samen op de foto. Niet te geloven.
Je staat zelfs, zowel thuis als op mijn werk, op mijn laptop
op de schermafbeelding van Google. Het is een mooie kleurenfoto van de complete
Belgische ploeg die geselecteerd was voor het Wereldkampioenschap op de
Nürburgring in 1966. De foto is genomen aan de start van het criterium in
Londerzeel. Martin Van den Bossche, Herman Vanspringel, jij, Ward Sels, Willy
Planckaert, Belgisch Kampioen Guido Reybrouck, Eddy Merckx en Willy Monty staan
er in mooie kleuren op. Dus iedere keer dat ik wil googelen, beste Jos, heb ik
een moment van nostalgie als ik naar jou kijk.
Slechts één keer heb je mij ontgoocheld, beste Jos. Het doet
nog een beetje pijn aan mijn hart als ik er aan denk. Maar wees gerust Jos, ik
heb het je ondertussen al lang vergeven.
Na de voorstelling van het prachtige boek heb ik je een
brief geschreven. In mijn verzameling mis ik namelijk nog een foto van jou in
FIAT-trui. Ik vroeg je in die brief heel beleefd of je er een had. Ik schreef
ook dat ik die trouwe supporter was die je aangesproken had op de voorstelling
van het boek. Ik stopte zelfs een paar postzegels in de brief want ik wilde je
niet onnodig op kosten jagen.
Helaas. Ik wacht na ruim vier jaar nog altijd op een
antwoord. Misschien ben ik wel vergeten mijn adres onderaan de brief te zetten.
Het kan natuurlijk, want schrijven naar je jeugdidool brengt toch heel wat
emoties naar boven. Ik denk zelfs dat ik de ijdele hoop gekoesterd heb dat ik
een trui van jou zou kunnen bemachtigen. Een trui waarin nog jouw zweet van
tijdens een of andere Tourrit zou zitten.
Voorzichtig zou ik dan die trui in handen genomen hebben.
Misschien had ik hem wel ingekaderd samen met de foto van jou en mij. Misschien
zat er nog wel iets in een van de rugzakken. Misschien vond ik wel een briefje
van de Grootmeester hemzelf waarop staat: Jos, kop trekken tot km 150.
Dat laatste zet mij nu aan het denken en doet mij de
volgende vraag stellen aan jou, Jos. Hoe ging dat zo in de Molteni ploeg met al
die Jossen? Je had Jos De Schoenmaecker, Jos Spruyt, Jos Bruyère,Jos Borguet en jezelf. Hoe deed de
Grootmeester dat als er een gevaarlijke concurrent wou ontsnappen? Hij kon toch
niet roepen: Jos, op t wiel!!!! De concurrent zou direct 5 Jossen dus de
halve Molteni-ploeg in zijn wiel hebben. Is het daarom dat de Grootmeester
altijd zelf de aanvallen van de concurrenten neutraliseerde of zelf wegsprong?
Gewoon omdat hij anders teveel uitleg zouden moeten geven wie wat moest doen.
Of hadden jullie een verdeling? Was er iemand Jos, Jef, Jozef, Joseph en de
kleinen. Ik zou het er graag eens met jou over hebben, Jos.
Ik heb dus nooit een foto van jou gekregen en ook geen trui.
Zelfs geen klakske heb ik gekregen. Maar ik neem het je niet kwalijk, beste
Jos. Jeugdidolen kunnen namelijk niks verkeerd doen voor hun aanbidders. Ik zal
altijd de jeugdherinneringen blijven koesteren. Het plezier dat ik had toen je
na de eerste rit van mijn geïmproviseerde Tour de France de gele, de groene en
de blauwe truien (de witte met rode bollen bestond nog niet en ik had dan maar
een blauwe uitgevonden) mocht opspelden tot grote spijt van Luis Ocaña die je
had verslagen in de sprint van rit 1a. Ja, Luis Ocaña kon na 1971 in mijn ogen
niks goeds meer doen. Dat je de leiderstrui mocht opspelden was een soort rechtvaardiging
voor de proloog van de Tour in 1971. Je won samen met de Grootmeester, Julien
Stevens, Rini Wagtmans, Herman Vanspringel en ouwe trouwe Vic Van Schil de
proloog. Je kwam als derde over de streep en stond dus ex aequo op de eerste
plaats. Jammer genoeg kon er maar één de gele trui aan trekken.
