Nostalgische gedachten over het wielrennen van vroeger
Zomaar enkele bepeinzingen.
24-01-2011
Nieuwe tekst op de blog
Beste lezers,
Ik kreeg de vraag hoe men kon weten dat er nieuw verhaal op de blog verscheen. Iedere dag eens kijken geraakt vergeten en voor men het weet kijkt men niet meer. Vandaar dat ik voorstel dat iedereen die op de hoogte wenst te blijven van nieuwe verhalen/teksten/bedenkingen, gewoon een mailtje stuurt. Ik plaats je mailadres dan gewoon in een verzendingslijst en iedere keer dat er iets nieuws op de blog komt verwittig ik jou.
Het moet een prachtig zicht geweest zijn. Vier renners op
een rij, in volle inspanning, gestroomlijnd over de weg fietsend. Vier renners
en ook vier broers. Allen gekleed in de mooie blauwe truien met twee
horizontale gele strepen, de trui van Zweden. Gösta, Sture, Erik en Tomas
Pettersson met twee ts en twee s-en. De Zweedse hardrijders uit de jaren 60 en
70.
Een beetje wielerkenner kent de namen nog. Zeker Gösta
Pettersson kent men wel. Misschien ook nog wel Tomas, maar Sture en Erik zijn
al heel wat minder bekend.
Als in een echte ploegtijdrit hebben ze ook hun profcarrière
op elkaar afgestemd. Ze werden alle vier prof in 1970 bij Ferretti. Eind 1971
haakte Erik al af, een jaar later was het de beurt aan Sture, nog eens een jaar
later Tomas en Gösta hield het vol tot in 1974.
Maar wat weten we van deze Zweden. Ja, ze kwamen uit Zweden
en Gösta was geen onaardig renner en werden ze geen wereldkampioen tijdrijden?
Hoe zat het trouwens met de Olympische Spelen? Werden ze ooit Olympisch
kampioen?
De wielergeschiedenis van de Petterssonbrothers begon in
1961.
De oudste van het viertal, Gösta (°23/11/1940 Alingsås, Västra Götaland,
Zweden) werd 1e in het Nordisk Mesterskab (Noords Kampioenschap, een
kampioenschap tussen Noorwegen, Zweden, Denemarken en Finland), ploegentijdrit
op de weg voor amateurs, samen met Sune Hansson, Herbert Dahlbom, Oswald
Johansson.
In datzelfde jaar werd hij ook tweede in de 10e
rit van de eerste Tour de lAvenir, toen nog voor amateurs. Hij maakte deel uit
van een Scandinavische ploeg met 3 Denen, 3 Zweden, 1 Noor en 1 Deen. In die
rit werd hij geklopt door Bruno Fantinato. In de laatste rit werd hij nog eens
vierde en in de eindstand werd hij 21e op 2555 van Guido De Rosso.
In 1962 was hij tweede in het Nationaal Kampioenschap op de
weg en eerste in het Nationaal Kampioenschap, tijdrijden op de weg. In het
Nordisk Mesterskab, ploegentijdrit op de weg voor amateurs won hij opnieuw, nu
samen met Owe Adamsson, Paul (Palle) Munther en Sune Hansson. Het tijdrijden
zat hem duidelijk in het bloed en de genen.
In 1963 kwamen ook Sture (°30/09/1942 Kullings,
Östergötland, Zweden) en Erik (°04/04/1944 Kullings, Östergötland, Zweden) er
bij.
Had Gösta hen overhaald? Sprak hij met zoveel enthousiasme over het
tijdrijden? Gezien de Zweedse traditie van stilzwijgende noorderlingen is dit
eerder twijfelachtig. Waarschijnlijk zat het hem gewoon, zoals hierboven reeds
aangehaald, in de genen. Waren mama en papa Pettersson misschien ook
wielerfanaten? Ik heb er niks over terug gevonden, maar het kan natuurlijk.
Gösta won in 1963 twee etappes in rittenwedstrijden, werd
opnieuw Nationaal Kampioen tijdrijden op de weg en ook Nationaal Kampioen
Ploegenklassement tijdrijden op de weg, met Sture en Erik Pettersson. De eerste
kiem van een succesvol viertal werd gelegd.
Voor het Nordisk Mesterskab, ploegentijdrit op de weg viel
de jonge Erik Pettersson nog te licht uit. Zweden won toch met Gösta, Stig
Blom, Bengt Lager en Sture Pettersson. Erik had echter wel het individuele Nordisk
Mesterskab gewonnen.
De successen werkten aanstekelijk binnen de familie. Want de
vierde Pettersson, Tomas (°15/06/1947 Vårgårda, Västra Götaland, Zweden) begon er
ook aan nadat hij het Nationaal Kampioenschap Ploegenklassement tijdrijden op
de weg voor junioren gewonnen had met Hans Knutsson en Lennart Johansson.
Gösta zelf maakte er een mooi 1964 van. Hij won de Ronde van
Tunesië, veroverde brons in het Nationaal Kampioenschap op de weg, goud in het
Nationaal Kampioenschap tijdrijden op de weg en goud in het Nationaal Kampioen
Ploegenklassement tijdrijden op de weg met Sture en Erik Pettersson.
Erik werd dan nog derde in het individuele Nordisk
Mesterskab op de weg.
Gösta steekt zijn neus aan het venster in het internationaal
amateurpeloton door brons te veroveren op het Wereldkampioenschap op de weg in
Sallanches na Eddy Merckx en Willy Planckaert, ook al een gezant van een
roemruchtige wielerfamilie.
Tijdens de Olympische Spelen in Tokyo behaalden de Zweden
(Gösta, Sture, Erik en Sven Helge) brons na Nederland (Dolman, Karstens, Pieterse
en Zoet) en Italië (Andreoli, Dalla Bona, Guerra en Manza). In de rit in lijn,
gewonnen door de Italiaan Zanin, werd Gösta zevende, Erik elfde en Sture 52e.
De prestaties kenden dus een stijgende curve en de
aanwezigheid van Sture en Erik bleek een aanzet te zijn tot het vormen van een
geoliede tijdritmachine. Het was nu enkel nog wachten tot Tomas iets ouder en
sterker was om de successen te kunnen oogsten.
In 1965 zijn er weinig opmerkelijke resultaten te vinden van
Gösta. Was hij gekwetst? Was hij ziek? Moest hij recupereren? Of was er zoiets
als een militaire dienst in Zweden? In 1965 zijn enkel de drie anderen terug te
vinden in de tijdrituitslagen.
Nochtans reed Gösta samen met Sture mee in de Tour de
lAvenir in een Zweeds-Deense ploeg van 4 Denen en 4 Zweden. Gösta werd zesde
in de laatste etappe en eindigde als 16e op 1446 van Mariano Diaz.
Sture werd achtste in de 9e etappe en eindigde als 64e op
5249.
Sture won verder nog het Nationaal Kampioenschap tijdrijden
op de weg, het Nationaal Kampioenschap Estafette
op de weg met Tomas en Erik, het Nationaal Kampioenschap tijdrijden
Ploegenklassement op de weg met Jan-Åke Ek en Erik. Hij werd verder ook nog 2e
in Nationaal Kampioenschap op de weg.
Tomas, nog altijd junior, won het Nationaal Kampioenschap op
de weg en het Nationaal Kampioenschap tijdrijden op de weg.
Vanaf 1966 kwam Gösta weer volop op het voorplan. Hij won
het Nationaal Kampioenschap tijdrijden op de weg, het Nationaal Kampioenschap
Ploegenklassement tijdrijden op de weg met Tomas en Erik, het Nationaal
Kampioenschap Ploegentijdrit op de weg met Sture en Erik. En het Nordisk
Mesterskab Ploegentijdrit op de weg met Tomas, Erik en Sture. Dit was de eerste
grote zege van het Zweedse broederviertal.
Tomas werd nog 2e en Gösta 3e in het
Nordisk Mesterskab op de weg.
In 1967 wordt er volop voorbereid naar het belangrijke
Olympische jaar 1968. Gösta wint een etappe en de Zesdaagse rittenkoers van
Zweden. Erik wint de eerste en tweede etappe. Gösta wordt tweede in de Ronde
van Berlijn en wint de Ronde van Marokko, Erik wordt derde. Qua tijdrijden zijn
de broers zo goed als onverslaanbaar. Gösta wordt Nationaal Kampioen tijdrijden
op de weg. Hij wint het Nationaal Kampioenschap Ploegenklassement op de weg met
Erik en Tomas, het Nationaal Kampioenschap Ploegentijdrit op de weg met Sture en
Erik en het Nordisk Mesterskab Ploegentijdrit op de weg met Tomas, Erik en
Sture.
Erik wordt Nationaal Kampioen op de weg en 3e in het
Nordisk Mesterskab op de weg.
Op het Wereldkampioenschap winnen de vier broers de 100 km
ploegentijdrit voor Denemarken (Blaudzun, Hansen, Mortensen en Pedersen) en
Italië (Bosisio, Pigato, Marcelli, Martini). De eerste wereldtitel is binnen.
Mama Pettersson mag WK-truien beginnen wassen.
In het belangrijke jaar 1968 lopen de broers waarschijnlijk
hun grootste ontgoocheling van hun carrière op.
