(Meer dan) 1 jaar gratis concerten Verslagjes van concerten in 2008 & 2009 & 2010 & 2011
02-08-2014
Hooverphonic
Hooverphonic
Zaterdag 2 augustus
2014
Lokerse Feesten
Ik heb het nooit zo
gehad met Hooverphonic. Het is muziek die niet stoort, maar ook niet
begeestert. Op zijn beste momenten kan Alex Callier nummers schrijven én
brengen die naar Massive Attack zwemen. Op zijn beste momenten, zei ik dus. Wat
ook betekent: niet altijd.
Hooverphonic begon
geweldig in Lokeren het was dan ook zowat een thuismatch voor hen. Raymond
Geerts, de gitarist, kwam alleen het podium opgestapt, speelde een riff, en
herhaalde die. En kreeg het gezelschap van twee gitaren. Van David Poltrock op
keyboards. Van Callier op bas. Van een drummer. En van die zangeres, Noémie
Wolfs. En dan herkende je Boomerang. Knap om op een podium ostentatief te
demonstreren hoe je een nummer opbouwt.
Maar: het werkte niet
echt. Geen idee wat er aan schortte, maar het Lokerse publiek reageerde enorm
tam. Na een nummer klonk er nauwelijks wat applaus. Raar. En op zon momenten heb
je natuurlijk het nadeel dat Callier niet bepaald een volksmenner is. Toen hun
Apple laptop het begaf, en het dus twee nummers zonder virtuele strijkers werd
gedaan, gaf hij er een complexe uitleg aan, waar niemand iets van snapte. Een
frontman met iets meer charisma of showmanship in het lijf, had er een
evenement van gemaakt, en het publiek zot gemaakt omdat we Heartbroken in een
zeldzame, uitgepuurde versie konden horen. Nu stonden mensen zich in het haar
te krabben: Wat zei die gast van The Voice nu over Burt Bacharach?, en ging
het moment voorbij.
Een ander manco:
Noémie Wolfs. Van wie de stem af en toe té scherp, te schel klonk. En op die
manier de betovering uit de nummers haalde.
Maar ik wil geen
overdreven kniesoor zijn. Het lijkt iets te vaak op een James Bond-tune, maar:
Hooverphonic heeft intussen toch al aardig wat semi-klassiekers bij elkaar
geschreven. The World is Mine klonk fris en vrolijk en huppelde over de stille
meute heen. Mad About You is een wereldnummer, en zelfs in deze niet-optimale
omstandigheden is het fijn om dat te horen.
Amy MacDonald blijft
voorlopig dat kleine, mooie Schotse zangeresje van die twee geweldige nummers.
This Charming Lady was in Lokeren attent, sexy, en gebruikte haar Schotse
accent als grappige gimmick. Ze klonk bovendien lekker gesteund door een
groepje waar blijkbaar één lid van ontbrak. Misschien verklaart dat waarom
sommige songs iets te hol klonken er leek iets te ontbreken, het volgende
leek te veel op het vorige. Tegen het einde van de set verklapte ze dat ze een
band member misten en viel mn frank.
Ik ken maar een
handvol Schotten, en het zijn stuk voor stuk zalige mensen. Niet dat ik Amy
MacDonald nu ken, maar ze lijkt me net zo zalig. Uitgebreid, uitvoerig en bij
herhaling het publiek bedanken: you look like the happiest audience Ive ever
seen, youre all smiling!, zei ze.
Met haar folkgitaar
en leren broek (jaja, Amy heeft leren . Juist) deed ze er alles aan om het
publiek mee te trekken. Maar dat lukte pas echt met die twee songs. Mister Rock
n Roll en This is the Life. Toen ontplofte het op de Lokerse Kaai. Laat haar
nog een paar van die hitjes scoren, en misschien net iets meer variatie in de
show krijgen (het is behoorlijk moeilijk om mensen enthousiast te houden
wanneer je achter die microfoonstandaard en folkgitaar geplakt blijft staan),
en we zijn er helemaal. Maar voorlopig is ze nog geen Texas, neen.
Magnus ken je van het
bloedstollend mooie Summers Here. Of ken je omdat Tom Barman van Deus en CJ
Bolland het project leven inblazen telkens het leven uit Deus is gelopen. Of
ken je, sinds vrijdag, van de glorieuze terugkeer van Tim Vanhamel. Die van de
Evil Superstars en Millionaire, ja, die. Of misschien kent u Magnus ook
helemaal niet wat op zich nooit een schande is. Aan de beperkte opkomst op de
openingsavond van de veertigste Lokerse Feesten te merken, zijn er wel meer
mensen in dat geval.
Maar Magnus bestaat
dus weer eventjes, en sloot zijn set af met dat wonderbaarlijke Summers Here.
Daarvoor presenteerden Barman, Bolland en de hele groep vooral nummers die
niemand kende omdat hun plaat pas over een maand in de winkels ligt. Niet
evident, zon optreden, en al helemaal niet evident op een festival. Het duurde
dus even voor het publiek door had dat er mocht gedanst en gefeest worden.
Barman was zichzelf prullen met een stemvervormer, de ene keer rappend, de
andere keer zingend. Vanhamel was bijzonder hyperactief, en zorgde voor de
portie rock in de electroset. Zodat alles netjes in evenwicht bleef.
Het is moeilijk om te
oordelen over nummers die je voor het eerst, dan nog in een live-uitvoering,
hoort. Maar één gevoel overheerste toch. De echte wereldnummers gaan naar Deus.
