Duitse Militaire Begraafplaats - Praetbos -Vladslo - Diksmuide
Aan de rand van het Praetbos, bevindt zich het prachtig onderhouden Duits Militair kerkhof van Vladslo, waar 25.638 Duitse soldaten rusten die tijdens de Eerste Wereldoorlog vielen. Het kerkhof is 1,2 hectare groot. als je de ingangspoort passeert, ontkom je niet aan het gevoel een indringer te zijn, die de stille wijding breekt die over het kerkhof hangt. Sommige bezoekers dragen een vredesboodschap mee, die in het herinneringsboek wordt geschreven.
Tot in 1956 lagen er op dit kerkhof 3.233 Duitse soldaten begraven. Het was een indrukwekkend kerkhof vol eikehouten kruisjes. In de jaren 1955 tot 1957 werden de Duitse kerkhoven, waarmee West-Vlaanderen doorzaaid was, sterk in aantal verminderd. Er blijven thans nog alleen die van Hooglede (8 247), Langemark (44 294), Menen (47 864), Vladslo (25 638) en Zeebrugge over. Alle Duitse gesneuvelden uit de IJzerstreek werden toen naar het gemeenschappelijke kerkhof van Vladslo gebracht.
Om ruimte te winnen, werden alle vroegere kruisen verwijderd en aanvankelijk vervangen door kleine houten blokjes bedekt met een bronzen plaatje, die nauwelijks boven de grond , 2 aan 2 lagen er toen 25 638 gesneuvelden, 12 819 houten blokjes. Ook kwamen hier en daar paarsgewijze naamloze granieten kruisen. Alleen één oorspronkelijk kruisje bleef enige tijd behouden, dat waaronder Peter Kollwitz rustte. in 1959, zoals Käthe Kollwitz het zelf zou gewild hebben werd dit laatste houten kruisje van het kerkhof weggehaald. Het bevindt zich in het Ieperse Herinneringsmuseum (Salient Museum) 1914 -1918. In 1971 en 1972 werden de houten blokjes op hun beurt vervangen door huidige arduinen platen waarin telkens 20 namen gegrift staan. Enkele van de granieten kruisen werden behouden.
Käthe Kollwitz
Ze werd als Käthe Schmidt op 8 juli 1867 te Köningsberg geboren, de hoofdplaats van Oost-Pruisen. Ze huwde in 1891 met Dokter Karl Kollwitz en verhuisde naar Berlijn. Haar zoon Hans zag het levenslicht op 14 mei 1892 en Peter werd geboren op 6 februari 1896. Zij werd vooral bekend om haar sociale bewogenheid en als uitbeeldster van de mistoestanden als gevolg van oorlogen en sociaal onrecht. Ze was één van de belangrijkste expressionistische kunstenaars van Duitsland. Niet alleen het Treurend Ouderpaar, maar ook tekeningen en houtsneden onderstrepen het waanzinnige van de oorlog.
Toen Hitler in 1933 Reichskanzler werd, was zij gedwongen de Academie en haar leerstoel te verlaten. Haar werken werden niet meer tentoongesteld. Haar stelling Die eigentlichen Verlierer der Kriege sind immer die Eltern, die Frauen, die Mütter (De eigenlijke verliezers van de oorlog zijn altijd de ouders, de vrouwen, de moeders) was daar niet vreemd aan. Haar man Karl sterft op 19 juli 1940. In 1944 verhuist zij van Berlijn naar Moritzburg bij Dresden waar zij op 22 april 1945 overlijdt, enkele dagen voor het einde van de Tweede Wereldoorlog.
Hoewel ze kort na de dood van haar zoon Peter aan het Treurend Ouderpaar begon, was het pas 18 jaar later dat haar ouderverdriet voltooid was. Zij liet de beelden in 1932 plaatsen op het landelijk kerkhofje van Esen Roggeveld, waar Peter sneuvelde en begraven werd. Uit 2 harde granietblokken, beitelden 2 zachte moederhanden, 2 door eeuwige smart en afschuw getekende ouders, waarvan een zoon nooit is teruggekeerd.
Een jarenlang rijpingsproces heeft het mogelijk gemaakt aan deze moeder, om wat eerst bedoeld was als een rouwmonument voor haar eigen gesneuvelde zoon, te doen uitgroeien tot een aangrijpende elegie voor alle doden, van alle nationaliteiten, die als slachtoffer vielen en vallen van de monsterachtige mensenslachtingen die de oorlogen zijn.
De VADER, Peters eigen vader, wordt er voorgesteld. Het hoofd uit de opgetrokken schouders, neerblikkend op de duizenden graven, waaronder dat van zijn zoon in het onmiddellijk bereik van zijn ogen. Zijn gelaatstrekken verraden zijn machteloosheid tegenover de oorlog, ingevallen wangen, en een verbeten trek aan de mond, houdt de armen krampachtig om het lichaam.
De MOEDER toont het leed van Käthe zelf. Knielend voorovergebogen, de ogen neergeslagen. De rechterhand drukt haar wijde mantel dicht tegen haar wang aan. haar treurkleed heeft slecht 2 tot 3 plooien nodig om het verdriet van haar lenden te laten glijden. Ze kruist haar armen over de borst, als het ware om het snikken te bedwingen.
Deze monumentale treurnis behoort in zijn eenvoud van vorm en lijn en de omgeving tot de ontroerendste beeldhouwwerken die kunnen aangetroffen worden. In 1956 werden de beelden eveneens van Esen naar Vladslo gebracht. Ze behoren nog steeds aan de familie Kollwitz toe.
|