Nochtans zet het jaar goed in. Gösta wint etappe 1a, 1b
(Tomas is tweede) en 8 van de Milk Race en het eindklassement. Sture wordt 2e
in rit 9, Tomas 2e in rit 2, 3e in rit 8 en wint de 14e
rit. Gösta is tweede in het Nationaal
Kampioenschap op de weg, wint het Nationaal Kampioenschap Ploegentijdrit op de
weg met Sture en Erik en het Nordisk Mesterskab Ploegentijdrit op de weg met
Tomas, Erik en Sture.
Erik wint het Nationaal Kampioenschap Ploegenklassement
tijdrijden op de weg, met Tomas en Jan-Åke Ek. Tomas wint het Nationaal
Kampioenschap tijdrijden op de weg en het Nordisk Mesterskab op de weg.
Op de Olympische Spelen echter lopen ze het goud mis. Ze behalen
zilver op de Ploegentijdrit, na Nederland (Den Hertog, Pijnen, Zoetemelk,
Krekels) en voor Italië (Bramucci, Marcelli, Simonetti, Vianelli). En Gösta
wordt derde in de Olympisch rit op de weg na Pierfranco Vianelli en Leif
Mortensen. Tomas wordt 7e en Erik wordt er 35e.
De broers nemen echter wraak op de wereldkampioenschappen. Gösta,
Erik en Tomas samen met Josef Ripfel worden derde in het Wereldkampioenschap Ploegenachtervolging
op de baan na Italië (Chemello, Bosisio, Morbiato, Roncaglia) en Argentinië
(Alvarez Seidanes, Alves Gordon, Contreras Vasquez, Merlos Toledo).
Op de weg wordt het viertal voor de tweede keer Wereldkampioen
in de 100 km ploegentijdrit. Ze verslaan
Zwitserland (Hubschmid, Thalmann, Bürki, Spahn) en Italië (Marcelli, Bramucci,
Pigato, Martini). Niettemin zal het verlies van de gouden Olympische medaille
een wrange nasmaak gegeven hebben. Erik wordt dan nog 3e in het
Wereldkampioenschap op de weg na Vittorio Marcelli en Luis Carlos Flores.
Vanaf 1969 wordt toch zeker Gösta te sterk voor de
amateurscategorie. Hij is dan ook al 29 jaar oud.
Hij wint opnieuw de Zesdaagse rittenkoers van Zweden met ook
1 etappeoverwinning. Hij wordt Nationaal Kampioen op de weg en in het
tijdrijden. Hij wint het Nationaal Kampioenschap Ploegenklassement tijdrijden
met Tomas en Jan-Åke Ek, het Nationaal Kampioenschap op de weg Ploegentijdrit
met Erik en Tomas en het Nordisk Mesterskab Ploegentijdrit op de weg met Tomas,
Erik en Sture. Erik won ook nog het Nordisk Mesterskab op de weg.
Ook in de rittenwedstrijden komt Gösta sterk voor de dag. De
Zweedse ploeg start in de Tour de lAvenir met de vier broers. Gösta wint de
proloog en wordt met de Zweedse ploeg 4° in rit 1b zodat hij even de gele trui
mag aantrekken. Die verliest hij s anderendaags echter alweer aan Duchemin.
Gösta wordt nog vijfde in de 5e rit, vierde in de rit 6b, zevende in
rit 9 en vijfde in rit 10a. Sture wordt derde in rit 5 en achtste in rit 10a.
Erik wordt vijfde in rit 3 en Tomas wint rit 6a.
Gösta wordt derde in het eindklassement op 640 van
Zoetemelk en hij wordt derde in het bergklassement. Sture wordt 20e
in het eindklassement op 1526 en vijfde in het puntenklassement. De
Pettersson-broers gaan dus met nogal wat prijzengeld naar Zweden terug.
Op het Wereldkampioenschap is het voor de derde maal prijs
in de 100 km ploegentijdrit. Ze winnen voor Denemarken (Frey, Hansen, Lund,
Mortensen) en Zwitserland (Hubschmid, Thalmann, Bürki, Fuchs).
Het was voor de Petterssons genoeg geweest bij de amateurs.
Wat moest en kon gewonnen worden was gewonnen met uitzondering van een
Olympische titel. Het Italiaanse merk Ferretti zag wel iets in hen en nam ze
alle 4 in de ploeg op.
Gösta startte direct veelbelovend met overwinningen in rit
4b en het eindklassement van de Ronde van Romandië, voor Davide Boifava en Joop
Zoetemelk, en de Coppa Sabatini. Verder een 6e plaats op 920 van
Eddy Merckx in het eindklassement van de Giro d'Italia, met drie toptien
plaatsen, een 3e plaats in het eindklassement van de Tour de France
op 1554 van Eddy Merckx en na Joop
Zoetemelk. Hij behaalde verder in de Tour acht toptien uitslagen. Tomas haalde
vijf toptien uitslagen en eindigde 36e op 1h1328.
Gösta samen met Tomas won aan het einde van het seizoen de
Trofeo Baracchi voor de duos Ritter-Mortensen, toch ook geen smurfen en
Vanspringel-Willy In tVen.
Tussen de grote jongens waren de resultaten voor de drie
andere broers toch iets minder. Tomas had wel een tweede plaats versierd in rit
20b van de Tour de France, een 8,1 km lange tijdrit, op 12 van Eddy Merckx.
Gösta werd 8e op 18. Tomas haalde ook nog 2 tweede en 2 derde
plaatsen in andere wedstrijden. Sture reed één toptien plaats in de Giro en
eindigde als 77e op 2h1006. Op het Wereldkampioenschap werd Sture
30e, Gösta 31e, Tomas 42e en Erik 62e.
In 1971 reden ze nog alle vier bij Ferretti. Gösta kwam tot
volle ontbolstering. Hij won de Giro dell'Appennino en in Vigolo Marchese. Hij
werd samen met Tomas tweede in de Trofeo Baracchi na het duo Ocaña-Mortensen.
Hij werd eveneens tweede in de Ronde van Sardinië, na Merckx, de Catalaanse
Week, na Raymond Poulidor, Paris-Nice, na Merckx en derde in Milaan-Sanremo, na
Merckx en Gimondi. Maar zijn hoogtepunt, en ook dat van zijn carrière, vierde
hij in de Giro dItalia. Gösta behaalde zes toptien plaatsen en veroverde de
roze trui aan het eind van de 18e rit en behield die tot het einde.
Herman Vanspringel werd nog maar eens tweede in een grote rittenwedstrijd en
eindigde op 204 en Ugo Colombo werd derde op 235. In diezelfde Giro
behaalde Erik, terug boven water gekomen, drie toptien plaatsen en Sture, die
51e werd op 1h4554, twee toptien plaatsen.
In de Tour de France behaalde Ferretti een tweede plaats in
de proloog. Verder behaalde Gösta vier toptien plaatsen en Tomas twee toptien
plaatsen. Beiden bereikten echter Parijs niet.
Tomas behaalde een overwinning in rit 5b van de ronde van
Romandië en enkele ereplaatsen in ééndagswedstrijden. Erik had enkel een
uitschieter met een tweede plaats in Vigolo Marchese, na Gösta, en een derde
plaats in de 10e etappe van de Giro.
Op het Wereldkampioenschap werd Tomas 12e, Erik
28e, Gösta 23e en Sture gaf op.
Het seizoen 1972 startte zonder Erik. Nochtans was hij na
een eerste minder jaar, in 1971 weer boven water gekomen en was het eerder
Sture die in 1971 ondermaats gebleven was.
De overgebleven broers reden nog altijd voor Ferretti. Gösta
haalde nog een 2e plaats in het eindklassement van de Giro di Puglia
waar Tomas derde werd. Gösta won de 7e etappe in de Giro voor Eddy
Merckx. Hij haalde verder nog 3 toptien plaatsen in die Giro die hij als zesde
beëindigde op 1309 van Eddy Merckx. Tomas werd in diezelfde Giro 41e
op 1h0306. Gösta en Tomas werden derde in de Trofeo Baracchi na Merckx-Swerts
en Gimondi-Boifava.
Op zich deed Tomas het dat jaar waarschijnlijk zelfs beter
dan Gösta. Hij werd derde in de Coppa Agostoni, in Cotignola en in de Giro del
Lazio. Hij won tevens de 1e en 5e etappe van de Tirreno
Adriatico en werd derde in het eindklassement.
De Tour de France werd niet gereden door Ferretti en in het
Wereldkampioenschap werd Gösta 36e en gaven Sture en Tomas op.
Er zat duidelijk verval op de prestaties van de Pettersons.
Misschien dat Tomas eigenlijk nog het best stand hield, Gösta teerde duidelijk
op zijn prestaties van de eerste twee jaren. Voor Sture was het duidelijk
geworden en hij ging de fiets aan de wilgen. De twee over gebleven Petterssons
verkasten naar Scic.