Als je bij Magnus iets hoort dat je als buitengewoon zou kunnen catalogeren,
bekruipt je meteen het gevoel: hei, dit had Deus ook kunnen spelen. Die groep
werpt duidelijk een zware schaduw voor zich uit. Desalniettemin: het is meer
dan zomaar een verdienste om een festivalterrein mee te krijgen met vooralsnog
onbekende nummers. Mission accomplished, dus.
Magnus was een
aardige start van de jubileumeditie van het fijnste festival des lands. Een
beetje vreemd geplaatst, misschien voor hen zorgden de Jeugd van Tegenwoordig
en The Opposites voor geweld en fun en plezier. Magnus was toch iets serieuzer.
Maar: het was een optreden. Wat ik van een dj-set zoals Fatboy Slim, later in
de nacht, vooralsnog weiger te zeggen.
Kiezen is
verliezen. Dat moet zowat het motto zijn van deze RW. Het is een voortdurend
afwegen:wie wil ik absoluut zien, wie
eventueel? Ga ik voor wat ik ken, of probeer ik nieuwe dingen te leren kennen?
En wat moet ik dan missen? En wanneer eet ik iets? En wat?
Er is dus geen best
of RW te maken. Want je kunt niet alles hebben geproefd. Als je dus ergens
leest of hoort dat die groep de beste sound had, de mooiste visuals of de
fraaiste zangeres: geloof die mensen niet. Je kunt alleen maar onder de indruk
zijn (en het proberen in te schatten) van wat je echt zag en hoorde. De rest is
larie. Drie dagen over de wei, van tent naar tent naar hoofdpodium naar
televisiescherm (voor Argentinië-België), en dit is het resultaat. En ja, ik
heb vooral veel hoogtepunten gemist. Maar deze dus niet
Eels, Barn, vrijdag 4 juli
E en zijn
maatje Chet kozen voor een bijzonder gewaagde set: eentje met strijkers.
Onderkoelde kamermuziek in een oververhitte en overvolle tent, maar: het klonk.
Ze startten als echte crooners, met When you wish upon a Star, en je wist
meteen: dit wordt geen gewoon concert. Eels is intussen oud, goed en rijp
genoeg om de Main Stage te vullen, en ze hebben er de hits en de fans voor ook.
Maar die hits bleven vandaag grotendeels achterwege. Breekbare muziek in een
ongewone omgeving, en een publiek dat zich hard inspande om de weg te volgen
die E uitstippelde. A Daisy Through Concrete hoort bij het mooiste dat ik in
Werchter hoorde wat zeg ik, bij het mooiste dat ik dit jaar hoorde. Waar dan
ook. De strijkers, de verstilde trompet, de steel guitar, en Es zachte stem:
het klopte allemaal als een zwerende vinger.
Jack Johnson, Barn, vrijdag 4 juli
Jack Johnson is
een surfer dude: nog meer laid-back is waarschijnlijk strafbaar. Alsof het hem
allemaal niets deed, stapte hij met zijn band het podium van de Barn op, schrok
hij even van het warme en luide onthaal dat hem te beurt viel en startte hij
een bloedmooie set. Zijn maatje-surfer Donavon Frankenreiter (die overigens bij
Johnsons platenfirma zit) zag ik vorige zomer op de Lokerse Feesten, en de man
kon me wel charmeren met zijn mix van easy-goin songs en het hardere gitaarwerk.
Johnson is één en al easy-going. Net voor het verslagje op Radio 1 vertelde ik
Herwig Verhovert dat we een stukje Johnson zouden laten horen. Moet dat echt,
was zijn eerste reactie. En toen hij het had gehoord: Waw, dat was mooi.
Johnson en Eels waren de voorbodes van de kleine muziek die Werchter zou
tekenen. Pure songs, waarbij de stem de drager zou zijn en alle andere
combinaties van instrumenten die stemmen zouden ondersteunen.
Midlake, The Barn, zaterdag 5 juli
Sinds ik
Midlake twee jaar geleden in het Rivierenhof zag en hoorde, is de frontman het
afgebold. Zanger en songschrijver weg: das meestal het einde van een groep.
Vreemd genoeg is van dat vertrek totaal niets te merken: de hippies uit Texas
klinken nog net als twee jaar geleden, en zorgen voor een vroeg hoogtepunt op
zaterdag. Midlake is zon beetje de Alfa Romeo van de muziek: je vergeet altijd
hoe goed ze zijn, tot je er eentje hoort. Geweldige muziek, en toch op geen
enkel ogenblik slaapverwekkend. Een goeie, deinende groove, waar dan de stemmen
in harmonie als een dekentje over worden gedrapeerd. Pure Americana, gespeeld
door mannen met baarden en lang haar. En met een onvergetelijke Dylan-cover: I
shall be released.Plots kwam The Band weer tot leven, leek je naar
The Last Waltz te staan kijken, genoot je van die stemmen en de puurheid van de
muziek.
Tune-Yards, KlubC, zaterdag 5 juli
Interessante
muziek. En daarmee weet je eigenlijk genoeg. Merrill Garbus is een rare vogel.
Ze heeft een geweldige soul- en gospelstem waar ze af en toe ferm mee uithaalt,
maar maakt van haar muziek een circus-act. Gezichten als oude Zapotheken
beschilderd, uitgedost als Pino uit Sesamstraat, en de meest originele
bezetting ooit: basgitaar, twee zangeressen en twee rechtstaande
percussionisten. Met af en toe een sample ertussen, en vooral veel vocale
capriolen die de ene keer grappig, de andere keer behoorlijk freaky waren. Dat
bleek ook uit de reacties van het publiek: de tent was maar half vol, en liep
sneller leeg dan een strandbal. Waarna weer ander volk de tent binnen kwam,
benieuwd, gelokt door de vreemde ritmes en melodieën. Even luisteren, en na
twee of drie nummers besluiten: neen, dit is wat té. Van alles té.
