(Meer dan) 1 jaar gratis concerten Verslagjes van concerten in 2008 & 2009 & 2010 & 2011
18-10-2010
ZZ Top & The Doobie Brothers
ZZ Top & The Doobie Brothers Vorst Nationaal, 18 oktober 2010 Verslag: neen
The Doobie Brothers! In het voorprogramma van ZZ Top! In Vorst Nationaal! Wacht eens - die Doobie Brothers, is dat niet het groepje van Michael McDonald, de man die in de jaren tachtig in zowat alle groepen zong? Is dat niet dat groepje van dat gladde What a Fool Believes?
Ja en nee. De Doobies bestaan sinds begin jaren zeventig, en waren oorspronkelijk een stevige bluesrock-band. Het betere gitaarwerk, twee drummers, en populair bij de Hells Angels. De zanger, Tom Johnston, sukkelde echter met zijn gezondheid, en werd in 1975 vervangen door Michael McDonald, die net de bons had gekregen bij Steely Dan. McDonald introduceerde de gladde R&B, de soft soul en het wereldnummer What a Fool Believes - maar zorgde er intussen ook voor dat de originele groepsleden één na één afhaakten. Tot hij in 1981 tot de conclusie kwam dat hij eigenlijk alleen achterbleef, met een begeleidingsgroep die niets meer met de Doobie Brothers te maken had. Bij een reünie in 1989 werd besloten McDonald te laten voor wat hij was/is (een gast die af en toe meezingt op plaat of podium) en terug te keren naar de roots: de rock.
Aldus geschiedde ook in Vorst: twee drummers, een pianist, een saxofonist (die wat ongeïnteresseerd over het podium struinde), een bassist en drie gitaren. Met Tom Johnston in groten doen. Jammer genoeg vonden ze het nodig om uit hun laatste cd (World Gone Crazy) te putten, een totaal overbodige plaat. Terwijl iedereen natuurlijk kwam voor die oude dingen (en we die ook kregen). Long Train Running. Listen to the Music (als langgerekte afsluiter). En heel dapper in de huidige tijden: Jesus is just all right.
Hoe was het eigenlijk, het optreden? Wel, ik zou het niet weten. Het geluid in Vorst was namelijk nog maar eens abominabel slecht. Zoals er wetten bestaan die kinderarbeid verbieden, zou er ook een wet moeten komen die dove geluidstechnici de toegang tot concertzalen ontzegt. Het geluid was een brij, een doffe dreun, een langgerekte ellendige soep. Af en toe klonk een flard van wat het had kunnen zijn - de hippie-samenzang in combinatie met pompende dubbele drums en scheurdende gitaren, hell yeah - maar ik zat me toch vooral te ergeren. Denk aan een tentje op de derde camping van Rock Werchter, waar je in de namiddag met een geweldige kater ontwaakt en het gedreun hoort vanop de verre wei. Dat geluid, in Vorst. Zo erg dus.
ZZ Top zou alleen maar beter kunnen worden. Want ze zijn maar met drie. En wie kan géén gitaar, bas en drum regelen? Juist. De geluidstechnici. Goed, het was iets beter, maar veel overschot was er toch niet.
Ik had ZZ Top ooit al gezien, in hun succesperiode, halfweg jaren tachtig. Op het Belga Festival op de luchthaven van Oostende pakten ze uit met hun hot rod, hun sleutelhanger, hun baarden en hun hits. Zeer benieuwd dus wat er 25 jaar later nog van zou overschieten.
De gimmick bestaat nog steed. Billy Gibbons en Dusty Hill met hoed, zonnebril, lange jas en (intussen grijze) baard. Geen idee of het echte baarden zijn, maar da's ook niet belangrijk. Drummer Frank Beard, die géén baard heeft. Achter hen: een groot scherm met beelden van moersleutels, motoronderdelen, heel mooie vrouwen en wielen. De danspasjes.
Maar ZZ Top holt het commerciële geluid niet meer achterna, en dat deed deugd. In die jaren tachtig katapulteerden de videoclips hen naar de top van de hitlijsten, en produceerden ze een glad, braaf geluid. SIndsdien keerden ze terug naar wat ze graag doen: ongegeneerde boogie-blues spelen. Road House Boogie. Noem het wat je wil. Ze deden me wat denken aan Status Quo: we weten wat we goed kunnen, we weten dat jullie het graag horen, laat ons dus niet leuteren maar gewoon spelen. One, two, three, four. Met een beter geluid had ik me vast zelfs geamuseerd.
Steve Miller Band Lotto Arena, Antwerpen, 10.10.10 Verslag: ja
Waarom keren oude knarren als Steve Miller terug uit hun pensioen, waarom toeren ze de wereld rond - toch een behoorlijke inspanning voor een 67-jarige miljonair, waarom toch? Ik vroeg het Steve Miller net voor hij het podium van de schrikwekkend lege Lotto Arena op liep: waarom keer je na 25 jaar terug naar Europa? "Wel, er is de nieuwe plaat", zei hij. En hij voegde er meteen aan toe: "En ik wou nog een laatste keer een rondje doen, nu het nog kan."
Die nieuwe plaat, Bingo!, is het resultaat van een week opnames in de SKywalker studio van George Lucas, 2 jaar geleden. Miller riep er vrienden bijeen om die muziek te spelen die hij graag speelt: de oude R&B uit het Chicago van de jaren vijftig, zestig. De blues, toen die overging in de rock. De muziek die de Stones heeft gevormd, de echte muziek. 42 oude nummers stoften ze af en goten ze in een hedendaags jasje. De eerste worp, Bingo! dus, klinkt vaak fris en vrolijk, en doet in niks denken aan de Miller die we kennen van Abracadabra; Which is a good thing.
Maar Miller beseft dat hij met die muziek van zijn hart niet kan toeren. Mensen komen de Miller Band bekijken omdat ze die andere liedjes willen horen - de mega-hits van de jaren zeventig. The Joker, Jet Airliner, Swintown, Take the Money and Run, Fly like an Eagle, Rockin' me Baby,... Ja, het zijn er veel. En ja, ze klonken goed. En ja, ze zijn lichtjes gedateerd - Miller had een lijzige stijl, het is niet bepaald een eer om de uitvinder van de FM-Rock te worden genoemd. Maar anderzijds: het blijven toch wel sterke songs. En die songs wil het publiek dus horen...
Miller deed wat van hem was verwacht: hij speelde die oude dingen. Sommige duidelijk tegen zijn zin - Abracadabra is hij duidelijk beu, (which is a normal thing) en haspelde hij snel en ongeïnspireerd af. Jungle Love vergat ik al terwijl hij het speelde. Swingtown startte veelbelovend, maar doofde snel uit.
Maar Miller deed gelukkig meer. In die oude dingen (die hij dus nieuw leven gaf) leefde hij op. Hij beleefde plezier aan pareltjes als Hey Yeah (van Jimmy Vaughan), Don't Cha Know (idem) of Come On (van Earl King). Ooh Poo Pah Doo (van Jessie Hill) was een feest, Further Up on The Road (van Bobby Blue Bland) een pareltje om in te lijsten, te koesteren en blijvend te bewonderen. De wisselwerking met zijn nieuwe partner in crime, Sonny Charles, werkte aanstekelijk: de twee grapten, lachten, Sonny danste zich in het zweet, en Miller speelde zalig gitaar. Je dacht even terug te keren naar die magische tijd in Chicago, begin jaren zestig, waar oud (zwart) en jong (blank) elkaar vonden en inspireerden, tot die duivelse rock volwassen werd.
Miller had het over Les Paul (de man die hem gitaar leerde spelen, zo wil de legende), over Norton Buffalo (zijn side-kick die vorig jaar aan kanker overleed). Hij liep in zijn lange leven mensen als Paul Butterfield, Boz Scaggs, T Bone Walker of Paul Mc Cartney tegen het lijf en deed fijne dingen met hen. En hij werd gaandeweg een deel van die rijke rockhistorie. Het was fijn om dat icoon van weleer te kunnen zien en horen tijdens zijn afscheidstoernee. Mocht zijn boekhouder beslissen dat er nog een afscheidstoer moet komen, bedank ik echter. De gespletenheid waarmee Miller kampt (zijn muzikale voorkeur en die van zijn publiek), doet immers niemand goed.
Eén slotopmerking nog: de Lotto Arena was dus niet volgelopen voor deze legende. Tot overmaat van ramp stonden op het middenplein stoeltjes. Misschien begrijpelijk, gelet op de gemiddelde leeftijd van het publiek, maar toch nefast voor de feestvreugde. Wanneer die vreugde dan uiteindelijk toch losbarst en mensen uit de bol gingen, werden ze door belachelijke security-pipo's aangepakt. Dansen mocht alleen als je stil bleef staan, netjes voor je eigen stoel. Belachelijk en totaal overbodig. Ik stel voor om die securitisten in het vervolg hun zwarte uniformpje af te pakken, en helemaal in het roze te steken, met een fluogroen hoedje op. Misschien nemen ze zichzelf dan eindelijk wat minder ernstig. It's only rock 'n' roll, dudes, laat de mensen in hemelsnaam wat plezier maken. Ze hebben er ten slotte (veel) voor betaald.
Carlos Santana Sportpaleis Antwerpen, 6 oktober 2010 Verslag: ja
Carlos Santana is 63 jaar en één van de laatste echte gitaargoden. In een carrière van meer dan 40 jaar (die overigens echt begon op Woodstock) heeft de man geniale dingen afgewisseld met emmers diep-stinkende stront. Zijn mix van rock en Latijnse ritmes werkte aanstekelijk, en zorgde in de jaren zeventig voor energieke concerten en een overdonderende platenverkoop. Maar drugs en een losgeslagen ego zorgden ervoor dat de man afgleed naar een figurantenrol, tot hij in 1999 een onwaarschijnlijke come-back lukte met Supernatural: 15 miljoen verkochte cd's in de VS alleen, erkenning alom en een ongekende populariteit zorgden voor een heuse creatieve wederopstanding.
Maar het bleef en blijft ongelijk. Zijn laatste plaat, Guitar Heaven: the Greatest Guitar Classics of All Time is een miskleun. Een plaat waarop Santana vooral zijn fenomenale gitaarspel laat horen en die klassiekers verder vrij plat laat naspelen. Een zwakke plaat, dus.
ZIjn optreden in het Sportpaleis deed er alles aan om die dualiteit in de Mexicaans-Amerikaanse artiest te onderstrepen. Je werd constant heen een weer geslingerd - van Graspop in Dessel naar de Antilliaanse Feesten in Hoogstraten. Van hemel naar hel. Van een orgasme naar een rectaal onderzoek - hoewel die voor sommigen minder ver uit elkaar liggen dan voor mij. Het (zittend!) publiek wist zich vaak geen houding te geven - is dit nu een sublieme solo, of is het oeverloos vervelend gemekker? Is dit een geniale bewerking, of gewoon platte kak?