Gösta werd aan het begin van het seizoen 3e in
het eindklassement van de Tirreno Adriatico. Hij reed één toptien plaats in
de Ronde van Romandië en werd 8e in het eindklassement. Hij deed
voor het eerst mee in de Ronde van Zwitserland, won er de 8e etappe
b en werd 7e in het eindklassement op 753 van Fuente. Hij reed er
nog een toptien plaats en Tomas gaf er op. Hij werd 3e in het eindklassement
van de Giro di Sardegna en eindigde 2e met Boifava in de Trofeo
Baracchi na Gimondi-Rodriguez. In de Giro dItalia reed hij drie toptien
plaatsen en werd uiteindelijk 13e op 3442 van Eddy Merckx. In het
Wereldkampioenschap gaven zowel Gösta als Tomas op.
Op het einde van het seizoen had Tomas het ook begrepen. De
prestaties van 1972 had hij niet kunnen verder zetten, in tegendeel zelfs, hij
presteerde zo goed als niks.
Gösta bleef alleen over en veranderde nog eens van ploeg.
Hij zou zijn laatste jaar rijden bij Magniflex. Gezien zijn leeftijd, 34 jaar,
mag gesteld worden dat hij in schoonheid afscheid nam.
Bij zijn tweede deelname in de Ronde van Zwitserland
behaalde hij zes toptien klasseringen en werd hij 2e op 58 van Eddy
Merckx. In de Giro dItalia behaalde hij drie toptien noteringen en werd hij
uiteindelijk 10e op 1708 van Eddy Merckx. Op het
Wereldkampionschap werd hij nog 17e en in de Trofeo Baracchi
behaalde hij met Rodriguez een tweede plaats na Moser-Schuiten.
Na afloop van hun carrière hebben drie van de vier broers
gekozen voor een andere familienaam. De familienaam Pettersson (ook soms
Petersson) werd te veel verspreid van uit Zweden over de hele wereld. Daarom
konden de dragers van deze familienaam van homoniem veranderen en een andere
identiteitskaart vragen in Zweden. Dit gebeurde toen de broers ruzie hadden.
Wat de reden van de ruzie was kon ik niet achterhalen.
Erik, Tomas en Sture heetten vanaf den Fåglum, naar de naam
van de club waarbij ze debuteerden. Op het toppunt van hun glorie spraken de
Zweden al van de " Fåglum brothers". Alleen Gösta behield zijn
oorspronkelijke achternaam.
Gösta was een regelmatig renner. Hoewel hij zelden een
wedstrijd wist te winnen, zat hij altijd mee in de goede ontsnapping. Hij had echter
altijd een defensieve houding die niet in de smaak viel van het grote publiek.
Hij had een ietwat bescheiden persoonlijkheid, en misschien daardoor is er
nooit echt uitgekomen wat hij allemaal in zich had. Tomas had misschien
evenveel talent als Gösta. Maar misschien lag hij als de jongste teveel onder
de plak van Gösta en de andere broers. Erik was te onregelmatig om echt door te
dringen bij de beroepsrenners en Sture was de minste van de vier. Hij verliet
het viertal ook als eerste voor goed want hij overleed op 26 juni 1983 ergens
in Noorwegen.
Samen wonnen de Petterssons 13 wedstrijden bij de profs
(Gösta negen en Tomas vier). Ze werden 3 keer wereldkampioen bij de amateurs
hetgeen dus 12 WK-truien betekent voor één familie.
Hubert wie? Ik denk dat dit de spontane reactie zal zijn van
veel jongere wielerliefhebbers. De ouderen onder ons zullen de naam wel
herkennen hoop ik. De echte wielerliefhebbers toch zeker.
Hubert (voor de Nederlanders onder ons, Hubèr uitgesproken
en niet Huubert of zo iets) is nochtans een waar begrip in het wielrennen. Was
Hubert een groot renner? Neen natuurlijk niet zullen de meesten antwoorden. Ikzelf
ga daar echter niet mee akkoord. Hubert heeft oinderdaad op het eerste zicht een
zeer bescheiden palmares. Zeven overwinningen bij de profs. Dat zijn er
natuurlijk nog altijd veel meer dan Jürgen Van Goolen en Jürgen Van Den Broeck.
Maar als u even verder leest, beste lezer, dan zal u zien dat u het verkeerd
voor hebt. Hubert Hutsebaut is een icoon in het wielrennen.
Wat maakt Hubert dan zo speciaal? Wel met Hubert werd een
beetje gelachen in het peloton. Hij was de pineut, de sukkel, degene die gepest
werd. Ook de wielersupporters lachten met hem. Want jammer genoeg had Hubert
zijn voorkomen niet mee. De moeders van alle wielerliefhebbers hadden hen
nochtans altijd gezegd dat je niemand mag uitlachen om zijn uiterlijk. Maar ja,
die moeders kwamen niet mee naar de koers en na 12 pinten, dan denkt de modale
wielersupporter niet meer aan zijn moeder. En dus werd er gelachen met Hubert. Onterecht.
En indien Hubert dit nu leest, dan komen er waarschijnlijk pijnlijke herinneringen
naar boven. Lees echter verder Hubert. Wie laatst lacht best lacht.
Hubert droeg een bril. En met brillendragers werd toen nog
al eens gelachen. Ik kan het weten, ik droeg er vroeger ook een, vandaar
misschien mijn sympathie voor Hubert. Gelukkig droeg ik niet zo een sterke
glazen zoals Hubert want die waren van het formaat confituurpotbodems. Zo van
die glazen die er voor zorgden dat je met grote verbaasde ogen de wereld
inkeek. Nochtans er waren nog renners met een bril vroeger. Je had Jean Bobet
maar die moest wel een bril dragen want die had universitaire studies gedaan en
studenten die droegen nu eenmaal een bril. Je had Jan Janssen maar die had dan
weer het wereldkampioenschap gewonnen, de groene trui in de Tour en net voordat
Hubert prof werd de gele trui. Je had later Theo Verschueren maar die werd ook
wereldkampioen. Hubert werd nooit wereldkampioen.
Misschien droomde Hubert er vroeger wel van om
wereldkampioen te worden of de Tour de France te winnen. Misschien lag kleine
Hubert uit Lendelede s avonds in bed en overwon hij in gedachten de Tourmalet
en de Aubisque en reed hij triomferend in WK-trui Parijs binnen. Misschien. Wie
zal het zeggen.
Hubert was ook een stille jongen die vlug zijn plaats kende
in het peloton. Hij besefte waarschijnlijk vrij vlug dat hij niet in de wieg
gelegd was om een groot renner te worden zoals Merckx, De Vlaeminck, Godefroot
enz... Hij borg dan ook zijn dromen veilig op. En de stille jongen met de confituur-glazenbril werd het mikpunt van spot binnen het peloton.
Nochtans, Hubert was niet te onderschatten. Hij werd prof op 26
augustus 1968 bij flandria-De Clerck. Hoe en waarom, daar heb ik niks kunnen
over terug vinden. Misschien op voorspraak van de lokale flandria-velomaker van
Lendelede, zo ging dat toen in die tijd bij flandria.
Op 11 juli 1969, nog steeds bij flandria-De Clerck-Krüger behaalde hij
zijn eerste overwinning bij de profs in Gistel voor Raf Van Bruwaene en
Christian Callens. Die overwinning zal natuurlijk verloren gegaan zijn in de
feestroes waarin België toen leefde door de krachttoeren van een Eddy Merckx in
de Tour de France en de overwinning van Guido Reybrouck die dag. De 0 was dus
vrij vlug van zijn palmares weggeveegd. Hubert kon winnen als het moest. Hij
was er trouwens al eens dicht bij geweest op 28 juni in de Omloop van het
Houtland waar hij in de sprint geklopt werd door Noël Van Tyghem. Iets wat Jempi
Monseré in 1970 ook overkwam in het Kampioenschap van Vlaanderen. Maar toen
rook men een sterke geur van verbrand rubber natuurlijk.
Ook in 1970 reed Hubert nog voor flandria-Mars. De maand juli was
blijkbaar zijn maand. Op 22 juli won hij namelijk in Dentergem voor Romain
Furniere (op 10) en Walter Planckaert (op 135). Op 2 september werd hij nog
tweede op 20 van Julien Van Lint in de Grote Stadsprijs van Geraardsbergen en
op 8 september werd hij tweede, geklopt in de sprint door Etienne Sonck in
Izegem. U ziet beste lezer, er zat een gestage vooruitgang in de prestaties van
Hubert.
Wat is er dan misgegaan eind 1970? Het contract van Hubert bij flandria
werd niet verlengd en Hubert moest op zoek naar een nieuwe ploeg. Was men
binnen flandria bang voor de mogelijkheden van Hubert? Heeft de Grootmeester
Hubert over het hoofd gezien voor zijn bruine garde? Hadden noch Roger De
Vlaeminck, Walter Godefroot, Frans Verbeeck e.a. het vermogen de ontluikende
talenten van Hubert te ontdekken? Het zal waarschijnlijk een van de vele
wielermysteries blijven. In elk geval Hubert kwam terecht bij het zeer
bescheiden Goldor. Hij werd ploegmaat van Richard Bukacki, Frans Melckenbeeck,
Walter en Willy Planckaert, Bernard Van de Kerckhove en Robert Van Lancker. Mogelijks
werd hij ook bierhandelaar, ik weet het niet. Het was in elk geval zo dat veel
renners van Goldor ook het bier moesten verdelen.