HAIM, Main Stage, zaterdag 5 juli
Dan maar Haim.
Drie mooie zussen die mooie popmuziek maken. The Wire is zon aanstekelijk ding
dat zich tussen je oren nestelt en op zeer ongepaste momenten opduikt. Het
fijne is: dit is lichtvoetige pop, en iedereen vindt dat gewoon ok. Ook de
zussen zelf. Want hoe veel fucks ze ook in de bindteksten smokkelden:
rockchicks zijn het niet, en zullen ze nooit worden. Hun tournee lijkt
eindeloos, maar om nog eens naar Werchter terug te komen, zal er toch eerst een
goeie nieuwe plaat moeten komen. ZO eentje met pretentieloze popsongs. Niemand was
ontgoocheld in Haim, omdat niemand hoge verwachtingen had. Zelfs het beetje
regen kon de luim van de zussen en hun publiek niet kapot krijgen. Lekker!
Agnes Obel, The Barn, zaterdag 5 juli
Agnes Obel is
mooi, ziet er lief en aardig uit, en klinkt zacht. Ze had de verschrikkelijke
pech om te moeten optreden net na de dramatische Argentinië-België, en het
melodrama in haar muziek hielp niet bepaald om Messi & Co te vergeten. Ze
bracht drie strijkers mee twee cellos en een viool, terwijl ze zelf achter
een kwartvleugel zat. De filmische muziek sloeg echter totaal niet aan. Waar
Eels de avond voorheen nog klanktapijtjes had geweven, bleef Agnes Obel steken
in de goede bedoelingen. Een half lege Barn oogde ook helemaal niet als
een gedroomd Twin Peaks-decor. Zonde.
The Black Keys, Main Stage,
zaterdag 5 juli
Gelukkig waren
er Patrick Carney en Dan Auerbach van de Black Keys: they put the rock back
in Rock Werchter. Zonder franjes, rechtoe rechtaan, smerige en vunzige rock
n roll. Met de geweldige stem van Auerbach als ideale opwarmer voor Eddie
Vedder. Geen bindteksten, geen praatjes met het publiek: we are here to
rock, and thats what we do. De regen bleef voorlopig uit de hemel vallen,
maar dat koelde de wei niet af. Noch het publiek. Je voelde vertwijfeling (wie
mag winnen, Nederland of Costa Rica?), en misschien stond deze groep iets te
hoog geprogrammeerd. Maar verdorie, rock n roll heeft lak aan conventies.
Toch?
Pearl Jam, Main Stage, zaterdag 5
juli
Als Bruce
Springsteen en zijn E-street Band ooit stoppen, mag Pearl Jam zich officieel de
beste rockgroep te wereld noemen. Het gebeurt niet zelden dat je wordt omver
geblazen door wat je vooraf had verwacht maar Pearl Jam deed het. 2,5 uur
onversneden rock, van een groep die àlles heeft: de songs, de sound, de
attitude en the voice. Van bij de allereerste noten (Rearviewmirror) was het
duidelijk dat de mannen er schik in hadden: het plezier spatte van het podium,
het gitaarspel werd pure seks, en Vedder liet zijn demonen over de wei los.
Geweldig, indrukwekkend, verbluffend.
In de jaren
tachtig luisterden we naar platen die toen al twintig jaar oud waren, zei
Vedder. Van The Who, en andere Britse bands. Er was gewoon niks anders. Tot
die ene fantastische plaat uit kwam, en alles veranderde. Die plaat kwam van
The Pixies.
Die Pixies
traden verdorie op hetzelfde moment op, in The Barn. Diegene die het in zijn
hoofd haalde om die twee groepen om hetzelfde ogenblik te laten spelen, verdient
een jarenlange verbanning naar de goelag van het Schlagerfestival. Kiezen was
deze keer dus echt verliezen de flard Where is my mind die Vedder in
de set smokkelde, was niet eens een pleister op een houten been.
Eddie Vedder
dronk wijn, vertelde verhaaltjes, maar vooral: deed zijn job als frontman van
een geweldige groep. Indrukwekkend, dus, zoals ik al zei. En nog eens:
indrukwekkend.
Angus en Julia Stone, Klub C, zondag 6 juli
Een Australisch
broeder/zuster-paar dat folk brengt zoals het in de jaren zestig werd gebracht.
Netjes, om beurt, een liedje zingen. Hij vaak met de akoestische Neil Young in
het achterhoofd. Zij, engelachtig stemmetje. En toch zat de Klub C stampvol.
Meer nog: de songs werden geapprecieerd, beluisterd, er werd meegezongen. Wat
toch wel verrassend was: de vele jonge mensen in de tent leken me, zelfs de
meisjes met bloemetjes in het haar, mijlen ver van deze folk te staan. Toen
Julie Girls just wanna have fun bracht, hoorde ik een jonge gast naast
me zeggen: Oh ja, dat ken ik het is van eh . Van Cindy Lauper, hielp ik
hem. Juist, ik wist dat het al heel oud was, zei hij. Waarvoor dank.