Na ongeveer 149 seconden kregen we de eerste gitaarsolo, en dacht ik: 'oh neen, daar gaan we'. Fout gedacht, want de 11-koppige groep (drie percussionisten, gitarist, bassist, keyboards en twee geweldige zangers) liet de klank wat bijstellen en zette een feestje op. "We want females to be happy", orakelde Santana (hoed, zonnebril en snor, zoals we hem kennen), en ze waren het. Met 'Maria Maria', maar vooral met het oudje Foo Foo dat we als derde nummer al kregen: stomend, swingend, opzwepend, schitterend. Corazon Espinado zette het feest indrukwekkend verder, en toen liep het al fout. Ellenlange solo's van de drie percussionisten en een nog langere van de (Nederlandse) bassist Benny Rietveld. Die zowaar Imagine van John Lennon een basbeurt gaf. Pas op: klassemuzikanten, hoor, de vingervlugheid en de genres die Rietveld in zijn solo etaleerde zijn ongezien. Maar het duuuuuurde allemaal zo lang.
Van dan af zaten we helemaal in de dualiteit gevangen. Jingo (fan-tas-tisch nummer) werd gevolgd door smakeloze FM-rock. Whole Lotta Love van Led Zeppelin was de beste versie die ik in dit leven zal horen, met Andy Vargas als méér dan waardige stand-in voor Robert Plant en Santana die bewees minstens even goed te zijn als Jimmy Page - maar zo'n nummer paste in dit optreden als een tang op een varken. A Love Supreme was iets te melig, en werd gevolgd door een snoeihard Sunshine of Your Love (Hendrickx). Waarna dan weer Smooth kwam uit Supernatural. Het laatste uur kwam er bovendien in letterlijk elk nummer een solo van de keyboardspeler - wat de vaart ook weer uit de show haalde.
Maar: Santana, hij kan het nog steeds. Hij amuseert zich op het podium, lacht, maakt grapjes en speelt goddelijk. NIet altijd opdringerig (kijk eens wat ik kan), maar wel altijd aanwezig. Vaak indrukwekkend. En wat me ook opviel: ik zag hem niet één keer van gitaar wisselen. Het kan dus, een gitaargod die met één enkele gitaar doet wat hij wil, zonder drie roadies die zich te pletter hollen om per song vier verschillende gitaren aan te leveren.
De muzikale relevantie van Santana is onvoorspelbaar: misschien maakt hij volgend jaar een nieuwe 'Supernatural', met geweldige nummers en vooraanstaande gastmuzikanten. Maar misschien produceert hij weer rommel waarop niemand wacht. Het zal hem worst wezen: zo lang de females happy zijn, is oude Carlos dat vast ook. En ik spreek hem niet tegen.
Peter Gabriel Vorst Nationaal, 16 september 2010 Verslag: Nee
Voor het eerst in mijn concertleven, ben ik keihard geconfronteerd met het voorbijsnellen van de tijd. Schuldige: Peter Gabriel. Ik zag de man ooit aan het werk op de wei van Torhout, veel te lang geleden. Gabriel was toen een stijlicoon: een man die vernieuwde, die durfde, die een mening had en die niet aarzelde om bombast, drama en theater in zijn optredens te smokkelen. In Torhout stond hij toen, gitzwarte haren en het gezicht zwart/wit geverfd, zingend gevechten te leveren met haast demonische kranen met spots op, intussen begeesterend meesterlijke muziek brengend. Het ellenlange orgelpunt (Biko) spookt me soms nog door het hoofd, op zonnige nachten.
Maar kijk: in Vorst stond geen knappe rockzanger op het podium, maar een kabouter. Goed in het vlees, kaal, een grijze sik. En achter hem: een symfonisch orkest. Aan de ingang werden t-shirts verkocht: geen gitaar. geen drums. wel orkest. En zo gebeurde het: Gabriel liet zich assisteren door een 52 man sterk symfonisch orkest, en door een bende jonge licht- en videokunstenaars, om zijn nieuwste project voor te stellen. Dat project is zeer Gabrieliaans: hij bracht een plaat uit met covers van artiesten waar hij iets mee heeft - David Bowie, Radiohead, Randy Newman, en brengt die in een verrassende versie, met orkest. De bedoeling is dat die artiesten nu op hun beurt een nummer opnemen van iemand waar zij dan weer iets mee hebben, zodat er een soort kettingbrief ontstaat die plaat na plaat nieuw licht werpt op oude mensen.
De 60-jarige Gabriel kwam voor zijn show een briefje voorlezen - netjes in het Frans en het Nederlands, waarin hij uitlegde wat de bedoeling was van de avond. Een propvol Vorst bedankte zelfs dat briefje met applaus en gejuich. Een gigantische LED-muur hield het orkest eerst nog verstopt, maar zou tijdens het eerste nummer al naar boven worden gehesen om daar vaak de aandacht te trekken: LED-schermen boven, achter en naast het podium zouden ons de avond lang entertainen met psychodelische beelden, met cartoons, met verrassende video-effecten en met gewoon schoon licht.
Al waren we er natuurlijk voor de muziek. Deel één was voorbehouden voor zijn covers. En wat voor een covers. In tegenstelling tot de nichten van de Proms, heeft Gabriel de songs helemaal uitgekleed, ontdaan van ritme, om ze stuk voor stuk weer op te bouwen en daarbij alle facetten die zo'n symfonisch orkest rijk is, in te zetten. Opener Heroes van David Bowie zette de toon: je kènt de song, de melodie en de tekst - maar het is zo traag, en de begeleiding is anders, zou dit... Ja. Heroes it is. Gabriel gaf ons alles uit 'Scratch my Back', die laatste plaat. Een wondermooi Boy in the Bubble van Paul Simon, en dan nog veel meer. De bewerkingen vond ik niet altijd even sterk - Philadelphia van Neil Young is nu eenmaal niet te evenaren, en ook Street Spirit (Fade Out) van Radiohead bood geen meerwaarde in vergelijking met het origineel. En I think it's going to Rain today werd alleen op piano begeleid, en dat zag ik Randy Newman zelven eerder dit jaar ook al doen. Maar Flume (Bon Iver), om die maar te noemen, zorgde wel voor kippenvel. Kijk, het staat er nog steeds.
Razend knap dus. Gabriel heeft nog steeds die stem waarmee hij zo verdomd sterk kan uithalen, de stem die je niet loslaat. Dat bewees hij nog meer in deel twee, het deel waarin hij zijn eigen nummers van weleer onder handen nam. Het orkest verzonk hier iets meer in filmmuziek-scores, omdat Gabriel zijn eigen nummers (vreemd genoeg) een minder diepgaande behandeling gaf. Melodie en ritme bleven hier makkelijker te herkennen, er zat meer variatie in deel twee - en het publiek ging nu helemaal uit de bol. Het gebeurt niet vaak dat een rockartiest een vol Vorst keer na keer een staande ovatie laat geven aan een symfonisch orkest.
Deel twee, dus: eerst nog verborgen pareltjes uit lang vervlogen tijden, niet-evidente keuzes als San Jacinto, maar vanaf Mercy Street werd het steeds moeilijker om onbewogen, stoicijns in het verborgene te genieten. Red Rain: geweldig. Solsbury Hill: aaaah, jeugdsentiment alom. In Your Eyes: zelfs zonder Youssou 'Ndour schoon schoon. En Don't Give Up, waar Anna Brun de partij van Kate Bush voor haar rekening nam en een ontstellend ingeleefde prestatie neerzette. Over de zangpartijen van Gabriels dochter Melanie zwijgen we, heel beleefd.
Waardig ouder worden: het stond in de sterren geschreven dat Gabriel ooit voor het ultieme bombast van een eigen symfonisch orkest zou gaan. Maar het was minder voorspelbaar dat hij er op zijn zestigste zulke straffe dingen mee zou uithalen. Ik geloof niet dat ik de cd ooit nog zal opzetten (zelfs niet tijdens zonnige nachten), maar het was wél bijzonder fijn om dit te kunnen meemaken.
Isobel Campbell and Mark Lanegan AB, 15 september 2010 Verslag: ja
Isobel Campbell en Mark Lanegan is een onwaarschijnlijk duo. ZIj: blond, Schots, een ijle stem en celliste. Hij: grunge-icoon (Screaming Trees, Queens of the Stone Age, The Gutter Twins), een lang leven vol sigaretten, alcohol en drugs - er zit zo veel rommel in zijn lijf dat ze hem na zijn dood niet kunnen cremeren, of een halve stad loopt stoned door de rook. Zijn stem is navenant: schurend, schrapend, diep dreigend. En toch maken ze al drie platen lang schone muziek: Campbell kan melodietjes schrijven, verzint er soms pakkende teksten bij en zorgt voor de arrangementen. Nancy SInatra en Lee Hazlewood, wordt gezegd. Ik dacht aan Serge Gainsbourg en Brigitte Bardot - maar dan zonder de seks.
In de manier waarop hun drie platen tot stand kwamen, zit een lijn. Voor de eerste nam zij alles op in Schotland, en zong hij zijn zangpartijen in LA in. De tweede plaat bracht hem naar Schotland, om er echt samen te werken. En voor de derde schoof Campbell Lanegan voor een paar songs opzij, en verving ze hem door de jonge Amerikaanse singer-songwriter Willy Mason. DIe Mason mocht tijdens het voorprogramma, en gedurende drie songs in de set bewijzen dat hij toch vooral beperkingen heeft, en voorlopig bijlange niet kan tippen aan Lanegan.
De hype Campbell-Lanegan zorgde voor een lang vooraf uitverkochte AB. De stampvolle zaal bleef angstwekkend stil tijdens de liedjes - het applaus was het enige dat me duidelijk maakte dat niet iederéén in slaap was gevallen. Want ik zal het maar toegeven: het optreden was vervelend. Saai. Er was totaal geen chemie tussen de twee, het groepje (twee gitaristen, een bas en een drummer) deed niet méér dan begeleiden. Op één enkel moment dacht ik: nu gebeurt het toch. 'The circus is Leaving Town', niet toevallig door Lanegan alleen gezongen, zorgde voor het zeldzame moment dat er iets gebeurde, dat ik bij mijn nekvel werd gegrepen. Toen stond ik me al veel te lang af te vragen wanneer ze eindelijk zonder handrem zouden spelen, wanneer ze zich eindelijk zouden laten gaan.