Was Hubert in zijn wiek geschoten? Op zijn teen getrapt? In zijn eer
gekrenkt? Waarschijnlijk wel. En dat kwam tot uiting in zijn uitslagen. Hubert won
dat jaar niet minder dan 3 wedstrijden. Eddy Merckx won er dat jaar weliswaar
53 maar die is dan ook Grootmeester, maar drie is evenveel als Willy Van Neste,
Daniel Vanryckeghem, Noël Van Tyghem, Rini Wagtmans
Hubert begon er vroeg aan dat jaar. Op 3 mei won hij de 4° rit van de
Ronde van Spanje. Hij reed het complete peloton op maar eventjes 9 minuten en
50 en zag zijn overwinning als een dankbetuiging ten opzichte van zijn
overgebleven ploegmakkers, zijn nieuwe ploeg en als revanche ten op zichte van
Brik Schotte en het flandria-team. Cyrille Guimard werd tweede. Was hij te diep
gegaan in zijn krachtenarsenaal? Redeneerde hij dat er niets meer in zat in de
Vuelta? In elk geval wordt hij nog vermeld in het ritverslag van de Vuelta van 12
mei. Waarschijnlijk gaf hij die avond op en keerde hij terug naar België. Maar
de vorm was er want op 13 mei won hij in Assebroek. Hij versloeg er Eric Raes
en William Bilsland in de sprint. Je moet het maar doen. Thuiskomen van Spanje
en direct een wedstrijd winnen. Op 12 september won hij in nog een koers in
lijn in Heule. Herman Vrijders en Daniel Vanryckeghem strandden op 3 seconden.
Op 8 augustus was hij in een andere koers in lijn in Lede nog derde geworden na
Willy Planckaert en Daniel Vanryckeghem.
Hubert kon het jaar 1971 met een zoet smaak van wraak ten opzichte van
flandria afsluiten. Het was zijn beste jaar tot nog toe geweest en, wat hij
niet wist, het beste moest nog komen.
In 1972 bleef Hubert bij Goldor dat als extra sponsor IJsboerke had
aangetrokken. Had hij door de successen van 1971 extra getraind tijdens de
winter? Zich extra verzorgd? Enkel Hubert zelf kan het ons zeggen. In elk geval
was hij tegen de traditie in zeer vroeg in optimale vorm. Hij begon in de maand
maart met een 40° plaats in de Omloop het Volk en s anderendaags had hij al
een 10° plaats te pakken in Kuurne-Brussel-Kuurne. De benen voelden goed aan en
Hubert wist het. Vervolgens kwam zijn glorieperiode. Sommige mensen dromen van
ooit eens 5 minuten wereldberoemd te zijn. Wel Hubert werd 5 dagen
wereldberoemd. Het begon op 25 maart en eindigde op 29 maart. Op 25 maart werd
de E3-prijs te Harelbeke verreden. Het wedstrijdverhaal kan kort samengevat
worden. Na de Hoppeberg kwamen de volgende renners voorop : Merckx, Godefroot,
Verbeeck, Van Tyghem, Dierickx, Rosiers, De Witte en Van De Vijver. Eén duo
reed er nog naar toe. Hubert Hutsebaut met in het wiel Wilfried David, de
ploegmaat van Walter Godefroot.
Op het Vossenhol demarreert Walter Godefroot weg. Misschien niet
verstandig voor zo een sterke spurter maar misschien voelde Walter zich wel
beresterk. Hubert ging in de achtervolging samen met Eddy Merckx. Op 5 km van
de aankomst kwamen ze bij Walter Godefroot. Het drietal stevende op een sprint
af. Merckx begon op kop met Godefroot in het wiel. Toen Eddy 100 m voor de
aankomst naar links keek, zag hij dat Godefroot zijn krachtinspanning van op
het Vossenhol had moeten bekopen en het wiel had gelost. Eddy, zeker van de
overwinning zette zijn inspanning niet door en werd daardoor op 5 meter van de
streep rechts voorbij gejumpt door Hubert.
Uit het wedstrijdverslag kan worden afgeleid dat Hubert die dag gewoonweg
de sterkste was en dus een verdiende winnaar.
Vier dagen later was er dan de Elfstedenronde. In de voorbeschouwingen
in de kranten stond er onder andere dat o.a. Godefroot het zich niet kon permitteren
nog eens geklopt te worden door Hutsebaut of een van diens soortgenoten. Soortgenoten?
Hallo! Was Hubert Hutsebaut een soort minderwaardige renner misschien? Had hij
geen recht de E3-prijs te winnen? Hij was toch de sterkste en misschien wel de
slimste geweest.
De wedstrijd kan als volgt samengevat worden. Godefroot, Reybrouck, Verbeeck,
David, De Muynck, Van Olmen, Marcel Omloop, Roger Jochmans, Willy Van Neste en
Hubert stevenen op de aankomststreep af. Op 700 m van de streep is er een
scherpe bocht naar rechts. Een agent doet de renners twijfelen en sommigen
zetten voet aan grond. Enkel de twee laatste van het groepje, Willy Van Neste
en Hubert zien de vergissing van de renners en kiezen het juiste parcours.
Hubert plaatst een krachtige jump en wint voor Willy Van Neste en de
teruggekeerde Guido Reybrouck.
U kan zich, beste lezer, de taferelen aan de aankomst voorstellen.
Geroep en getier, gevloek en gescheld. Maar elke renner wordt geacht het
parcours van de wedstrijd te kennen. En het jaar ervoor in dezelfde
Elfstedenronde, was er iets gelijkaardigs gebeurd. Toen reden er 4 renners
voorop en reed er één de verkeerde kant op. U raadt het al, het was Hubert. Met
recht kon hij nu verkondigen dat een ezel zich nooit tweemaal aan dezelfde
steen stoot.
Vier dagen en 2 grote overwinningen voor Hubert. Men zou denken dat
zijn carrière nu wel definitief gelanceerd zou zijn. Hubert was nog maar 24
jaar oud. In de fleur van zijn leven en zijn sportloopbaan. De sportdirecteurs
zouden nu toch wel zijn deur plat lopen om hem in 1973 in de ploeg te krijgen. Helaas.
Wat is er gebeurd met Hubert? Hij reed nog alle voorjaarskoersen. Hij startte
ook nog in de Vuelta, hij komt voor in de najaarskoersen. Maar verder is er
niks terug te vinden over een ploeg voor 1973. Wat is er gebeurd Hubert? Hebben
ze het je niet vergeven dat je tweemaal won. Er was toch niks af te dingen op
je overwinningen.
Was het misschien omdat je de looks niet had en dat je, zoals ik
ergens gelezen heb, soms je benen niet schoor. En dan? Bernard Hinault heeft
het in elk geval opgemerkt en heeft je gekopieerd om op die manier
Paris-Roubaix te winnen. Dus als zo een grote kampioen dat mag, waarom jij
niet?
Of had je je buik vol van het wereldje. Misschien was je ondertussen
wel getrouwd, ik weet het niet. Was er een kindje in aantocht en moest er
voldoende brood op de plank komen. Kreeg je een andere job aangeboden. Een die
minder fysieke inspanningen vergde. Alhoewel ik er zeker van ben dat jij nooit
een man was die om een extra inspanning verlegen zat.
Of was je gewoon een groot kampioen die afscheid nam op zijn
hoogtepunt. Laat het ons daar bij houden Hubert. En laat mij van jou een
voorbeeld maken voor de vele renners die nu aan het begin van het seizoen staan
en denken dat ze de grote kampioenen of would-be kampioenen niet kunnen
verslaan. Laat hen een Hutsebautje of Huberke doen. Laat ons deze nieuwe term
invoeren in het wielrennen zodat de mindere renners iets hebben om naar uit
te kijken.
Kortom, voor mij ben jij, Hubert Hutsebaut, een kampioen. Weliswaar met
een kleine k want anders zou ik mijn indeling die ik hier ergens anders op de
blog gezet heb verloochenen. Maar je bent een naam in het wielrennen. Ere wie
ere toekomt. Hubert Hutsebaut je hebt je plaats in de geschiedenisboeken van
het wielrennen. Inwoners van Lendelede dit verdient een standbeeld.
Van Grootmeesters, Campionissimo, Superkampioenen en Kampioenen.
Van Grootmeesters, Campionissimi, Superkampioenen en
Kampioenen.
Beste lezer van deze blog. Ik zou het vandaag graag eens willen
hebben over de terminologie die in de wielerliteratuur gebruikt wordt. Meer bepaald
zou ik het willen hebben over het predicaat kampioen en al zijn overtreffende
vormen. Volgens mijn bescheiden mening wordt deze term veel te lichtzinnig
gebruikt bij journalisten voor wielrenners en sporters in het algemeen.
Ik vind dat er een soort regel zou moeten bestaan om iemand
een kampioen te noemen. Je zou er zelfs een soort gradatie kunnen in toepassen.
Een Kampioen, een Superkampioen, een Campionissimo en een Grootmeester.