Tot zover mijn brief aan jou, beste Jos. Ik hoop je ooit nog
eens te ontmoeten en misschien, heel misschien vind je tijdens het opruimen van
je zolder nog wel ergens een oude FIAT-trui. Denk dan eens aan mij, Jos. Het
zou zijn alsof Sint Maarten, Sinterklaas en de Kerstman allen tesamen op mijn
verjaardag zouden komen met dat ene cadeau.
0
1
2
3
4
5
- Gemiddelde waardering: 2/5 - (7 Stemmen) Tags:Jos Huysmans, Eddy Merckx, Fiat, Mann, Johny Vansevenant, Jos Spruyt, Martin Van den Bossche, Rini Wagtmans, Herman Vanspringel, Ward Sels, Willy Planckaert, Belgisch Kampioen, Guido Reybrouck, Willy Monty, Jos Bruyère, Jos Borguet, Jos De Schoenmaecker
08-01-2011
Ze zijn zo lief voor elkaar
Open brief aan .de renners
Onlangs las ik in Het Nieuwsbladeen artikel over de broeders Schleck. Daarin
stond, ik citeer : Ex-toppers vinden het niet kunnen dat ik goed met Alberto
Contador opschiet. Waarom zou dat niet kunnen? In de koers gaat het wel
snoeihard tussen ons, dan zijn we echte vijanden.
Hallo? Mijn weinige haren kwamen recht te staan. Hoezo, ze
zijn echte vijanden in de koers? Hoe zit dat dan met de fameuze rit met de
overslaande ketting van Andy? Contador mocht toen volgens Andy niet aangevallen
hebben. Alberto moest zelfs een zeemzoet filmpje op internet zetten om zich te
verontschuldigen. Vijanden? Het zal wel. En tijdens de aanvangsweek van de Tour
deed Cancellara wel het hele peloton wachten op de gevallen broertjes Schleck.
Om bij te huilen.
Het zou inderdaad vroeger geen waar geweest zijn. Kan, beste
lezer, u zich het volgende voorstellen: Paris-Roubaix
1975. Een tiental kilometer voor de streep zijn ontsnapt : Eddy Merckx,Roger De Vlaeminck, André Dierickx en Marc
Demeyer. De kannibaal krijgt op een van de laatste echte kasseistroken een
lekke band. Hebben Demeyer, De Vlaeminck en Dierickx toen gewacht? Natuurlijk
niet. Een van de grondslagen van de wielersport is om zo snel mogelijk van punt
A naar punt B te rijden. En wie eerst over de eindstreep komt is de winnaar.
Heb je een lekke band of materiaalbreuk, dan heb je pech. Vraag het maar aan
Eugène Christophe als je hem in het hiernamaals tegen komt. Boeken kan hij schrijven
over door materiaalpech verloren wedstrijden.
Maar om terug te keren naar Paris-Roubaix. De drie
overblijvers reden volop door. Eindelijk verlost van die vervelende kannibaal.
Nog twee tegenstanders te kloppen. Merckx moest zich het snot uit de neus
rijden om terug aansluiting te krijgen. Spannende televisie was dat toen. Komt
hij er bij of niet? Zal hij nog krachten over hebben om de sprint te
winnen?En wat deed Merckx? Vol
adrenaline en woede om zoveel pech kwam hij er bij en ging hij er over. Of
liever, hij probeerde er over te gaan. De drie waren echter grote kampioenen en
lieten hem niet gaan. Uiteindelijk won Roger De Vlaeminck. Merckx werd nog
tweede in de eindspurt. Dat was nog eens echte koers.
Neem dan de Ronde van Vlaanderen van hetzelfde jaar. Merckx
rijdt van ver weg met een verdienstelijke aanhangwagen, genaamd Frans Verbeeck
aan zijn wiel. Het duo rijdt de rest van het peloton in de vernieling en in de
plaatselijke omloop in Meerbeke demarreert Merckx nog eens en moet Frans,
dodelijk vermoeid, achter blijven. Na de aankomst kan hij nog met moeite zijn
historische woorden : Fred, hij rijdt vijf kilometer te rap voor ons
uitspreken. Heeft Eddy s avonds een telefoontje gehad met Frans om zich te
verontschuldigen omdat hij Frans nog uit zijn wiel gedemarreerd heeft? Neen,
natuurlijk niet. Frans heeft na een verkwikkende nachtrust s anderendaags
gewoon de beslissing genomen om nog harder te trainen zodat ook hij vijf kilometer
per uur rapper zou kunnen rijden.