Passenger, Klub C, zondag 6 juli
De verrassing
van de dag. Niet dat Mike Rosenberg iets verrassend deed blijkbaar herhaalde
hij gewoon zijn set van vorig jaar. Niet dat iemand daar om maalde: de Klub C
stond propvol. Van de eerste seconde dat hij het podium op kwam, greep
Passenger (de man en zijn akoestische gitaar, méér is Passenger niet) de
tienduizend man bij het nekvel, om ze niet meer los te laten. Constant contact
zoeken en vinden, grapjes maken, liedjes onderbreken, vragen om mee te zingen,
gemeend verbaasd zijn door de haast gewijde stilte wanneer het moest. De
wolkbreuk die Werchter in een modderpoel zou herschapen, hielp bij dat gevoel:
de verbondenheid van Zij Die Schuilden, en intussen de busker konden meemaken.
Neen, het is niet vernieuwend, wereldschokkend of vooruitstrevend. Het is: een
man, een gitaar, een stem en een handvol goeie songs. Met die toch wel beperkte
middelen een meute zo lang in de ban houden, is een gave, een kunst.
Birdie, Franz Ferdinand, zondag 6 juli
Birdie is een
mooie vrouw. Van waar ik stond, leek het trouwens alsof ze haar broek was
vergeten. Mooie liedjes, ook, die mooi gezongen worden. Maar in tegenstelling
tot Passenger, kreeg ze geen contact met haar publiek. Ze zong die deuntjes, de
mensen luisterden, je verliet The Barn en je was het alweer vergeten. Zo gaat
dat.
En zo gaat dat
ook met Franz Ferdinand: openen met een resem hits, trekken en sleuren om de
wei mee te krijgen, en uiteindelijk vaststellen dat dat lukt. Na een uur vroeg
ik me af wanneer ze hun tweede nummer eindelijk zouden inzetten. Een grapje,
natuurlijk alleen lijkt het allemaal nogal veel op elkaar. Maar qua
festivalgehalte: een dikke pluim.
Kings of Leon, Main Stage, zondag
6 juli
En daar waren
de Lion Kings weer. Voor de zoveelste keer. Geeuw. Vorig jaar zorgden ze voor
een verschrikkelijk concert op Werchter: saai, ongeïnteresseerd, zelf verveeld
omdat ze Kings of Leon zijn. Was het deze keer beter? Het was iets beter, ja:
er werd al eens gelachen, en ze klonken ook een pak snediger dan vorig jaar.
Maar er gebeurt zo fucking weinig tijdens hun optreden. Entertainment is méér
dan gedreven gitaarrock spelen. Het is werken tot je de laatste rij op de wei
hebt overtuigd, en niet achter de microfoonstandaard bevroren staan je ding
doen. Bon, ze stonden hier duidelijk minder tegen hun zin dan een jaar geleden,
en de respons op de wei was navenant minder koel. Maar een goed, groots
optreden was dit echt niet.
Stromae, Main Stage, zondag 6 juli
Het feit dat
zowat iedereen de Kings of Leon bleef uitkijken, heeft meer te maken met de
afsluiter van RW dan met die Kings zelf. Stromae moest alleen maar komen en
kijken: gewonnen had hij vooraf af. Het publiek was klaar voor het genadeschot
na de regen, de modder en de kou zouden ze een feestje bouwen met onze nieuwe
Belgische trots. Of die dat nu zelf wou of niet.
Hij wou het.
Een uur lang. In een perfect uitgekiende show visueel verbluffend, met een
zanger die een geweldig acteur is. Maar ik lees en hoor iets te veel over dat
visuele, over dat scenario, over de kleren en de kleuren. Want uiteindelijk
gaat het om de muziek. EN dat tjsa. Dat is toch wel eerder beperkt.
Niet dat iemand
zich daar aan stoorde: Ta fête werd luid en enhousiast meegezongen, en na dat
eerste nummer zou het zingen en dansen niet meer ophouden. Wat de man ook had
gedaan, het feest zou en moest doorgaan. Mooi hoor, zon wei die collectief uit
de bol gaat. Maar eerlijk: het doet me meer denken aan de idolate en slaafse
manier waarop de wei in Lokeren, vorig jaar, reageerde op Netsky, dan op het
meeslepende optreden van Pearl Jam. Een geval van collectieve hysterie, meer
dan een echt hoogstaande muzikale prestatie. En neen, slecht was het ook niet.
Het is gewoon niet mijn ding, die Stromae.
Thuis, maandag 7 juli
Eindelijk een
lange, hete douche. Eindelijk eten met mes en vork. Eindelijk gewone schoenen
aan de voeten. De veertigste editie van Rock Werchter was er voor mij een van
Pearl Jam enerzijds, en van de kleine muziek anderzijds. Zo veel artiesten die
hun nek uitstaken en breekbare, intieme muziek brachten: chapeau.
Maar dat kan natuurlijk alleen maar met een publiek dat er open voor staat. Ik
weet niet in hoeverre Rock Werchter er verantwoordelijk voor is, maar: het
Belgische (festival)publiek heeft smaak. Uit de bol gaan bij Major Lazer of The
Subs, maar ook stilletjes Eels en Angus & Julia Stone smaken.
Ergens in de jaren tachtig zag ik in Vorst de oude James Brown. Het was een draak van een concert. Toen de man een jaar later terugkeerde naar Vorst, betaalde ik wéér achthonderd frank. Want ik was er van overtuigd dat de Godfather geen twee slechte optredens kon geven: het had aan mij gelegen, ik had die eerste keer een slechte dag, een slechte plaats. Die tweede keer was nog slechter dan de eerste.
Ik beloofde toen dat ik nooit nog naar optredens van oude mensen zou gaan. Liever de herinnering van oude live-platen en studio-albums koesteren, dan Goden zo te zien afgaan. Ik bedankte dus voor de Stones, toen die naar België kwamen. Keer na keer na keer weigerde ik Jagger & Co te gaan zien: oude mensen op een podium? Wegblijven.