De vraag die dan natuurlijk direct opkomt is hoe men deze
titels zou toekennen. Of m.a.w. wat zijn de criteria opdat iemand tot een bepaalde
categorie kan behoren. Om daarop te kunnen antwoorden dient men toch een beetje
de historiek van het wielrennen te kennen. En dan ga ik al direct de mist in
omdat ik moet toegeven dat ik de prestaties van de renners van voor WO II veel
minder ken dan deze van de naoorlogse renners. Maar goed, wie zich geroepen
voelt een rangschikking te maken voor de renners van de voor WO II mag er
altijd aan beginnen, ikzelf zal mij houden aan die van na de oorlog.
Persoonlijk vind ik dat een Kampioen op zijn minst één Klassieker
moet gewonnen hebben. Geen semi-klassieker, geen op TV-komende midweekse koers,
nee een echte Klassieker. De vraag stelt zich dan wat een echte Klassieker wel
mag zijn.Gelukkig hebben we bij de
hedendaagse renners toch nog een Philippe Gilbert die zijn klassiekers kent en
altijd spreekt over de Grote Vijf zijnde Milaan-Sanremo, Ronde van
Vlaanderen, Luik-Bastenaken-Luik, Paris-Roubaix en de Ronde van Lombardije. Voor
de meeste wielerliefhebbers zijn dit de Grote koersen. Maar .. dit moet in
zijn tijdsbeeld gezien worden. Na de oorlog tot zeker eind de jaren 50 was de
Waalse Pijl hoger aangeschreven dan Luik-Bastenaken-Luik. Paris-Tours heeft ook
lange tijd een vrij hoog aanzien gehad. En dan was er nog bv. de Grand Prix des
Nations en misschien vergeet ik er nog een paar.
Niet eenvoudig dus maar laat het ons bij de eerder genoemde
5 Grote Klassiekers houden om de hedendaagse kampioenen te louteren. Dus elke
renner die één van deze 5 wint kan zich een Kampioen noemen.
Hoe word je dan een Superkampioen? Logischerwijs moet je dan
al iets krachtiger presteren. Je zou
kunnen stellen dat als je één van de 4 Grote Ronden gewonnen hebt je jezelf een
Superkampioen mag noemen. Met de 4 Grote Ronden worden dan respectievelijk de
Tour, de Giro, de Vuelta en de Ronde van Zwitserland bedoeld. Ook hier weer
moet er een tijdscorrectie ingebracht worden. De Vuelta is maar vrij recent een
echte Grote Ronde geworden en de Ronde van Zwitserland heeft zeker aan belang
ingeboet de laatste tijd. Heb je één van deze ronden gewonnen, dan ben je een Superkampioen.
Als je nu echter eens terugblikt op deze classificatie, dan
zal je als echte wielerliefhebber toch een beetje een wrang gevoel hebben.
Lucien Aimar, Roger Walkowiak een Superkampioen? Idem voor Carlo Clerici, Arnaldo Pambianco,
Paolo Salvoldelli, Gottfried Weilenmann, Rolf Graf, Attilio Moresi, Giuseppe Fezzardi,
Rolf Maurer, Ambrogio Portalupi, Edward Van Dyck, Frans De Mulder, allemaal
winnaars van één van de Grote Ronden.
Het resultaat zal analoog zijn voor de Grote Klassiekers. Ik
neem enkel het voorbeeld van Milaan-Sanremo. Gomez, Maechler, Furlan, Colombo.
Geen namen die we linken aan de beschrijving Kampioen.
Na deze eerste feedback kom ik tot de conclusie dat ik
strenger moet zijn bij het toewijzen van de eretitels.
Dus doe ik een nieuwe poging voor de definitie van een Kampioen,
een Superkampioen en op mijn elan ga ik verder voor een Campionissimo en een
Grootmeester.
Ik stel hierbij voor dat een Kampioen ofwel meer dan één
Klassieker van de Grote Vijf gewonnen heeft (dus niet 2 x Paris-Roubaix maar
wel Paris-Roubaix en bv de Ronde van Vlaanderen) ofwel meer dan één Grote Ronde
van de Grote Vier gewonnen heeft ofwel één Klassieker en één Grote Ronde.
Ik denk dat ik hiermee het grootste deel van de hierboven
opgesomde renners geëlimineerd heb van de titel kampioen. En indien niet, dan
heb ik die renner al altijd verkeerd ingeschat en ligt dus de fout volkomen bij
mezelf.
Een Superkampioen heeft dan ofwel verschillende Klassiekers
gewonnen en minstens één Grote Ronde ofwel verschillende Grote Ronden en
minstens één Klassieker. Het toont aan dat zo een renner een veelzijdigheid
vertoont als atleet.
Een Campionissimo heeft dan verschillende Klassiekers en
verschillende Grote Ronden gewonnen tijdens zijn carrière. Deze renners tonen
aan dat zij de veelzijdigheid gedurende verschillende jaren aan de dag gelegd
hebben.
Grootmeesters hebben dan verschillende Klassiekers en verschillende
Grote Ronden in één jaar gewonnen. Deze renners hebben gewoon een staaltje van een
buiten wereldlijke prestatie geleverd.
Ik probeer even de renners vanaf 2000 te bekijken op basis van deze
klassering. Met bij deze al mijn excuses als ik ergens een foutje zou gemaakt
hebben.
Grootmeesters : Geen
Campionissimi : Geen
Superkampioenen : Cancellara met
de Ronde van Vlaanderen, Paris-Roubaix en de Ronde van Zwitserland en Vinokourov
met Luik-Bastenaken-Luik en de Vuelta en de Ronde van Zwitserland.
Kampioenen : Menchov, Armstrong,
Ullrich, Aitor Gonzalez, Contador, Tchmil, Bettini, Tafi, Van Petegem, Boonen,
Museeuw, Camenzind, Valverde, Di Luca en Cunego.
Ik kan leven met dit lijstje ondanks de namen van Gonzalez, Di Luca, Camenzind
, Valverde en eigenlijk ook Vinokourov waar toch een vrij sterke dopinglucht
rond hangt en waarbij er schorsingen uitgesproken zijn maar waarbij uitslagen
niet aangepast zijn. Het blijft een feit dat de prestaties vanaf 1990 tot zelfs
nu met de nodige bedenkingen dienen bekeken te worden.
Er zal misschien geargumenteerd worden dat doping vroeger ook gebruikt
werd maar over het verschil tussen nu en vroeger op het gebied van doping zal
ik later wel eens iets schrijven.
Misschien dat iemand meer tijd heeft dan ik en de gehele naoorlogse
periode kan uitpluizen.Ik ben benieuwd
wat het zou opleveren. Hoeveel grootmeesters zouden er zijn? In eerste
instantie denk ik aan Coppi (1949 : Giro & Tour en Milaan-Sanremo en Ronde
van Lombardije) en Merckx (1972 : Giro & Tour en Milaan-Sanremo, Luik-Bastenaken-Luik
en Ronde van Lombardije). Veel meer
zullen het er niet zijn denk ik.
Het aantal Campionissimo zal ook eerder beperkt zijn. Misschien een
stuk of tien? Superkampioenen zullen er wel meer zijn denk ik.
Ik besef maar al te goed dat lijstje discussies oproepen. En er zullen
(hoop ik) hier reacties op komen. Misschien zitten er nog gaten in mijn
redenering. Wie weet. In elk geval geldt voor mij dat de titel van Kampioen,
Superkampioen, Campionissimo of Grootmeester eretitels zijn die niet zomaar mogen
toegekend worden.
Jammer voor een Philippe Gilbert (enkel de Ronde van Lombardije,
weliswaar tweemaal) maar voor mij voorlopig onvoldoende om er een Kampioen van
te maken. Gelukkig kent Philippe zijn klassiekers en weet hij dat hij nog één
van de Grote Vijf op zijn palmares moet zetten om bij de grootsten geklasseerd
te worden. Ook Stijn Devolder doet er goed aan nog Paris-Roubaix te winnen om
als Kampioen bestempeld te worden. Het blijft een groot verschil tussen een
goed renner en een Kampioen. De kans is echter groot dat Philippe en Stijn de
titel ooit behalen. Renners echter zoals een Greg van Aevermaet, Bjorn
Leukemans, .. dienen nog veel pap te eten voordat ze als een echte Kampioen
kunnen aanzien worden.
Vandaar mijn oproep naar de heren journalisten : Gebruik termen als
Kampioen, Superkampioen, Campionissimo en Grootmeester niet lichtzinnig maar
wel met de nodige eerbied voor degene die de titels ondertussen verdiend
hebben.
Jij was, weliswaar na Eddy Merckx, je zal het mij wel
vergeven, de renner wiens naam steeds in de uitslag opgezocht werd. Ik was dus
duidelijk een supporter van jou.
Waarom ben ik, die helemaal niet in je buurt woonde,
supporter geworden van jou? Wel, de reden was een prentje. Ja, zo een onnozel
fotootje van bij de kauwgum. Om een of andere reden vond ik dat prentje, met
jij in je Mann-trui, het mooiste prentje van de reeks. Het was ook zo een
handig prentje om mee te spelen. Je weet misschien dat de meeste van de
wielerverzamelaars begonnen zijn met de prentjes die bij de kauwgum zaten te
verzamelen. De kauwgum zelf was niet te vreten maar elke rechtgeaarde
verzamelaar heeft heel wat over voor zijn hobby. Met die prentjes speelden wij
dan koers. Elk met zijn eigen systeem, al of niet met dobbelstenen. En jouw
prentje was het beste om tijdens mijn geïmproviseerde Tour de France met twee
paperclips de gele trui op te spelden. Zo ben je bij mij dagen aan een stuk
leider geweest in de Tour de France. Jammer voor jou moest je in de slotritten
altijd de duimen leggen voor Eddy Merckx.
