GEORGIÃ/ARMENIÃ 2021: YEREVAN: Opera Square - Matenadaran - Kochar Museum - National Gallery
Tekst volgt, maar over de schilders: Ervand Kochar is DE internationalist van Armenië, o.a. op grond van zijn lang verblijf in Parijs. Zijn meesterwerk is het grote doek dat Disaster of war (1962) heet en duidelijk bezwangerd werd door Picassos Guernica. Kochar werd gepest in de Sovjet-Unie (zelfs een tijd gevangen gezet), wat niet gold voor de gezagsgetrouwe landschapsschilder Hakob Kojoyan (voorlaatste foto) en nog minder voor langlever Martiros Sarian (1880-1972) die in Yerevan ook een eigen museum heeft. Hij werd geboren in Rusland en nam via zijn schilderijen actief deel aan de industrialisatie van de Sovjet-Unie (laatste foto). En kreeg dan ook driemaal de Lenin-orde. Gezagsgetrouwheid loont!
GEORGIÃ/ARMENIÃ: dag 3, 9/9: YEREVAN: Kond District - ISABEKYAN Galerie - Modern Art Museum - Blue Mosque - Armenian Genocide Museum - Republic Square
Tekst volgt eind sept, veel te vertellen, vooral over het Armenian Genocide Museum en ons toevallig gezelschap daar. Maar toch al even onze TOP 7 uit het Modern Art Museum (het oudste van de Sovjet-unie, gesticht in 1972 ten behoeve van al die niet-sociaal realistische schilders die in de USSR doorgaans niet aan de bak kwamen) - vanaf foto 4 hieronder, na het waterverfje van Edouard Isabekyan: 1. Gagik Ghazanchyan, Trajectory of crisis (2001). Eigenlijk een enorm zesluik, waarvan de foto het enige onderdeel weergeeft dat vrij was van lichtspotreflectie. De foto doet dit magistrale werk geen recht. De schilder verbindt hier de aankomst van de heilige familie in Bethlehem met het lot lijdende lot van Armenië. In een stijl die het het midden houdt tussen Francis Bacon en de vele lagen van Julie Mehretu. Groots!
2. Armen Gevorgiyan, Emigration series (2020). Pas geschilderd! Wat een vervreemding. Nee, Armeniërs zijn geen vrolijke snaken.
3. Valentin Podpomogov, Requiem (1981). Als je naam niet op Yan/Jan/ian eindigt, ben je geen Armeniër. Toch wel in dit geval, Valentin werd geboren in Yerevan en zou er ook sterven, maar zijn vader was een Oekraïener. Eens te meer heeft een tragedie plaatsgevonden, dat zie je zo. Maar wat een sfeer van vervreemding weer. Podpomogov was ook een bekend animatiefilmer, je kan het hier aan af zien.
4. Hakob Hakobyan, Woman in a mirror (1969). Een van de stichtende kunstenaars van dit museum, de enige die onze top haalde. Magritte zou hier wel brood van lusten,
5. Vaman Rumelyan, Gesture nr 10 (2013). Dacht misschien dat hij Franz Kline heette, maar erg knap en elegant uitgevoerd!
6. Rudolf Khachatryan, Apparition of The image (1992). Het betere abstracte werk, zoals 5. Doet wel wat aan Picassos Guernica denken, met al die ogen en voeten. Die Guernica past heel goed bij het Armeense aanvoelen, we zullen dat nog zien.
7. Ruben Adalyan, Two female images (1977). Superieure lijnvoering, en sexy. Wij stellen een verzoeningsvergadering tussen The Belgian Cats en Eddy Demarez voor onder dit schilderij.
GEORGIÃ/ARMENIÃ 2021: dag 2, 8/9: Tbilissi, Museum of Georgia - Museum of Fine Arts - Georgian Museum of Jewish History
Heel de dag motregen, zodat we na drie musea reeds om 15 hr terug in ons hotel zijn. En dus tijd voor een tekst hebben. Geen erg, de komende vijf dagen zullen we bakken en braden in de hete zon van Armenië, dat weten we nu al. Ofschoon wegens Corona (nog maar 25% vaccinatiegraad hier) elke vorm van openbaar vervoer in Tbilissi stil ligt (geen bussen, metro, kabelbaan of funicular dus), zijn de meeste musea wel geopend - behalve de National Gallery, maar iconen en kerkfrescos zullen we nog genoeg tegen komen onderweg.
Het Museum of Georgia is een goede start. Niet voor het aardewerk of de munten, maar interessant hier iets te vernemen over de archeologische opgravingen in Dmanisi, 85 Km van Tbilissi. Lach ze niet uit, die Georgiërs, de hier gevonden hominiden zijn 1,8 miljoen jaar oud en leren antropologen veel over de oorsprong van Homo Sapiens. Wel ja, de afgebeelde ouderlingen hebben iets weg van onze eigen grootouders. We verwijlen hier echter vooral op de 4de verdieping, waar in een grillige ruimte de moeilijke geschiedenis tussen Rusland en Georgië in beeld wordt gebracht. Ja, Stalin, jij mag ons wel toewuiven, maar de meeste Georgiërs kunnen het allang niet meer met jou vinden. En ook niet met Poetin, die Abchazië en Zuid-Ossetie inpalmde (de rode vlekken op de foto) - geen sprake van dat het huidige Georgie die gebieden zal terugkrijgen, en de Georgiërs zijn te beducht voor de macht van Rusland om er een staatszaken van te maken. Een mooi, ontroerend beeldje hier is dat van die geknielde man. Van een Georgisch beeldhouwer die weigerde zich neer te leggen bij het juichende sociaal-realisme. Hij werd er in 1936 met een executie voor beloond, en hij was zeker niet de enige Georgiër die aan de zuiveringen ten prooi viel.
