(Meer dan) 1 jaar gratis concerten Verslagjes van concerten in 2008 & 2009 & 2010 & 2011
09-08-2012
The Specials
The Specials
Lokerse Feesten, 9 augustus 2012
Een mens kan nooit het belang van The
Specials overschatten. De uitvinders van de 2-tone ska, die sinds de punktijd
in Engeland (vanuit Coventry) dezelfde muziek maken, en dat goed doen. De groep
die we ook kennen als The Special AKA, en eigenlijk zelfs als the Fun Boy
Three. De groep die andere Britse bands als The Selecter en Madness aan de bak
hielp. De groep die al lang niet meer bestaat, maar nu toch weer toert en onder
andere op Pinkpop te zien was. De groep ook die , acht man sterk, op de Lokerse
Feesten vanaf het begin klets boem patat er direct op met Gangsters een feest
deed losbarsten.
De vier Heilige Hs waren present: de Hoedjes,
het Hammond-orgel, de Hits en de Hitaren (sorry, ben West-Vlaming).De sociaal bewogen boodschappen ook (wat een
vieze uitdrukking): in New Era, in Rat Race, in Its Up to you. Grappig tijdens
Monkey Man. En een krankzinnig huppelend publiek tijdens A Message to you Rudy,
Too Much too Young. Al gebiedt de eerlijkheid me te vertellen dat ik Lokeren
toen al had verlaten. Want The Specials bewezen vooral dat ska bijzonder
plezant is, maar evenzeer beperkt. Het mag allemaal niet te heel lang duren.
Dat bewees de geschiedenis de ska-rage waaide heeel snel over. En dat bewees
hun optreden in de Lokerse nacht: more of the same is zelden een goede zaak.
Toen de Sex Pistols implodeerden, verraste John
Lydon vriend en vijand door met PIL muziek te maken. Met bassist Jah Wobble en
gitaarvirtuoos Keith Levene en Jim Walker op drums, vond hij een nieuwsoortige
muziek uit. Muziek die bestond uit één door
zware drums gesteunde basgroove, waarover gitaarklanken werden gedrapeerd, en
waar de heer Lydon dan teksten bij schreeuwde. PIL was belangrijk voor wat de
muziek zou worden: zet een oude PIL-plaat op, en je hoort de voorloper van de techno-rave,
je hoort waar The Edge van U2 zijn gitaarklank vandaan haalde, je hoort hoe
groepen en muzikanten zich lieten inspireren door ritmes, eerder dan door
melodielijnen.
De move van Lydon was verrassend,
omdat niemand in de man enige muzikaliteit had vermoed. Nog steeds niet
trouwens de man is en blijft een etter, een poseur, een kwal. Rochelend op
het podium, de zogenaamd opruiende teksten aflezend van een mooi verlichte
pepiter, fulmineren tegen de commercie en intussen een groot deel van je muziek
uit een Apple Notebook halen.
Eén ding geef ik hem na: hij is ten minste
eerlijk over zijn motieven. Zowel de reünietour van de Sex Pistols als van deze
PIL zijn ingegeven door financieel gewin. En dat is geen schande. Ook Willy
Sommers treedt op om centen te verdienen. Dus mag John Lydon het ook doen.
PIL dus op de Lokerse Feesten, zij het zonder
Levene, Wobble en Walker. Ze zijn vervangen door Lu Edmonds op gitaar, Bruce
Smith op drums, Scott Firth op bas en keyboards, en door de eerder genoemde
Apple Notebook. Klassemuzikanten, hoor, die voor een zalige, haast geile beat
zorgden. Het geschreeuw van Lydon moest je er maar bij nemen. Als derde nummer
al kwam This is Not a Love Song (na twintig minuten dus), de toevalshit die ze
in 1983 scoorden en die hun eeuwige roem bezorgde bij het brede publiek. Dat
publiek in Lokeren bestond overigens uit twee kampen: zij die gek waren van de
muziek, en zij die gek werden door het gedoe op het podium.
Out of the Woods, bijvoorbeeld: het nummer
bleef maar duren, Lydon bleef maar roepen en tieren en de ogen wijd open
sperren en doen alsof hij een arme, boze jongeman is. Het hoogtepunt kwam met
Rise: plots algemene herkenning op het festivalterrein (aaaah, is dat ook van
hen?), en een feestje bij het meebrullen van Anger is an Energy. Schoon
moment.
Ook een schoon moment: helemaal op het einde
van het anderhalf uur, roept een kerel naast mij plots: hei, maar dat is die
zanger van de Sex Pistols en van PIL. Hij meende het. Om maar te zeggen: zo
belangrijk is het nu ook weer niet allemaal.
Je had vroeger cool. Je had supercool. En je
had Echo and the Bunnymen. Een groep uit Liverpool, die van 80 tot 84 vier
fantastische platen uitbracht. Alles waar new wave voor stond, in één groep
geperst. In één persoon, bijna: Ian McCulloch. Een ietwat lijzige stem, en een
overdosis arrogantie, gehuld in lange zwarte jassen.
Die jassen waren er ook in Lokeren, bij het
publiek. Net als veiligheidsspelden door een enkele wang, en hanenkammen. Er
viel zelfs een nieuw modefenomeen te ontdekken: de kalende hanenkam! Dat heb je
dus met veertigers die niet kunnen geloven dat de tijd onverbiddelijk
voortschrijdt.
Echo en zijn Bunnymen (alleen gitarist Will
Sergeant blijft van de originele groep over; de drie andere muzikanten zijn te
jong om te weten wat een hanenkam is) maakten ons nochtans heel erg duidelijk
hoe onverbiddelijk de tijd is. Het was een rommeltje, dat optreden. McCulloch
stond rokend en drinkend op het podium, zong verschrikkelijk vals, en toonde
zich net als de hele groep compleet ongeïnteresseerd. Het gevolg: vlakke,
slordige versies van Rescue, Stormy Weather, Villiers Terrace (met een flard
Roadhouse Blues van the Doors in verweven), een Seven Seas dat echt niet goed
klonk en zo ging dat maar door. Bring on the Dancing Horses werd verkracht, The
Disease ging net iets beter. Want hoe meer McCullogh dronk, hoe beter het leek
te gaan: hij werd zowaar toonvast. The Killing Moon was veelbelovend, en bij
The Cutter brak de groep eindelijk uit zijn lethargie. Het publiek reageerde
ook meteen enthousiast ik was niet de enige die bereid was om me te geven,
maar vergeefs had gewacht op enige inspanning en/of vuurwerk van de groep. Maar
het was too little, too late. Nothing Lasts Forever was bijvoorbeeld een train
wreck, en Lou Reeds Walk on the Wild Side had echt niet helemaal gemoeten. Lips
Like Sugar sloot de set af. En dat was niets te vroeg.
We waren jong. We vertrokken een week vooraf naar De Panne,
waar we het tweepersoonstentje van nonkel Eddy opsloegen, om het dan een week lang
nauwelijks gebruikten. We dronken cocktails in de Oasis, een van de weinige
zaken in De Panne waar we s nachts welkom waren en er fatsoenlijke muziek werd
gedraaid. We verwelkomden iedere avond een verse lading schoolvrienden, om
uiteindelijk om zaterdag met een grote groep naar de festivalweide te trekken.
De weide waar Seaside zich afspeelde hét festival van het jaar. New-wavers,
punkers en ander tuig van de richel kwamen er The Stranglers zien, en The
Bollock Brothers, en Red Zebra, Lavvi Ebbel (met een grandioze Cas Vander
Taelen), Allez Allez, Simple Minds, het geweldige Luna Twist. TC Matic, General
Saint & Clint Eastwood. The Virgin Prunes.
En dan, in 1984, het topjaar: Luc Van Acker, Paul Haig, The
Fixx, Shriekback, Fad Gadget, Echo & the Bunnymen en New Order.
De Lokerse Feesten besloten op een zonnige donderdagavond
die legendarische editie van Seaside dunnetjes over te doen. Door Luc Van Acker
en Echo op het podium te plaatsen gevolgd door PIL en The Specials. Voor New
Order was er geen plaats meer die mogen s anderendaags hun ding doen. Pil stond trouwens op de affiche van de
laatste Seaside (intussen verhuisd naar Veurne) in 1986.
Luc Van Acker, dus. De sympathieke man uit Tienen, die met
The Ship de allerbeste plaat uit de Belgische muziekgeschiedenis maakte. Het
was een plaat die àlles had: de grooves, de melodieën, de bad ass attitude
en een koppel fantastische hits. Na The Ship ging Van Acker meespelen met
Shriekback, later deed hij zijn ding bij de Revolting Cocks.
In Lokeren bracht hij voor de laatste keer met zijn speciaal
ervoor samengestelde groepThe Ship.