Jammer genoeg verdween Lanegan na die song van het podium, werd hij vervangen door Mason (het Townes Van Zandt-nummer 'No Place to Fall' kon er nog mee door, het mooie 'Cool Water' werd door Campbell zelf verkloot - ze slaagde er niet in om de tekst van haar blad af te lezen - en zijn eigen liedje 'Say Goodbye' was er eentje van dertien in een dozijn. Campbell deed het dan even solo en legde meteen bloot waar het aan mangelde: ballen. De liedjes kabbelden allemaal even lief en braaf voort, ze had letterlijk moeite om de groep duidelijk te maken dat ze er mochten mee ophouden. Lanegan keerde terug, maar was de magie jammer genoeg in zijn kleedkamer vergeten.
Moe? Zat? Stoned? Geen idee, maar op geen enkel moment konden ze de indruk wekken dat ze er met plezier stonden, dat ze hun best wilden doen. Lanegan heeft een fantastische stem, en Campbell zweeft daar met haar engelengeluid mooi omheen. Maar: dat is het dan ook. Het onwaarschijnlijke duo (een elfje en een Ork) was niet echt een duo. Mij raakte het in ieder geval niet. Maar misschien heb ik er gewoon geen verstand van.
Chris Isaak staarde me jaren lang aan, vanop een echte oude platenhoes. Enfin, hij staarde me niet echt aan - hij keek weg. Maar in mijn herinnering keek-ie recht in mijn ogen. Ze leek toch oud, die hoes: een sepia-foto die duidelijk was geïnspireerd door een Elvis-LP-hoes, toonde een uitermate coole jongeman. Vetkuif, een Kurt Russell-look. En een stem, manman: die stem had zoveel wereldsmart in zich dat je er ongemakkelijk door werd. Blue Hotel, Wicked Game, Dancin',... Geweldige songs dus, ook.
Liefst 25 jaar na zijn debuut, staart Chris Isaak me weer aan. Een uur voor zijn optreden in de AB geeft hij een interview, ergens in de coulissen. Hij bracht zijn gitaar mee, en zijn drummer Kenny. De verhalen dat Isaak een enorme eikel zou zijn die interviews bijna net zo veel haat als hij interviewers niet kan hebben, kloppen niet. De man is een prof: vraag beantwoorden, anekdotes en grapjes ertussen gooien, af en toe een liedje. Een opmerking over Neil Young krijgt een Young-imitatie, en hij lacht. Ook met flauwe grapjes. Zoals ik zei: een echte prof.
Dat blijkt ook op het podium. Hij en zijn groep spelen al 25 jaar samen, en ze spelen al 25 jaar dezelfde muziek. Amerikaanse roots-rock. Muziek zoals Elvis die speelde. En Roy Orbison. En voor hen Hank Williams. En zovele anderen. Als Elvis nu nog had geleefd, had-ie (hopelijk) ook dit soort muziek gebracht: swingende rocknummers, af en toe een echte tearjerker ertussen. Liedjes over liefde, verloren liefde, herwonnen liefde, onbereikbare liefde, onbeantwoorde liefde, stomende liefde, enfin: u snapt het beeldje wel. "Ik ben nooit echt in de mode geweest. Dus raakte ik ook nooit echt uit de mode", zei Isaak. "Ik kon al die tijd mijn ding doen, doen wat ik graag doe: optreden. En ik deed niets waarvoor ik me nu moet schamen."
Maar ook op het podium is Isaak dus op en top een prof. De hele groep zit strak in het pak, en de set is net zo strak. De setlist verandert niet tijdens een tournee, en snel wordt duidelijk waarom: alles is gerepeteerd, van de grapjes tot de gitaarwissels tot de pasjes. Wanneer hij 'Take My heart' aankondigt, jokt hij dat hij plots zin heeft om die song te spelen, en dat hij hoopt dat de groep hem kan volgen. Hij jokt, want hij speelt die song iedere avond. Maar voor een keer vind ik dat helemaal niet erg. Want zelfs als hij hier tegen zijn zin zou staan, doet hij nog altijd zijn stinkende best om ons te doen geloven dat hij het wél graag doet.
Ik geloof hem dan ook, wanneer hij het in het interview heeft over respect voor de fans. Dat hij beseft dat mensen betalen om hem te zien en horen doen wat hij het liefste doet, en dat ze verdienen dat hij er hard voor werkt. En wat zijn fans willen, krijgen ze dan ook: de poses, de heupzwaai, de show (tijdens Elvis' Love me Tender stapt hij van het podium de zaal in, en duikt hij plots op in de gaanderij op het eerste in de AB). En de muziek. Uitgepuurde Americana, gierende gitaren, zuivere akkoorden en harmonische zang. En Wicked Game, jawel. Alsof hij het voor het eerst zong.
Zeg dat ik het heb gezegd: Chris Isaak is een coole gast.
Mark Knopfler Lotto Arena, 6 juni 2010 Verslag: Ja
De heer Knopfler heeft een nieuwe plaat uit: Get Lucky. Daarop staan liedjes, met nogal wat gitaarklanken. Ook met violen, en fluiten, en accordeons. Knopfler noemt het een "zoektocht naar zijn muzikale roots". Get Lucky ligt daarmee in het verlengde van de Ragpickers Dream, een vroegere solo-cd van de heer Knopfler. En om dat allemaal duidelijk te maken, kwam de meneer nog eens naar België. Net twee jaar na zijn laatste passage (in Vorst) deed hij nu de Lotto Arena aan. Eigenlijk kan ik mijn verslag van toen recycleren (het was toen ook snikheet in de zaal, bijvoorbeeld) - dat deed hij ten slotte ook, grotendeels.
In het kort: de combinatie folk-Knopfler werkt niet voor mij. Kadril meets Dire Straits: neen, bedankt. Knopfler bracht zeven muzikanten mee, inclusief draailierspeler, violist en trekzakker, hij bracht een barkruk mee (waar hij de hele avond niet van af kwam), en hij had ook nog eens die nieuwe songs mee. Een volle zaal, een uiteenlopend publiek - alles was er voor een feest, dat maar niet kwam. Want Knopfler leek met de rem op te spelen. Telkens wanneer ik het gevoel kreeg dat het allemaal eindelijk eens loos zou kunnen gaan, liet hij het tempo zakken - voor weer een gitaarsolo, of een intiem moment, of een sfeervol intermezzo. Soms wel mooi hoor, maar toch vooral nefast voor de feestvreugde.
Met niet weinig weemoed dacht ik, terwijl ik daar zo stond te zweten, terug aan Springsteen. Toen die de Seeger Sessions uitbracht, vond ik dat ook maar een raar idee: de Boss die naar folkmuziek grijpt, en banjo's en wasborden in zijn muziek incorporeert. Maar kijk: met een groep van 18 muzikanten ging de Boss touren, en elk optreden was een reusachtig feest. Springsteen vond die ietwat belegen folk opnieuw uit, en paste zijn eigen songs een nieuw jasje aan. Steeds weer slopen Springsteen-klassiekers in de set, maar die liedjes kregen wel nieuwe arrangementen, zodat ze vlekkeloos in de rest van het optreden opgingen.
Niet zo bij Knopfler. Hij liet, heel opvallend, zijn twee laatste platen voor Get Lucky helemaal links liggen (alsof hij die ook maar niks vond), maar kon niet om de obligate Dire Straits-klassiekers heen. En die klassiekers werden ook klassiek gebracht - waardoor de muziek, de stem en de gitaar plots vloekten met de folk die hij ook wou brengen. Het paste als een tang op een varken.
Het publiek wist ook niet goed hoe te reageren, en deed dat dus heel verward. Iedere keer ze dachten mee te kunnen gaan in een liedje, kwam dus de break met DIre Straits-gitaarsolo's. Pas bij de echte Dire Straits-liedjes, was er echt enthousiasme. Na drie kwartier kregen we Romeo and Juliet, gevolgd door Sultans of Swing. Een nummer dat hij steeds duidelijker tegen zijn zin brengt - het zingen is nu definitief verworden tot gemompel. Maar toch, maar toch: toch was er plots iets van magie. Van wat ooit is geweest. Hij praatte ineens zelfs met zijn publiek, stel je voor.
Op het einde van de set kregen we nog een paar evergreens - Telegraph Road, Brothers in Arms, So Far Away. Schoon, en: duidelijk hetgeen het publiek wou horen. In de rest van de set werd eigenlijk alleen Sailing to Philadephia meegezongen (ik had vooral de indruk dat het liedje even lang duurde als de boottocht zelf). Het duurde tot het einde voor ik instemmend kon knikken (bij Speedway at Nazareth): ja, deze groep had een hele avond kunnen swingen.
Knopfler staat voor een onmogelijke opdracht: Dire Straits doen vergeten. Onmogelijk omdat het publiek vooral daarvoor blijft komen, onmogelijk omdat zijn stem en gitaar nu éénmaal Dire Straits zijn. Onmogelijk omdat zelfs bij de voorstelling van de groep de ex-Dire Straiters meer applaus krijgen dan de anderen. Onmogelijk omdat zijn solo-materiaal misschien muzikaal beter in elkaar zit, maar toch minder meezingpotentieel heeft. Enfin, onmogelijk dus. En de man heeft het daar duidelijk moeilijk mee.
Snow Patrol Vorst Nationaal, 24 mei 2010 Verslag: neen
De warmste dag van het jaar. Na een dag terrasleven, tuingeluiden en zwembadgeuren, nagenietend van Clapton en Winwood de vorige avond, jezelf toch nog naar Vorst Nationaal slepen. Om er helemaal bovenaan in een verschrikkelijke hitte te gaan zitten zweten en dampen. Om een absoluut kut-voorprogramma (the Foal) te moeten aanhoren. Om te hopen dat Snow Patrol het beter zal doen. Om vast te stellen dat het toch veel beter was op je terras, onder je boom. Om te rotten, is dat.
Begrijp me niet verkeerd: Snow Patrol is een meer dan aardig groepje. Het is een supergroep in wording, als het het intussen al niet is. Een uitverkocht en dolenthousiast Vorst Nationaal vond in ieder geval het laatste: het publiek was vast van plan om een feestje te bouwen, en de hitte te vergeten. En Snow Patrol leek hetzelfde plan te hebben. De Noord-Ieren die vanuit Schotland opereren, smeten zich volledig, maar werden compleet verneukt door het geluid. Van boven in Vorst hoorde je de stem van Gary Lightbody (iets te scherp, met constante echo) en verder: gerommel en gedreun. Vergelijk het met een festival: je verlaat de wei van Werchter, en trekt het dorp in voor een pint. Vanuit het dorp hoor je dan de bassen dreunen, een soep waarin je heel af en toe een melodielijn herkent. Dat geluid dus. Met de zanger vlak naast je oor. Het is niet zozeer jammer, als wel een geweldige schande. Onvoorstelbaar dat met de batterij computers en andere elektronische hulpmiddeltjes die de band gebruikte, de technici er niet in slaagden om de klank fatsoenlijk af te stellen. Af en toe leek het beter te gaan, tot de bas en percussie voluit gingen en het een weer niet van het ander te onderscheiden vielen. Gitaren? Nauwelijks gehoord. Piano? ja, die heb ik gezien.