Het fraaiste gebouw aan de grote avenue Rustaveli is sinds 2018 zeker het nieuwe Museum of Fine Arts, zowel van buiten als binnen een meesterstukje. Alle, werkelijk alle moderne Georgische schilders hebben er een eigen zaal. Natuurlijk zijn daar veel afkijkers van Westerse stijlen bij, maar nauwelijks onderdeurtjes, dat valt best mee. Ons podium:
1. Temo Japaridze (1937-2012). Eerder een schrijver, niet eens een opgeleide schilder, maar wij eren onze non-conformistische topper met drie fotos. De eerste verbeeldt Odysseus op een brommer getrokken door een slak, vreemd. De tweede installatie (links op de foto) heet komisch Unable to escape, thinking of a woman en de derde foto stelt een Neighbourhood philosopher voor. Zou het een zelfportret zijn?
2. Edmond Gabriel Katadatze. De twee kleurrijke fotos hieronder. Op zijn zelfportret lijkt hij op een hooligan van RC Antwerp, maar de man was vast een begaafd colorist/fauvist.
3. Dimitri Eustavi, die wel iets van satire afwist. Of afweet, want deze nu negentigjarige leeft nog. De Georgische Ensor? De tweede foto stelt Poor Georgia voor, het doek dateert uit 2002. Dat was een jaar voor de Roze Revolutie, die een einde maakte aan de duistere jaren 90 van Georgië. Gedaan met je klauwen te zetten in moedertje Georgia (die op een van de heuvels boven Tbilissi staat te blinken).
Tevens eervolle vermeldingen voor modernist David Gabashvili, Koki Makharadze (knappe visie op Tbilissis Old Town!) en Oleg Timchenko, een avant-gardist die o.a. uitpakt met een serie van bekende wagens. Met daarop de bekendste uitspraken van de eermalige bezitters: links Hitler, in het midden Stalin, rechts Al Capone. En nog de moeite: de gelaagde landschappen van olieverfspecialist Iraki Sutidze.
De laatste foto geeft een beeldje van de synagoge van Tbilissi in 1904. Die bestaat niet meer en het eerste Joodse museum van de stad werd in 1951 gesloten door de toen erg antisemitische Sovjets, maar sinds 1992 is er een nieuw en wij passeerden er toevallig. Veel soeps is er niet te zien, maar wel een aantal interessante teksten. Over Georgische Oskar Schindlers, maar vooral over de eeuwenoude Joodse diaspora in Mtskheta, de oude hoofdstad van Georgië. Volgens de overlevering waren zij er welkom omdat voormalige Georgische koningen meenden af te stammen van de koningen David en Salomo. En als u dat niet gelooft, maken ze u iets anders wijs want Georgiërs zijn behoorlijke verhalenvertellers, daar komen we vast nog op terug in onze langere tekst eind september.
...Maar die blog van morgen werd een blog van een volle week later, omdat we domweg onze oplader in Providencia vergaten, zodat we terug in Bogotà met een bijna platte batterij niets meer konden ondernemen. Jazeker, te veel geflater, we hebben onze houdbaarheidsdatum overschreden! Nu, er viel in Bogotà niet veel meer te doen, temeer het Teatro Colon (foto 6) niet bezoekbaar blijkt, ofschoon de Lonely Planet ons verzekerd had dat dat wel het geval was. Dat is toch typisch Colombia: het is logistiek een onbetrouwbaar land. Zo wilden wij verleden week in de hoofdstad ook een nieuwe activiteit volbrengen, die Breaking Borders heet. Dat is een begeleid bezoek van een van de slechtste wijken van Bogotà (Barrio Egipto), de begeleiding bestaat met name uit bendeleiders, je staat dus onder hun bescherming (een sociaal project aangeboden via een lokaal reisagentschap). Maar die jongens antwoordden op onze mail dat om redenen buiten hun wil de betrokken Tour niet voor 5 maart kan georganiseerd worden. Waarom niet? Zijn de begeleiders even druk bezig een bendenoorlog uit te vechten? Wel jammer, een confrontatie tussen The Passenger en illustere bendeleden als Carlos Gasolina (we hopen voor hem dat het een alias is) had vonken kunnen geven. Nu goed, een gewone kleine wandeling in de koloniale oude stad is nooit verkeerd en morgen om 7 hr gaan we vliegtuigwaarts, om via Istanbul (waar de helft van de luchthaven in mondmaskers rondloopt en Turkish Airlines alle vluchten naar Coronaland Italië heeft geschrapt) Belgenland terug te vinden. Onze laatste afspraak in Colombia is met Gabriel García Marquez, die op een groot cultureel centrum in de hoofdstad kan bogen. Alle boeken van hem hier verkrijgbaar, zelfs in het Engels, zodat we ons twee werken aanschaffen die we nog niet hadden (temeer Màrquez zeer te spreken was over zijn Amerikaanse vertaalster). Want ja, we zullen nog wel eens terugkomen in Latijns Amerika zeker? Rest ons enkel nog de prijsuitreiking van dit reisje van 6 maanden: Bestewildlife: de Jaguars van de Pantanal in Brazilië (reken die 2 oergrappige homos uit San Francisco ook maar bij dat wildlife) Beste nationaal park: Parque Nacional Corcovado, Costa Rica. Beste feestje: het carnaval van Barranquilla in Colombia Beste musea: die van Fort Worth en Austin, Texas (maar outdoors zeker ook de sculpturenparken van New Orleans en Mountainville, NY) Beste hotel: Malanka by The Sea, Manuel Antonio, Costa Rica. Beste begeleid bezoek: aan de Sun Studios, in Memphis, Tennessee. Beste concert: The Memphis All Stars in Memphis, Tennessee. Beste stad: New Orleans Spectaculairste natuur: Lencois Maranhenses in Noord-Brazilie. Meeste animo: op Plaza Bolivar in Casco Viejo, Panama (elke avond vanuit onze luie stoel op het terras van ons stadsappartement) Grootste geluk: cruising on US Highways met The Southern Passenger-playlist loeiend uit de boxen. Maar als dat ons allergrootste geluk was, waarom reden we dan geen 6 maanden aan een stuk elke dag van Antwerpen naar Oostende en terug met dezelfde playlist op de Bluetooth? Toch veel goedkoper? Omdat daar geen kilometerslange katoenvelden langs de autobaan liggen, zoals in Mississippi, tiens!