Tien man, waarvan 4 backing vocals. Een sexy, stomende bas. Een zware
percussie. En snerpende gitaaruithalen, ooit het handelsmerk van Van Acker
zelf. Ze speelden The Ship van voor naar achter, maar niet helemaal de veertig
minuten die hen werden toegemeten waren onvoldoende. Jammer. Voor Zana stapte
Geike Arnaert het podium op tot eenieders tevredenheid. Ok, ok, Anne Domino
ware nog beter geweest. Alles, zo lang Tom Barman en Selah Sue met hun fikken
maar van het nummer bleven.
Van Acker dan. Hyperkinetisch, zwetend, schreeuwend, maar
vooral: genietend. Zichtbaar en duidelijk. Strijd leveren met de apathie van
het publiek om zeven uur is Lokeren nog aan het bekomen van de vorige
feestnacht. Spijt op het gezicht, omdat het gedaan is. En tevreden over het
concert.
In de coulissen liep ik de sympathieke bassist, Geert Maesschalck,
tegen het lijf, net toen Ian McCulloch voorbij kwam. Echo and the Bunnymen,
fluisterde Geert. Op hun platen leerde ik ooit gitaar spelen. Zij waren mijn
goden. En nu mag ik spelen, op hetzelfde podium, net voor hen. Mijn leven is
goed geweest.
Schoon, toch, die rock n roll.
Luc Van
Acker is Fawlty Towers. Eén
plaat die perfect was, die goed zat. En daarna geen The Ship II uitbrengen, hoe
hard de roep ook weerklonk. Want The Ship, dat kun je niet overtreffen. Zelfs nu,
28 jaar na datum, klinkt de muziek nog fris, stuwt ze je vooruit, en geeft ze
je energie om die laatste werkdag door te komen. Merci, Luc.
"Hoe goed was dat?", hoorde ik iemand roepen na het optreden van the Beach Boys. Het was niet echt een vraag - hoewel de kreet toch als dusdanig werd geïnterpreteerd, in het volle backstage café van de Lokerse Feesten. Want de reacties van de Vlaamsche muzikanten, kenners en recensenten logen er niet om: "zeer goed", of "fantastisch", tot "geweldig". En niemand overdreef: de Beach Boys waren overweldigend goed. Die Beach Boys bestaan vijftig jaar, en vieren dat met een nieuwe cd én met een (tot vijftig concerten beperkte) tour. Op het festivalterrein was dan ook geen vrij plaatsje meer te vinden - propvol met kinderen van zeven tot fans van het eerste uur (die dus zowat tachtig jaar moeten zijn). Vreemd, toch wel. Want bij hun vorige passage in België, op het strand van Knokke eind jaren tachtig, vond ik de toenmalige Beach Boys verschrikkelijk. De klank zat niet goed, de close harmony was ver weg, en zanger Mike Love gedroeg zich als een kwal - een pest voor surfers. Tot overmaat van ramp overleed een jaar later Carl Wilson, de laatste overgebleven actieve Wilson-broer én de laatste stemvaste Boy. Zijn andere broer Dennis was in 83 al gestorven, na een leven vol miserie en alcohol en drugs. En de belangrijkse broer, Brian, zat naar verluidt al jaren lang (letterlijk) in een zandbak te spelen, in zijn woonkamer. Zot van de drugs, van de paranoia, van de schizofrenie. LSD, een feest. Maar mirakels gebeuren - ook buiten Lourdes. Brian Wilson keerde namelijk terug. Voor de niet-kenners: Brian is de man die de Beach Boys uitvond, die hun geluid bepaalde, die dat geluid steeds verder uitpuurde en die muzikaal geniale wegen insloeg. Hij deed dat allemaal in de eerste helft van de jaren zestig. En hij zorgde ervoor dat de Beach Boys toen eigenlijk al een sorot kunstmatig gegeven werden. Hij had namelijk een hekel aan het touren, stuurde de groep dus alleen op pad en bleef thuis, om nieuwe platen te maken. Na zo'n tournee mochten de overige Boys dan in de studio passeren, om de zanglijnen in te zingen zoals Brian dat wou. Dat resulterde in 1965 in Pet Sounds, een voor die tijd grensdoorbrekend album. De opvolger, Smile, kwam pas een paar jaar geleden uit- Brian Wilson ging eerst even ten onder aan die LSD en die nare aandoeningen. Maar hij keerde dus terug, vocht een paar rechtszaken uit met Mike Love en Al Jardine (onder andere over auteursrechten, en over wie nu de naam Beach Boys mocht gebruiken), hij bracht Smile uit en ging touren. Wilson toonde voor die tour weer zijn genie: hij besefte dat de Beach Boys de muziek van Smile en Pet Sounds onmogelijk nog live konden brengen, en verzamelde een groep jonge(re) muzikanten rond zich die dat wél konden. Diezelfde muzikanten vormen nu de ruggengraat van de Beach Boys. Negen man die percussie, gitaar, keyboards en blaasinstrumenten bespeelt, en die de close harmony voor zijn rekening nam. De overgebleven Beach Boys (Brian Wilson, Mike Love, Al Jardine, Brcue Johnston en David Marks) zijn intussen allemaal rond de zeventig, nemen plaats op de eerste rij van het podium, hullen zich in lelijke Hawaii-hemden en baseball-petjes, en doen alsof ze het allemaal nog kunnen. We zijn er eindelijk, hoor: het optreden. Van bij het eerste nummer - Do it Again - was het al duidelijk: dit zou een onvergetelijk concert worden. Een indrukwekkend geluid rolde van het podium af, de stemmetjes klopten, de muziek was strak en heerlijk en juist. En daarna volgde hit na hit na hit na hit - ze speelden meer dan dertig nummers op dik anderhalf uur tijd. Little Honda, Catch a Wave, Hawaii, Surfin' Safari, Surfer Girl, Little Deuce Coupe, 409, I get Around, enfin: in-druk-wek-kend. En het publiek, dat genoot. Tot de laatste rij stond iedereen te zingen, dansen, klappen en vooral: lachen. Nooit eerder zoveel gelukzalige glimlachen gezien op zovele gezichten. Wie wat speelde en zong (stonden die micro en dat keyboard van Bruce Johnson nu aan of niet?), het zal ons allemaal paardenworst wezen. Brian Wilson zat apatisch achter een witte vleugelpiano, de armen bengelden naast zijn lijf, af en toe leek hij een 'doe-wop' te mompelen. Tot hij wakker werd - en zong. Vals, amechtig, krakend en moeizaam. Maar hij zong. Sail on, Sailor. Het fantastische Heroes and Villains (uit Smile). God only Knows. Enfin, de lijst is lang, de avond was te kort. De titel van de afsluiter vat de avond op een perfecte manier samen - Fun, Fun, Fun.
Ze bestaan twintig jaar, en in die tijd schonken ze ons een pak radiovriendelijke liedjes. De rollende r van Frank vander Linden, het corporate gehalte van bassist Michel De Coster en de uitdeinende persoonlijkheid van drummer Dirk Jans, die Nederlandstalige rock brengen - je hoort het en je zingt mee. Zo gaat dat met goede nummers. De Mens is bezig aan een vrij intenstieve jubileumtour, en mocht die verjaardag ook komen vieren op de Lokerse Feesten. Voorwaar geen cadeau: om acht uur, in volle zon moeten beginnen. En vooral: een publiek voor je vinden dat eigenlijk komt voor de Beach Boys - die hun vijftigste verjaardag op hetzelfde podium komen celebreren. En dan nog in Lokeren, waar de helft van het publiek meer aandacht heeft voor de biertenten en voor elkaar, dan voor wat op het podium gebeurt. Maar zie: Frank vander Linden gaf niet op, en overwon. Zelden een groep zo hard zien werken om het publiek te overtuigen, en zelden een groep gezien die dat met zoveel plezier deed. Toen Lokeren zich eindelijk gewonnen gaf, straalde het geluk van de vier mensen af (ja, er is intussen een vaste toetsenist bijgekomen, die jammer genoeg uit Poperinge komt en waarvan de naam me compleet is ontgaan). Het geheim van De Mens? Hard werken, dus - blijven om reactie vragen, blijven aansporen om mee te klappen en roepen en zingen (toon uw oksels!), en natuurlijk de ene hit na de andere op dat publiek afvuren - Irene, Sex verandert Alles, Lachen en mooi zijn, Jeroen Brouwers, Kamer in Amsterdam, enfin: u kent ze zelf ook wel. Vrijwel allemaal werden ze strak en heet op het festivalterrein losgelaten. En het werkte. Chapeau voor De Mens - de pint achteraf was dubbel en dik verdiend.
In het sfeervolle backstage-café van de
Lokerse Feesten zaten we te twijfelen: zouden we nog even blijven voor The
Roots, of hielden we het voor vandaag voor bekeken? De eerste klanken die ons
vanop het podium toewaaiden, dreven ons in de richting van de auto. Want
rappers, neen bedankt, maar toch liever niet. Want de clichés worden te vaak
bevestigd: rappers op een podium, dat is een geluidsband met een paar kerels
die er te luid overheen roepen. Goed, die geluidsband wordt dan wel eens door
een DJ behandeld scratchen, het bestaat inderdaad nog steeds, zij het
digitaal en de rappers zelf hebben niet allemaal gouden kettingen om. Maar
rappers zijn zoals Bob Dylan: ze worden geroemd omwille van hun teksten, maar
op een podium is het allemaal even onverstaanbaar geneuzel of getier.