Zonde, doodzonde. Want Snow Patrol hééft het. Een zanger (Lighthouse) die niet alleen een geweldige stem heeft, maar ook nog eens bakken charisma en tonnen energie. Ze hebben een sound. En ze hebben de songs. Goed, hun doorbraak kwam er vooral doordat Chasing Cars in de VS werd gebruikt als afsluiter van een seizoen van Greys' Atanomy, maar toch: ze hebben de songs om een publiek helemaal gek te krijgen. Run, You're all Alone, Hands Open, Shut your Eyes, Take Bakc the City, Crack the Shutters of Just Say Yes: negentig procent van de groepjes zouden armen én benen geven voor de helft van zo'n setlist. En ja, Lighthouse moet oppassen dat hij niet overdrijft - zijn 'meezingsessie' met het publiek (en nu de mensen bovenaan. en nu jullie beneden. En nu allemaal samen) was er ver over. Maar hij hééft het dus wel. Het duet met onze eigen Eva De Roover was waarschijnlijk zeer fijn (maar verdronk dus ook in de brij die voor geluid moest doorgaan), maar toch niets meer dan een intermezzo naar een stomende finale.
Snow Patrol staat deze zomer op Pukkelpop. Daar wordt het een feest, zeker weten: goed vooraan gaan staan, en compleet loos gaan bij Just Say Yes. Meer moet het soms niet zijn. Maar in Vorst mocht het gerust véél meer zijn. Meer muziek, minder lawaai.
Eric Clapton & Steve Winwood Sportpaleis Antwerpen, 23 mei 2010 Verslag: ja
Ik heb God gezien, en ik leef nog. Eric Clapton, de god in kwestie, leeft ook nog - en hoe. Na een leven vol seks & drugs & blues, is de 65-jarige gitaargod zelfs behoorlijk kickin'. Niet dat hij als een jong veulen dartel over het podium huppelt - maar hij heeft er duidelijk heel erg veel plezier in, om zijn kunstjes nog een keer te vertonen en zijn publiek mee te nemen op een trip doorheen zijn eigen muzikale geschiedenis. Dat hij dat ook nog eens kan doen met zijn vriend van lang geleden, Steve Winwood, aan zijn zij, maakt het plezier er alleen maar groter op - voor alle betrokken partijen.
De twee zestigers startten hun carrière in de Britse blues-scene. Winwood als puber, op het orgel bij de Amerikaanse blues-grootheden die toen door het UK toerden. Mannen als Muddy Waters of BB King werden door managers in hun eentje naar het UK gestuurd, waar een lokaal groepje werd samengesteld om hen te begeleiden. Winwood maakte als 12-jarige al deel uit van dat soort groepjes - op zijn veertiende stond hij in de Spencer Davis Group. De start van een lange carrière - net als Clapton werden de groepen waar hij deel van uitmaakte, prompt tot supergroep gebombardeerd. Traffic of Blind Faith (waar ze samen in zaten), Derek and the Dominos of Cream, the Yarbirds of John Mayalls Bluesbrakers (waar Clapton zijn andere bijnaam, Slowhand, kreeg): ze tilden die groepen naar hogere niveaus. ZIchzelf ook - vooral Clapton flirtte met allerlei verslavingen, van heroïne tot alcohol.
Wie naar het Sportpaleis kwam afgezakt om de eighties-versies van de twee aan het werk te zien, kwam bedrogen uit. De Clapton uit de tears in Heaven-episode (die gelijkliep met zijn MTV Unplugged), of de synthesiser-Winwood van Arc of a Diver gaven niet thuis. Ja, natuurlijk slopen er hits in hun set- dat zou er nog aan ontbreken. Maar de nadruk lag op die roots van de twee, de blues die ze deelden. Samen op het podium met een 5-koppige groep (een fantastische pianist, een geweldige drummer, een sobere bassist en twee verrukelijke achtergorndzangeressen) wisselden ze elkaar af en vulden ze elkaar perfect aan. Om beurten zingen, om beurten een liedje kiezen uit die verre verledens. Winwood eens op gitaar, dan weer op dat Hammond-orgel. De magie was nooit ver weg.
After Midnight zat vroeg in de set, maar verder werd het eerste deel vooral opgebouwd door blues-nummers.Presence of the Lord, of Had to Cry Today (een oudje van Blind Faith, net als Well Allright). Geen capsones, geen genkunstelde poses. Ze stonden op het podium omdat ze er thuis horen, en hun relaxte houding en het sprekende gemak waarmee ze wonderbaarlijk mooie dingen lieten horen, zorgden ervoor dat het publiek muisstil en vol bewondering dat podium aanstaarde, om na het laatste akkoord telkens in een oorverdovend, enthousiast applaus los te barsten. Wat van Clapton af en toe een gemompeld 'thank you' ontlokte.
Er waren te veel hoogtepunten - ik onthou vooral een verbluffende versie van While I see a chance van Winwood. Een nummer dat ik associeerde met die synth-pop peroide uit begin jaren tachtig, toen Winwood ons Arc of a Diver schonk. Maar dat hier werd uitgepuurd, uitgebeend, en in een verschroeiende bluesy versie weer werd opgebouwd en op ons losgelaten. Georgia on my Mind was ook al zo verstillend, en de akoestische set die we in het tweede deel kregen werd afgesloten met een swinend Layla. Een beetje spijt toch dat hier de elektrische gitaren niet loeiden - maar het slotakkoord van Cocaine liet me die oprisping snel vergeten. Man, wat een optreden. Wat een magie tussen die grootmeesters. En wat een fijn publiek, dat dat ook allemaal netjes verteerde.
Nog één detail vermelden: het beeld. Naast het podium waren twee supergrote schermen opgehangen - niets nieuws, dat zien we al jaren. Maar voor het eerst werden LED-of LCD- of plasmaschermen gebruikt (of toch: voor het eerst dat ik het zag), in combinatie met HD-camera"'s. Wat voor duizelingwekkend scherpe beelden zorgde. Je kon de haartjes op Winwoods hand tellen, je zag letterlijk de schaduw van Claptons snaren op zijn gitaar vallen. Een feest voor de echte gitaarfreaks, natuurlijk, die van overal in de zaal de vingerzetting perfect konden volgen. En een doorbraak in het concertgebeuren. Want die haarscherpe beelden zorgen er ook voor dat andere details, die normaal verborgen blijven, plots heel goed in beeld komen: de rommel naast het podium, de kleur van de podiumvloer, enfin: alles. Maar dit natuurlijk geheel terzijde: het ging vanavond om de muziek. En die hebben we gekregen. Een optreden om te koesteren, voorwaar.
Er zijn twee Jamie Lidells. De eerste is een stijlvolle klasbak, een zanger pur sang, die soul en funk mixt in fantastische songs. Die Jamie wordt terecht de (troon)opvolger genoemd van Otis Redding, Sam Cooke, Marvin Gaye en Prince, en verbaast met nummers als Another Day of Multiply. De tweede Jamie is een schuchtere nerd, die speelt met samplers, human beatbox-avonturen en elektronische effecten. Zijn beste vriendje is Beck, met wie hij de voorliefde voor chaos deelt.
De twee Jamies vechten een soms bittere strijd uit. In het begin van zijn carrière won de nerd het: moeilijke platen, ontoegankelijke muziek, waarin alleen die geweldige stem voor hoop kon zorgen. Maar verder was het knoppendraaierij, effecten voor het effect. Gaandeweg won de soulzanger het pleit, en op zijn vorige plaat (Jim , uit 2008) leek die blanke soulman het te winnen: Jim bevatte een aantal pareltjes waar de grootheden als Otis Redding veertig jaar geleden al ootmoedig het hoofd hadden gebogen, uit respect. Uitgerekend vandaag verscheen Lidells nieuwste worp, 'Compass', en kwam hij die voorstellen, als afsluiter van de Nuits Botanique.
En wat bleek? De twee Jamies stonden op het podium van de propvolle grote tent aan de Bota. Net als op Compass, vochten ze een bits duel uit: wordt het soul, funk of toch vooral luide r&b-grunge? Wordt het Gaye of Beck? Het duel eindigde onbeslist - waardoor het publiek verloor, zij het op punten.
Lidell tourde nog maar twee weken, en had een gloednieuwe groep rond zich verzameld. Drie piepjonge New Yorkse snaken, ik schat ze nog geen 20 jaar oud, die gitaar, drums en keyboards mochten beroeren. Naar verluidt wou Lidell een band die lekker strak speelt, zodat hij de ruimte krijgt om compleet loos te gaan. Wat hij dus ook deed. Hij stelde zijn nieuwe cd uitvoerig voor, en dat kwam de sfeer niet ten goede. Nieuwe nummers, dan ook nog eens heel moeilijke, vol onverwachte wendingen, het is geen hapklare brok. Het duurde een half uur voor hij, met Multiply, eindelijk de hele tent mee kreeg, en toen hij na een uur Another Day inzette, hoorde je links en rechts zelfs een zucht van opluchting klinken: eindelijk een melodie, een herkenbaar liedje.
Vreemd genoeg stond het publiek geen seconde stil. Het hele optreden door zag je de opeengepropte massa zachtjes wiegen, aarzelend dansen. Maar al te vaak stonden ze (we) wat verwonderd naar dat podium te kijken: wat doet hij nu weer? Waar komt dàt lawaai vandaan? Waar is die melodie naartoe? Kortom: zoals na een paar beluisteringen van Compass al te vrezen viel, is Lidell vergeten goeie songs te schrijven. Compass is geproduceerd door zijn maatje Beck, en dat kan als uitleg al volstaan. Completely Exposed, Coma Chameleon, I wanna be your Telephone: het zijn geen strakke, gestroomlijnde liedjes. Het zijn collages, met luide uithalen van oude synthesiserklanken, met ferme gitaarriffs, met verrassende drumroffels. Maar: het zijn géén goeie songs.
Net voor de bissen leek ook Lidell dat te beseffen. Hij verontschuldigde zich zelfs: ik heb heel lang aan deze plaat gewerkt, en constant vroeg ik me af of ze niet te gekunsteld zou zijn. Ik ben blij dat jullie besloten hebben om me te volgen op de weg die ik insloeg. Waarna hij me, voor het eerst deze avond, keihard en koud pakte, met een verstillende titelsong, Compass. Een bloedmooi nummer, geweldig gezongen.