Ik weet intussen beter: bekijk het lijstje met concerten van de laatste vijf, zes jaar, en er zitten heel wat oudjes bij. Hell, Springsteen is de zestig al ruim voorbij. Wat is dus nog oud?
Wel, de Stones zijn oud. Charlie Watts: 73. Jagger & Keith: 71. Ron Wood: 67. Ze bestaan al 52 jaar - dat zijn dus 13 WK's. Dertien voorrondes, 13 eindrondes, 13 finales. En om de voetbaltermen te blijven: met de opstelling verrassen ze ons al lang niet meer. De extra spits MickTaylor was aangekondigd voor 2 songs, en kwam ook voor 2 songs. Hun tactische plan heeft ook geen geheimen meer: ze spelen niet vanuit de omschakeling, maar kiezen rechttoe rechtaan voor de aanval. Spelen de tegenstand en het publiek plat. Wam bam rock 'n' roll. Het verloopt van een finale met de Stones is dan ook voorspelbaar - de hele tour lang spelen ze 19 liedjes, in de zelfde volgorde. Eentje mag het publiek vooraf online kiezen - je krijgt de keuze uit vijf. En Angie en Wild Horses worden afgewisseld; Samen zijn dat dus 25 songs die ze in de computers hebben zitten. En dat is genoeg.
Waren ze nu goed, subliem, gewoontjes, routineus of archislecht? Want de meningen lijken nogal uiteen te lopen.
Wel, ze waren de Rolling Stones. Ze waren wat niemand anders is geweest, wat niemand anders ooit kan zijn. De Stones. Laat het alle groepjes of muzikanten van de wereld spelen, maar nooit klinkt Satisfaction als Satisfaction met Mick & Keith. En geloof me: I tried.
Vuurwerk dus, letterlijk en figuurlijk, toen de finale van het WK TW Classic eindelijk werd afgetrapt. Met Jumpin' Jack Flash. Pompen met You got me rockin'. Vuisten in de lucht bij It's only Rock 'n' Roll. Sidderen en beven bij Tumblin' Dice. Mijmeren bij het mooie Wild Horses (en niet Angie). Genieten van het nieuwe Doom&Gloom. En dan toch even verrast bij een verrassing die je van ver zag aankomen: It's All Over Now, van de vrijdagnacht overleden Bobby Womack.
Het was fijn om de Stones te zien. De grappige bindteksten die Jagger van de autocue aflas (Het is fijn om terug in Werchter te zijn, of: 'Proficiat voor jullie Rode Duivels, hé). He still moves like Jagger.
Neen, het was geen feilloze set. Het blijft, ook na 52 jaar, een raadsel waarom Keith per sé midden in de set twee nummers mag en wil zingen. Of het moet zijn dat Jagger op dat moment een extra shot EPO krijgt, of aan de zuurstoffles hangt. Midnight Rambler was demonisch, maar iets te lang uitgesponnen om de neutrale toeschouwer (alsof die er was) geboeid te houden. Maar in tegenstelling tot pakweg de Simple Minds, weten de Stones maar al te goed wat ze doen. De Stones zijn, dus, en die Stones zorgen voor ambiance, zwepen hun publiek op, bouwen op naar de finale: na Gimme Shelter volgden Start Me Up, Sympathy for the Devil (jaja, met Jagger in een zwart-geel-rood ensemble), Brown Sugar, You can't always get en Satisfaction. Sneller, harder, beter.
Het was dus bijzonder plezant, en tegelijk wat bevreemdend. Want je besefte: deze groep zie ik waarschijnlijk nooit meer terug. Charlie kan toch niet blijven zitten tot hij helemaal tot een Decap-orgel is verworden (waarvan alleen de armen en één been bewegen)? Jagger kan toch niet blijven heen en weer hollen? Keith moet toch ooit voelen dat zijn bloed door alcohol en drugs is vervangen, in de jaren zestig en zeventig? En Ron Wood, die rookt als een ketter op dat podium - ooit komt toch de fatale, laatste hoestbui? Al weet je natuurlijk nooit: de heren hadden er duidelijk schik in. Misschien keren ze dus toch ooit nog eens terug, voor een laatste keer. En ja, ik zal er dan ook weer zijn. Want oude mannen, die hebben toch wel iets. En met een pruik links en rechts, met een extra portie EPO, met de hulp van een extra computer en/of achtergrondzanger(es) zou het nog wel kunnen ook.
Na het geweld van Triggerfinger, mochten de Schotse Simple Minds de laatste prikjes uitdelen voor de Rolling Stones de genadestoot zouden toedienen. Jammer genoeg werd het een slaapwekkende vertoning. Zowel voor de groep als voor het publiek. Wat een zonde.
De Simple Minds kleurden een belangrijk deel van mijn jeugd in. Ik zag ze ooit in Top of the Pops, en liep daarna weken lang de platenwinkels van Kortrijk af, op zoek naar Promised you a Miracle. Want dat was nieuw, nooit eerder gehoord. Uiteindelijk vond ik een dure 12 Inch-uitvoering, import. Vijfhonderd frank. Met op de achterkant: Theme for great cities. En dat was nog aparter, nog anders, nog beter. De LP die uiteindelijk zou volgen was één van de weinige die links in de platenkast stond - niet alfabetisch zoals alle andere, maar klaar, bij de hand, bij het vijftal waar ik altijd naar teruggreep. Under a blood red sky van U2 stond daar ook, met The River.