Maar we liepen niet naar de auto we maakten
een ommetje op het Lokerse festivalterrein. Waar we een indrukwekkend
schouwspel zagen: een drummer, een percussionist, een bassist, een gitarist,
een toetsenist en een heuse tubaspeler. En een rapper. En ze gaven van jetje.
En ze maakten er een feest van.
Twee minuten later stonden we in de
frontstage, lekker dicht bij het podium, mee te genieten. Zelden zon feest meegemaakt.
Zelden zon aanstekelijk enthousiasme op een podium gezien. Zelden zon plezier
gemaakt op een optreden.
Want vergis u niet: The Roots is dus géén
rapper met een geluidsband. Het is een groep van zeven rasmuzikanten, die samen
muziek maken zoals zij dat graag doen. Dat betekent: strakke, vette beats die
van echte drumvellen komen (de drummer heeft een indrukwekkend afro-kapsel, een
baard, weegt de helft meer dan strikt noodzakelijk om te overleven, luistert
naar de naam Questlove en speelde met Iggy Pop, Amy Winehouse en Al Green). Een
bassist die funk en jazz speelt en zich gedraagt alsof hij bij Metallica op het
podium staat. Een gitarist (captain Kirk Douglas) die ook kan zingen, en
schippert tussen P-Funk en Led Zeppelin). En een sousafoon. Een sousafoon!
In mijn jonge jaren speelde ik ook tuba. Bij
De Eendracht uit Aalbeke. Toen ik zestien was, had ik begrepen dat de tuba het
meest on-rock-en-rolle instrument was dat bestond. Alle rockgroepjes uit
Groot-Kortrijk en omstreken die blazers aan hun bezetting wilden toevoegen,
zochten trompetten, trombones of een sax. Een tuba werd weggelachen.
Wel, dat weglachen mag nu voor eens en altijd gedaan zijn. Want als een sousafoon
hip is en swingt en groovet, dan een tuba zeker. Tuba Gooding Jr. liep het hele
optreden rond, jutte het publiek op, en zorgde voor een extra diepe basdreun
die door merg en been ging.
En de muziek? Het gerap? Wel, dat was
dus perfect. Hoe intenser de weed-geuren waren die ons tegemoet waaiden, hoe
vlotter en sneller de nummers in elkaar overvloeiden. Sweet Child of Mine van
Guns n Roses moest eraan geloven, en constant hoorde je lijntjes uit andere
songs van de hardste rock tot de zoetste disco. Allemaal overgoten met een
heerlijke jazzy saus.
Shame on me, dat ik deze groep niet eerder
leerde te kennen. Ze bestaan godbetert al bijna twintig jaar, wonnen tientallen
prijzen, werkten samen met de grootsten der aarde (en met Zap Mama), en zorgden
voor één van de fijnste feestjes die in Lokeren ooit zijn gebouwd.
Dag vier op de Lokerse Feesten. De dag
waarvan ik had verwacht dat de Grote Kaai leeg zou blijven. Maar zie: het
festivalterrein stond propvol. In Lokeren weten we intussen al wat dat
betekent: veel gepraat. Lokeren blijft worstelen met de spreidstand tussen een
kermis en een echt muziekfestival. De eerste rijen gaan (of komen) voluit voor
de muziek, maar daarachter is er toch meer aandacht voor de biertenten en voor
elkaar, dan voor wat op het podium gebeurt. Vrienden, buren, collegas die elkaar
tegen het lijf lopen en luid in elkaars oor brullen hoe geweldig de Feesten
zijn. Je hebt dus maar weinig keuze: ofwel probeer je het gepraat te negeren,
ofwel baan je je een weg naar voor.
Als groep moet het op dat podium dan ook niet
eenvoudig zijn. Absynthe Minded ondervond het aan den lijve. De eerste rijen
reageerden enthousiast, daarachter regeerde de onverschilligheid. Jammer, want
Absynthe Minded is een supergroep. Bijzonder goed gerodeerd door hun vele
(festival)optredens, en een zanger (Bert Ostyn) die indruk maakt. Niet alleen
met zijn glasheldere stem, maar ook met zijn présence: er staat een zanger op
dat podium, het vertrouwen in eigen kunnen druipt er af. Indrukwekkend, hoe hij
er toch in slaagde om een breekbare song als Envoi over het hele terrein te
laten zinderen. Zelfs het gepraat nam heel even af. Ook mooi: balkantechno
een opzwepende viool die op een bonkende baslijn riedels toverde, en Ostyn die
er omheen zong, beelden oproepend die niet eens bestaan.
Absynthe Minded speelt zowat overal in het
land er is dus echt geen enkel excuus om hen niet ergens aan het werk te gaan
zien. Het zal u niet spijten.
Avalon. Hoewel er geen bevallige supermodellen op de hoes
prijkten (of toch niet als dusdanig herkenbaar), was ze mooi. De plaat kraakte,
en mijn 16-jarige puberhart brak telkens weer bij gedachten aan onbereikbare
liefdes, overgoten met de stem van Brian Ferry. More than This: bleiten! Avalon: huilen!
Enfin, Roxy Music kleurde mijn dagen, zij het somber en grijs. Pas toen ik het
oudere werk ging beluisteren, kwamen er vrolijker kleurtinten bij: Love is the
Drug, Virginia Plane, Do the Strand de term art rock was me nog
onbekend, maar Ferry en de zijnen konden duidelijk ook een stukje swingen.
Ik heb Roxy Music (of Brian Ferry) nooit live aan het werk
gezien. Een optreden klopte niet met het beeld dat ik van de groep wou hebben:
het was muziek om te beluisteren, alleen op een tienerkamer (geheel in de jaren
tachtig-stijl een witte kamer, witte vloer, witte muren, en één zwarte kast
waar mijn LPs keer op keer weer werden herschikt alfabetisch, chronologisch,
naar voorkeur van de dag, ), dromend van meisjes, briefjes herlezend, op zoek
naar verborgen boodschappen.
De Lokerse Feesten slaagden erin om de heer Ferry, op de
gezegende leeftijd van 66 jaar, naar het land te halen. En ik slaagde erin mijn
reserves te overwinnen en de man te bekijken en beluisteren. En neen, ik heb er
geen spijt van. Maar neen, ik ben er ook niet kapot van.
Ferry had een grote groep meegebracht: achteraan doken af en
toe twee danseressen op die benen hadden die ver boven hun oksels ophielden.
Een drummer en een wild om zich heen slaande ADHD-percussioniste. Een
keyboard-speler en een saxofinist. Vier gitaristen, waaronder de legendarische
Johnny Marr de betere helft van de Smiths. En liefst vier
achtergrondzangeressen die prominent vooraan op het podium stonden.
De heer Ferry, stijlvol in het pak als steeds, deed me aan Alex Puissant
denken. Every inch a gentlemen, maar tegelijk ook wat onbehouwen, wat houterig
in zijn bewegingen, en een haast onaangename drang om te plezieren. Met de
kunstige beelden die groot werden geprojecteerd, bijvoorbeeld. En met zijn
songs, gelukkig.
Meneer Ferry diepte uit zijn kluis een schat aan nummersop zelfs Avalon gaf hij ons cadeau. Op het
einde een rits covers ook, die voor mij absoluut niet hoefden. All along the
Watchtower van Dylan en vooral Hold On (van Sam & Dave) vond ik flauw.
Helemaal niet flauw waren stomende versies van Love is the Drug en Lets Stick Together
Lokeren feestte ferm mee.
Ferry is nu 66 jaar, en je weet dat het dan niet veel beter
meer wordt. Het métier neemt toe, de stem af. Met de vier
achtergrondzangeressen viel Ferrys stem af en toe zelfs helemaal weg: de vier
deernes waren iets te fel, waardoor de magie uit de nummers verdween. Jammer.
Ook jammer: Johnny Marr stond er wat bij en keek er wat naar zijn muzikale
toegevoegde waarde was eerder bescheiden te noemen.
Maar goed. We hebben Brian Ferry aan het werk gezien. De
herinneringen van weleer zijn intact gebleven Slave to Love: waaaaaw en de
man heeft een onovertrefbaar hoog WOW-gehalte (waardig ouder worden).
Bruce Springsteen and the E Street Band Paris, Bercy - 4 en 5 juli 2012
Voor de allereerste keer sinds ik
hier in 2008 mijn concertverslagen post, wist ik niet wat te schrijven. Het
zoveelste (ik schat het 43ste) Springsteen-optreden: wat zou ik er
begot nog kunnen aan toevoegen? En wie zou er in hemelsnaam een boodschap aan
kunnen hebben? Wie hecht enig belang aan de woorden van lof van een die-hard
fan, die geen onvertogen woord over zijn lippen krijgt wanneer het over de Boss
gaat?