Veronderstel nu even dat Otis Redding nog leefde. Welke weg zou hij dan zijn ingeslagen, onderweg? Zou hij vandaag een Lionel Richie zijn, die resoluut koos voor plat commercieel gewin en kleffe ballads? Of zou hij avontuurlijker zijn, de hulp inroepen van Kurt Cobain, the Editors en Giorgio Moroder? Om zo tot een nieuwe definitie van soul te komen? In het tweede geval zou Redding vervaarlijk dicht bij deze Lidell aanleunen. Wat een geweldig compliment is voor een lange, bleke Brit van 37 jaar. Maar wat ook een garantie is dat hij nooit een echte wereldster zal worden: door zijn keuzes is Lidell veroordeeld tot het wroeten en ploeteren en overtuigen. Telkens weer. Hij had het zich gemakkelijk kunnen maken, door een tweede 'Jim' te maken en een paar zeemzoete ballads op te nemen. Hij zou stinkend rijk kunnen worden, en een wereldster. Maar hij zou ook zeer ongelukkig zijn - ik kon me nu al niet van de indruk ontdoen dat hij nummers als Multiply en (zeker) Another Day op routine speelde, als betrof het verplichte nummertjes. Laat Lidell dus vooral zijn ding doen - af en toe valt er dan wel een geniaal moment uit de boom. Zoals 'Compass' - de song, niet de hele plaat.
Hannelore Bedert d'Oude School, Weerde, 14 mei 2010
Een zijsprongetje, een tussendoortje: op vijfhonderd meter van thuis (enfin, twee kilometer max) in een kleine zaal naar een Vlaamse artieste/chanteuse gaan kijken. Waarom ook niet, zeker wanneer het over Hannelore Bedert gaat. De West-Vlaamse jongedame maakte een diepe indruk op vriend en vijand met haar debuutplaat 'Wat Als'. Sterke, poëtische teksten die in beklijvende melodietjes werden gegoten, een frisse stem en af en toe een vettig West-Vlaamse zinsnede ertussendoor: meer moest dat voor Radio 1 niet zijn om de debutante dag en nacht te laten horen, in alle mogelijke programma's.
Tijdens de Radio 1 Sessie met Raymond van het Groenewoud, in november 2008, mocht juffrouw Bedert als gaste opdraven. Ze ging toen alleen aan de piano zitten om iedereen omver te blazen met een duizelingwekkende versie van 'Altijd Nooit Meer'. Zo diep onder de indruk was ik, dat ik de prestatie een paar weken later, in mijn jaaroverzicht op Radio 1, uitriep tot het 'Kippenvelmoment van het jaar'. Juffrouw Bedert liet weten dat ze dat een zeer fijne attentie vond, en zelfs een beetje vereerd was. En nu ze zo dicht bij de deur optrad, dacht ik: even gaan piepen of het lange lange touren sporen heeft nagelaten, of ze me nog steeds van m'n sokken kan blazen.
Laat het me kort houden, en meteen antwoorden: ja. Zo'n avondje Bedert is geen vrolijke bedoening, hoor. Nummers die ik al twee jaar hoor, krijgen door haar intro's plots een andere, vaak wrangere betekenis. Het blijken niet zelden wraakliedjes te zijn, afrekeningen met ex-lieven die haar kwaad berokkenden, ex-medestudenten die haar uitlachten met haar West-Vlaams accent, enfin: het is geen dame waarmee je heibel wil, want je wil absoluut niet op haar nieuwe plaat (die in december zou moeten verschijnen, vlak na haar bevalling - tadaaa) figureren in zo'n wraaklied.
Maar zelfs in deze vreemde setting - een parochiezaaltje, koude stenen vloer en schoolrefterstoelen - smijt Hannelore zich helemaal. Gesteund door viool en bas, laat ze haar stem kronkelen doorheen die melodietjes, en valt vooral op dat die tournee van twee jaar (door heel Vlaanderen en half Nederland) haar nog sterker heeft gemaakt. Ze weet wat ze doet, wat ze wil, hoe ze het moet doen en ze weet dat dat goed is. Sterk, heel sterk. Met nog steeds 'Altijd Nooit Meer' als hoogtepunt, al waren nummers als 'Dissolvant' evenzeer te pruimen. De minimale bezetting wérkte gewoon: de nummertjes werden uitgekleed, en vanuit hun essentie weer opgebouwd. En het belangrijkste was dan nog: de drie op het podium hadden er duidelijk plezier in. Als je dit doet, en je doet het graag, dan kan het nooit kapot.
Ik twijfel er niet aan dat die nieuwe plaat (na haar bevalling dus, tadaaa) weer een schoon plaatje wordt. En lukt het nu niet helemaal, dan wordt de daarop volgende plaat een wraakplaat, wat weer garant staat voor sterke nummers. Met andere woorden: het komt zeker goed met deze Hannelore Bedert. En ooit zal ik kunnen zeggen: ik zag die ooit in 'd Oude School in Weerde. Nu gij weer.
Tindersticks Koninklijk Circus, 13 mei 2010 Verslag: neen
Twee jaar geleden bracht ik een vrijdagavond door in ditzelfde Koninklijk Circus, op dezelfde ongelmakkelijke stoel, voor dezelfde Tindersticks. Of toch niet helemaal. Tindersticks zijn natuurlijk nog altijd honderd procent Stuart Staples - de man met de diepe, wondermooie stem, de man die geen woord wisselt met zijn publiek (behalve een beleefd Thank You na iedere song), de man die niet uitblinkt door vrolijke danspasjes. Maar in die twee jaar maakte de groep toch een evolutie door. Zo zijn de Tindersticks weer gegroeid (ze stonden met zeven man op het podium), en schoven ze duidelijk op in de richting van de gitaargroep.
Oh gruwel, een gitaargroep? Yep. Bij wijle vier, vijf gitaristen op het podium. Geen scheurende hard-rock-solo's, maar wel een andere sound dan we van Staples & Co gewoon waren. Tindersticks lijkt weg te stappen van het verhaal waarin Lambchop of Willard Grant Conspiracy zitten: multi-intstrumentalisten die een moderne soort pop-rock-kamermuziek brengen, muzikanten die in een kringetje op het podium zitten en wonderbaarlijk schone liedjes brengen. Deze nieuwe Tindersticks doen het af en toe iets... welja, haast swingender, en tasten voorzichtig af waar de stem van Staples naartoe kan en wil.
Die stem blijft indrukwekkend, en blijft vooral het belangrijkste instrument van Tindersticks. Waarmee meteen de grootste troef én de grootste beperking van de groep wordt blootgelegd: er zit verdomd weinig variatie in zo'n set. Net zo veel variatie als Staples' stem het toelaat, eigenlijk. Weinig dus.
Maar ik klaag niet: er zijn ergere zaken die je op een avond kunt doen, dan in het Koninklijk Circus, zelfs op een ongemakkelijke stoel, naar Tindersticks te zitten luisteren. Veel nieuwe zieltjes zullen deze mannen waarschijnlijk niet meer winnen, maar het werd in ieder geval wel duidelijk dat de fans steeds fanatieker worden.
Een vleugelpiano, een grijze man, en een zaal gevuld met aandachtige, dankbare luisteraars. Méér heb je soms niet nodig om magie te scheppen. Randy Newman bewees het in de AB, meer dan dertig liedjes lang. Op zijn 66ste is het risico groot, zoals hij zelf aangaf, dat de man aan een afscheidstournee bezig is. Als het al zo moet zijn: dit was een afscheid in alle schoonheid.
Newman is nooit een groots zanger geweest, en bewees overvloedig dat hij dat nu ook nooit nog zal worden. De man is in de eerste plaats een liedjesschrijver, een verteller. Cynische, ironische, satirische tot sarcastische liedjes - sinds zijn zeventiende is hij een broodschrijver, en daar komt hij graag voor uit. Zijn eerste liedjes werden opgenomen door Gene Pitney, The O'Jays, The Everly Brothers, Dusty Springfield of Nina Simone - om die maar te noemen. Toen hij zelf muziek ging opnemen, scoorde hij tot eenieders verbazing zelfs hitjes: Short People, maar ook Sail Away, Rider in the Rain, Mama Told me not to Come, You can Leave your Hat On, I Love LA, Louisiana, Birmingham, It's Money that Matters,... De lijst is lang.
En uit die lijst putte hij uitgebreid in de AB. Een donkere zaal, schaars licht op het podium, de zwarte Steinway en de grijze man. Die dus niet goed zong, maar alles goed maakte met frivool pianospel en sublieme bindteksten. En door zijn teksten met veel gevoel te brengen - Newman ging op in zijn songs, dit was geen verplicht nummertje of geen schaamteloze poenpakkerij. Newman is trouwens één van de weinige artiesten die niet hoeft op te treden op rijk te blijven. Sinds de jaren tachtig schreef hij immers een pak soundtracks, onder andere de muziek van de Pixar-films komen van zijn hand. You've got a Friend in Me uit Toy Story alleen al (nog zo'n nummer dat een geweldige inleiding kreeg van Newman) is een verzekerd pensioen voor hem.
Newman is ook een man die ons, Europeanen, met de Amerikanen kan verzoenen. Spits, grappig en relativerend: geen vendelzwaaien voor hem, maar fijne analyses en scherpe afkeuringen van wat fout loopt. Rednecks (waarin hij de verdediging op zich neemt van een racistische gouverneur uit de jaren zestig), maar ook Louisiana (over de grote overstroming van 1927) of Baltimore (man it's hard just to live). Zijn Political Science blijft een statement van formaat, en voor Great nations of Europe gaf hij blijk van een grondige kennis van onze huidige politieke situatie. Naar mijn gevoel is Newman een man die op dertien juni wél zou gaan stemmen, in de (misschien ijdele) hoop dat hij mee een verschil kan maken.
Een dankbaar publiek dus, dat de grappen smaakte en mooi stil bleef tijdens de zachte, melodieuze en doorleefde songs (I think it's going to rain today, of In Germany before the War), en even zacht en mooi meezong met de hitjes - zonder de meester te overstemmen of overroepen. Het is onbegonnen werk om de spitse bindteksten van Newman te gaan herhalen - in vrijwel iedere zin zit er ergens wel een pareltje verstopt. "If he were still alive today, he'd be rolling around in his grave" - maar een hoogtepunt was toch het zelfrelativerende introductietje van 'I'm dead (but I don't know it)", waarin hij uitlegt waarom oude rakkers als hijzelf maar blijen muziek maken, en blijven optreden: omdat er niemand is die aan Paul McCartney en companie durft te zeggen dat het genoeg geweest is. It's Lonely at the Top, en hij kan het weten.