Hun eerste passage op Rock Torhout haalde me definitief over de streep. Jim Kerr had niet de kracht van een Bono, niet het seks-appeal van Annie Lennox, niet de passie en mystiek van Peter Gabriel. Dat waren nog eens affiches, toen, bedenk ik me nu. Van Morrisson sloot toen af, Warren Zevon was een opwarmer, aperitiefconcert op piano. Als ik me niet vergis, wisselden de Simple Minds en U2 ter elfder ure ook van plaats op de affiche. Maar Kerr, die was dus wel ok: hun optreden was behoorlijk indrukwekkend, hoewel het pathos er af en toe al te dik op lag - toen al.
Nu lag er niets op. Minderwaardige songs, die dan ook nog eens inspiratieloos werden gebracht. Mandela Day: wat een draak van een lied. Eén hoogtepunt: I Travel. Maar verder sjokte Kerr over het podium, beloofde hij vuurwerk maar bracht hij natte lucifers. Het grootste drama: de wei was er klaar voor. Mensen veerden op bij Don't You, om zich terecht af te vragen waar de rest van de hits bleven. Want de Simple Minds maakten een compleet zootje van de setlist: geen opbouw, niet toewerken naar een hoogtepunt - de wei kreeg niet de extase die ze verwachtte, verdiende - en in de meeste gevallen waarschijnlijk zelfs nog kende van eerdere passages. Jammer? Doodzonde. De groep stond tegen zijn zin te spelen, rammelde de noten af - in de juiste volgorde, maar méér verdienste kun je hen echt niet toedichten.
De jaren tachtig keren nooit terug - ik hoopte dat al toen ik Don Johnson zag bij Graham Norton. Nu weet ik het zeker. Het is hoog tijd dat ook de restanten van de Simple Minds dat beseffen. Het is te laat om er een mooi slot aan te breien, dus dan maar gewoon de stekker eruit.
Een natte, behoorlijk apatische wei die de tijd wil doden tot het hoofdgerecht wordt geserveerd - de Stones. Een gitaar, een bas en een drum. Het leek een onmogelijke strijd voor Triggerfinger: het trio kon onmogelijk de 60.000 zielen winnen in een festivalset van een uur. En toch, en toch. Ze hebben ze niet allemaal overtuigd, maar Ruben Block en de zijnen toonden wél wat harde blues en rock kunnen teweegbrengen: enthousiasme en beleving
Het probleem van TW Classic is al langer bekend, en ik zal er dus ook niet veel meer woorden aan vuil maken. Een meute VIP's geniet van hapjes en drankjes, loopt bij de eerste klanken van een optreden (of iets later) de Golden Circle in en observeert. Voor een groep op dat immense podium moet dat een hel zijn: je optreden start met een lege ruimte voor je (Seasick Steve vond dat ook al zo'n raar gevoel), en je ziet dat die dan langzaam wordt gevuld, niet door je die-hard fans die normaal op de eerste rijen staan, maar door een ietwat ouder, bezadigd publiek. Begin er dan maar eens aan.
Triggerfinger deed dat dus - eraan beginnen. Ze zagen dat het niet helemaal lukte, dat de respons vanop de wei behoorlijk onderkoeld bleef. Dus staken ze een tandje bij. En nog eentje. En nog een. Tot rock pure seks werd - Block hanteerde zijn gitaar als ware het een krols wijf dat het hard van doen had, Mario Goossens geselde zijn drumvellen tot ze onze trommelvliezen deden bloeden. En Polle wisselde funky grooves af met snoeiharde uithalen op zijn bas.
Het resultaat: een geweldige set, die je weer deed verzoenen met echte rock. Hard, meedogenloos, no mercy, geil en buitengewoon af. Geen lawaai, maar melodieën verpakt in seks. Een oplawaai. Waardoor uiteindelijk ook de wei de regenjasjes afgooide, en in het slechtste geval goedkeurend knikte. Maar onbewogen bleven er maar weinig.
Bij je verjaardag hoort een feestje. Ook al word je dan 48 jaar - of misschien net dan méér dan anders. Het werd ook meer dan anders: daar zorgden de kinetische Canadezen van Arcade Fire voor, in een overvol Sportpaleis. Met een verrassend sterke set, met absolute hoogtepunten - en jammer genoeg ook een paar pijnlijke missers. Maar op je 48ste vergeef je veel, dus ook die slippertjes van Win Butler en Régine Cassagne, het echtpaar dat het hart van Arcade Fire vormt.
Het succes van de Canadese groep is behoorlijk verrassend. Het is geen postergroep: ze hebben niet echt een gezicht, en ze zien er ook niet echt flashy uit. Hun muziek is ook moeilijk te catalogeren: het is rock, maar dan wel met een funky groove, het is disco, maar dan wel met snerpende gitaren, het zijn epische nummers, maar dan wel gesteund door Haïtiaanse ritmes. Maar toch lukt het hen om een Sportpaleis niet alleen te laten vollopen, maar ook nog eens te laten feesten.
Hun laatste plaat, Reflektor, is niet hun sterkste. Iets te veel discodeuntjes, en iets te weinig echt sterke nummers. En iets te veel gimmick ook. De zaal wordt opgewarmd door een DJ, die centraal in de zaal op een mini-podium staat. IN de tribunes duiken dansers op - glitterende spiegelpakjes en - maskers (spiegels, reflektor, heb je'm?), maar het publiek reageert behoorlijk apatisch op de discodreunen. Dan opent het gordijn, startRebellion (Lies)... gespeeld door een vijftal met potsierlijk grote poppenkoppen uit papier-maché. Na een halve minuut worden ze van het podium gejaagd door de echte Arcade Fire. "Sorry, they keep doing that", zegt Win Butler, en ze zetten het nieuwe Normal Person in. Wat raar, allemaal: het publiek weet ook niet wat gebeurt, de sfeer keldert, en Normal Person klinkt dan ook nog eens op zijn Sportpaleis: dramatisch slechte balans. Gerommel in de verte, de zang nauwelijks te horen, en de twaalf muzikanten (twaalf!) op het podium die als een uniforme soep klinken.