Providencia is ook het eiland van de beruchte piraat Henry Morgan, die talloze Spaanse schepen aanviel en van hieruit Panama City en Santa Marta brandschatte. Dit alles met medeweten van een meesmuilende Engelse kroon natuurlijk. Volgens onze daggids Eusebio is de reden voor Nicaraguas interesse voor zowel San Andres, Providencia als het piepkleine Santa Catalina (op zich allen vulkanische eilanden zoals Hawai, maar van zolang geleden dat je hier geen krater meer ziet) dat ze geloven dat hier nog ergens een buit van de oude piraat ligt. Zo dom kunnen Sandinisten toch niet zijn? En waarom hebben we een daggids nodig? Omdat we onze 6 maanden willen besluiten met een ambitieuze W 52 (4 uur + rustpunten), en wel naar The Peak, de hoogste berg van Providencia, 360 meter boven zeeniveau. Deze wandeling kon je vroeger alleen doen, maar dat is niet meer toegelaten sinds een toerist van een klip viel (ja, dat overkomt ook anderen, Dirk B!) en zijn been brak, wat tot een spectaculaire reddingsactie aanleiding gaf (Eusebio laat ons een video terzake zien op zijn smartphone). Nu, dit is op zich geen aartsmoeilijke klim (of afdaling), maar het bos is dermate dicht dat je constant lucht tekort komt en je kapot zweet en vanwege veel regen afgelopen nacht ligt het er ook wat drassig bij, en wij zijn dus erg blij dat we de helpende hand van stoere Eusebio, een Lukaku-type (maar dan van Jamaicaanse slaven-komaf, hij houdt van reggae), binnen handbereik hebben. Dan nog worden we danig moe, de geest wil wel, maar sleept het oude lichaam als een koppige muilezel met zich mee. Kijk maar hoe we er verfomfaaid bijzitten aan La Sirena, een beeld aan een bron, maar dan zijn we bijna boven (toch geen zwarte krab gezien, spijtig, wel massas iguanas). Op de top een grote mirador en voorspelbaar mooie panoramas. Wij rusten uit (en praten met een Duitser die met zijn gids net toekomt), Eusebio volgt zowaar de Heilige Mis op zijn smartphone. Een goeie jongen hoor, die zijn jonge vrouw 3 maanden geleden verloor aan kanker. Moeten wij hem nu vragen waarom de goede God hem dat aangedaan heeft? Of hem een prachtige quote van Yuval Harari voorleggen: als duizend mensen gedurende 1 maand geloven in een onwaarschijnlijk verhaal, noemen we dat fake news. Maar als miljoenen mensen gedurende duizenden jaren geloven in een onwaarschijnlijk verhaal, noemen we dat een godsdienst waarvoor we respect moeten opbrengen. Nee, dat kan je die mens niet aandoen. Kom Eusebio, naar beneden, en dan die scooter op terug naar ons hotel. Je zou hier nog van alles kunnen doen. Duiken naar de koraalriffen bv, Providencia staat nr 3 op de lijst van grootste koraalriffen, na Australië en Belize. Maar dat kieken we liever uit een boek en bovendien kunnen we geen pap meer zeggen. Ergo de ligstoel en hangmat in in ons hotel, waar ons echter ook een probleem wacht, want onze safe, waarin ons paspoort ligt, is ineens zo dood als een pier en niet meer open te krijgen. Gelukkig heeft de receptie een sleutel, maar ze zijn er toch 10 minuten mee bezig, maar goed dat we het euvel niet op het laatste moment (morgenvroeg om 7 uur, als we moeten uitchecken) ontdekken. Tevens hebben we even diarree gehad, maar die verdween even mysterieus als hij verscheen (en niet dankzij Immodium, want die steekt in onze grote koffer te Bogotà). En tenslotte ook tijdelijk een hevige kramp in ons rechterbeen, allicht te wijten aan de vermoeiende wandeling. Hé ja, het is tijd dat dit oudje naar huis komt, al staat er ons nog een korte namiddag in Bogotà te wachten, dat zal dan de finale blog zijn morgen.