65daysofstatic is een viertal uit Sheffield, dat zogenaamde postrock maakt. Het is maar een naam, natuurlijk: postrock. Ik zag en hoorde ze voor het eerst twee jaar geleden, toen ze in het Sportpaleis even mochten opwarmen voor The Cure. Sindsdien probeerde ik de jongens wat te volgen -wat niet bepaald eenvoudig is, want echt vaak wordt niet over hen geschreven of gepraat - hun muziek wordt zelfs niet op de radio gedraaid. Ik leerde wel dat ze intussen meer de weg van de electronische muziek waren ingeslagen, dat ze af en toe naar België afzakten voor een optreden en dat ze dit voorjaar nog een nieuwe plaat zouden voorstellen. En ik stelde vast: 65dos polariseert. Vrienden aan wie ik één van hun nummers hier horen, reageren ofwel vol afschuw- wat een lawaai! - ofwel razend enthousiast: wat een energie!
Ik was twee jaar geleden in ieder geval danig onder de indruk van de mannen. Wat ze doen is moeilijk te beschrijven. Met synthesisers, samplers en andere toestanden starten ze een track, niet zelden heerlijk melodieuze muziek. Daar spelen ze live dan bovenop: twee gitaren, een bas en een drummer die compleet uit de bol gaat. De songs - niet zelden werkstukjes van over de tien minuten lang - slingeren zo heen en weer tussen zachte melodieuze rock en harde, verschroeiende eh... rock. Raar, maar je moet het gehoord hebben.
In de AB sloten ze de hoofddag van het Domino-festival af. Eerst nog even naar de Fuck Buttons gekeken en geluisterd - twee jongens die aan knopjes draaien en heeeel veel monotoon lawaai produceren. Niks aan. De zaal vond het wel ok, reageerde enthousiast - maar spaarde toch duidelijk ook zijn krachten voor 65dos. En terecht. Van bij de start greep 65dos je bij de keel. Met veel, heel veel nieuw materiaal - dat inderdaad iets te veel naar het knopjedraaiende neigt. Maar ook met ouder werk, waaronder nummers die je haast als 'classics' kunt bestempelen - Radio Protector is en blijft een fantastisch nummer, dat ook nog eens uren lang in je hoofd blijft hangen.
Het kwartet had er in ieder geval veel zin in, en de AB genoot daar mee van. Het opvallend jonge publiek (voor een keertje was ik waarschijnlijk écht de oudste in de zaal) leefde intens mee, beleefde en overleefde de storm van lawaai die van het podium de zaal in rolde. Dit 65dos blijft indrukwekkend, wat de kenners er ook mogen over beweren. Een mega-groep zullen ze nooit worden, daarvoor is hun muziek net iets te moeilijk, te ontoegankelijk - en vooral niet radiovriendelijk genoeg. Maar wie ze op een podium kan meepikken: doen. Absoluut doen.
Heaven 17 Handelsbeurs Gent, 1 april 2010 Verslag: neen
Martyn Ware en Ian Craig waren twee snotneuzen in het grauwe Sheffield van de jaren zeventig, die graag prutsten aan synthesisers om daar allerlei vreemdsoortige klanken uit te persen. Ze deden dat in een groepje, The Human League, maar wilden méér, en anders, en beter - en verlieten de League. Ze richtten de British Electronic Foundation op (kortom BEF), brachten onder die naam wat coverplaten uit en creëerden een commercieel vehikel om BEF ook centen te doen opbrengen: BEF met zanger Glenn Gregory heette Heaven 17. En ze prutsten aan synthesisers, zoals ze dat zo graag deden. Dat hun vroegere vrienden van de Human League ineens wereldberoemd én stinkend rijk werden dank zij de eerste synthpophit Don't you Want me, kon hen aan hun Britse reet roesten. Ze maakten zich net zo min druk om het succes van andere Britse synthpop-groepjes als A Flock of Seagulls, Yazoo of zelfs Depeche Mode.
Want BEF had een dubbele missie: enerzijds de elektronica gebruiken om de ultieme muziek te maken, anderzijds keet schoppen in het oerconservatieve Engeland van toen. Met Heaven 17 slaagden de twee missies, met glans. Hun eerste LP, Penthouse and Pavement, werd door de BBC gebannen wegens te links, te controversieel. Zoals Ware en Craig zelf al hadden voorspeld: 'We don't need this Fascist Groove Thang'. De plaat was een voorbode voor een muziek die het beperkte synth-gepingel van hun collega's oversteeg. De tweede plaat, The Luxury Gap, bevatte een mix van new wave, soul, disco en rock. Met hits: Temptation, Let Me Go of Come Live with Me. Voor de opvolger huurde het trio zelfs de blazersectie in van Earth, Wind and Fire - en zoiets was toen completely not done. New-wavers trokken niet op met discotrutten, punt.
Dertig jaar na de release van Penthouse and Pavement, vond het resterende Heaven 17-duo (Craig verliet de groep en BEF) het tijd om met de plaat te gaan toeren. En die toer bracht hen dus naar de geweldige Handelsbeurs in Gent - waar veel en veel te weinig volk kwam kijken en luisteren. De relevantie van die eerste plaat, vandaag? Wel, Engeland maakt zich op voor een nieuwe ruk naar rechts, dus doen slogans als War-Peace-Sweat-Law (uit The Height of the Fighting) het wel weer. Om over 'Let's all make a Bomb' nog maar te zwijgen. En muzikaal? Muzikaal was het prima dik in orde, maak u vooral geen zorgen.
Glenn Gregory is opmerkelijk goed bij stem, Martyn Ware stuurt zijn stem door zijn synthesiser. Met zangeres Billie Godfrey stond er een raspaardje op het podium. Bassist Randy Hope-Taylor stal regelmatig de show en straalde bij iedere funky bass-loop pure seks en wellust uit. Gitarist Asa Bennett zorgde voor de ritmesectie, samen met Joel Farland op elektronische drums. Zelfs na dertig jaar blijft zo'n synth-drumstel enorm jeanetterig, maar bon.
Samen klonk dit Heaven 17 dus méér dan goed. Ze speelden Penthouse and Pavement van voor naar achter, in het midden kwamen er een paar BEF-covers (o.a. een overbodig Lou Reeds Perfect Day en een stomend Ball of Confusion, origineel door Tina Turner ingezongen). Kant twee van de elpee volgde, waarna de groep nog een paar extraatjes serveerde: Come live with Me (wat heb ik gebleit op dit nummer, toen ik als puber weer eens zonder lief zat), Let me Go (wat heb ik gebleit op dit nummer, toen ik als puber weer eens niet van een lief af geraakte), een geweldige disco-versie van Temptation, en als uitsmijter Being Boiled. Juist, de Being Boiled van de Human League - het allereerste nummer dat Matyn Ware ooit schreef... Listen to the voice of Budha. Het was niet de enige referentie naar de League (Gregory gaf halfweg een akoestische versie van Don't You Want mee, op akoestische gitaar), maar het was vooral een schoon orgelpunt.
Want tijdens het hele optreden door, begreep je: dit was echt wel een verdomd goed groepje. NIet dat ze vaak (ooit?) worden genoemd als invloedrijk, maar: het is duidelijk dat zij met hun mix van soul, funk, disco, new wave, elektro mee aan de basis liggen van wat vandaag door Faithless (om die maar te noemen) wordt gedaan. De nummers uit Penthouse & Pavement werden niet klakkeloos nagespeeld zoals ze dertig jaar geleden op plaat werden gegooid: telkens werd er iets aan toegevoegd. Een extra vettige baslijn, een harde drumroffel, of een uithaal van Billie Godfrey (die niet alleen knap zingt, maar ook gewoon knap is): sterk.
Misschien was het puur jeugdsentiment. Misschien was het de Duvel. Maar ik heb me geweldig geamuseerd, het hele concert lang. Ik heb verdorie zelfs gedanst. Geen paniek: mijn dansen was helemaal politiek correct, zoals het dertig jaar geleden al hoorde: voeten bij elkaar, handen in de zakken en nauwelijks bewegen. Maar toch: dansen. En ik beken ook: voor het eerst in jaren, kocht ik op een concert een t-shirt. Waarvoor mijn excuses. Of toch niet.
(we don't need this) Fascist Groove Thang - Penthouse & Pavement - Play to Win - Soul Warfare - Wichita Linemen - Don't you Want me - Ball of Confusion - Perfect Day - I'm your Money - Let's all Make a Bomb - The Height of the Fighting (He-La-Hu) - Song with no Name - We're going to Live for a Very Long Time - Come Live with Me - Let Me Go - Temptation - Are Everything - Being Boiled
The Temptations & The Four Tops Koningin Elisabethzaal, Antwerpen, 11 maart 2010 Verslag: ja en neen (Sporza)
In m'n vaders platencollectie zat een elpee van Motown. Het zoveelste overzicht, de zoveelste verzamelaar uit Detroit, met een samenraapsel van hun grote sterren, aangevuld met onbekend grut dat zo de woonkamers in werd gepusht. Eén nummer sprong er duidelijk uit: Papa was a Rolling Stone, van The Temptations. Die intro. Die dreigende bas. Die tekst. Die samenzang, die wisselende stemmen. Als puber was het alles behalve evident om die Temptations cool te vinden. Punk was in, zwarte new wave, hardrock en disco. Stranglers, U2, Simple Minds, Spandau Ballet, Judas Priest en Kool & the Gang. Daar kwam je mee naar buiten - maar met the Temptations? Woeha.
Jaren later bezocht ik in Detroit Hitsville USA, het rijhuisje waar Berry Gordy zijn Motown oprichtte en groot maakte. In de piepkleine studio werd je er onweerstaanbaar overvallen door heimwee naar iets dat je nooit had gekend. Je zag op de studiovloer Diana Ross en haar Supremes staan, Martha en haar Vandellas. Je zag er de piepjonge Jackson Five, Marvin Gaye, Little Stevie Wonder. En natuurlijk al die groepjes uit de prille jaren zestig: the Drifters, the Cadillacs, the Four Tops, the temptations... Achter het glas dacht je producers en songwriters te zien zitten: Berry Gordy, maar ook de legendarische Dozier-Holland-Dozier, leveranciers van zoveel geluk.
