Het zoutvatje van Eddy Merckx.
Achteraf bekeken moet het 1967 geweest zijn. Maar dat kon ik
eigenlijk geweten hebben want in mijn herinnering zie ik de
wereldkampioenentrui nog voor mijn ogen.
Eind november 1967 mocht ik met mijn vader mee naar de
zesdaagse van Gent. Hij ging er jaarlijks naar toe met de leveranciers van zijn
werk, kwestie van de relaties te onderhouden. Of we met de trein of de auto
gingen weet ik niet meer. Dat we al een auto hadden, dat weet ik wel. Een oude
VW kever van het jaar 1957. Zo een met een klein achterruitje en een bak
waarin mijn zus zich altijd te slapen legde.
Er waren toen nog geen alcoholcontroles zoals die er nu
zijn, dus de kans is groot dat we met de wagen gingen. Waarschijnlijk was het
een vrijdag of een zaterdag gezien ik naar school ging. Het kan ook een
woensdagnamiddag geweest zijn. Die details staan mij niet meer bij.
Mijn vader besmette mij ooit met het wielervirus. En de
meeste lezers zullen wel weten dat je van dat virus nooit meer geneest. Geen enkel
antiviraal middel helpt. Ook niet de wilde en megalomane plannen van heren
zoals Pat McQuad of Zdenek Bakala of Johan Bruyneel.
Mijn vader was ooit graag zelf wielrenner geworden maar hij
mocht niet van zijn vader. Het was de tijd dat het wielrennen nog laag in
aanzien stond en bevolkt werd met woeste mannen die allerlei louche zaken
uithaalden dixit zijn moeder. Hij is geen wielrenner geworden en ook geen
piloot want dat mocht hij ook niet van zijn vader. Ja vaders hadden in de jaren
50 nog iets te zeggen over hun zonen.
Mijn vader werd dan maar ambtenaar maar bleef het
wielrennen, en andere sporten, volgen. Op die manier maakte hij kennis met Willy
Vanheste, toentertijd ook ambtenaar en in zijn vrije tijd wielrenner bij de
liefhebbers en later burgemeester van De Panne. Willy was in een wedstrijd zwaar
gevallen en lag in een Gents ziekenhuis. De sociale dienst van de toenmalige
RTT verzocht mijn vader om Willy eens te bezoeken gezien hij in Gent in het
ziekenhuis lag en zelf van het verre Adinkerke afkomstig was. Veel bezoek kreeg
Willy in het ziekenhuis niet. We spreken hier over de jaren 60, de mensen waren
veel minder mobiel dan nu, internet, GSMs,
.het bestond allemaal nog niet.
Willy en mijn vader zijn op die manier vrienden geworden.
De passie voor het wielrennen werd van vader op zoon
doorgegeven en het resulteerde in het begin van een verzameling. Veel lezers
kennen de prentjes nog wel. De reeksen met witte (al of niet met vlaggetje),
gele en rode band. Ze versleten in mijn hand door het veelvuldig bekijken.
Mijn eerste echte ervaring met het wielrennen moet in 1964
geweest zijn. Ik mocht met mijn vader mee naar de koers van Petegemkermis
alwaar Willy Vanheste, toen onafhankelijke, meereed. Ik mocht zelfs even mee in
een volgwagen en aanschouwde daar voor de eerste keer een renner in actie in
een groen-rode Wiels-Groene Leeuw-trui. Dat de renner aan het urineren was en
veel misbaar maakte omdat de volgwagen naast hem kwam rijden maakte de ervaring
des te sterker. Wie de renner was weet ik niet meer. Maar dat hij indruk maakte
was een zeker feit. Ik was verkocht voor de rest van mijn leven.
Mijn vader en ik, we waren twee gezworen wielerliefhebbers.
En zo mocht ik in 1967 mee naar de Gentse zesdaagse. Op het middenplein. Samen
met Michel, een aardappelleverancier uit Drongen, en zijn zoon, die het later
ook nog eens als wielrenner probeerde.
Of ik veel naar de koers heb gekeken herinner ik mij ook
niet meer. Mogelijks kon ik er als klein manneke tussen al die grote mensen
weinig van zien. Ik hoop dat een oude wijsheid van moeder uitkomt. Ze zegt
namelijk dat hoe ouder je wordt hoe meer je je van je jeugdjaren kan
herinneren. Misschien herinner ik mij ooit eens die dag tijdens de zesdaagse
van Gent in november 1967.