Na die valse start, sprint Butler de zaal in, klimt hij in de tribunes - tot op een halve meter van mij vandaan. Even dacht ik dat hij me een gelukkige verjaardag zou wensen, maar neen: door zijn maneuvre springt iedereen recht, en blijf ook rechtstaan. Voor een spetterend Rebellion - hide your lovers underneath the covers! - het Sportpaleis ontploft, danst, zingt, schreeuwt en geniet. De groep klinkt nu wél goed - aardig, hoe ze soms met zeven tegelijk dezelfde zanglijn zingen. Indrukwekkend zelfs: de extra percussionisten, de twee violisten, de twee blazers en de gitaren, de piano en synth: het klinkt feestelijk.
We krijgen grandioze uitvoeringen van sterke nummers te horen. The Suburbs: kippenvel. Het begeesterende Ready to Start. Het spetterende We Exist. Het onverwoestbare No Cars go, dat ze nog steeds met zichtbaar plezier spelen. Reflektor.
Maar dus ook die uitschuivers. Rococo begon aarzelend, stroef, houterig - maar werd toch gered door de aanzwellende beats. It's never over was een langgerokken miskleun - het was knap hoe Chassagne op dat kleine podium in het midden van de zaal stond te zingen, maar het duurde verschrikkelijk lang.
De plicht riep, in de vorm van een verslag. Waardoor ik dus Ca Plane pour Moi miste. Neighborhood #3, Flashbulb Eyes, Here Comes the Night Time en het geweldige Wake Up stuurden uiteindelijk iedereen tevreden naar huis. Ja, Arcade Fire is een goeie groep. Ja, de afwezigen hadden ongelijk. En ja, het werd een fijn feest. Dus ja, ze zijn in de gaten te houden. Maar ook: ja, misschien zijn ze beter op een kortere festivalset, wanneer ze de gimmicks en de miskleunen kunnen achterwege laten en resoluut voor hun eigen geluid gaan, met hun sterkste nummers.
Admiral Freebee AB, woensdag 12 maart 2014 Verslag: ja
Admiral Freebee? Da's een rip-off. Een charlatan die thuis hoort in Tegen de Sterren Op, Een Neil Young-cloon. Een klojo die al meer dan tien jaar lang hetzelfde liedje herschrijft.
Aan al die lieden die het nodig vinden om onze nieuwe beste vriend Tom Van Laere met dergelijke laatdunkende termen te overladen, heb ik twee woorden: fuck off. Laat de man met rust, want de man doet wat hij doet en hij doet dat verdomd goed. En ik kan het weten, want ik was erbij in de AB, toen hij zijn vijfde plaat (The Great Scam) voorstelde.
Vijf platen lang dus al, schenkt de Admiraal ons aardige songs. Héél aardige songs - er zitten een paar pareltjes tussen, andere zijn hymnes geworden. Natuurlijk klopt het dat sommige van die muziekjes net zo goed in 1978 hadden kunnen worden ingeblikt - maar so what? En natuurlijk is het zo dat veel van die songs net zo goed op plaat 2 of 4 van de Admiraal hadden kunnen verschijnen, maar I repeat: so fucking what? Liever iemand als Tom Van Laere, die steeds weer nieuwe schlemielen laat opdraven in zijn songs, dan arty-farty artiesten die zichzelf bij iedere plaat dringend moeten heruitvinden, of weigeren hun hits tijdens optredens te spelen - 'oh no, not that song'.
Nu: zo'n nieuwe cd voorstellen voor een bomvolle AB is een serieus risico. Het publiek kent de nummers nog niet, je weet dus als artiest niet welke reacties je kunt krijgen. Als je dan ook nog eens een nieuwe groep hebt samengesteld, wordt dat risico nog een pak groter. En dan slaan de zenuwen toe. Het eerste deel van de set was dan ook nerveus, rommelig, wat gehavend: jammer voor nieuwe songs als Nothing Else to do, Breaking Away, I don't want to feel bad today...
Maar de Admiraal is natuurlijk niet voor één gat te vangen. Als derde nummer al pleurde hij Always on the Run de zaal in, en dat hielp. Om het publiek wakker te krijgen, om zelfvertrouwen te tanken en om de groep te laten relaxen. "iedereen OK? Inhet begin hadden jullie precies wat koppijn. Precies wat zenuwachtig? Maar da's nu voorbij, dus kan het concert echt beginnen", riep hij. En hij herhaalde het vijf, zes keer - tot voor het laatste bisnummer. En het hielp: de muzikanten kregen er schik in, ze maakten plezier op het podium, en dat straalde af op de zaal. Een zaal die uit de bol ging bij een ijzersterke eindronde, waarin we alle sterke nummers kregen: Einstein Brain, Rags 'n' Run, Living for the Weekend, Faithful to the Night,... Als je zo'n salvo op je publiek kunt loslaten, ben je echt niet slecht bezig.