Op die manier ontstond er een bijna dagelijks ritueel. De
krant werd veroverd op vader, de sportpaginas werden doorplozen en in de
uitslagen van de wielerwedstrijden werd eerst gekeken hoe de Grootmeester het
er van af gebracht had en dan werd Jos Huysmans opgezocht. Ja Jos, voor mij was jij één van de goden.
Goden behandel je met respect, goden durf je niet in de ogen
te kijken en al evenmin aan te spreken. Tot die ene fameuze dag. Een dag, of
liever een moment om nooit te vergeten. Johny Vansevenant, je weet wel, de man
van de Wetstraat en een wielervriend van mij, schreef een boek over de Mannen
achter Merckx. Ik hoop dat Johny het mij niet kwalijk neemt dat ik hem
wielervriend noem. Het is niet zo dat Johny een vriend is in de reële betekenis
van het woord. Ik sprak hem nog maar enkele keren en het ging iedere keer over
het wielrennen. Maar elke liefhebber van het wielrennen is voor mij een
wielervriend.
Op de presentatie van het boek was ik ook aanwezig. Niet als
een of andere vip maar als gewoon wielerliefhebber. Toen ik daar eindelijk
binnen was zag ik al die Mannen achter Merckx: Jos Spruyt, Martin Van den
Bossche, Rini Wagtmans en Jos
Huysmans. Ik herkende je natuurlijk direct, ik had genoeg jouw fotos en
prentjes bekeken. Gezien ik ondertussen een volwassen man geworden was en toch
al iets minder schroom had ten opzichte van goden heb ik je uiteindelijk aangesproken.
Ik vertelde je dat ik altijd een supporter van jou was geweest. Je aanhoorde
mij beleefd maar dacht waarschijnlijk dat ik weer een of ander vleier was. En
toch, beste Jos, is het de waarheid.
Ik liet een vriend die mee was, een foto nemen van jou en
mij. Jos Huysmans en ikzelf samen op de foto. Wie had dat ooit gedacht. Wel
beste Jos, die foto hangt hier thuis in mijn bureau aan de muur en op mijn werk
hangt er ook een exemplaar. Ik kijk er nog steeds dagelijks naar. Jos Huysmans
en ik samen op de foto. Niet te geloven.
Je staat zelfs, zowel thuis als op mijn werk, op mijn laptop
op de schermafbeelding van Google. Het is een mooie kleurenfoto van de complete
Belgische ploeg die geselecteerd was voor het Wereldkampioenschap op de
Nürburgring in 1966. De foto is genomen aan de start van het criterium in
Londerzeel. Martin Van den Bossche, Herman Vanspringel, jij, Ward Sels, Willy
Planckaert, Belgisch Kampioen Guido Reybrouck, Eddy Merckx en Willy Monty staan
er in mooie kleuren op. Dus iedere keer dat ik wil googelen, beste Jos, heb ik
een moment van nostalgie als ik naar jou kijk.
Slechts één keer heb je mij ontgoocheld, beste Jos. Het doet
nog een beetje pijn aan mijn hart als ik er aan denk. Maar wees gerust Jos, ik
heb het je ondertussen al lang vergeven.
Na de voorstelling van het prachtige boek heb ik je een
brief geschreven. In mijn verzameling mis ik namelijk nog een foto van jou in
FIAT-trui. Ik vroeg je in die brief heel beleefd of je er een had. Ik schreef
ook dat ik die trouwe supporter was die je aangesproken had op de voorstelling
van het boek. Ik stopte zelfs een paar postzegels in de brief want ik wilde je
niet onnodig op kosten jagen.
Helaas. Ik wacht na ruim vier jaar nog altijd op een
antwoord. Misschien ben ik wel vergeten mijn adres onderaan de brief te zetten.
Het kan natuurlijk, want schrijven naar je jeugdidool brengt toch heel wat
emoties naar boven. Ik denk zelfs dat ik de ijdele hoop gekoesterd heb dat ik
een trui van jou zou kunnen bemachtigen. Een trui waarin nog jouw zweet van
tijdens een of andere Tourrit zou zitten.
Voorzichtig zou ik dan die trui in handen genomen hebben.
Misschien had ik hem wel ingekaderd samen met de foto van jou en mij. Misschien
zat er nog wel iets in een van de rugzakken. Misschien vond ik wel een briefje
van de Grootmeester hemzelf waarop staat: Jos, kop trekken tot km 150.
Dat laatste zet mij nu aan het denken en doet mij de
volgende vraag stellen aan jou, Jos. Hoe ging dat zo in de Molteni ploeg met al
die Jossen? Je had Jos De Schoenmaecker, Jos Spruyt, Jos Bruyère,Jos Borguet en jezelf. Hoe deed de
Grootmeester dat als er een gevaarlijke concurrent wou ontsnappen? Hij kon toch
niet roepen: Jos, op t wiel!!!! De concurrent zou direct 5 Jossen dus de
halve Molteni-ploeg in zijn wiel hebben. Is het daarom dat de Grootmeester
altijd zelf de aanvallen van de concurrenten neutraliseerde of zelf wegsprong?
Gewoon omdat hij anders teveel uitleg zouden moeten geven wie wat moest doen.
Of hadden jullie een verdeling? Was er iemand Jos, Jef, Jozef, Joseph en de
kleinen. Ik zou het er graag eens met jou over hebben, Jos.
Ik heb dus nooit een foto van jou gekregen en ook geen trui.
Zelfs geen klakske heb ik gekregen. Maar ik neem het je niet kwalijk, beste
Jos. Jeugdidolen kunnen namelijk niks verkeerd doen voor hun aanbidders. Ik zal
altijd de jeugdherinneringen blijven koesteren. Het plezier dat ik had toen je
na de eerste rit van mijn geïmproviseerde Tour de France de gele, de groene en
de blauwe truien (de witte met rode bollen bestond nog niet en ik had dan maar
een blauwe uitgevonden) mocht opspelden tot grote spijt van Luis Ocaña die je
had verslagen in de sprint van rit 1a. Ja, Luis Ocaña kon na 1971 in mijn ogen
niks goeds meer doen. Dat je de leiderstrui mocht opspelden was een soort rechtvaardiging
voor de proloog van de Tour in 1971. Je won samen met de Grootmeester, Julien
Stevens, Rini Wagtmans, Herman Vanspringel en ouwe trouwe Vic Van Schil de
proloog. Je kwam als derde over de streep en stond dus ex aequo op de eerste
plaats. Jammer genoeg kon er maar één de gele trui aan trekken.
Tot zover mijn brief aan jou, beste Jos. Ik hoop je ooit nog
eens te ontmoeten en misschien, heel misschien vind je tijdens het opruimen van
je zolder nog wel ergens een oude FIAT-trui. Denk dan eens aan mij, Jos. Het
zou zijn alsof Sint Maarten, Sinterklaas en de Kerstman allen tesamen op mijn
verjaardag zouden komen met dat ene cadeau.
0
1
2
3
4
5
- Gemiddelde waardering: 2/5 - (9 Stemmen) Tags:Jos Huysmans, Eddy Merckx, Fiat, Mann, Johny Vansevenant, Jos Spruyt, Martin Van den Bossche, Rini Wagtmans, Herman Vanspringel, Ward Sels, Willy Planckaert, Belgisch Kampioen, Guido Reybrouck, Willy Monty, Jos Bruyère, Jos Borguet, Jos De Schoenmaecker
08-01-2011
Ze zijn zo lief voor elkaar
Open brief aan .de renners
Onlangs las ik in Het Nieuwsbladeen artikel over de broeders Schleck. Daarin
stond, ik citeer : Ex-toppers vinden het niet kunnen dat ik goed met Alberto
Contador opschiet. Waarom zou dat niet kunnen? In de koers gaat het wel
snoeihard tussen ons, dan zijn we echte vijanden.
Hallo? Mijn weinige haren kwamen recht te staan. Hoezo, ze
zijn echte vijanden in de koers? Hoe zit dat dan met de fameuze rit met de
overslaande ketting van Andy? Contador mocht toen volgens Andy niet aangevallen
hebben. Alberto moest zelfs een zeemzoet filmpje op internet zetten om zich te
verontschuldigen. Vijanden? Het zal wel. En tijdens de aanvangsweek van de Tour
deed Cancellara wel het hele peloton wachten op de gevallen broertjes Schleck.
Om bij te huilen.
Het zou inderdaad vroeger geen waar geweest zijn. Kan, beste
lezer, u zich het volgende voorstellen: Paris-Roubaix
1975. Een tiental kilometer voor de streep zijn ontsnapt : Eddy Merckx,Roger De Vlaeminck, André Dierickx en Marc
Demeyer. De kannibaal krijgt op een van de laatste echte kasseistroken een
lekke band. Hebben Demeyer, De Vlaeminck en Dierickx toen gewacht? Natuurlijk
niet. Een van de grondslagen van de wielersport is om zo snel mogelijk van punt
A naar punt B te rijden. En wie eerst over de eindstreep komt is de winnaar.