Of neem die Luik-Bastenaken-Luik van 1970. De streep ligt op
de wielerpiste van Rocourt. Om die te bereiken dienen de renners door een
smalle donkere gang te rijden. De De Vlaeminck s manoeuvreren zodanig dat
eerst Roger en dan Eric de doorgang inrijden. Roger demarreert en Eric houdt de
benen stil.Gelukkig zijn er geen
geluidsopnamen van die momenten want het gevloek zal waarschijnlijk enorm
geweest zijn. Eric kreeg alle zottigheid van de wereld naar zijn kop geslingerd
maar Roger was wel de pist uit of liever de piste op. Van pure coleire won
Merckx een paar dagen later de Waalse
Pijl.
Daarmee wil ik slechts aantonen dat er in de koers echt
gestreden moet worden. Koers is koers en geen gezondheidswandeling. De Tour is
geen toeristische fietstocht richting de Alpen of Pyreneeën waarbij er niks mag
of kan gebeuren. Er dient strijd geleverd te worden.
Hetzelfde in het hedendaagse veldrijden. Onlangs las ik een dubbelinterview
met Niels Albert en Zdenek Stybar in HUMO. O wat waren ze lief voor elkaar. Op
en top media getraind zodat er geen onvertogen woord kan vallen, want dat zou
nadelig kunnen zijn voor de sponsor.
Denkt men werkelijk dat een sponsor daar nadeel zou kunnen
van hebben? Toen de eerder genoemde Frans Verbeek in 1973op het einde van Luik-Bastenaken-Luik de sprint
verloor van Eddy Merckx, had heel televisiekijkend België dit gezien. Frans
daarentegen, toen al een lepe zakenman, dacht dat hij gewonnen had en
contesteerde de uitslag. Minutenlang stond hij zijn gelijk te verkondigen op
het interviewpodium voor de micro van Fred De Bruyne en met alle cameras op
hem gericht. Sponsor Watney wreef ongetwijfeld in de handen. Met de daaraan
verbonden bonus kon Frans later de eerste steen leggen van zijn succesvolle
zaak.
En wie herinnert er zich niet Luik-Bastenaken-Luik van 1999.
Dagen op voorhand had Frank Vandenbroucke al aangekondigd waar hij zou
aanvallen en hoe hij zou winnen. De tweestrijd tussen VDB en bartoli op de
helling van La Redoute staat in het Belgische Wielergeheugen gegrift. Bartoli
zette de aanval in maar werd gecounterd door VDB. Toen die langszij kwam keek
hij Bartoli eens diep in de ogen en zorgde er daarmee voor dat Bartoli
psychisch ten onder ging en L-B-L verloor.
Op de plaats waar hij het voorspeld had, op Saint Nicolas,
plaatste VDB zijn ultieme demaarage en reed zo weg van Michael Boogerd en won
overtuigend zijn eerste en tevens laatste, maar wie besefte dat toen al,grote klassieker.
Zo ging het er aan toe en zou het er aan toe moeten gaan.
Niels, geef toch eens toe dat als Stybar weer eens in het begin van de
wedstrijd weg demarreert je in je binnenste zit te denken van Verdoeme, de smeerlap,
hij is er weer vandoor. Ik val nog liever dood dan dat ik hem laat gaan.
Verdomse Tsjech ik ga u bij uw .. hebben.
Zdenek, geef ook eens toe dat je op de Koppenberg zat te
denken van (vrij vertaald uit het Tsjechisch): Miljaar Nys. Ge hebt mij hier
bij mijn .. Hoe ga ik hier recht blijven. Stomme supporters ga uit mijn weg!
En volgende week Nys, dan rij ik u in de vernieling.
Een beetje spanning moet er wel zijn in een wedstrijd. Koers
volgen is emotie en die emotie moet gevoed worden. De renners worden er beter
van, de organisatoren en het publiek ook.