Over ons hotel staat een bordje, dat een van de spectaculairste features van Providencia weergeeft: de trek van de zwarte krabben, die in april uit de bergen komen om op het strand eitjes te leggen. In juni komen de jonkies uit en maken de omgekeerde trek. Bij beide gelegenheden wordt de enige weg afgesloten voor alle verkeer, krabben hebben voorrang. Het is even raar als die leguanen die alle kleuren van de regenboog kunnen hebben, al droeg het exemplaar van gisteren onze voorkeur weg. We hebben vandaag een lange boat Tour gemaakt, van 10 tot bijna 3.30 pm. Maar wel voorzien van twee lange stops, en dat is maar goed ook, want zo comfortabel zit je niet in een lancha. Wij moeten in het midden zitten voor de beste balans (Passengers zorgen altijd voor een optimale balans), maar dat betekent dat we ons nergens kunnen vasthouden, en dat is wel nodig op de rumoerige Caraïbische zee (je krijgt regelmatig een geut water over je heen: zeer zout!). Tot de kapitein raad weet: we krijgen het koord om de lancha vast te maken in de handen, zodat het wel lijkt of we een paard over de zee mennen. Dame mi caballo, amigo! De eerste stop, in een nationaal park, is superieur. Voor sommigen een reden om te snorkelen, maar wij heten niet Oostvissen en gaan liever op een rots zitten. Hoe je het ook bekijkt: een zalige plek, des te specialer door de verschillende kleuren van het water, te wijten aan de hoogst oneffen zeebodem (groen is geringe diepte, blauw gaat tot 100 meter diep). De tweede stop, aan SouthWest Bay (zo staat het er, al wordt dikwijls verbaal de Spaanse naam, Bahia Suroeste, gebruikt) is ook prima, omdat we hier in gesprek komen met locals, die we onderling Creools horen spreken (maar ze kunnen ook allemaal Engels en Spaans). Dat is een heel vreemde ervaring: je herkent vele Engelse woorden en wendingen, maar dan slipt de zin weg in een onverstaanbare hutsepot van talen. De historische verklaring is dat de slaven een taal construeerden die hun meesters, de Engelsen, niet konden verstaan - dat was handig. En ze blijft in gebruik, omdat de locals erg op hun eigenheid gesteld zijn en niets op hebben met de Colombiaanse regering in Bogotà. Zoals ze terecht zeggen is San Andres verknoeid door de commercie, maar dat mag niet gebeuren met Providencia. Want, vervolgen ze, wij willen niet dat hier ooit een vliegveld voor grotere vluchten zou komen. En ze kregen gedaan dat er een migratiestop in Providencia heerst. Ttz: een Colombiaan van het mainland mag enkel naar hier verhuizen als hij een lokaal meisje huwt. Toch merk je dat het Spaans zich opdringt in Providencia, bv de assistent van onze bootsman spreekt enkel Spaans, dat kan geen local zijn. De echte locals herken je ook aan hun vriendelijkheid, ze staan je graag te woord in vlekkeloos Engels. Tja, honderden jaren Engels kolonialisme is veel. Toen Gran Colombia in 1821 de onafhankelijkheid verwierf (dat was toen, volgens de visie van Simon Bolivar, een heel groot land, dat ook het huidige Venezuela, Panama en Ecuador omvatte), legde het meteen een claim op beide eilanden, en ofschoon Nicaragua later protesteerde bij het Internationaal Gerechtshof (op grond van afstand) haalde het tweemaal bakzeil. En omdat Panama, ook veel dichterbij, meer aandacht had voor een kanaal en de Amerikanen, bleven zowel San Andres en Providencia van Colombia. Het kan de Creolen geen donder schelen, die voelen zich gewoon Creools en dwingen van Colombia zoveel mogelijk autonomie af.
We worden stilaan weer naar huis gelokt, want de laatste weken worden we geplaagd door wankele WiFi (met uitzondering van Barranquila) en vooral: de logistiek begint tegen te wringen. Zoals gisteren. Onze hoteltaxi brengt ons wel tijdig, ttz 1 uur voor het vertrek om 9 uur, naar de luchthaven van Bogotà voor een Aviancavlucht naar San Andres, maar er staat een behoorlijke file aan de check in. Wij ruiken onraad en vragen een meisje van AVIANCA of er geen spoedprocedure is voor mensen met een vroege vlucht. Tranquillo zegt het wicht, iets wat Colombianen graag zeggen, komt allemaal wel in orde. Tot het tegen half negen eindelijk aan ons is en de dame van de balie zegt: ha perdido su vuelo, te laat! Wij protesteren en voeren aan dat de file hun schuld was, en vooral dat wij een aansluitende vlucht van San Andres naar Providencia hebben (een eiland dat enkel bereikbaar is via het grotere eiland San Andres), die we zouden missen als ze ons herboekt naar een vlucht van 12 hr. Daar heeft ze enigszins oren naar, in die zin dat ze ons een boarding card wil geven als wij (a) ons bereid verklaren ons rugzakje, dat we eigenlijk wilden inchecken (want er zit een aansteker en schaartje in, en we weten uit ervaring dat beide attributen door de Colombiaanse bureaucraten niet toegelaten worden als handbagage op een binnenlandse vlucht - op een buitenlandse mag je dan weer wel alle stoelen in de fik steken of kapotsnijden) mee te nemen ipv in te checken en (b) bereid zijn te lopen om onze vlucht te halen. Gepensioneerden die moeten lopen? In het rijk van dictator Oostvogels staan daar strenge lijfstraffen op, maar hier nemen we het toch maar voor lief. Slim genoeg nemen we de Seguridad Prioritario (eigenlijk niet beschikbaar voor economyvliegers) en logisch genoeg moeten we aansteker en schaartje afstaan, maar als we daarna naar de Gate rennen komen we daar net toe als ze de last call afroepen. Dan moet nog wel een tajeta turismo worden aangekocht (hadden we geen tijd meer voor