Heb je een lekke band of materiaalbreuk, dan heb je pech. Vraag het maar aan
Eugène Christophe als je hem in het hiernamaals tegen komt. Boeken kan hij schrijven
over door materiaalpech verloren wedstrijden.
Maar om terug te keren naar Paris-Roubaix. De drie
overblijvers reden volop door. Eindelijk verlost van die vervelende kannibaal.
Nog twee tegenstanders te kloppen. Merckx moest zich het snot uit de neus
rijden om terug aansluiting te krijgen. Spannende televisie was dat toen. Komt
hij er bij of niet? Zal hij nog krachten over hebben om de sprint te
winnen?En wat deed Merckx? Vol
adrenaline en woede om zoveel pech kwam hij er bij en ging hij er over. Of
liever, hij probeerde er over te gaan. De drie waren echter grote kampioenen en
lieten hem niet gaan. Uiteindelijk won Roger De Vlaeminck. Merckx werd nog
tweede in de eindspurt. Dat was nog eens echte koers.
Neem dan de Ronde van Vlaanderen van hetzelfde jaar. Merckx
rijdt van ver weg met een verdienstelijke aanhangwagen, genaamd Frans Verbeeck
aan zijn wiel. Het duo rijdt de rest van het peloton in de vernieling en in de
plaatselijke omloop in Meerbeke demarreert Merckx nog eens en moet Frans,
dodelijk vermoeid, achter blijven. Na de aankomst kan hij nog met moeite zijn
historische woorden : Fred, hij rijdt vijf kilometer te rap voor ons
uitspreken. Heeft Eddy s avonds een telefoontje gehad met Frans om zich te
verontschuldigen omdat hij Frans nog uit zijn wiel gedemarreerd heeft? Neen,
natuurlijk niet. Frans heeft na een verkwikkende nachtrust s anderendaags
gewoon de beslissing genomen om nog harder te trainen zodat ook hij vijf kilometer
per uur rapper zou kunnen rijden.
Of neem die Luik-Bastenaken-Luik van 1970. De streep ligt op
de wielerpiste van Rocourt. Om die te bereiken dienen de renners door een
smalle donkere gang te rijden. De De Vlaeminck s manoeuvreren zodanig dat
eerst Roger en dan Eric de doorgang inrijden. Roger demarreert en Eric houdt de
benen stil.Gelukkig zijn er geen
geluidsopnamen van die momenten want het gevloek zal waarschijnlijk enorm
geweest zijn. Eric kreeg alle zottigheid van de wereld naar zijn kop geslingerd
maar Roger was wel de pist uit of liever de piste op. Van pure coleire won
Merckx een paar dagen later de Waalse
Pijl.
Daarmee wil ik slechts aantonen dat er in de koers echt
gestreden moet worden. Koers is koers en geen gezondheidswandeling. De Tour is
geen toeristische fietstocht richting de Alpen of Pyreneeën waarbij er niks mag
of kan gebeuren. Er dient strijd geleverd te worden.
Hetzelfde in het hedendaagse veldrijden. Onlangs las ik een dubbelinterview
met Niels Albert en Zdenek Stybar in HUMO. O wat waren ze lief voor elkaar. Op
en top media getraind zodat er geen onvertogen woord kan vallen, want dat zou
nadelig kunnen zijn voor de sponsor.
Denkt men werkelijk dat een sponsor daar nadeel zou kunnen
van hebben? Toen de eerder genoemde Frans Verbeek in 1973op het einde van Luik-Bastenaken-Luik de sprint
verloor van Eddy Merckx, had heel televisiekijkend België dit gezien. Frans
daarentegen, toen al een lepe zakenman, dacht dat hij gewonnen had en
contesteerde de uitslag. Minutenlang stond hij zijn gelijk te verkondigen op
het interviewpodium voor de micro van Fred De Bruyne en met alle cameras op
hem gericht. Sponsor Watney wreef ongetwijfeld in de handen. Met de daaraan
verbonden bonus kon Frans later de eerste steen leggen van zijn succesvolle
zaak.
En wie herinnert er zich niet Luik-Bastenaken-Luik van 1999.
Dagen op voorhand had Frank Vandenbroucke al aangekondigd waar hij zou
aanvallen en hoe hij zou winnen. De tweestrijd tussen VDB en bartoli op de
helling van La Redoute staat in het Belgische Wielergeheugen gegrift. Bartoli
zette de aanval in maar werd gecounterd door VDB. Toen die langszij kwam keek
hij Bartoli eens diep in de ogen en zorgde er daarmee voor dat Bartoli
psychisch ten onder ging en L-B-L verloor.
Op de plaats waar hij het voorspeld had, op Saint Nicolas,
plaatste VDB zijn ultieme demaarage en reed zo weg van Michael Boogerd en won
overtuigend zijn eerste en tevens laatste, maar wie besefte dat toen al,grote klassieker.
Zo ging het er aan toe en zou het er aan toe moeten gaan.
Niels, geef toch eens toe dat als Stybar weer eens in het begin van de
wedstrijd weg demarreert je in je binnenste zit te denken van Verdoeme, de smeerlap,
hij is er weer vandoor. Ik val nog liever dood dan dat ik hem laat gaan.
Verdomse Tsjech ik ga u bij uw .. hebben.
Zdenek, geef ook eens toe dat je op de Koppenberg zat te
denken van (vrij vertaald uit het Tsjechisch): Miljaar Nys. Ge hebt mij hier
bij mijn .. Hoe ga ik hier recht blijven. Stomme supporters ga uit mijn weg!
En volgende week Nys, dan rij ik u in de vernieling.
Een beetje spanning moet er wel zijn in een wedstrijd. Koers
volgen is emotie en die emotie moet gevoed worden. De renners worden er beter
van, de organisatoren en het publiek ook.
Ronse 1963. Meer moet ik niet zeggen. Elke wielerliefhebber
weet direct waar ik het over heb. En als er dan toch een voetballiefhebber dit
blad in hadden heeft gekregen, Benoni Beheyt klopte Rik Van Looy in een
tumultueuze sprint aan het eind van het Wereldkampioenschap. België stond op
zijn kop en raakte verdeeld in twee kampen aan de ene kant de Beheyt mannen en
aan de andere kant de Van Looy mannen.
Wie is er beter geworden van dit alles? De sponsors, want
die kwamen bijna dagelijks in beeld, Van Looy en Beheyt ook want die werden er
zeker niet armer van. Benoni kon direct voor drie jaar contracten tekenen in de
Franse criteriums. Ook de organisatoren van criteriums waren niet rouwig om de
tweestrijd, want de massa die kwam kijken naar de twee kemphanen was niet te
tellen. En in het algemeen profiteerde de wielersport er van. We zijn 47 jaar
verder en echte wielerkenners kunnen nog uren discussiëren over deze
eindsprint.
Ik denk niet dat men over 47 jaar lyrisch zal doen over de
Tour van 2010. En dat brengt mij weer naar mijn uitgangspunt. Andy, Fränck,
Alberto, alstublieft, breng eens wat spanning in de Tour. Gun elkaar het licht
in de ogen niet. Probeer elkaar te lossen, ga er eens echt voor, verzorg de
show en laat de echte beste winnen.
Deze oproep kan uitgebreid worden naar alle renners. B.v.
naar Stijn Devolder toe. Stijn, nu je
voor een andere ploeg zal rijden, doe eens een gedurfde uitspraak naar Tom toe
in de aanloop van de Ronde en Paris-Roubaix. Je bent namelijk de meest
geschikte renner om als moderne versie van Ritten Van Lerberghe door te gaan.
Doe dan ook eens als Ritten en voorspel ook eens : kZal gulder allemoal
doodrieën. Yes you can zou Obama zeggen. Philippe Gilbert, meng je ook in de
discussie. Laat ons smullen van jullie prognoses, jullie gedurfde uitspraken.
Denk aan Frans Verbeeck. Hij durfde ook gewaagde uitspraken
doen en hij legde zich nooit neer bij het meesterschap van de andere
kampioenen. Negen van de tien keer reed hij figuurlijk met zijn kop tegen de
muur. Maar dat heeft Frans gehard en het zal mee geholpen hebben aan het feit
dat hij nu een succesvol zakenman geworden is. Is Frans door zijn uitspraken
minder sympathiek bevonden? Neen, ik denk dat Frans nog steeds een populair
figuur is. En indien ik hem zou ontmoeten, dan zou ik hem van harte danken voor de vele mooie
wielermomenten die ik mede dank zij hem heb mogen beleven.
En als jullie elkaar dan toch zo sympathiek vinden, ga dan
na het seizoen samen iets eten of drinken in een of ander restaurant in Monaco,
al of niet in aanwezigheid van tevreden sponsors. Wij, gewone supporters zullen
het niet weten want zo vaak gaan wij niet uit eten in Monaco.
Wie wielrennen zegt, zegt wielertruien. Het ene is
onlosmakelijk verbonden met het andere al is het maar omwille van de
symbolische waarde van een trui waarmee een leider of een kampioen direct
herkenbaar wordt.