Ronse 1963. Meer moet ik niet zeggen. Elke wielerliefhebber
weet direct waar ik het over heb. En als er dan toch een voetballiefhebber dit
blad in hadden heeft gekregen, Benoni Beheyt klopte Rik Van Looy in een
tumultueuze sprint aan het eind van het Wereldkampioenschap. België stond op
zijn kop en raakte verdeeld in twee kampen aan de ene kant de Beheyt mannen en
aan de andere kant de Van Looy mannen.
Wie is er beter geworden van dit alles? De sponsors, want
die kwamen bijna dagelijks in beeld, Van Looy en Beheyt ook want die werden er
zeker niet armer van. Benoni kon direct voor drie jaar contracten tekenen in de
Franse criteriums. Ook de organisatoren van criteriums waren niet rouwig om de
tweestrijd, want de massa die kwam kijken naar de twee kemphanen was niet te
tellen. En in het algemeen profiteerde de wielersport er van. We zijn 47 jaar
verder en echte wielerkenners kunnen nog uren discussiëren over deze
eindsprint.
Ik denk niet dat men over 47 jaar lyrisch zal doen over de
Tour van 2010. En dat brengt mij weer naar mijn uitgangspunt. Andy, Fränck,
Alberto, alstublieft, breng eens wat spanning in de Tour. Gun elkaar het licht
in de ogen niet. Probeer elkaar te lossen, ga er eens echt voor, verzorg de
show en laat de echte beste winnen.
Deze oproep kan uitgebreid worden naar alle renners. B.v.
naar Stijn Devolder toe. Stijn, nu je
voor een andere ploeg zal rijden, doe eens een gedurfde uitspraak naar Tom toe
in de aanloop van de Ronde en Paris-Roubaix. Je bent namelijk de meest
geschikte renner om als moderne versie van Ritten Van Lerberghe door te gaan.
Doe dan ook eens als Ritten en voorspel ook eens : kZal gulder allemoal
doodrieën. Yes you can zou Obama zeggen. Philippe Gilbert, meng je ook in de
discussie. Laat ons smullen van jullie prognoses, jullie gedurfde uitspraken.
Denk aan Frans Verbeeck. Hij durfde ook gewaagde uitspraken
doen en hij legde zich nooit neer bij het meesterschap van de andere
kampioenen. Negen van de tien keer reed hij figuurlijk met zijn kop tegen de
muur. Maar dat heeft Frans gehard en het zal mee geholpen hebben aan het feit
dat hij nu een succesvol zakenman geworden is. Is Frans door zijn uitspraken
minder sympathiek bevonden? Neen, ik denk dat Frans nog steeds een populair
figuur is. En indien ik hem zou ontmoeten, dan zou ik hem van harte danken voor de vele mooie
wielermomenten die ik mede dank zij hem heb mogen beleven.
En als jullie elkaar dan toch zo sympathiek vinden, ga dan
na het seizoen samen iets eten of drinken in een of ander restaurant in Monaco,
al of niet in aanwezigheid van tevreden sponsors. Wij, gewone supporters zullen
het niet weten want zo vaak gaan wij niet uit eten in Monaco.
Wie wielrennen zegt, zegt wielertruien. Het ene is
onlosmakelijk verbonden met het andere al is het maar omwille van de
symbolische waarde van een trui waarmee een leider of een kampioen direct
herkenbaar wordt.
Er wordt gevochten voor leiders- of kampioenentruien. En
sommigen willen, eenmaal de leiderstrui in bezit, die dan weer niet verdedigen.
Voor anderen weegt een kampioenentrui dan weer te zwaar ondanks het feit dat
deze van ultralicht materiaal gemaakt is.
De huidige truien zijn natuurlijk in niks meer te
vergelijken met de allereerste exemplaren. Wollen truien in een veel te grote
maat met kleurenschakeringen die gebaseerd waren op die van de jockeys in de
paardensport. Oud-renners hebben mij verteld dat zij in regenweer achteraan een
knoop in hun truien dienden te leggen opdat deze niet in hun wiel zou draaien.
De wollen truien namen zoveel water op dat ze tot halfweg hun benen kwamen te
hangen. Op dat vlak zijn de huidige truien natuurlijk veel beter.