Maar dat waren niet de redenen
waarom ik geen woord op papier kreeg. Ik was namelijk sprakeloos. Twee avonden
na elkaar Springsteen in Parijs, en ik vond de woorden niet om te beschrijven
wat gebeurde. Om de lawine te vatten die over ons neerdaalde. Compleet van de
kaart was ik.
Woensdagavond begon al straf. Fourth of July in Parijs in een
uitverkocht Bercy. Kloteplaatsen achter het podium. Onweer en files op weg naar
Bercy. Dure parkeerplaatsen. En geen plaats meer op de terrasjes rond de zaal.
Awoe. Toch maar niet rechtsomkeer gemaakt, maar wel in de zaal zitten wachten.
In ruil: een geweldige Boss. Gedreven,
wild, en ook wel een crowd-pleaser: Sandy (4th of July, Asbury Park) en
Independance Day en Darlington County en Born in the USA. Want
het is ten slotte Fourth of July. Met een voorspelbare start ook twee nieuwe
nummers, gevolgd door Badlands. En met aangename verrassingen: The E Street
Shuffle, Johnny 99 en The River.
Opvallend in vergelijking met Sevilla, twee maanden eerder: het aandeel songs uit
Wrecking Ball is afgenomen, en het preken over onrechtvaardige bankiers is
helemaal verdwenen. Ook opvallend: op het einde van de E Street Shuffle blijft
het publiek zingen, en herneemt hij lachend gevolgd door de voltallige groep.
Bijna drie en een half uur houdt hij het vol, in een snikheet Bercy. Zo heet
dat hij aan de eerste rijen water uitdeelt, dat de rest van de groep ook
waterflesjes in het publiek gooit, dat de security flessen laat aanrukken om de
dorstigen te laven. Wij waren doorweekt, stikkapot en op maar hij leek nog
uren door te kunnen gaan.
Een dag later dan. Vijf juli.
Ellendig weer met nog ellendigere files, op weg naar Parijs. Alle terrasjes
rond Bercy leeg wegens plensende regenbuien. Moe van de lange ritten. Maar
toch: extra energie omdat Jos op zijn dertiende zijn eerste volwaardige
Boss-optreden mag meemaken. Goed op tijd de zaal induiken, want buiten regent
het toch. En dan, een uur voor de start, schrikken wanneer Bruce doodleuk de
zaal binnen wandelt en een praatje slaat met de fans op de eerste rij. Later
schuifelt ook mama Springsteen
binnen, en krijgt ze een luid applaus wanneer ze gaat zitten. Tijdens de show
bedankt hij haar, en zijn schoonmama, trouwens voor hun aanwezigheid. En haalt
hij dochter Jessica het podium op om te dansen in Dancing in the Dark.
Maar dat zijn details. Want één
zaak wist ik zeker: hij kan onmogelijk beter doen dat de nacht ervoor. Op zijn
leeftijd twee dagen na elkaar dergelijke topprestaties neerzetten: het kan
gewoon niet.
Well, think again. Drie uur en
zevenendertig minuten lang gaat hij te keer als een bezetene. Op het podium zie
je keer op keer paniek uitbreken wanneer hij de setlist door elkaar haalt, en
Nils Lofgren moet rennen om net op tijd de juiste gitaar te pakken te krijgen.
Tussen de nummers door laat hij Max Weinberg werken, zodat het publiek de kans
niet krijgt om te bekomen, maar hij meteen in een volgend nummer kan
losbarsten. De openers: zes classics na elkaar, voor het eerste spoor van
Wrecking Ball opduikt. Hij gooit zich vanop het mini-podium in het midden van
de zaal in het publiek, en laat zich door honderden handen naar voor tillen. De
groep staat erbij en kijkt ernaar, net zo stomverbaasd als de rest van de
kolkende zaal.
De show staat nu al geboekstaafd
als een legendarisch optreden. De lengte, de intensiteit, en de setlist. 31 nummers afjeblieft en welke. No
Surrender. Candys Room. Indicent on 57th
Street. Een betoverend, intens For You (uit zijn allereerste plaat, maar hier
solo op piano gebracht). Gevolgd
door Racing in the Street. Thunder Road. En Seven Nights to Rock.
Goh, de hele setlist is af,
perfect, onverbeterlijk. Het viel trouwens ook op dat de bordjes, waarop de
fans op de eerste rijen hun favorieten neerpennen in de hoop dat hij het bordje
oppikt en dat nummer speelt, langzaam maar zeker verdwenen. Iederéén leek te
begrijpen dat dit een speciale avond zou worden, dat de Boss en de Boss alleen
zou beslissen welke nummers hij zou spelen.
Inderdaad: nooit sprak ik een
slecht woord over Springsteen-optredens. Ik maakte hem mee toen hij ziek was
(in Arnhem, 2007). Ik zag zes optredens in de Rising-tour, toen Clarence te
ziek was om twee noten juist te spelen. Ik bleef hem trouw tijdens de
Reunion-tour, toen de optredens plots zo kort leken. Zelfs toen hij de E Street
Band op straat zette (haha), met een meute jonge honden de hort op trok, in 92,
en het vreemd voelde om die mensen de Springsteen-classics te zien en horen
spelen zelfs toen vond ik het goed. Want ik maakte nooit een slecht optreden mee. Iedere keer weer
was hij de perfecte entertainer. Die ons de indruk gaf om het allemaal niet
alleen heel graag te doen, maar het ook nog eens voor ons alleen te doen.
Maar wat hij nu, in Parijs, voor mekaar heeft gebracht dat slaat alles. Het
woord onvergetelijk was nooit meer van toepassing dan nu.
Bruce Springsteen and the E-Street Band Estadio Olympico, Sevilla
Heel lang geleden zag ik in Vorst Nationaal een oud, amechtig en verschrompeld mannetje een persiflage geven op de legendarische James Brown. Het mannetje heette James Brown. Het pseudo-optreden was zo erbarmelijk, dat ik een jaar later wéér naar Vorst ging, voor hetzelfde mannetje. Want ik kon niet geloven dat de grote James Brown zo intens slecht was. Ik had me jammer genoeg niet vergist. En ik leerde dat zelfs de allergrootste artiesten een vervaldatum hebben. Een dag waarop hun stem het begeeft, hun vingers te stram zijn om gitaar te spelen, hun goesting om het publiek te plezieren verdampt is.
Het is een self-fulfilling prophecy, natuurlijk, en ze gaat al een hele tijd mee: ooit zal ook de Boss te oud zijn om op te treden. En dan zullen we naar zo'n concert staan kijken, zullen we blij zijn dat hij het maar een uur meer volhoudt, en zullen we vol weemoed naar huis terugkeren, denkend aan weleer. Aan de tijden van urenlange marathonshows, aan de Boss-time, aan uitsmijters als Twist & Shout. Spijt zullen we hebben, dat we het concert te veel meemaakten, het concert dat de herinnering bedoezelt.
Die dag is nog niet aangebroken. De opener van het Europese luik van de Wrecking Ball-tour, in een stomend heet Sevilla, maakte meteen duidelijk dat 1. Springsteen zelfs op zijn 62ste nog de energie, de stem en de goesting heeft van een jong veulen 2. De dood van the Big Man een klap was, maar wel is verteerd en opgevangen. 3. De muziek nu echt samenkomt: de rock van de E Street Band wordt perfect aangevuld met de vrolijke folk van de Seeger Sessions Band.
Hij kan het dus nog steeds, én hij doet het nog altijd. Drie uur lang in een snikheet Sevilla (meer dan 35 graden), aan het hoofd van een utigebreide E-Street Band, door veertig jaar muziekgeschiedenis gaan. Wat een altijd ideale set oplevert van nieuw werk en pure crowd pleasers. Van bij de opener Badlands mocht Jake Clemons, neefje van, al even zijn vier maatjes-koperblazers achteraan het podium in de steek laten, om vooral een solo te geven. En hoezeer ik Clarence ook mocht, moeten we eerlijk blijven: muzikaal was bij de Big Man het vet al veel langer van de soep. De Rising-tour was zelfs dramatisch slecht, toen zijn gezondheid het helemaal liet afweten. Maar nu is hij dus méér dan waardig vervangen. Méér dan.
Veel nieuw werk dus ook, zo'n zeven nummers uit Wreckin Ball. Het zijn fijne nummertjes, slim opgebouwd en met veel schwung gespeeld - hier komen de Seeger Sessions plots heel dichtbij. De blazers, de viool van Sister Soozie, het orgel en de backing vocals (en zelfs extra percussionist): het zorg voor een nog vollere sound. Ja, het kan. In die nieuwe nummers is de Boss boos - op banken, op kredietverstrekkers, op huiseigenaars. In zijn speech (in het Spaans) heeft hij het over zijn sympathie met de Indignados, en juicht iedereen luid.
