Op een warme zomeravond, niet lang voor de zon onderging, viel de zwaan in slaap, terwijl hij langzaam rondvloog boven het bos.
Eerst had niemand het in de gaten, maar toen de zwaan steeds langzamer vliegend in een wijde cirkel over de bomen zweefde, keek iedereen omhoog.
'Hij slaapt', zei de eekhoorn.
'Zwaan! Zwaan!', riep de mier. Maar de zwaan hoorde hem niet en vloog slapend verder.
'We moeten hem wekken,' zei de mier.
'Waarom?' vroeg de eekhoorn. 'Misschien slaapt hij wel heerlijk?'
'Nee,' zei de mier. 'Vliegend slapen is gevaarlijk. Help eens mee roepen.'
De eekhoorn zweeg. Maar toen de zwaan weer overeind kwam riep hij met de mier mee: 'Zwaan! Zwaan!'
Maar de zwaan sliep en vloog verder.
De mier vroeg de mus of hij misschien omhoog kon vliegen en in het oor van de zwaan kon roepen dat hij wakker moest worden.
'Dat is goed', zei de mus en even later steeg hij op en vloog naar de zwaan toe. Hij ging vlak naast zijn oor vliegen en tsjilpte zo hard als hij kon: 'Hee! Zwaan! Word nu toch wakker! Halloo!'
Toen vloog hij terug, terwijl de zwaan verder sliep.
'Hoe slaapt hij?' vroeg de mier.
'Heel diep,' zei de mus. 'Heel heel diep. Ik heb nog nooit iemand zó diep zien slapen.' Hij schudde zijn hoofd. 'Kom,' zei hij toen, 'ik ga weer eens verder.'
'We móéten hem wekken, eekhoorn', zei de mier.
'Misschien droomt hij wel iets moois...?' zei de eekhoorn. Maar de mier wilde nergens van horen, en vroeg de krekel, het hert, de slak en de tor of zij op elkaars schouders wilden gaan staan zodat hij daar bovenop kon klimmen om iets te krijsen waar de zwaan wel wakker van moest worden. Maar toen hij begon te krijsen hield iedereen zijn handen voor zijn oren en stortte het bouwsel in, terwijl de zwaan langzaam klapwiekend verder sliep.
'Eekhoorn,' zei de mier. 'Dit is verschrikkelijk!'
Ten slotte weefde de spin een draad recht omhoog, en niemand wist hoe, maar de olifant klom daarlangs en wachtte bovenaan, wankelend, tot de zwaan langskwam, en trompetterde toen zo hard mogelijk in zijn oor: 'Zwaaan! Zwaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaan!'
Door het getrompetter raakte de zwaan uit zijn koers en vloog hij scheef verder. Maar wakker werd hij niet.
Teleurgesteld klom de olifant weer naar beneden.
'Het is vergeefse moeite,' zei hij tegen de mier.
De mier knikte. 'Dat denk ik ook.'
En terwijl de zon onderging en de zwaan begon te glinsteren in het avondlicht liepen de mier en de eekhoorn naar huis.
'Het is inderdaad vergeefse moeite', zei de mier. en even later zei hij: 'Dat is nu vergeefse moeite, eekhoorn, echte vergeefse moeite,' en hij wreef in zijn handen. 'Dat is heel bijzonder, eekhoorn.'
de eekhoorn dacht aan de dingen waarvan de zwaan misschien droomde: beukenoten, verjaardagen, onverwacht bezoek.
En toen het helemaal donker was en hij in zijn bed lag, hoorde hij af en toe een zacht geruis als de zwaam weer langzaam slapend langs de top van de beuk vloog.
Toon Tellegen
(merci Tim)