De Motown-sound bracht inderdaad geluk. En doet dat nog steeds: het is onmogelijk om niet vrolijk te worden van die muziek van toen. Stampende, stomende songs, opwindend, seks, lekker. Het liep uiteindelijk fout met Motown, toen Gordy te inhalig bleek en zijn handel naar LA verhuisde om het daar in de film en televisie te proberen. Zijn stal verdween naar andere platenfirma's, de sound was verdwenen en maakte plaats voor al te commercieel, plat disco-gewauwel.
The Temptations en de Four Tops zijn zowat de laatst overgebleven epigonen uit die gouden jaren zestig. Samen bij Motown, en toch zo verschillend. Zo wisselden The Temptations om de haverklap van bezetting: drugs, alcohol, ego's en pure waanzin zorgden telkens weer voor problemen. Hilarische verhalen over ontslagen zangers die tijdens optredens vanuit de zaal het podium op sprongen en toch meezongen. De Four Tops daarentegen bleken een toonbeeld van standvastigheid: van 1953 tot 1997 speelden ze in dezelfde bezetting. Toen begonnen de Tops te sterven, letterlijk, en bleek alleen de dood een reden om de groep aan te passen. Nog een verschil: de Temptations waren trendsetters, de Tops volgden. De Temptations waren de eersten die uitpakten met strakke pakken, met uitgekiende choreografieën en met nieuwe muzikale richtingen. Psychadelic soul, zware funk, hun Papa was a Rolling Stone was de eerste single op de radio van langer dan drie minuten. De Tops kregen hun materiaal van het trio Dozier-Holland-Dozier, en zongen dat netjes in. Nog een verschil: the Temptations waren altijd al vijf zangers die om beurt op de voorgrond traden, de Tops bestonden uit drie achtergrondzangers en één leider, Levi Stubbs.
Genoeg geschiedenisles, jongens en meisjes: hoe was dat optreden nu eigenlijk in Antwerpen? Wel, het was fijn. The Temptations gaven de aftrap - gesteund door een blaassectie van 10 man sterk, en een swingende ritmesectie, zorgden de vijf heren een uur lang voor een hemels feest. De zang was niet altijd even juist of goed, Bruce Williamson klonk hees en net iets te luid, en Otis Williams (het enig overgebleven originele lid) kon zijn leeftijd (69 jaar!!!) niet verbergen. Niet in de danspasjes, niet in de zang: hij kreeg nauwelijks solo-tijd. De vijf zaten in een heerlijk matrozenpak, en deden wat het publiek van hen verwachtte: hits zingen. How Sweet it is (to be loved by you); The way you do the things you do; Just my Imagination,... Met alle truken van de foor erbij: 'nu de ladies rechtstaan en zingen', of 'nu de guys'. Maar: so what? Dit is en blijft heerlijke muziek, en Papa... (dat we na 20 minuten al kregen, jammer genoeg zonder die intro) blijft hemels klinken. Bij get ready sprong de zaal collectief recht, om nooit meer echt te gaan zitten, en bij My Girl op het end helemaal uit de bol te gaan. Ja, het Las Vegas-gehalte was hoog. Ja, de show primeert. Ja, de harmony kon beter. Maar wat een energie, wat een enthousiasme, wat een feest.
Een half uur pauze later, konden de Four Tops het ook proberen. Bij de Tops neemt Theo Peoples (ooit nog bij the Temptations) de lead zang voor zijn rekening, is met Roquel Payton de zoon van origineel lid Lawrence Payton één van de Tops, en maakt Duke Fakir als enige origineel lid de dienst uit. Fakir is - hou je vast - 75 jaar, maar het is er echt niet aan te merken. Ook hier dezelfde opmerking: iets te veel show en te veel 'we love you'-kreetjes. De achtergrondzang kon beter, de dansjes waren nice, en de knalgele kostuums waren schitterend. En: Theo Peoples heeft echt wel een fameuze stem. Maar toch: de Tops kregen de zaal veel moeilijker mee. In het midden van de set zat een ronduit vervelend en melig stuk, toen Payton en Ronnie McNair een ode brachten aan de drie overleden Tops. Vooral Payton maakte een potje van de zeemzoete, foute balad toen zijn broertje mee het podium op kwam en ronduit vals zong.
Maar, maar, maar: net als bij de Temptations, is ook hier de oude muziek sterk genoeg om te blijven leven. Bernadette, Baby I need your Loving, Just Walk away Renée zorgden telkens voor een korte opflakkering van enthousiasme in de zaal, maar de sfeer bleef niet hangen zoals ze dat eerder bij de Temtations had gedaan. Gewoon omdat de Tops minder variatie hebben in hun songs - de Dozier-Holland-Dozier-stempel is te sterk en overheersend. De finale mocht er wel zijn: Reach Out, Standing in the shadows en Sugar Pie,Honey Bunch. De zaal recht, iedereen lachend, blij, dansend en handenklappend mee genieten.
De avond doet me wat denken aan tennislegendes. Als je vandaag een wedstrijd zou zien tussen John McEnroe en Bjorn Borg, zou je genieten van de twee. Het zou allemaal wat trager gaan, wat moeizamer. Foutjes worden vergeven, de uitbarstingen van talent zorgen voor open doekjes. Een droomwedstrijd, kortom. Helemaal anders zou het zijn wanneer de heren de strijd zouden willen aangaan, in een Grand Slamtornooi, met Federer en cie. Dan loopt het fout, wordt het pijnlijk en wenste je dat je de afgang nooit had gezien.
The Temptations en the Four Tops weten dat perfect. Ze houden zich aan datgene waarvoor de mensen betalen: amusement met fantastische muziek uit de jaren zestig en zeventig. Met de danspasjes, de gekke pakken en alle showelementen erbij. The Four Tops gingen even uit de bocht toen ze zich met het jonge geweld van vandaag probeerden te meten - maar we vergeven het hen. Graag.
Angie Stone Zaal Trix, Antwerpen, 8 maart 2010 Verslag: ja
Lang leve de subsidie. Een andere manier kan er niet zijn om in Trix, voor 300 al dan niet betalende toeschouwers, een Amerikaanse new-souldiva als Angie Stone te laten optreden. De dame is bijzonder Big in America: ze werkte samen met de allergrootsten, verkocht miljoenen platen, tourt met een 7-koppige groep, en treedt toch op in een piepklein zaaltje in Borgerhout - dat dan nog niet eens helemaal is volgelopen.
Mevrouw Stone, 49 jaar, brengt muziek die niet echt de mijne is. De platen zijn net iets te gepolijst, en brengen me iets te weinig variatie. Natuurlijk schreef en bracht ze een wereldnummer met I wish I didn't miss you anymore, maar de rest glijdt iets te gemakkelijk van me af. En het optreden heeft daar niet alles kunnen aan veranderen.
Het begon goed genoeg, met vette, sexy, stomende funk. Aangedreven door een zwiepende basgitaar, begeleid door 2 gitaristen en een Hammond-orgel, een stevige drummer en twee achtergrondzangeressen, leek mevrouw Stone er aardig de zweep te willen op leggen. Vriendelijk, gedreven, sexy - mooi. Maar dan zakte het tempo, en kregen we naar mijn zin net iets te veel gezapige, tragere nummers die vooral 'more of the same' leken te zeggen. Liedjes die veelbelovend begonnen, maar na een minuut al heeeeeel erg veel op het vorige gingen lijken. En op het volgende.
Angie Stone bracht totnogtoe vier solo-platen uit, maar produceerde heel veel werk van anderen, en zingt nog vaker mee op muziek, als achtergrondzangeres, van beroemdheden als Joss Stone, Lenny Kravitz, Macy Gray, Moby, Guru's Jazzmatazz,... Ik kan er naast zitten, maar ik had toch het gevoel dat de beste studio-achtergrondzangeressen vooral dat moeten blijven doen waarin ze uitblinken: backing vocals. Angie Stone leek me net iets te beperkt in haar registers, met als gevolg, tsja,... More of the same.
NIet dat het publiek het zich een enkele snars aantrok. De die-hard fans gingen gewillig uit de bol, kusten elkaar vol op de mond wanneer ze er door Stone werden toe aangezet, riepen op zowat alles 'yes', en dansten wanneer het tempo even weer de hoogte in ging. Maar mijn ding? Neen, toch niet. Wat dus geheel en al mijn probleem is, en niet dat van mevrouw Stone.
Joss Stone Koninklijk Circus, Brussel, 7 maart 2010 Verslag: Ja.
Joss Stone heeft alles om het niet te maken in de soulwereld. Ze werd op haar zestiende ontdekt in een talentenjacht op tv (foei), ze is Brits (bah), ze is piepjong (tsss), ze is blank (woeha), ze ziet er verdomd goed uit (tsja) en op het podium drinkt ze thee uit een echte koffietas, die ze vult uit haar thermos. Met andere woorden: veel te kleinburgerlijk, en helemaal geen partij voor de Aretha Franklin die we voor ogen hebben: klein en breed, zwart, een gigantische klep en een leven vol miserie en ellende, drugs, drank en foute mannen.
Joss Stone is geen Aretha Franklin. Maar ze is wel de strafste zangeres die ik al op een podium mocht bewonderen. Indrukwekkend - niet alleen omwille van haar stem, maar gewoon: door alles.
Juffrouw Stone is géén gemakkelijke madame: ze is dan wel jong, maar ze weet verdomd goed wat ze wil. Toen ze op haar zestiende werd ontdekt, erkende de allergrootsten meteen haar talent, en kon ze het podium op (of soms zelfs de studio in) met James Brown, Smokey Robinson, Gladys Night,... Mensen die niet zomaar een bleekscheet op sleeptouw nemen, dus. Haar twee eerste cd's verkochten dan ook nog eens verbazend goed, en platenfirma EMI rook het grote geld. Alleen: voor het nog grotere geld (Stone verkocht inmiddels tien miljoen platen) moest het allemaal wat gladder, wat meer geproduced. Dus duwde EMI haar de richting uit van de Alicia Keys en Beyoncés van deze wereld: R&B van dertien in een dozijn. EMI zou zelfs heelder lappen van de laatste cd's hebben hermixt in de studio, zonder Stones medeweten - laat staan goedkeuring. Dus schopte de Britse keet: zij zou haar eigen ding doen, en niemand had daar iets over te zeggen.
De keuze van het Koninklijk Circus zal daar ook wel mee te maken hebben. Stone kan moeiteloos Vorst Nationaal, of zelfs het Sportpaleis vullen. Maar dan heb je mega-shows nodig, met veel licht en dans en effecten en spektakel - zie Keys of Beyoncé. En dat wil Stone niet: ze doet dit voor de muziek, dus moet ze het publiek zien, voelen, ruiken bijna. In een kleinere zaal met een goede klank.