Wel - ik vind de Boss niet zo heel erg boos op Wrecking Ball. Ja, de plaat is minder vrijblijvend dan zijn vorige (waar hij overigens niets uit speelde), maar boos? Neen, bij Darkness was hij boos - toen beten de gitaren en vlogen de vonken van de songs, toen lag het tempo hoog en was er geen ruimte voor licht en vrolijkheid en dansen. Badlands, Adam Raised a Cain, Darkness: je kreeg schrik van die nummers en van de man die ze zong. Wrecking Ball is een plaat met dansliedjes, met haast vrolijke deuntjes. De enige bite zit in de teksten - maar hoe geloofwaardig is het om een multimiljonair, die springpaarden voor zijn dochter in België koopt, over Inidgnados te horen praten? Ja, liever een rocker die wél een geweten heeft dan een die doet alsof zijn neus bloedt. Maar je moet er ook niet in overdrijven, vind ik. Maar goed. Het optreden dus.
De Boss hield het tempo strak, schonk ons een stomend The Ties That Bind, een grandioos Death to my Hometown en een pakkend Trapped. Opvallend ook, trouwens: die Spanjaarden zijn compleet zot. Nog fanatieker, nog luider, nog enthousiaster dan wij. In My City of Ruins een eerste keer de krop in de keel: Springsteen stelt zijn groep voor, en vraagt of we iemand missen... Het indrukwekkende (maar niet uitverkochte) Olympisch Stadion roept natuurlijk luid om Clarence - waarna de Boss zegt: als jullie hier zijn, en als wij hier zijn, dan is hij hier ook. Case closed, back to the musid.
En die muziek ging dus weer reizen in de tijd: Out in the Street en het nieuwe Jack of All Trades, een donker en dreigend Candy's Room, een opzwepend She's the One, Darlington County op verzoek,... De soultour op met de Apollo Medley, en de Boss die de zoveelste keer het podium afdweilt, het publiek induikt, duidelijk geniet. En dan: eindelijk de rock die het pleit wint, met Because the Night en Nils Lofgren die alle duivels ontbindt, en duidelijk maakt dat gitaren het nog altijd voor het zeggen hebben in New Jersey. Een accordeon is een keertje leuk, die viool zorgt voor een extraatje en die koperblazers houden de sfeer erin. Maar uiteindelijk is de gitaar de zweep waarmee ze het publiek geselen.
Wanneer je denkt dat hij zijn stem verliest, dat hij leeggezweet is, dat het nu echt wel goed is geweest, net dan geeft hij er een laatste keer een ferme snok aan. Een verzoekje (I'm going Down), de spots op het publiek gericht en vlaaam: Born to Run, Dancing in the Dark, Bobby Jean en 10th Avenue. Neen, niemand doet het hem na. Want niemand anders schreef dit soort songs, en niemand anders kan ze zo energiek brengen. In 10th Avenue, op het orgelpunt, de climax, zet hij alles stil: 'The Big Man Joined the Band', en het hele Estaio Olimpico zwijgt. Tranen vloeien wanneer op de grote videoschermen beelden verschijnen van die Big Man. Ja, we missen hem toch. Springsteen staat erbij, in zijn gekende pose - en als een echte Boss geeft hij het sein om dit te vergeten en verder te spelen, het feest voort de zetten.
Drie uur lang, drie uur aan een stuk, drie uur in de hitte. Na het optreden strompelen we terug naar de stad. Rugpijn. Kniepijn. Krampen. "We worden oud", zegt iemand in het gezelschap. En ik denk: de kans is eigenlijk groter dat Springsteen op een dag denkt: 'die Peter is toch te oud geworden voor m'n optredens, misschien houdt hij er beter mee op, nu het nog een beetje gaat.'
Michael Kiwanuka. 24 jaar. Oegandese Londenaar. Zoetgevooisd. Trad op als voorprogramma van Adèle. Wordt vergeleken met Bill Withers, Otis Redding en Van the Man. En werd begin dit jaar door de BBC uitgeroepen als 'The Sound of 2012'. En vooral dat laatste wéégt: je vraagt je af wat dat soort druk met een mens doet. Sterke schouders die die last kunnen dragen.
Kiwanuka lijkt met die stress aardig om te kunnen gaan. De AB Box was in een mum van tijd uitverkocht, maar toch wou hij er geen concert in de 'grote' zaal van maken. Na het optreden ging hij vrolijk cd's signeren, en trok hij héél veel tijd uit om te praten met de fans. En op het podium amuseerde hij zich, net als zijn groep. Allemaal goede tekenen, dus.
Is hij de nieuwe Bill Withers? Ach. Hij is net zoveel de nieuwe Withers, als Joss Stone de nieuwe Aretha Franklin is. Niet, dus. Het is ook compleet van de pot gerukt om iemand met welgeteld één cd op zijn actief, te gaan vergelijken met artiesten die tientallen jaren (ok, in het geval van Otis iets minder lang) zo wisselvallig presteerden als ze wilden. Artiesten van wie we alleen het goede, de hoogtepunten onthouden. Kiwanuka is een beginneling - we kunnen hem alleen beoordelen op die ene plaat, en op dat ene optreden, van een uur.
Ja, dat optreden was goed. Beetje glad, zonder veel risico's. Maar: wat een stem. En wat een groep - de groep stond volledig in functie van de man en de songs te spelen, nergens een spatje egotripperij te bekennen. Kiwanuka grasduint wat door verschillende stijlen - wat blues, veel funk en soul, een snuifje rock en wat gospel. Met die stem als bindmiddel - de stem die natuurlijk best tot uiting komt in de solo-momenten. Wanneer hij zijn organist, zijn gitarist, bassist, drummer en percussionist alle vijf het podium af stuurt, en drie liedjes alleen zingt - 'de liedjes zoals ze ontstaan zijn, just me and my guitar' - en je in de AB een muis hoort lopen.
Maar hij is er natuurlijk nog niet. Zijn nummers zijn nog ongelijk qua niveau, Home Again is een wereldnummer dat je naar de keel grijpt en tegelijk zoetjes doet meewiegen, maar zo zijn er nog niet genoeg. Het zal net daar van afhangen of de man het ook echt zal maken, en alle beloftes zal kunnen inlossen: goede nummers. Op basis van de volgende platen, en het materiaal dat hij daaruit meebrengt naar podia, zal later blijken of hij het zoveelse instant-succes-hype-talentje was, of een blijver. Of: over vijf jaar weet ofwel niemand meer dat ze vanavond in de warme AB stonden, ofwel beweren 10.000 mensen dat ze erbij waren, die keer, toen Michael Kiwanuka nog niet zo helemaal wereldberoemd was.
De nieuwste hype uit Engeland, de laatste beste zanger ooit, de meest recente ontdekking... Jonathan Jeremiah. Je moest al geweldig hard je best doen om niet met de man te worden geconfronteerd: in zowat alle radio- en televisieprogramma's kwam hij een acte de présence geven, en hij voelt zich niet te beroerd om de kleinste zaaltjes op te zoeken. En dat allemaal met één cd op zak - 'A Solitary Man', een cd waarvan wordt verteld dat hij hem schreef tijdens een eenzame reis door de VS, en dat het zeven jaar duurde voor hij genoeg geld hard verdiend (als nachtportier) om de plaat op te nemen. Maar dat kunnen ook marketingverzinsels zijn, natuurlijk.
Feit is dat meneer Jeremiah vorig jaar in de AB Club voor drie man en een hond speelde, en vanavond de grote zaal helemaal vulde. En dat hij daar zelf ook wel van schrok. En dat was géén marketing-stunt. Zoals wel vaker het geval met hypes, of met groepjes/zangers/juffrouwtjes die één plaat uit hebben, was het vooral vraag of ze het zouden kunnen waarmaken. Of ze sterk genoeg zijn om de grote AB-zaal ook te boeien.
Jeremiah kon het. Het publiek - dat vooral uit dames bestond - deed dan ook niet echt moeilijk. Ze slikten de vrijblijvende, aardige liedjes als zoete koek. Ook in de meest vervelende momenten geloofden ze in het sprookje dat er iets schoons gebeurde op het podium - not, dus.
De man heeft een redelijk geweldige stem, die in de beste momenten doet denken aan zwarte soulzangers uit de jaren zestig en zeventig. Maar hij doet er zo verdomd weinig mee: hij houdt het braaf, gecontroleerd, beredeneerd. Nauwelijks risico's in de hele set - songs werden identiek opgebouwd en nagespeeld (cello of piano, bas en drums vallen in, gitaar kleurt onopvallend mee en de trombone (!) ondersteunt alles - en ronduit vervelende momenten. Jammer genoeg.
Happiness, zijn grootste hit, zorgde voor een unicum: het nummer werd onderbroken door/voor een trombone-solo, en de zaal ging compleet uit de bol. Het zal nog maar zelden gebeurd zijn: een volle AB die wild wordt door een trombone-solo.
Maar goed. Jonathan Jeremiah is als een Franse landwijn. Als je 'm in de juiste omstandigheden drinkt, is die bijzonder lekker - en kan hij zelfs de belofte van meer, beter in zich houden. Maar niet alle landwijnen worden daarom grand crus: daarvoor heb je meer dan één goede jaargang nodig. Met andere woorden: laat meneer Jeremiah nu asjeblieft een paar nieuwe platen opnemen, zodat hij ietsje meer materiaal heeft om ons een avond lang te boeien.
