
DE KLAPROOS
De klaproos die in al haar eenvoud een ontwakende weide siert danst op het lied van de leeuwerik die het begin van de zomer viert opgetooid in het zuiverste gewaad een bloedrood zacht fluwelen kleed geeft ze aan de enkeling die haar ziet het rijk gevoel van een groot poëet antwoordt ze op de vraag van de schilder die haar pracht niet echt vatten kan geeft ze zich aan kleine kinderhanden waarin ze langzaam sterven zal De klaproos die in al haar eenvoud één dag zomer heeft gegeven aan de poëet, de schilder en het kind zal voor altijd blijven leven
|