Wat echter door de jaren heen wel minder geworden is, is de
design van de truien. Sommige hedendaagse truien zijn een kakofonie van
sponsors. De ene sponsornaam naast de andere in een onoverzichtelijk patroon.
Ik vraag mij soms af wat uiteindelijk nog het rendement voor zo een sponsor is.
Ik begrijp het natuurlijk wel. Een wielerploeg sponsoren is een dure zaak en
elke sponsor is welkom. Maar een neutrale toeschouwer moet toch toegeven dat de
truien van vroeger veel mooier waren dan vele hedendaagse truien.
Ik ga er hier enkele opsommen die mijn persoonlijke voorkeur
wegdragen. Let wel, beste lezer, over kleuren en smaken valt er niet te
twisten. Ik respecteer dan ook uw eigen voorkeurslijstje. Gezien mijn gezegende
leeftijd zijn het natuurlijke allemaal truien uit de periode 1950-1980. Maar ik
kom verderop terug op de hedendaagse truien want ook daar zitten er mooie
exemplaren tussen.
Een van de mooiste truien voor mij is de zwart-witte
Peugeot-trui die een eerste keer in het peloton kwam in 1963. Gewoon schitterend
in zijn eenvoud. Eenvoudigweg een witte trui met zwarte opschriften en een
dambordboord. Ik heb ooit een tiental fietswinkels in Vlaanderen die
Peugeot-fietsen verkochten bezocht in de hoop zo een trui op de kop te kunnen
tikken. Helaas, mijn zoektocht is vruchteloos geweest. Daarnaast kan ik de Faema-trui
uit de Merckx-periode ook wel pruimen. Opnieuw schitterend door zijn eenvoud en
natuurlijk verbonden met de Grootmeester.
Als derde zou ik een oude Groene-Leeuw-trui willen
vernoemen. Niet de geelgroene uit de beginjaren maar de donkergroene uit de
Sinalco-periode. Van ver zichtbaar met duidelijk leesbare sponsornamen. Op de
vierde plaats zou ik de mooi violette Mercier-trui zetten van Raymond Poulidor.
Hoewel de combinatie violet-geel normaal gezien een oerlelijke combinatie is
viel dat op een rennersfiets al bij al wel mee. En tenslotte op de vijfde
plaats weer de eenvoud zelf, nl. de op de truien van de voetbalploeg Juventus
gebaseerde zwart-wit gestreepte Carpano-trui.
Wil dit zeggen dat er in het moderne wielrennen geen mooie
truien zijn? Neen absoluut niet. Maar persoonlijk gaat mijn voorkeur dan weer
uit naar die truien met een eenvoudig design. Laat ik het hier gewoon houden
bij het seizoen 2010 voor een top 5. Op de eerste plaats komt de trui van
Quickstep. Het heet niet voor niks een retro-look. Het verwondert mij dat het
zo lang geduurd heeft voor Patrick Lefevre die stap gezet heeft. De trui is
duidelijk herkenbaar, eenvoudig van design en heeft een mooie
kleurencombinatie. Ook Astana heeft een mooie en opvallende trui. Niet moeilijk
aangezien er maar één echte sponsor is. Jammer dat de trui van de nationale
kampioen van Kazachstan zo moeilijk te onderscheiden is van de gewone
Astana-trui. De Sky-trui is ook prachtig. Zelfs de variant met groene band die
gebruikt werd in de Ronde van Groot-Brittannië. Maar toch is er iets dat niet
klopt eenmaal de renner op de fiets zit. Is het de combinatie met de zwarte
fietsen? Ik weet het niet, maar de trui komt in actie iets minder mooi over. De
Euskatel-trui heeft ook wel iets. Er is natuurlijk wel verwarring mogelijk met
die van Rabobank, maar toch. Niet dat oranje nu mijn lievelingskleur is maar
opnieuw, de eenvoud siert de trui. En tenslotte zou ik dan nog de BMC-trui
willen vernoemen. Maar ook hier is er verwarring mogelijk met de renners van
Radioshack.
Zijn de rest allemaal lelijke truien? Neen natuurlijk niet.