John Cale was vrijdag zeventig geworden, en kwam die mijlpaal luister bijzetten in - hou je vast - Genk. Op de oude mijnsite is daar een geweldig complex neergepoot, waarbij ook een mooie concertzaal hoort. En die C-Mine mocht dus de grote mijnheer Cale ontvangen. Het was geen match made in heaven: de C-Mine is jammer genoeg iets te veel cultureel centrum - met zachte pluche zetels, met een ouder en bezadigd publiek dat Cale afwisselt met voorstellingen van een plaatselijke toneelvereniging. Of zo leek het toch. Na de nummers: een beleefd applaus. Tijdens de nummers, na een indrukwekkende solo: geen reactie. Alleen helemaal op het end sprongen wat mensen recht voor een zogenaamde staande ovatie. Jammer, jammer, jammer.
Want het makke publiek had wel degelijk een invloed op de heer Cale. Hij heeft natuurlijk één en ander meegemaakt: in de jaren zestig speelde hij in New York ooit een experimenteel muziekstuk van (asjebleift) 48 uur. Toen had één man het als publiek het hele optreden volgehouden. Daarna richtte Cale samen met Lou Reed de legendarische Velvet Underground op, om die groep na laaiende ruzies weer te verlaten. En vanaf de jaren zeventig onderscheidde hij zich als producer, liedjesschrijver, performer en - vooral - notoir coke-head. Van de jaren zestig, zeventig en tachtig herinnert hij zich niet zo erg veel - dus ook niet de grote zalen die hij toen kon vullen.
Met Cale weet je vooraf eigenlijk nooit wat je zult krijgen. De man schreef fantastische, melodieuze dingen, en wanneer hij bijvoorbeeld 'Paris 1919' uit 1973 uitvoert met symfonisch orkest, weet je dat het een haast zeemzoete avond (zij het met een stevige angel) wordt. Maar net zo goed kan hij compleet loos gaan in experimentele muziek, noise, waarin dissonanten, jankende gitaren en onvolgbare ritmes de boel verzieken. Het dEus-effect, zeg maar: mooie songs kunnen schrijven, ze ook nog eens aardig kunnen brengen - maar ze halfweg verkloten, bewust.
In Genk had Cale zijn drie vaste muziekanten meegebracht - denk ik, want hij stelde ze niet aan ons voor. Dustin Boyer mocht schitteren op gitaar, Joey Maramba speelde funky bass en de glansrol was weggelegd voor drummer Michael Jerome. Cale stond vooraan op het podium, grotendeels achter zijn synthesiser gekluisterd, af en toe zette hij een stap opzij om een gitaar te omgorden. De drie muzikanten op een respectabele afstand achter hem, letterlijk in de schaduw van de meester.
En ze hadden er zin in, in het begin: we kregen een ontzettend strakke, uitgepuurde rocker, een beest van een funknummer (Bluetooth), een halve rap (Hey Ray - grappig bovendien) en een ballad als eerste vier nummers. Vier liedjes, vier genres, en allemaal retestrak gespeeld. Het werd melodieus, soms poppy, zonder de gevreesde solo's die in gejank konden uitmonden. Ja, sommige liedjes duurden wat lang en ja, het was af en toe best repetitief. Maar man, hij heeft een stem die je niet loslaat. Zonder de grootste of zuiverste zanger ooit te zijn, grijpt de stem je vast en laat ze je niet meer los.
Jammer genoeg ging het optreden niet naar een climax. Lag het aan dat makke publiek? Aan de jetlag? Aan de jaren? Feit is dat de aankondigingen van songs (ze speelden voornamelijk nieuw werk) steeds korter en sporadischer werden. Feit is dat ze na een uur en drie kwartier van het podium verdwenen, en niet terugkeerden voor de toch verwachte bisronde. Feit is dat dat een domper op de feestvreugde zette. Maar evenzeer: feit is dat 'Amsterdam' een onwaarschijnlijk hoogtepunt was.
John Cale was dus meer dan oké - de man laat zijn muziek spreken, en spant zich nog in om die muziek te brengen. Beleeft af en toe lol op het podium - een sardonisch lachje toen ze in het laatste nummer toch nog loos gingen in een synth-gitaarduel, waar de drum en bass alles bij elkaar hielden. Heeft een aantal draken van songs - die eighties-new wave-disco drummachines hoefden voor mij niet echt. Maar is op zijn minst geen aansteller die mompelend doet alsof hij interessante dingen te vertellen heeft, zoals die andere overlever van de Velvet Underground.
Vincent Furnier is 63 jaar, en slaagt er als Alice Cooper nog steeds in de AB uit te verkopen. De t-shirts van AC/DC, Iron Maiden, Motörhead waren gestreken, spanden rond de bolle buiken, want iedereen die metal een béétje een warm hart toedraagt, wou de Godfather van de shock-rock wel eens zien. Nu het nog kon. Want 63 is 63, natuurlijk.
Alice Cooper was de eerste om horror met metal te combineren. De zombies, mummies, het bloed, de maskers van talloze metalgroepen is dus allemaal dank zij Cooper de muziek ingeslopen. In de jaren zeventig en tachtig zorgden zijn show voor ophef: de guillotines, de kippen en slangen, het bloed: de goegemeente vond het allemaal niet kunnen. Nu we probleemloos 'Exotische liefde' en 'Boer zoekt vrouw' op tv kunnen verteren, stellen die shows natuurlijk niet zoveel meer voor - maar toch doet Alice Cooper het allemaal nog netjes. Omdat het moet, ongetwijfeld - KISS probeerde ook ooit om het zonder make-up en plateauschoenen te redden, vergeefs.
De boa constrictor, de degen met dollarbiljetten, de gigantische frankenstein-pop, de onthoofding,... Het zal er allemaal in. Niemand die teleurgesteld naar huis kon gaan. Ook niet, toch wel verrassend, omwille van de muziek.
Want Alice Cooper, en dat vergeten we toch wel eens, heeft fan-tas-tische nummers geschreven. Classics, ook buiten het genre. Het wondermooie How you're gonna see me now stond niet op de setlist, maar daar heb ik als tiener vaak genoeg op geweend. Maar al de rest dus wel: I'm Eighteen, Billion Dollar Babies, No More Mr. Nice Guy, Hey Stoopid: ze zaten vooral in de set, zetten alles en iedereen in vuur en vlam, zorgden ervoor dat dit één van de hele grote AB-avonden leek te gaan worden.
Maar het liep fout - met zwakke nummers, nieuwe songs, met het publiek dat niet langer meezong en daardoor pijnlijk duidelijk werd dat Alice Cooper gewoon vals stond te zingen (pijnlijk vals zelfs), een drumsolo (heeeeelp! een drumsolo), en veel stoere poses van gitaristen: het middendeel was zelfs te slecht om slaapverwekkend te kunnen zijn.
Gelukkig herpakte de jonge groep rond de oude man zich prima. Feed My Frankenstein, Clones (dat veel beter klonk dan de eighties-versie op plaat), en natuurlijk: Poison, I Love the Dead, School's Out en Elected. Heerlijk. Met zulke nummers, met de drie loeiende gitaren (waarvan één toebehoorde aan een bekoorlijke blonde deerne), een pompende bas en stampende drummer en met een volle AB, kan zelfs Sam Gooris het niet meer kapot krijgen. Hou dat beeld even vast: vier gitaren op een rij, een drum, een guillotine en een elektrische stoel op het podium, en daartussen Sam Gooris die Poison zingt. Jaja, de horror doet het 'm nog steeds.
Wouter De Backer is een Bruggeling die op zijn tweede (!) naar Australië verhuisde. We zouden hem gewoon een Australiër genoemd hebben, had hij deze zomer niet totaal onverwacht - maar daarom niet onverdiend - een wereldhit gescoord met het aandoenlijke nummer Somebody that I used to know. Hij is dus een Bruggeling, een Belg zelfs. Met een enkele hit de AB uitverkopen is geen uniek gegeven - velen hebben het hem al voorgedaan. De meesten onder hen gingen grandioos af: te weinig vlees aan het been, te veel water in de soep, te vroeg om de zaal echt in de ban te krijgen en te houden. Menige hype werd in de AB tot de ware proporties herleid - we noemen geen namen, of het zou The XX moeten zijn.
Gotye bleef bij zijn maidenconcert in 'eigen' land aardig overeind. In een korte set (nauwelijks een uur) overtuigde hij: dit is geen ééndagsvlieg. Hij ziet eruit als een slungelachtige nerd, zijn Vlaams is aandoenlijk ('Bedankt om veel stil te zijn', of 'We spelen een keer meer nummer'), maar zijn muziek: hmm, ja. Flarden Massive Attack, af en toe een Crowded House met ballen, een Milow met smaak.