aan de check in), maar dat kan ook aan de gate en zo strompelen we als allerlaatste het vliegtuig in. In San Andres hebben we alleszins tijd genoeg - bijna drie uur zelfs, die we besteden aan een korte verkenning van de stad nadat we ons rugzakje in verzekerde bewaring gegeven hebben voor 5000 pesos. Begint goed, want je kan van de kleine luchthaven naar de strandboulevard wandelen via een verrassend keurige botanische tuin. Maar daarna ben je in Blankenberge Tropical, en dat is ons ding niet, zodat we maar wat blij zijn dat wij 3 nachten verblijven in Providencia. San Andres was vroeger ook een rustig eiland, maar toen een toenmalige president besloot er vluchten van het mainland (op 800 km van hier, terwijl Nicaragua op amper 150 km ligt) naar in te leggen, veranderde dat snel. San Andres werd een wingewest voor Colombiaanse zakenmannen die het vol hotels zetten. En gegoede Colombianen kwamen - voor het klimaat, de Caraïbische zee, de drankgelagen en de Duty Free Shops. OK, voor drie uur kunnen wij dat harden, we drinken er een biertje op een terras en bedenken dat je Baywatch net zo goed hier als in de USA had kunnen opnemen. Maar de stad achter de Strandpromenade is waardeloos en zal nooit een schoonheidsprijs winnen. Wat dan weer wel geldt voor de vele veelkleurige leguanen en hagedissen van de eilanden, die enkel hier voorkomen. Daar bestaat daadwerkelijk een schoonheidswedstrijd voor, wat we wel aardig vinden. Over de historiek van beide eilanden vertellen we later meer, maar nu wacht onze vlucht naar Providencia, die amper 10 minuten (+ opstijgen en landen, midden in een tropisch bos) duurt en slechts 20 inzittenden kan hebben. Je kan ook met een catamaran over een wilde zee (neemt meer dan 3 uur in beslag), maar wij houden van kleine vliegtuigjes waarin je door de piloot zelf welkom wordt geheten, ofschoon die ook behoorlijk wat turbulentie moeten verduren. En dan ben je ter plekke, en moet je weer, zoals in San Andres, door Immigration, alsof je in een ander land bent. Wat ergens ook zo is, want de 5000 locals op Providencia hebben het Creools als moedertaal, niet het Spaans. Komt doordat beide eilanden honderden jaren tot de Engelse kroon hebben behoord, Spanje beet er haar tanden op stuk. En de Engelsen importeerden en masse zwarte slaven uit Jamaica, Barbados èn Belize naar de eilanden om hun suiker- en tabaksplantages te runnen, het zijn hun nazaten die nog steeds het Creools bezigen. Waarom ze dat deden en nog steeds doen leggen we later uit. In elk geval brengt de 76-jarige taxichauffeur Emessio (zoals de voetballer, maar met een e ervoor en een o erachter, zegt hij) ons naadloos naar SOL CARIBE, ons verblijf. Mooi genoeg, zij het geen luxe, en ook geen warm water. Wij zitten in het roze huisje, en aan de andere kant wenkt de Caraïbische zee, als het ware voor ons alleen.
Verbonden door mooie binnenpleintjes opereert de Banco della Republica in Bogotà niet minder dan 3 musea: Casa de la Moneda (vooral, maar niet uitsluitend over munten en bankbriefjes handelend; Gabriel García Marquez staat sinds 2017 op de notas van 50000 pesos), Collecion del Arte en het onvermijdelijke Museo Botero. Er is meer te zien dan wat op 1 blog past, maar we zullen ons beperken tot het allerbeste. Ons podium van alles samen staat op foto 2,3 en 4. Violencia van de zowel met Màrquez als Mutis bevriende Alejandro Obregon, Sin titulo van Luis Caballero (een geweldige rauw-expressionistische lap die ook wel Violencia had kunnen heten) en een zinderend Op Art-werk van de ons volkomen onbekende Argentijn Rogelio Polesello (in hetzelfde genre ook sterk werk van usual suspects Cruz-Diez en Soto). Op Obregons Violencia, een van onze absolute lievelingsschilderijen, willen we toch even nader ingaan, omdat het zo mooi onze kunstvisie vertegenwoordigt. Die heeft niets met schoonheid te maken, laat dat maar aan nostalgici als Peter de Roover over, maar alles met relevantie. In een zin gezegd: kunst moet een verhaal vertellen VIA DE VORM. Die laatste drie woorden zijn erg belangrijk. Het verhaal moet boeiend zijn, maar kan zowel maximaal (bv de Guernica) als minimaal (bv Agnes Martin) zijn. Obregons Violencia, natuurlijk verwijzend naar de lange Colombiaanse burgeroorlog, doet van alles tegelijk. Het is figuratie (vrouwenlichaam, landschap) maar ook geabstraheerde figuratie met een politico-historische en metaforische dimensie. Als je dat allemaal kan met een simpel schilderij, nou (Obregon was overigens een redelijk wilde jongen, Màrquez en Mutis leggen er getuigenis van af in een aantal van hun teksten). De andere prentjes vormen het beste uit de talloze werken die Botero uit zijn prive-collectie aan Bogotà schonk (ongeveer evenveel als aan Medellin). Rufino Tamayo, een tir groupe van Tapiès & Barcelo, een vrolijke Max Ernst (lijkt wel een karikatuur van de beelden van San Augustin), een typische Wifredo Lam en een karakterkop van Oswaldo Guyasamin, die wij in Ecuador anno 2006 al ten zeerste wisten te smaken. En daarbij is niets verkeerd gezegd over Picasso, Leger, Chagall en vele anderen. Dan maar logisch dat we besluiten met de beste specimen van maestro Francisco Botero zelf. Nee, dat zijn geen dikkerds, het zijn volumestudies. En het is altijd boeiend s mans speelse dialoog met de kunstgeschiedenis en de Colombiaanse actualiteit (zoals de aardbeving van Popayan) te zien. Wij verkiezen te allen tijde Boteros bijna ontploffende Mona Lisa boven die lauwe trut van Da Vinci!