Wat ik er mij wel van
herinner is dat op een bepaald moment Eddy Merckx, in zijn
wereldkampioenentrui, na een gewonnen onderdeel geschenken rondsmeet terwijl
hij zijn ereronde reed. Ik zie hem nog rijden, rechtop op de fiets, zonder handen
rijdend, grabbelend in een doos. Hij smeet de voorwerpen uit de doos in de
tribunes en naar het middenplein. Tot mijn eigen verwondering kwam er een
wit-blauw voorwerp voor mijn voeten neer. Het voorwerp rolde wat verder tussen
de voeten van andere toeschouwers en ik, die anders altijd een bedeesd en
schuchter jongentje was, stortte er mij op. Het voorwerp moest en zou in mijn
bezit komen. Hoe ik het gedaan heb weet ik niet, maar ik was iedereen te vlug
af en ik kon het voorwerp in handen krijgen.
Het bleek een wit plastieken zoutvatje te zijn met donkerblauwe
dop. Ik zie het zo nog voor mijn ogen. Vol trots heb ik het de rest van de tijd
in mijn jaszak vastgehouden, mijn vingers er omklemd om toch maar zeker te zij
het niet te verliezen. Een zoutvatje van Eddy Merckx!!!
Ik was besmet met de wielermicrobe en ik ben er nooit meer
van afgeraakt. In mijn dromen won ik 5 keer de Ronde van Vlaanderen, zes keer
de Tour en de Giro en werd ik elk jaar wereldkampioen. Tijdens het schooljaar wisselde ik mijn
dubbele prentjes tijdens de speeltijd op school. Tijdens de vakanties, in mijn geheugen
overgoten met zon, maalde ik met de buurtjongens kilometers rond de wijk en
spurtten we dagelijks voor de imaginaire bloemen.
Ik werd echter nooit echt renner. Op school deed ik het niet
slecht en studeren en koersen dat ging toen nog niet samen. Gelukkig is er op
dat gebied nu toch het een en het ander veranderd.
Ik ben later nog met mijn vader naar de zesdaagse geweest.
We zaten dan altijd in een virage en we genoten beiden in stilte van de het
wedstrijdgebeuren. Zelfs toen ik al aan de universiteit studeerde kreeg ik soms
de vraag van mijn vader of ik geen zin had om mee te gaan naar de zesdaagse. Ik
heb het aanbod nooit afgeslagen. Mijn
vader en ik, we waren gebeten door hetzelfde virus.
Mijn vader verkreeg het zelfs om twee originele koerstruien
in handen te krijgen. Eén GAN-Mercier-trui van Raymond Poulidor en een Sunair-Sport
80-trui van Freddy Maertens uit zijn memorabele Tour de France van 1981. Twee
unieke stukken die ik nog altijd koester en voor geen geld in de wereld zou
willen weg doen.
Toen ik zeven maand afgestudeerd was overleed mijn vader.
Mijn wielercompagnon was heen gegaan. Vier maanden later huwde ik en de
verzamelwoede kwam op een waakvlam te staan.
Toch bleef het wielervirus sluimeren en in 1995 ging ik uit
nieuwsgierigheid naar een wielerbeurs in Antwerpen. Daar ontmoette ik mensen
die aan eenzelfde ziekte leden. Volwassen mannen met glinsterende ogen omdat ze
toch weer een prentje of foto of andere memorabilia konden toevoegen aan hun
verzameling.
De passie laaide weer op en resulteert nu in een verzameling van duizenden fotos
en prentjes, honderden boeken en tijdschriften, een paar honderd truien en
andere wielerzaken.
Ik heb samen met een vriend een boek geschreven over de
wielerploeg Groene Leeuw en ik vind het nog altijd jammer dat mijn vader dit
niet heeft mogen beleven. Hij zou ongetwijfeld heel trots geweest zijn. Ik heb
met een andere vriend zeven wielertentoonstellingen mee mogen organiseren ook
dat heeft hij moeten missen.
Het zoutvatje van Eddy Merckx geeft jarenlang dienst gedaan
thuis. Het was het zoutvatje dat op tafel kwam als er frietjes werden gegeten. Of
in de zomer als er wat zout op de tomaten mocht. Iedere keer als ik het in
handen nam moest ik denken aan die dag met mijn vader in de Gentse zesdaagse.
Uiteindelijk is het zoutvatje verdwenen. Ik herinner mij dat
het in de laatste fase van zijn levensloop al met kleefband bij elkaar gehouden
werd. Moeder zal er ooit komaf mee gemaakt hebben en het zoutvatje van Eddy Merckx
zal in de vuilbak terecht gekomen zijn.
Ik zou er echter geld voor geven om het nog eens in mijn
handen te kunnen houden en terug te kunnen denken aan die keer in Gent met mijn
vader.
G.L.
07-12-2011, 14:15
Geschreven door G.L. 
|