Met een bassist, een drummer en een sampler-tovenaar en Wally zelf in het midden tussen sample-machines, drumtoestellen en andere lawaaitoestellen, hield hij het concert in dat ene uurtje goed in gang. De filmpjes die op de achtergrond werden geprojecteerd waren nice, zij het overbodig, maar de songs bleven overeind. Liam Finn, die hier ooit in de Club stond, kon dat bijvoorbeeld niet: de song laten primeren op de klank, op het effect. Gotye deed dat dus wel - de haren stonden overeind bij Heart's a Mess (ook op het podium: de vier keken stomverbaasd toen het publiek de song overnam), Eyes Wide Open was krachtig, mooi, rechttoe rechtaan. En Somebody that I used to Know was een aardig hoogtepuntje. Met de zangeres Kimba op het scherm geprojecteerd.
Dat was, vreemd genoeg, ook het moment dat ik het allemaal iets té netjes en gelikt en gelukt vond. Want om een zangeres op een scherm feilloos te laten meezingen, moet je song ook tot op de halve seconde getimed zijn. Met andere woorden: je wéét dat veel klanken en effecten uit computers komen, maar eigenlijk was het net iets té. De stemmen klonken goed, té goed - zo dacht je plots.
Ja, het is detailkritiek. Gotye slaagde met glans voor zijn examen. Maar, zoals het Bruggelingen dezer dagen ook betaamt, gaven ze het in de laatste minuten toch nog uit handen. Totaal foute bisnummers, een Aldi-Motown-sound, foute tempo en foute toonaard, in de hoop de zaal nog even helemaal uit het dak te doen gaan. Wat dus mislukte. En trouwens ook totaal overbodig was. Jammer, toch.
Red Hot Chili Peppers Ahoy Rotterdam, 16 oktober 2011 Verslag: ja
De RHCP roepen heel gemengde reacties op. Voor de ene is het één van de weinige echte supergroepen, die telkens weer fantastische songs afleveren en voor stomende optredens zorgen. Voor de andere is het een zootje ongeregeld dat telkens weer met dezelfde hamer op dezelfde spijker klopt, en al lang zijn ziel verkocht. I'm with you, de eerste plaat in vijf jaar tijd, deed vermoeden dat die laatsten gelijk kregen: opvallend veel zwak materiaal, en een formule die echt wel wordt uitgemolken. Het vertrek van gitarist John Frusciante was koren op de molen van die critici: Josh Klinghoffer is misschien wel een toffe peer, maar hij is geen genie als Frusciante.
In hun wereldtournee laten ze België voorlopig links liggen, dus trokken we naar Rotterdam. Waar een propvolle Ahoy helemaal klaar was voor een RHCP-feestje. En het begon ook goed: het nieuwe en flauwe Monarchy of Roses werd meteen gevolgd door Dani California. Duizenden smart phones lichtten op, er werd luid meegezongen, de groep klonk strak en goed. Anthony Kiedis, nu met kortgeknipte haren en een afgrijselijke porno-snor, speelde snel zijn jasje uit om zijn tatoos te showen, bassist Flea zag er nog net zo gespierd en getekend uit als weleer, en de mannen hadden er zin in.
Maar toen al liep het fout: de klank viel uit, en de groep speelde door alsof er niets aan de hand was. Een halve minuut, een minuut duurde het - en je hoorde ze spelen, alsof op het podium van die grote zaal een transistorradiootje stond te spelen. De klank kwam weer goed, en de sfeer was er niet eens uit - de zaal bleef enthousiast verder doen. Scar Tissue bewees dat Kiedis een rapper is en geen zanger, en dat zijn stem duidelijk werd bijgestuurd. Vierde nummer: Ethiopia. En net als het land, werd het een regelrechte ramp. Weer viel de klank helemaal uit, langer deze keer, en kwam het eigenlijk niet meer goed. De rest van het optreden speelden ze aan zestig procent van het normale volume, was het geluid helemaal uit balans, viel af en toe de gitaar gewoon weg, klonk zijn stem eens te luid en dan weer te zacht, en galmden de drumsalvo's van Chad Smith doorheen de zaal. Er leken twee groepjes te spelen: de echte Peppers vooraan op het podium, en achteraan in de tribune een slechte tribute band die alles twee seconden later naspeelde.
Waarom werd er niet gewoon even gestopt om het een en het ander bij te sturen? Dat hadden we aan de computers te danken. Het podium was indrukwekkend aangekleed met een gigantisch LED-scherm (de volledige breedte van het podium en zeker vijf, zes meter hoog); daarboven hingen acht andere schermen die stegen, zakten, draaiden - en op al die schermen werden animaties getoond, of close-ups van de band. Een wervelende, schitterende show. Maar: wel een show die helemaal voorgeprogrammeerd is, en netjes door computers wordt aangestuurd. Ik stond net naast de kerel die het spul bediende - af en toe op een knopje drukken voor een overgang, méér kon hij niet ingrijpen.
Het hele optreden was dus eigenlijk een grote videoclip, waar de muzikanten live op speelden. En de clip kreeg voorrang op de muziek. Want zo'n computer stopzetten en weer opstarten, was blijkbaar geen optie. Wat een zonde. Een absoluut klotegeluid, veel te zacht - je begreep zelfs de bindteksten niet. Mensen die ongelukkiger en ongeduldiger werden - hoewel ze toch probeerden. Zowel de groep als het publiek wou er iets van maken, en Otherside, Look Around, Under the Bridge (het kampvuurmoment van de avond), Higher Ground, Californication: iedere keer weer kwam de sfeer erin, leek het toch goed te komen. Tot er weer een gitaarsolo wegviel, tot de drum(aan)slagen zodanig weerkaatsten dat je niet meer wist in welke song ze nu zaten.
Jammer maar helaas, dus. In de bissen leek het even goed te komen, klonk het allemaal weer voller en steviger. Maar toen was mijn kalf al verdronken, én verwerkt in een broodje Unox. Volgend jaar kunnen de RHCP revanche nemen. Op Pinkpop, Werchter, of andere festivalweiden.
Steve Earle & the Dukes & Duchesses AB, 10 oktober 2011 Verslag: ja
Steve Earle: wie kent hem? Geen kat, we moeten daar eerlijk over zijn. Nooit op MTV gedraaid, nooit in enige hitlijst opgedoken. Of het moeten de lijstjes zijn, die recensenten sinds 1986 opmaken over hun beste platen van het jaar. Daar kreeg Earle wis en zeker een plaatsje, af en toe. Het bleek in ieder geval in de AB: onbekend is onbemind. Nauwelijks volk, dus. En dat is een zonde, een doodzonde. Want Steve Earle moeten we koesteren, met ons allen.Zodat hij heel, heel lang door kan gaan.
De man toonde in een optreden van 2,5 uur immers aan hoe onze muziek van vandaag in elkaar zit. Waar alles vandaan komt. Hoe alles aan elkaar hangt. Country, bluegrass, Americana, oude rock 'n' roll, harde hedendaagse rock, zeemzoete ballads, jolige Keltische folk, blues... Natuurlijk kan de eerste de beste saaie bilbliothecaris je hetzelfde verhaal vertellen, en illustreren met de juiste boeken en platen. Maar Steve Earle hoeft niet eens te doceren: hij is een zodanige klasbak dat hij door gewoon te spelen en te zingen de muziekstijlen laat leven, naar elkaar klauwen, verwijzen.
Hij is intussen 56 jaar, en het archetype van wat in flauwe sitcoms als hippie wordt opgevoerd. Dikke buik, purperen hemd, kalend en toch de laatste slierten grijs haar in een paardenstaart in de nek, een lange, grijze volle baard, lullen over vrede en fulmineren tegen het systeem, om de drie woorden twee fucks gebruiken. En, zoals het echte hippies betaamt: rechts van hem een bloedmooie rosse krullenbol op viool en gitaar, links van hem een nog mooiere rosse op keyboards en gitaar en accordeon. De Duchesses. Die ene, nog mooiere, is trouwens zijn vrouw, Alison Moore. Zijn zesde vrouw, hoewel hij zeven keer is getrouwd. Juist: van die zeven trouwde hij twee keer met dezelfde, met Alison Moore. Wie haar versie van Sam Cooke's 'A Change is Gonna Come' hoorde, begrijpt waarom.
Maar goed, Earle dus. Voor hij in 1986 zijn eerste plaat uitbracht, had hij er al een leven als songschrijver opzitten. In een liedjesschrijvershuis in Nashville componeerde hij plaatjes voor countrysterren en voor de oude rockers als Carl Perkins. Zijn eerste plaat flopte, maar hij kreeg dus een herkansing. In de AB had hij het uitvoerig over herkansingen: hoe hij zodanig zwaar aan de heroïne zat, dat hij van de aardbol verdween, uiteindelijk in de gevangenis terechtkwam, daar afkickte. Hoe hij zijn zoon van veertien kreeg toevertrouwd, tegen wil en dank. Hoe Brokeback Mountain (waarin een song van hem werd gebruikt) hem de kans gaf een oud nummer nieuw leven in te blazen, en hetzelfde gebeurde met zijn carrière. Hoe New Orleans een tweede kans kreeg...