Dat verzenden van een blog is toch iets raars. Gisteren kregen we dus met geen mogelijkheid een vrij lange tekst samen met 18 fotos eruit, vandaar dat tussenbericht. En hé, ineens floepten 9 van die 18 fotos er toch mee door. Dat ging over het Plaza Bolivar, s ochtends in de zon met vanaf 10 hr (daarvoor is het nog rustig) drommen mensen, duiven en verkopers. En zelfs lamas, waarmee je op de foto mag tegen betaling. Nog wat kerken ook, de grote kathedraal, niet op de foto, is lelijk van buiten en van binnen, maar vele anderen mogen er wel wezen, en zeker als het interieur in mudejarstijl is uitgevoerd. Drie musea hebben we gisterenmorgen bezocht: het Museo de Bogotà is niet veel soeps (wel altijd en overal mooie binnenplaatsen), maar de reconstructie van die tram van 100 jaar geleden bevalt ons wel. Nu rijden er bussen doorheen Bogotà, maar vergeleken met oktober 2017 is er inmiddels wel werk gemaakt van voetgangerszones en fietspaden. Dat laatste te danken aan Egon Bernal en zijn vrienden?
Nu over naar de 9 fotos die het gisteren niet haalden (we posten ze nu maar separaat, want hier in Providencia, onze laatste Caraïbische stop, is enkel Wifi in de lobby, en dan nog eentje van de trage soort). Museum nr 2: het Museo Colonial. Het voorspelbare lauwe religieuze werk rond de binnentuin, natuurlijk, maar 1 grote uitzondering: een helletafereel uit de richtinggevende school van Quito. Smakelijk schilderij dat ons voor een raadsel stelt. Want waar we de meeste zondaars moeiteloos kunnen plaatsen (dieven, een dronkaaard, onrechtvaardigen, achterklap-beoefenaars) zouden we niet weten wat VOTADOR, cfr detailfoto, betekent. Komt uiteraard van VOTAR, kiezen zoals het Franse VOTER, maar hoe kan je dat rijmen met de beeldtaal van een man uit wiens mond een muis of rat komt piepen en die een hagedis vasthoudt? Navraag in zowel ons hotel in Bogotà als in Providencia levert geen uitsluitsel op. In Bogotà zeggen ze dat VOTAR ook wegwerpen kan betekenen, maar dat het substantief een in onbruik geraakte koloniale term moet zijn. En onze receptiedame van Providencia vermoedt dat het iets met corruptie zou kunnen te maken hebben (die denkt allicht eerder aan de huidige politieke situatie), enfin, beide pogingen staan ver af van de gebezigde beeldtaal van de artiest. Eerbiedige vraag aan Dr. De Bruyn dit iconografisch raadsel op te lossen. We wandelen verder, niet zelden vergezeld van militairen allerhande, die in Bogotà werkelijk alomtegenwoordig zijn. Tot we het wereldberoemde Museo de Oro bereiken, dat we in 2017 ook al bezochten. Wij zijn niet gek op goud, we zouden een slechte conquistador zijn geweest, maar toegegeven dient te worden dat de presentatie voorbeeldig is, onder andere door een menselijke schaduw achter die gouden objecten te plaatsen. Er zijn vrolijke snaken bij! En het hoogtepunt is zeker de zogenaamde offerande, in een verduisterde en van New Age-muziek voorziene zaal. Want effectief, de pre-Columbiaanse Indianen van wat nu Colombia is, schonken het goud dat zij voor hun chefs vervaardigden terug aan de natuur en de Goden, door het in een heilig meer te kieperen. Toen kwamen de Spanjaarden en die zegden: geef dat goud maar liever aan ons en in ruil mogen jullie katholiek worden. Vooruitgang? Helaas, toen kwam ook de regen, bakken vandaag, vanaf 2 hr pm, een normale situatie voor Bogotà - en je ziet die regen komen, als de wolken als een dode rat van de bergen naar beneden rollen (zoals Juan Gabriel Vàsquez het zo mooi schrijft in zijn boeiende roman HET GELUID VAN VALLENDE DINGEN). Nu, geen erg voor ons, want van 3 tot 6 zaten wij toch in de uitstekende kunstmusea van Bogota, een stad die trouwens niet minder dan een 50-tal musea kent.
Waarschijnlijk wegens de overvloedige regenval, is er vandaag in Bogotà geen uitgebreide blog buiten te krijgen. Morgenavond, weer in de Caraïben, ondernemen we een nieuwe poging! Sloapel!