Een goede keuze van Joss. Want ze stond dicht bij dat publiek, schoon te wezen en fantastisch te zingen. Die stem, tsja, die is dus geweldig. En wat nog geweldiger is: ze pakt er niet mee uit. De stem is er om te zingen, om de songs te brengen. Niet om je te overdonderen. Een hoge noot is een hoge noot, en die wordt schijnbaar moeiteloos gehaald - zonder er cinema rond te verkopen. Geen goedkope Whitney Houston-effectjes, maar gewoon rechttoe rechtaan zingen, kreunen en zuchten, zodat je publiek met je mee geniet.
De groep (een saxofonist, pianist, drummer, basgitarist, gitarist en twee kloeke achtergrondzangeressen) volgde haar daar ook in: rasmuzikanten die de song lieten primeren. Af en toe jammen, freewheelen en een solo kon - wanneer miss Stone er de toestemming toe gaf. En verder: subtiel wanneer het hoorde, swingend in de funky passages. Sterk, heel sterk.
Ik had vooraf verslagen gelezen als zou Stone maar een uurtje zingen, als zouden de optredens zielloos en bloedloos zijn, met statische ingehuurde muzikanten. In Brussel was daar in ieder geval geen sprake van: iedereen op het podium had er duidelijk zin in - veel zin. Toen iemand een (heren)onderbroek het podium op gooide, kirde Stone: 'Me first pair of knickers, thank you so much', met haar Britse accentje. En er werden ook verzoekjes aangenomen: 'Don't Cha wanna Ride' was er zo eentje, er zat een gloednieuw nummer in de set, en verder putte ze uit alle vier haar platen. Een sterke setlist dus ook, nog eens, waarin rustige soul (van de opener The Choking Kind) werd afgewisseld met stomende funk of plezante reaggea.
Laat het duidelijk zijn: ik ben gewonnen voor Joss Stone. Het is niet altijd mijn soort muziek, waarschijnlijk loopt het ooit nog wel een paar keer fout met haar (slechte albums, foute producers, Las Vegas-tournees), maar de juffrouw is zo sterk en krachtig dat ik over 20, 30 jaar zal kunnen zeggen: ik was erbij, die ene keer in het kleine Koninklijk Circus in Brussel.
Chris Rea Vorst Nationaal, 4 maart 2010 Verslag: Ja
Op zijn 59ste verjaardag stond de Britse bard Chris Rea in een niet volgelopen Vorst Nationaal - en dat mag je een klein mirakel noemen. Want Rea kondigde al een paar keer zijn afscheid aan - een keertje definitief door kanker, daarna een paar keer wegens 'geen goesting' meer. Goesting had Rea donderdagavond meer dan genoeg - met danspasjes als bewijs, maar toch deed de man vooral zijn zin: gitaar spelen. De gitaar was belangrijker dan de song, en dat was best wel jammer.
De geschiedenis even induiken. In 1978 scoorde de jonge, blonde gitaarpop-god Rea een onverwachte superhit in de VS, met 'Fool if you think it's over'. Een leuk, aardig liedje, maar Rea voelde zich niet klaar voor de status van popidool, liet de VS links liggen en concentreerde zich op Europa. Dat hij dan ook prompt veroverde: de hele jaren tachtig lang bracht de man fijne platen uit, met ontelbare hits (I can hear your heart beat, Josephine, Little Blond Plaits, Steel River, Let's Dance,...). Die hits brachten hem zelfs naar het podium op Torhout/Werchter, in een tijd dat er nog maar plaats was voor acht groepen op het festival. Maar de miljoenenverkoop maakte Rea niet gelukkig. Hij voelde zijn talent als gitarist onvoldoende geapprecieerd, hij haatte het om de juke-box te zijn die altijd maar weer dezelfde radiohits speelde.
In de jaren negentig sloeg de kanker dan toe. Pancreaskanker, overlevingskans vijftig procent. Rea haalde het, en nam zich voor alleen nog de muziek te maken die hij wou, op de manier waarop hij dat wou. Het bleek om blues te gaan - blues met een Rea-saus overgoten. Dus: soms donker en dreigend, soms haaks vrolijk, altijd met veel gitaarspel en vaak sublieme slide-gitaar. Hij zou nooit nog toeren, nooit nog commerciële platen uitbrengen. Een afscheidstournee en een definitieve verzamelaar moesten dat bewijzen.
Maar kijk: tien jaar later is er weer een 'Greatest Hits'-plaat op komst, en hoort er weer een tournee bij. Het goede nieuws: Rea is verrassend goed bij stem, gebruikt die stem ook fijntjes. Maar het was snel duidelijk dat het publiek niet zou krijgen waar het voor kwam: de juke-box van de jaren tachtig. Rea zette in met 'I can't wait for love', 'Love Gang' en 'Where the Blues come from'. Pas bij het vierde nummer, 'Josephine', hoorde, voelde en zag je de zaal opgelucht reageren: eindelijk iets dat we kennen, herkennen, dat we goed kunnen vinden. En zo ging dat door: onbekend, nieuwer werk met af en toe een hitje van weleer ertussen (Julia). Met frisse zaken (Josephine schreef hij ooit voor zijn dochtertje, nu voegde hij er een strofe aan toe: 'het meisje is groot geworden en trapte het af, en ik mis haar zo, en ik zoek haar). Met vooral heel veel en heel lange gitaarsolo's.
Rea bracht een drummer, pianist, bassist en twee extra gitaristen mee, maar zoog in iedere song de aandacht naar zich toe. Om te doen waar hij zin in had: gitaar spelen, en zijn virtuositeit tonen. Electric Guitar, Easy Rider: het zijn best wel aardige melodietjes, maar ze zijn ook niet méér dan dat. Zeker niet wanneer die melodietjes dan ook nog eens langer duren dan strikt noodzakelijk.
Neen, het was geen slecht optreden. Rea sloot af met Stainsby Girls, een indrukwekkend The Road to Hell, On the Beach en Let's Dance, en dat maakte heel veel goed. Alleen had ik liever net iets meer afwisseling in de set gekregen. Al was het maar om mijn eigen eighties even terug te halen.
An Evening with Lyle Lovett and John Hiatt AB, 10/2/20210 Verslag: ja
Een podium. Twee spots. Twee stoelen, twee tafeltjes. Twee gitaren. En twee vijftigers die muziek ademen, eten, leven. Méér moet dat niet zijn. De heren Lyle Lovett en John Hiatt bewezen in de stampvolle AB dat muziek geen 360°-podium nodig heeft, geen loops, geen videomuren. Neen: muziek heeft muzikanten nodig, en goeie songs.
Lovett en Hiatt zijn vrienden, en als goede vrienden treden ze af en toe samen op. Drie jaar geleden startten ze hun concerten, en af en toe hernemen ze een mini-mini-tournee. Tussen opnames door, tussen tournees door met hun eigen groep. En overal waar ze komen, maken ze mensen heel gelukkig.
Hiatt, 57 jaar, en Lovett, 52 jaar, hoeven niets meer te bewijzen. Lovett is in de VS een razend populaire muzikant, een country-ster die het genre heel erg ruim interpreteert. In Europa is hij veel en veel minder bekend - vooral zijn korte huwelijk met Julie Roberts bracht hem ooit in de boekskes. Hiatt is het omgekeerde verhaal: vooral in Europa (en in België en Nederland in het bijzonder) populair van in zijn beginjaren, terwijl het 'thuis' lang aanmodderen was. Met succes dat vooral bij collega-muzikanten te rapen viel: Dylan, Bonnie Riatt, je wil de muzikanten die hem coverden geen eten geven.
Zo. Het woord is eruit: respect. Ik wil niet als een oude (of zelfs als een jonge) CD&V-er klinken, maar: het ordewoord in de AB was respect. Dat viel vorig jaar ook al op, toen Lovett voor het eerst in zijn leven in België optrad, in dezelfde AB. Toen met een groep, netjes in het pak gehesen mannen. En je voelde aan alles dat Lovett zijn publiek respecteerde, zijn muziek, zijn songs. Met Hiatt samen, was het niet anders. De ene speelde een liedje, de ander zat aandachtig te luisteren, te knikken, het gitaarspel te bekijken.
Hoe gaat dat, zo'n optreden? Heel simpel. De twee worden aangekondigd, het publiek juicht en applaudiseert. De twee komen het podium op, een beetje verbaasd door het warme onthaal, zo lijkt het wel. Ze gaan zitten, Hiatt zingt en speelt 'Perfectly Good Guitar'. Liedje afgelopen, en de twee keuvelen wat. Over sneeuw, over oud worden, over fluiten (het werkwoord fluiten), ze lachen en ze hebben plezier. Dan speelt Lovett een deuntje, Farther down the Line, of het meest recente Natural Forces bijvoorbeeld - en luistert en geniet Hiatt.
En het publiek, dat geniet dus constant. Van die grappen en onnozele verhaaltjes - eat your heat out, Nigel Williams: deze heren zijn echt grappig - en vooral van de muziek. De twee heren grasduinen rustig, beleefd en heel voornaam door hun repertoire - Tennessee Plates, Memphis in the Meantime, Buffalo RIver Home, ga zo maar door. In Lovetts 'She's no lady (she's my wife) speelde Hiatt even gitaar mee, en dat beviel Lovett dusdanig dat hij gewoon vroeg 'play that one again', waarna het liedje nog wat langer duurde. Zonder wijdbeens te poseren, zonder show. Gewoon: gitaar spelen, zingen, genieten en laten genieten.
Het absolute hoogtepunt kwam na een uur, halfweg de set. I will Rise Up/ Ain't no more Cane is een traditional, over gevangenen die in Texas aan de chain gang werken. Lovett zette het in twee versies op zijn voorlaatste cd, en in de AB brachten ze het samen. Magisch. Een ander woord is er niet voor.
Net voor de bissen nog even een hilarisch moment, toen Hiatt zijn Thing Called Love speelde. Dat nummer raakte in de VS vooral bekend door de Bonnie Riatt-cover, en Hiatt wou wel eens weten waarom zij een strofe liet vallen in haar versie. Lovett dribbelde om het antwoord heen (ze liet de strofe vallen wegens vettige praat), Hiatt drong aan, en besloot: 'niet dat ik het echt erg vind, hoor. It put our two kids through college'.
De heren kwamen zelfs bissen - Lovett met zijn 'If I had a boat' (wat een zaaalig nummer is dat toch), en Hiatt met zijn 'Have a little Faith in me'. Een slotakkoord op een perfecte avond. Of zoals een Amerikaanse recensent over de heren schreef: 'Het is zoals het beschrijven van seks aan een maagd. De omschrijving komt nooit in de buurt van de belevenis. Daarom leven grootse optredens (en seks) verder in je geheugen, en wordt over de rest geschreven en gepraat". Say no more.