Er wordt gevochten voor leiders- of kampioenentruien. En
sommigen willen, eenmaal de leiderstrui in bezit, die dan weer niet verdedigen.
Voor anderen weegt een kampioenentrui dan weer te zwaar ondanks het feit dat
deze van ultralicht materiaal gemaakt is.
De huidige truien zijn natuurlijk in niks meer te
vergelijken met de allereerste exemplaren. Wollen truien in een veel te grote
maat met kleurenschakeringen die gebaseerd waren op die van de jockeys in de
paardensport. Oud-renners hebben mij verteld dat zij in regenweer achteraan een
knoop in hun truien dienden te leggen opdat deze niet in hun wiel zou draaien.
De wollen truien namen zoveel water op dat ze tot halfweg hun benen kwamen te
hangen. Op dat vlak zijn de huidige truien natuurlijk veel beter.
Wat echter door de jaren heen wel minder geworden is, is de
design van de truien. Sommige hedendaagse truien zijn een kakofonie van
sponsors. De ene sponsornaam naast de andere in een onoverzichtelijk patroon.
Ik vraag mij soms af wat uiteindelijk nog het rendement voor zo een sponsor is.
Ik begrijp het natuurlijk wel. Een wielerploeg sponsoren is een dure zaak en
elke sponsor is welkom. Maar een neutrale toeschouwer moet toch toegeven dat de
truien van vroeger veel mooier waren dan vele hedendaagse truien.
Ik ga er hier enkele opsommen die mijn persoonlijke voorkeur
wegdragen. Let wel, beste lezer, over kleuren en smaken valt er niet te
twisten. Ik respecteer dan ook uw eigen voorkeurslijstje. Gezien mijn gezegende
leeftijd zijn het natuurlijke allemaal truien uit de periode 1950-1980. Maar ik
kom verderop terug op de hedendaagse truien want ook daar zitten er mooie
exemplaren tussen.
Een van de mooiste truien voor mij is de zwart-witte
Peugeot-trui die een eerste keer in het peloton kwam in 1963. Gewoon schitterend
in zijn eenvoud. Eenvoudigweg een witte trui met zwarte opschriften en een
dambordboord. Ik heb ooit een tiental fietswinkels in Vlaanderen die
Peugeot-fietsen verkochten bezocht in de hoop zo een trui op de kop te kunnen
tikken. Helaas, mijn zoektocht is vruchteloos geweest. Daarnaast kan ik de Faema-trui
uit de Merckx-periode ook wel pruimen. Opnieuw schitterend door zijn eenvoud en
natuurlijk verbonden met de Grootmeester.
Als derde zou ik een oude Groene-Leeuw-trui willen
vernoemen. Niet de geelgroene uit de beginjaren maar de donkergroene uit de
Sinalco-periode. Van ver zichtbaar met duidelijk leesbare sponsornamen. Op de
vierde plaats zou ik de mooi violette Mercier-trui zetten van Raymond Poulidor.
Hoewel de combinatie violet-geel normaal gezien een oerlelijke combinatie is
viel dat op een rennersfiets al bij al wel mee. En tenslotte op de vijfde
plaats weer de eenvoud zelf, nl. de op de truien van de voetbalploeg Juventus
gebaseerde zwart-wit gestreepte Carpano-trui.
Wil dit zeggen dat er in het moderne wielrennen geen mooie
truien zijn? Neen absoluut niet. Maar persoonlijk gaat mijn voorkeur dan weer
uit naar die truien met een eenvoudig design. Laat ik het hier gewoon houden
bij het seizoen 2010 voor een top 5. Op de eerste plaats komt de trui van
Quickstep. Het heet niet voor niks een retro-look. Het verwondert mij dat het
zo lang geduurd heeft voor Patrick Lefevre die stap gezet heeft. De trui is
duidelijk herkenbaar, eenvoudig van design en heeft een mooie
kleurencombinatie. Ook Astana heeft een mooie en opvallende trui. Niet moeilijk
aangezien er maar één echte sponsor is. Jammer dat de trui van de nationale
kampioen van Kazachstan zo moeilijk te onderscheiden is van de gewone
Astana-trui. De Sky-trui is ook prachtig. Zelfs de variant met groene band die
gebruikt werd in de Ronde van Groot-Brittannië. Maar toch is er iets dat niet
klopt eenmaal de renner op de fiets zit. Is het de combinatie met de zwarte
fietsen? Ik weet het niet, maar de trui komt in actie iets minder mooi over. De
Euskatel-trui heeft ook wel iets. Er is natuurlijk wel verwarring mogelijk met
die van Rabobank, maar toch. Niet dat oranje nu mijn lievelingskleur is maar
opnieuw, de eenvoud siert de trui. En tenslotte zou ik dan nog de BMC-trui
willen vernoemen. Maar ook hier is er verwarring mogelijk met de renners van
Radioshack.
Zijn de rest allemaal lelijke truien? Neen natuurlijk niet.
Maar ik denk wel met afgrijzen terug aan de periode begin de jaren tachtig toen
er veel fluokleurige truien in het peloton rondreden. Dit was echt lelijk, te
vergelijken met de gekleurde voetbalschoenen tegenwoordig. De voetballers van
vroeger, indien ze zich al niet omdraaien in hun graf, moeten zich toch enorm
ergeren bij het zien van gele, gouden, rode, blauwe en ja zelfs roze
voetbalschoenen. Het is een regelrechte aanval op de goede smaak.
Naast de gewone truien heb je ook de leiderstruien. Op zich
kan ik er niet direct een opnoemen die als de mooiste naar voor komt. Wat wel
eigenaardig is, is dat voor een leiderstrui, in mijn ogen, wel roze kan
toegelaten worden en zelfs wit met rode bolletjes. Om de een of andere reden
aanzie ik dit niet als belachelijk.
Een keer per jaar krijgen we de nationale truien te zien
tijdens het wereldkampioenschap. Ook daar zitten mooie exemplaren bij. Denk
maar aan die van Noorwegen. Mooi tentoon gespreid in het overwinningsgebaar van
Thor Hushovd op het laatste WK. Het mooie blauwe kruis op de rode achtergrond
met daarop trots NORGE. Gewoon een foto om in te kaderen. Ik zag zelfs dat de
retro-look die door België een paar jaar opnieuw werd ingevoerd door meerdere
landen gevolgd werd. Die Belgische trui is op zich al wondermooi en de Fransen
gaan ook weer terug naar het oorspronkelijk model. Zelfs Nederland brengt de
blauw-wit-rode band terug op de trui. In combinatie met het oranje is het zelfs
mooier dan vroeger met de witte achtergrond. Jammer dat de Zwitsers, de
Luxemburgers en de Italianen nog steeds aan het experimenteren zijn. Over de
ex-Oostbloklanden ga ik zwijgen. De meeste van hun truien lijken nergens op.
En dan heb je de kampioenentruien. Die blijven toch altijd
mooi. Natuurlijk is, zoals Tom Boonen en Sven Nys zeggen, de Belgische
tricolore de mooiste nationale kampioenentrui uit het peloton. De gelijkenis
tussen de Franse, Nederlandse en Luxemburgse kampioen heb ik ook altijd mooi
gevonden. Het is aan de kenners om de verschillen direct te kunnen zien. Wat er
echter gebeurt met de Spaanse kampioenentrui is schandalig. De trui wordt
gemassacreerd door de sponsor en wordt op die manier onopvallend. En dan gaat
men de fiets zo gaan beschilderen opdat men toch nog zou zien dat het om de
Spaanse kampioen gaat. Foei, Spanje. Wie eveneens op de vingers dient getikt te
worden is Andrei Tschmil. Katusha eert zijn kampioenen niet. Heeft u de truien
gezien van Sergey Ivanov en Pipo Pozzato? LELIJK!!!! Dat doe je niet met een
kampioenentrui. Vandaar dat ik blij was dat Katusha geen wereldkampioen
leverde. Hoe zou die trui behandeld zijn? Andrei, heb respect voor tradities en
dus voor kampioenentruien.
En dat brengt mij bij de laatste en misschien wel mooiste
trui van allemaal, nl. die van de Wereldkampioen. Maagdelijk wit met de
blauw-rood-zwart-geel-groene banden. Schitterend!!! Maar we moeten waakzaam
blijven. Ten tijde van Moreno Argentin was er al een aanval op de design. Het
deed mijn geloof in de Italiaanse design- en modewereld wankelen. Van de
WK-trui blijft men af. Het is al voldoende dat er zoveel sponsornamen op komen.
En dan is er nog een mysterieuze blauwe SOLO-Superia-trui
van Rik Van Looy (er zijn op zijn minst twee varianten). Eén variant werd
gedragen tijdens het criterium van Londerzeel in 1964. Niemand, ook Rik Van
Looy of zijn adjunct Edgar Sorgeloos, weet waarom deze trui gedragen werd. Was
het opdat Rik goed herkenbaar door het peloton zou fietsen? Was er een andere
reden? Het blijft een eeuwig mysterie. Misschien dat een van de lezers een
verklaring heeft?
Tot slot van deze open brief wil ik eindigen met een oproep
naar de truienbedenkers:
Dames en heren Truienbedenkers, eenvoud siert de mens, maar
ook de wielertruien!