En zo zijn we dan voor de 2de keer in Bogotà, maar waar we eind okt 2017 nog aan het leren waren hoe we fotos moesten aanhechten bij een blog, kunnen we nu wel uitpakken met de nodige kiekjes. We verblijven 2 nachten in een eenvoudig maar gezellig gasthuis, dat zich verbergt achter de groene façade van foto 1 en Camilo lijkt ons een aardige huisbaas, dat zit wel snor. Engels zit er wel niet in, maar dat hoeft ook niet. Uiteraard dienen we 16 graden in te leveren: in Barranquilla was het 32 graden en bijna permanent zonnig, in de koude hoofdstad, immers op 2600 meter hoogte gelegen, is het precies de helft en onweerachtig, met 1 geweldige ontlading. Ja, zo kennen we Bogotà weer, het was in 2017 niet anders. Maar dit is wel DE cultuurstad van Colombia (en een van de beste van heel Zuid-Amerika) en dat zullen we deze namiddag, want we zijn al aangekomen om 1 hr pm, reeds merken. We verblijven eens te meer in La Candelaria, de koloniale wijk die niet zoals Panama City en Cartagena gegentrificeerd is, en daarom wel heel rafelige randen bezit (Camilo drukt ons op het hart s avonds onder geen beding verder te stappen dan Carrera 3, want verderop wordt het gevaarlijk). Maar dat is best wel fotogeniek, kijk hoe de kerk op de Montserrate-heuvel op foto 2 in dat onweer staat te wiebelen, met kleurrijke huisjes binnen handbereik. Van kerken gesproken: Bogotà heeft er veel. En veel mooie, zoals Iglesia de la Carmen, waar we even binnenstappen. De priester staat klaar om iedereen op Assewoensdag een zwart kruisje te geven (dat had onze taxichauffeur ook al op zijn voorhoofd), zouden we meedoen? Ach nee, wij vonden dat 55 jaar geleden al een vies gebruik. In het Claustro de San Agustin is nu een museum gevestigd, waar twee gelegenheidstentoonstellingen plaatsvinden. Die van beneden vinden wij maar niks: ze heet Cuerpo Social en is een uitgebreide video-performance van éne Joan Morey, die naar eigen vermoeiend zeggen schatplichtig is aan afgeserveerde kletsmajoors als Herbert Marcuse, Gilles Deleuze, Foucault, Artaud en zelfs heuse grootheden als Samuel Beckett en Ingmar Bergman, maar wij zien enkel pedanterie en neigingen tot shockeren, kijk maar naar die boekafbeelding. We begrijpen het eigenlijk maar half, maar die helft was ruim genoeg om Morey verder niet meer toe te laten tot ons cultureel leven. Nee, dan de bovenverdieping, waar Testigo getuigenis aflegt van La Violencia, nog maar eens. Je kan niet zeggen dat de Colombianen hun eigen verschrikkelijke geschiedenis niet onder ogen durven zien. Mooie fotos alweer, net zoals in dat nieuwe Medellin-museum. Bv van plattelanders op de vlucht met heel hun hebben en houden (soms enkel uit een ook al niet blij varken bestaand), eerst voor de guerrilla, daarna voor de paramilitairen, die hen ervan verdachten guerilleros te zijn. Je leest hier ook teksten (enkel Spaanstalig) die uitleggen dat die paramilitairen dikwijls uitgehongerde pitbulls en zelfs jaguars meebrachten, die ze loslieten op bewoners die hen niet ter wille waren. Er is echter ook hoop op deze verdienstelijke foto-expo. Zelfs tijdens La Violencia blijven kinderen tussendoor spelen, zo weerbaar is de mens. En in oktober 2016, toen het vredesakkoord met de FARC getekend werd, legde de grootste Colombiaanse visuele artieste, Doris Salcedo, heel het Plaza Bolivar vol met gedenksteen van slachtoffers van de burgeroorlog. Wij zagen die installatie in kleine versie in een Londonse galerij en geloof ons, dat was even indrukwekkend als een bezoek aan Auschwitz (al zullen de Joden wel weer beweren dat zij het alleenrecht op slachtofferschap hebben). Toch moet het allermooiste nog komen: een bezoek aan het Museo de Santa Clara. Cfr de laatste 2 fotos. Dat was vroeger een Arme Klaren-klooster, maar men heeft nu van de hoofdkerk een museum gemaakt, met veel video-uitleg (zelfs in het Engels) erbij. Ongetwijfeld het mooiste barokgebouw van Bogotà (ofschoon de vele schilderijen allemaal waardeloze religieuze kunst zijn), met een behoorlijk toffe zoldering, die de hemel voorstelt. Merkwaardig dat we hier in 2017 niet geweest zijn, maar dat komt wellicht doordat alle straten die ernaartoe leiden zwaar bewaakt zijn door militairen, omdat het presidentieel paleis hier vlakbij ligt. We zullen gedacht hebben dat het gebied ontoegankelijk was, maar dat is dus niet zo, de dienders willen enkel even in je rugzakje kijken en laten je vervolgens passeren.
COLOMBIA 2020: Barranquilla (5), de laatste carnavalloodjes
Als we na het ontbijt ons elegant deurtje uitstappen, merken we het meteen: Barranquilla is karnavalsmoe op Mardi Gras. Er is geen mens op straat en alles is gesloten, behalve onze supermercado om de hoek, zodat we nog wat koekjes voor onderweg kunnen kopen, en voor de laatste maal geld bijtanken in een ATM. Zelfs ons hotel is bijna verlaten, het lijkt wel of alle gasten in het niets zijn opgelost, zoals in een verhaal van Gabriel García Marquez. We begeven ons wel naar de parade van Calle 84, maar dat is slechts een lauwe nageboorte van de stoeten die we zaterdag en zondag zagen. En bovendien lopen ze tegen de zon in, zodat fotograferen niet de moeite waard loont. Een ijssalon is wel open, maar deze ijsjes kunnen niet tippen aan die magistrale artisanale ijssalon van Panama City/Casco Viejo. Hé ja, we hebben Barranquilla helemaal uitgeknepen, het is op! En dus posten we nog maar wat mooie panden, en een aantal carnavalsfotos uit onze reserve van het afgelopen weekend, het is goed geweest. Al komen we altijd graag terug in ons Casa Colonial-hotel, een TOP 5-hotel van de hele reis, zeker weten. Dikwijls leuke gasten ook, zoals vandaag, net aangekomen, de Ossie Rainer Pratzka uit Jena, die een sabbatical van 1 jaar heeft gekregen van zijn werkgever Atos en op wereldreis is. Met hem wisselen we onze blogs uit, waarom niet, en drinken enige biertjes in de tuin. En zijn we het roerend eens dat reizigers nooit racisten kunnen zijn, alleen thuisblijvers zijn dat (soms). De laatste foto is onze Reina de Carnaval. Niet de officiële, maar voor ons part toch de mooiste die wij zagen. En hier mag je dat zeggen en je ernaar gedragen, want van een ME TOO beweging hebben ze in Colombia het eerste woord nog niet gehoord. Morgen een taxi om 8 uur, en dan Bogotà-waarts, onze voorlaatste stop.