Zijn laatste platen zijn hommages aan Hank Williams en aan zijn grote mentor, Townes Van Zandt. Het was die laatste die hem de muziekwereld binnen trok - maar zijn naam viel niet één keer tijdens het optreden. Earle vertelde anders genoeg - mooie verhalen, grappige verhalen. Over politiek, discriminatie, wapens, het leven.
En tussen die verhalen door: wonderbaarlijke muziek. Hij nam je mee naar een Ierland van weleer, met opzwepende folk. Hij vertelde het verhaal van een jonge Ierse mijnwerker die as immigrant in de VS vol energie vocht voor het leven waarin hij geloofde, en voor de vakbond die hem steunde. Meteen erna: diezelfde Ierse immigrant op het einde van zijn leven, wanneer hij beseft 'he's fucked'. Aangrijpend, mooi. Earle gaf ons mooie bluegrass - een nummer dat hij schreef voor de tweede plaat van Alison Kraus en Robert Plant. Maar die plaat kwam er nooit, dus nam hij het nummer zelf op. Earle ging moeiteloos over naar rock, om af te sluiten met een zinderend, door gitaren mismeesterde The Revolution Starts Now. In de bissen gingen we de Hank Williams-toer op, en ook dat was een mooie rit.
Ik had het geluk het hele optreden lang op de eerste rij te kunnen staan. En wat opviel: de intense liefde die Earle en zijn groep hebben voor de muziek die ze brengen. Er wordt gelachen op het podium, maar vooral muziek beleefd. Daarom moeten we Earle koesteren. Want er zijn nooit genoeg rasmuzikanten als hij.
CW Stoneking and the Primitive Horn Orchestra Botanique, 7 oktober 2011 Verslag: neen
Wat was nu eigenlijk het belangrijkste? De waanzinnige zelfrelativering van Stoneking? Het plezier dat van het podium spat? De fijne muziek? Of de erbarmelijke omstandigheden waarin je het optreden moest bijwonen - omdat de Botanique de zaal eivol propte?
Speelt allemaal geen rol. Te onthouden:de 37-jarige Australiër is één van de betere entertainers die je dezer dagen in een concertzaal aan het werk kunt zien. Zijn muziek is niet bepaald voor de hand liggend - vooroorlogse blues, gespeeld op banjo of een oude bluesgitaar, begeleid door drums, trompet, trombone en bas of tuba. Lange verhalen, vol miserie, je kent het genre wel. Zijn stem is die van de zatte Tom Waits - schrapend, knarsend, zoekend. Geen idee hoe iemand uit het verre Australië een liefde ontwikkelt voor New Orleans blues, laat staan hoe hij er zo diep kan inkruipen dat hij nieuwe standards kan schrijven, maar hij doet het.
Met een wit pakje, vreemd opgeschoren kapsel en zijn blikken gitaar staat hij daar op dat podiummetje in de Botanique. De zaal stamvol, te vol, je kunt de man nauwelijks het applaus geven dat hij verdient. Hij vertelt lange verhalen - vrijwel allemaal verzonnen, maar uitermate grappig, en de perfecte inleiding voor de vaak al even wacko liedjes. Jungle Lullaby is geweldig, Love me or Die opzwepend. En ze grijpen je allemaal bij de keel, dank zij zijn stem, die uit een lang geleden afgesloten graftombe lijkt te komen.
Grappig, dus. Zelden zo'n perfecte combinatie van zanger en stand-up comedian aan het werk gezien als deze Stoneking. Wanneer hij alleen het podium opkomt: "Mijn groep vindt sommige van mijn liedjes zodanig vervelend, dat ze niet willen meespelen. Ik mag dit dus alleen doen. Joepie." Of een lang verhaal over hoe hij door de jungle van Afrika trok, en zijn avonturen met ons wil delen. "Ah, je gelooft me niet. Nochtans heb ik het heel netjes genoteerd, zodat jullie nu kunnen meeleven alsof je het echt meemaakt, en dat zonder enig gevaar voor jullie gezondheid."
Het had iets langer mogen duren, maar misschien is het met deze Stoneking wel als met Fawlty Towers: je kunt alleen vrezen dat het na het einde slechter was geworden, maar je zult het nooit weten. Fluitend trokken we de nacht in, onbevreesd,
Ook nog nooit van Anna Calvi gehoord? Maakt u zich vooral geen zorgen: u bent in goed gezelschap. Anna Calvi is een groep, genaamd naar de Britse zangeres eh... Anna Calvi. Door de BBC uitgeroepen tot grootste talent van 2011, en dan weet je het al: hype, hype, hype. Kenners rollen over elkaar heen om toch maar iets positiefs te kunnen declameren over de dame/groep, woorden schieten tekort om het immense talent te omschrijven. En vergelijkingen en verwijzingen, manman: de nieuwe Patti Smith, PJ Harvey, Siouxie, Nina Simone. Brian Eno vindt haar geweldig, en de vaste PJ Harvey-producer werkt voor haar. Indrukwekkend palmares.
Hypes hebben het vaak bijzonder moeilijk in de AB. Herinner u bijvoorbeeld de XX, die roemloos de mist in gingen. De druk, de onrealistische verwachtingen, gewoon te vroeg, te weinig inhoud? Geen idee - misschien is zo'n hype per definitie een over het paard getild muzikant. Anna Calvi had één groot voordeel: ze maakte een diepe, diepe indruk toen ze in februari het voorprogramma van Grinderman mocht verzorgen. Ook toen al schoten de superlatieven bij de connaisseurs te kort om de prestatie te bewierroken.
Enfin, u begrijpt: ik ging met heel veel reserves in de AB staan, die warme nazomerse maandagavond. Mij zouden ze niet liggen hebben, met hun stomme hypes. Maar zie. Iets na negen stapt een onzeker meisje het podium op, een veel en veel te grote gitaar omgegespt. De zaal wordt muisstil en houdt de adem in wanneer die gitaar begint te schreeuwen, janken en jammeren. Calvi tovert meteen een nieuwe wereld tevoorschijn, een eigen universum met ongewone klanken, rare ritmes, vreemde patronen. Haar bizarre gitaarspel is maar een deel van de verklaring waarom dit zo apart is - ze slaat geen noten aan, maar maakt cirkeltjes met haar rechterhand, waardoor ze meteen ook een hoeks ritme in haar gitaarspel legt.
Maar na dat instrumentale voorgerechtje moest ze me nog echt met verstomming slaan. Met haar stem. Een opera-diva-stem die luid de AB inrolt, tegen de muur kaatst en je dan bij je nekvel grijpt. Zo'n stem. Conclusie, na twee nummers: wat een wijf.
Calvi had haar vaste groepje meegebracht. Een drummer en een percussioniste (die af en toe ook een pomporgel bediende). Meer niet. In een drietal songs kwam er ook nog eens een extra gitarist het podium opgeslopen, maar de drie volstonden om die parallelle Calvi-wereld te scheppen. En die wereld, dames en heren, is een zeer bizarre wereld.
De sterkte van Calvi is dat ze niet vast te pinnen is op één bepaalde richting. Tijdens het optreden bleek dat echter ook haar zwakte te zijn. Het ene moment betoverde ze je met klanktapijten, ritmes en een bezwerende stem - de Elvis-cover Surrender was pure David Lynch. Wachten op de dansende dwerg op het podium, op de log lady, op andere rare creaturen. Even later haalde ze zo zwaar uit met die stem van haar, dat je er voorwaar bang van werd. Scott Walker stond grijzend in de coulissen: zo zou hij het ook doen, mocht hij nog leven - de brave kindjes bang maken met akelige zang. En nog wat later, in SUzanne and I, klonk Calvi in een retestrak rocknummer als de jonge Patti Smith. Hevig, stevig, smachtend, verlangend, zelfzeker. In Desire kwam alles dan samen, als een woeste uithaal, een ultieme poging om de wereld te redden.
Neen, het was geen gemakkelijke avond. Neen, ik zal nooit Calvi opzetten op een zonnige zondagmiddag, om even te bekomen van het aperitief. En neen, doorbreken zal ze waarschijnlijk nooit echt doen. Muzikanten zullen haar aan de borst blijven drukken, de incrowd zal haar blijvend koesteren. Maar ze wordt vast nooit een Elbow - voor haar muziek zijn er gewoon niet genoeg fans. Oh ja - als ik dan toch ook even aan name-dropping mag doen... Heel heel lang geleden zag ik in Londen een jonge Britse new-wave artieste aan het werk.In een kleine concertzaal verleidde ze moeiteloos onze 17-jarige hormonenhuishouding - met haar stem, haar bezwerende muziek, haar act, haar Riders on the Storm--cover. Na het optreden gingen we een handtekening vragen, in haar kleedkamer - en zag je de verbazing in de ogen van de blonde Annabel Lamb. Sindsdien nooit nog wat van gehoord, een lot dat ik Anna Calvi noch toewens noch toedicht. Maar zo af en toe deed ze me er wel aan denken - de vette knipogen naar de duistere eighties-new-wave waren dik ok.