Maar ik denk wel met afgrijzen terug aan de periode begin de jaren tachtig toen
er veel fluokleurige truien in het peloton rondreden. Dit was echt lelijk, te
vergelijken met de gekleurde voetbalschoenen tegenwoordig. De voetballers van
vroeger, indien ze zich al niet omdraaien in hun graf, moeten zich toch enorm
ergeren bij het zien van gele, gouden, rode, blauwe en ja zelfs roze
voetbalschoenen. Het is een regelrechte aanval op de goede smaak.
Naast de gewone truien heb je ook de leiderstruien. Op zich
kan ik er niet direct een opnoemen die als de mooiste naar voor komt. Wat wel
eigenaardig is, is dat voor een leiderstrui, in mijn ogen, wel roze kan
toegelaten worden en zelfs wit met rode bolletjes. Om de een of andere reden
aanzie ik dit niet als belachelijk.
Een keer per jaar krijgen we de nationale truien te zien
tijdens het wereldkampioenschap. Ook daar zitten mooie exemplaren bij. Denk
maar aan die van Noorwegen. Mooi tentoon gespreid in het overwinningsgebaar van
Thor Hushovd op het laatste WK. Het mooie blauwe kruis op de rode achtergrond
met daarop trots NORGE. Gewoon een foto om in te kaderen. Ik zag zelfs dat de
retro-look die door België een paar jaar opnieuw werd ingevoerd door meerdere
landen gevolgd werd. Die Belgische trui is op zich al wondermooi en de Fransen
gaan ook weer terug naar het oorspronkelijk model. Zelfs Nederland brengt de
blauw-wit-rode band terug op de trui. In combinatie met het oranje is het zelfs
mooier dan vroeger met de witte achtergrond. Jammer dat de Zwitsers, de
Luxemburgers en de Italianen nog steeds aan het experimenteren zijn. Over de
ex-Oostbloklanden ga ik zwijgen. De meeste van hun truien lijken nergens op.
En dan heb je de kampioenentruien. Die blijven toch altijd
mooi. Natuurlijk is, zoals Tom Boonen en Sven Nys zeggen, de Belgische
tricolore de mooiste nationale kampioenentrui uit het peloton. De gelijkenis
tussen de Franse, Nederlandse en Luxemburgse kampioen heb ik ook altijd mooi
gevonden. Het is aan de kenners om de verschillen direct te kunnen zien. Wat er
echter gebeurt met de Spaanse kampioenentrui is schandalig. De trui wordt
gemassacreerd door de sponsor en wordt op die manier onopvallend. En dan gaat
men de fiets zo gaan beschilderen opdat men toch nog zou zien dat het om de
Spaanse kampioen gaat. Foei, Spanje. Wie eveneens op de vingers dient getikt te
worden is Andrei Tschmil. Katusha eert zijn kampioenen niet. Heeft u de truien
gezien van Sergey Ivanov en Pipo Pozzato? LELIJK!!!! Dat doe je niet met een
kampioenentrui. Vandaar dat ik blij was dat Katusha geen wereldkampioen
leverde. Hoe zou die trui behandeld zijn? Andrei, heb respect voor tradities en
dus voor kampioenentruien.
En dat brengt mij bij de laatste en misschien wel mooiste
trui van allemaal, nl. die van de Wereldkampioen. Maagdelijk wit met de
blauw-rood-zwart-geel-groene banden. Schitterend!!! Maar we moeten waakzaam
blijven. Ten tijde van Moreno Argentin was er al een aanval op de design. Het
deed mijn geloof in de Italiaanse design- en modewereld wankelen. Van de
WK-trui blijft men af. Het is al voldoende dat er zoveel sponsornamen op komen.
En dan is er nog een mysterieuze blauwe SOLO-Superia-trui
van Rik Van Looy (er zijn op zijn minst twee varianten). Eén variant werd
gedragen tijdens het criterium van Londerzeel in 1964. Niemand, ook Rik Van
Looy of zijn adjunct Edgar Sorgeloos, weet waarom deze trui gedragen werd. Was
het opdat Rik goed herkenbaar door het peloton zou fietsen? Was er een andere
reden? Het blijft een eeuwig mysterie. Misschien dat een van de lezers een
verklaring heeft?
Tot slot van deze open brief wil ik eindigen met een oproep
naar de truienbedenkers:
Dames en heren Truienbedenkers, eenvoud siert de mens, maar
ook de wielertruien!