COLOMBIA 2020: Gabriel GarcÃa Marquez, Cronica de una muerta anunciada
Barranquilla is natuurlijk ook een van de Màrquez-steden. De schrijver bracht er een deel van zijn schoolgaande jeugd door, en zette hier ook zijn eerste journalistieke schreden. Niet dat er in Barranquila een Màrquez-museum is. Dat bestaat sinds kort wel in Aracataca, de geboortestad van de schrijver, die op 3 uur bussen van hier ligt. Maar die lange rit kunnen we ons besparen want op Mardi Gras is het vast gesloten, zoals alle musea en kerken in Barranquilla. Tja, ergens had het wel gepast geweest dat we het hadden kunnen bezoeken, zeker op een reis dat we woonhuizen van Faulkner en Hemingway (twee grote voorbeelden van Màrquez, naast Kafka en de Mexicaan Juan Rulfo) bezochten, maar anderzijds is het nog altijd beter Màrquez te herlezen dan zijn heropgebouwd geboortehuis in Aracataca, waar verder niets te beleven is, op te zoeken. En dat werd de amper 100 blz lange novelle Kroniek van een aangekondigde dood, die volgens onze bescheiden mening het andere absolute meesterwerk van Màrquez is, naast Honderd jaar eenzaamheid natuurlijk. De kroniek was in 1981 de terugkeer van Màrquez naar de literatuur, na vele jaren van enkel journalistiek werk. En de novelle lijkt ergens ook wel een journalistiek onderzoek, naast het feit dat Santiago Nasars aangekondigde dood verwijst naar een gegeven dat een verre verwant van Màrquez ècht overkwam. Maar het is wel degelijk literatuur, en wel literatuur van zeer grote klasse. Wat heeft Santiago Nasar, een rijke Arabier in de Caraïben, misdaan dat twee broers hem opwachten om hem aan hun mes te rijgen? Hij heeft volgens een meisje seks met haar gehad, zodat zij geen maagd meer is tijdens haar huwelijksnacht en dientengevolge door haar nieuwbakken echtgenoot terug bij haar moeder wordt afgeleverd. Haar eer moet hersteld worden, dat is de reden van de actie van haar broers. Bij vele andere schrijvers zou dit een eenvoudig verhaal over achterlijke plattelanders zijn geweest, maar niet bij Màrquez. Bij hem wordt het een bespiegeling over het noodlot, dat onafwendbaar is, ofschoon de broers er zelf alles aan doen om geklist te worden voor hun wandaad, maar om één of andere reden lukt het niemand de onfortuinlijke Nasar, die volgens de verteller waarschijnlijk niet eens seks met het meisje gehad heeft, bijtijds te verwittigen dat twee messentrekkers hem opwachten. Want het noodlot maakt ons onzichtbaar, lezen we ergens. Uiteraard slipt het verhaal vanzelf weg in een magisch realisme, dat elke Màrquez-lezer vertrouwd is. De moeder van het slachtoffer is een trefzekere uitlegster van andermans dromen, maar enkel op voorwaarde dat ze haar op de nuchtere maag worden verteld. Iemand antwoordt naar waarheid op alle vragen, maar hij had evengoed wat anders kunnen antwoorden, want hij had een manier van praten die eerder diende om dingen te verbergen dan om ze te zeggen. Van die dingen. En alles is onzeker : regende het die fatale morgen of scheen de zon? De ik-verteller (een alter ego van de schrijver/onderzoeker) hoort beide weertypes met grote overtuiging verkondigen (zodat we in Màrquez nawoord een zin lezen waarin hij zich afvraagt of het leven zelf niet ook een uitvinding van het geheugen is). En wie was eigenlijk Santiago Nasar? Volgens diversen een toffe peer, volgens anderen een schoft die alle jonge meisjes onder de rokken zit. Zelfs het thema van deze unieke novelle is onzeker. Het lijkt een verhaal over een noodlottige ereschuld, maar zoals Màrquez zelf in zijn nawoord stelt is het misschien wel eerder de story van een verschrikkelijke liefde, omdat de bruidegom uiteindelijk na 23 jaar (!) alsnog terugkeert naar zijn versmade bruid, waarna ze een gelukkige oude dag beleven. Andere bouwstenen van de novelle bestaan uit spanningsopbouw (hoewel Màrquez al in de eerste zin de afloop prijsgeeft), het van deze schrijver bekende spel met de tijd (het verhaal wordt in 5 concentrische cirkels verteld, die steeds dichter bij het verminkte lichaam van Nasar komen, die op het einde met zijn darmen in zijn handen zijn huis binnenstrompelt), handige voorechos en een trefzekere deadpan-stijl, die we natuurlijk kennen van Honderd jaar eenzaamheid. Genre: Haar moeder, die oud was en niets van de ouderdom begreep, ontving mij als een lastig spook. En daar hoort dus inderdaad ook humor bij, hoe gruwelijk dit verhaal ook is. Een van de moordenaars heeft een druiper, en kan daarom niet goed meer plassen (het was alsof je gemalen glas urineerde). De parochiepriester, die bij gebrek aan een dokter de autopsie van Nasars opengereten lichaam moet uitvoeren wordt van afschuw nadien...vegetariër! Of denk aan de schijterij waardoor de moordende broers (anderzijds goeie, vrome jongens) overvallen worden na hun misdaad, of aan abrupte zinnen als: Dan nog, zei zij, er is geen dronkaard die zijn eigen kak opeet. He ja, dit is een heel aardse versie van Sophocles, maar toch blijft het een noodlotstragedie van zeer grote klasse, met een verrassend dubbel raadsel op de koop toe (de identiteit van de verkrachter, de heropgevatte liefde van het gedoemde bruidspaar). Kortom: peilloze klasse van een Hele Grote, die iedereen in Barranquilla kent en door de vorige president Santos bij zijn verscheiden in 2014 de grootste Colombiaan ooit werd genoemd.