Ik betrapte er mezelf ook op dat ik referenties zocht. En die ook noteerde: nu klinkt hij wel héél erg Tom Waits. Of: dit zou de jonge Bob Seger kunnen zijn. Maar het stoorde niet, integendeel. Want niet alleen zijn timbre veranderde: ook de muziek was verrassend gevarieerd. Met zeven man op het podium heb je natuurlijk meer mogelijkheden, en die benutte hij ook: van funk tot soul, garagerock tot epische anthems - alles bracht hij. En grapjes. Die voor te lachen waren, meestal.
Op 28 juni opent deze Admiraal de festiviteiten voor de Rolling Stones op TWClassic. Ik zou zeggen: ga op tijd naar de wei, en geniet ervan.Ik zal er ook zijn. Om mijn nieuwe beste vriend toe te juichen.
Elton John Maandag 16 december 2013 Paleis 12, Brussel
Elton John verkocht meer dan 300 miljoen platen. Maar One Direction verkoopt ook miljoenen cd's. Het pleit voor Reginald Dwight dat hij die verkoop deels realiseerde met geweldige popsongs. De man kon een song schrijven - én brengen. Alleen deed hij dat vooral in de eerste helft van de jaren zeventig. Daarna, toen de cocaïnerekeningen te hoog opliepen, was het vet van de creatieve soep. Nu is Elton John één van de rijkste Britten, en speelde hij net drie jaar lang iedere avond in Ceasars' Palace in Las Vegas.
Zijn meest recente plaat, The Diving Board, is geproduced door T-Bone Burnett, en klinkt niet eens slecht. Ze leek ook de aanleiding voor deze tournee - The Diving Board Tour. Maar schijn bedriegt. Hij speelde één enkel nummer uit die laatste plaat (Oceans Away), en dat was slecht. De focus lag vooral op het legendarische album Goodbye Yellow Brick Road - een plaat die volgend jaar opnieuw wordt uitgebracht. En dat zorgde voor wat problemen.
Zo zijn nummers als Bennie and the Jets of Grey Seal best aardig, maar kan hij ze niet meer zingen als weleer. Na een operatie aan zijn stembanden is zijn stem gezakt - die diepere stem is trouwens vrij normaal als je 66 bent. Maar zelfs met technologische hulpmiddeltjes werd duidelijk dat hij de hoge noten niet meer haalde. Bovendien zijn dat niet de songs waar het publiek op afkomt. Het openingstrio (Funeral for a Friend/Love Lies Bleeding, Bennie and the Jets en Grey Seal) werd door de zaal bijzonder lauw onthaald. Pas bij Candle in the Wind was er enig enthousiasme. Ah ja, dat kennen we nog van die begrafenis, nietwaar. En zo ging dat de hele set door: behoorlijk apatisch publiek, dat het concert volgde via het schermpje van de smart phone, en opveerde bij Sorry (seems to be...), Rocket Man of (godbewareme) I guess that's why they call it the Blues. Of nog erger: sad songs.
En dat was niet eens het grootste euvel van het optreden. Elton John zat duidelijk nog in Las Vegas-modus. Alles moest even luid en even indrukwekkend klinken - boem, paukenslag. Alles werd hermetisch dichtgespeeld, de muzikanten leken wel per noot te zijn betaald. Nergens ruimte voor nuance, voor wat rust. Het schitterende Tiny Dancer was haast onherkenbaar: John roept meer dan hij zingt. Het verzoeknummertje (NEEN, NIET DOOR MIJ) Nikita speelde hij alleen aan de piano - met een lawine aan noten. Geen stiltes, geen frasering, niks.
Het publiek zal wel tevreden naar huis getrokken zijn. Onder de indruk van de man die toch bijna drie uur lang aan zijn piano zat, en bleef hameren op de toetsen en bleef schreeuwen in de micro. Ik had vooral spijt: dat ik hem niet dertig jaar eerder aan het werk had gezien, en dat ik deze mooie maandagavond niet op een andere manier had doorgebracht.
Vanessa Paradis Koninklijk Circus, 3 november 2013
Laat me beginnen met een bekentenis: als opgroeiende tiener in Aalbeke, was ik zot van de muziek van Jean-Jacques Goldman. Juist, die Franse reserve-Amerikaan. Er was aan Goldman dan ook geen ontsnappen, in die grensstreek. Radio Fun gaf ons de muziek die we zochten - omdat Studio Brussel nog moest worden uitgevonden. En Goldman, tsja. Ik weet het.
Vanessa Paradis kwam later pas op de proppen. In 1987 verbaasde ze zichzelf en de wereld met de monsterhit Joe le Taxi, ze maakte platen met Serge Gainsbourg, met Lenny Kravitz en strikte uiteindelijk Johnny Depp. Ze werd een actreuse, zangeres en (Amerikaanse) mama. En ze bleef er verdomd goed uit zien.
Het huwelijk met meneer Depp lijkt te zijn afgelopen, en de 40-jarige Lolita bracht eerder dit jaar een dubbel-cd uit: Love Songs. Benjamin Biolay stuurde haar acht afgewerkte nummers op, ze zong die in en dook met Biolay in de Brusselse ICP-studio's. Biolay is zo'n beetje de Rick Rubin van Frankrijk: hij bezorgde vedetten als Henri Salvador, Juliette Gréco, Julien Clerc en Françoise Hardy een nieuw leven. En deed dat nu dus met Paradis.
Het was een aangename verrassing dat die Biolay mee op het podium stond in het Koninklijk Circus. Of beter: hij zat. Half verscholen, achteraan, achter een piano. Soms nam hij een gitaar vast, soms een trombone, dan weer een viool. En als eerste bis de micro, om een wondermooi duet (Les Roses Roses) te zingen. Een straffe meneer, die ook ongegeneerd zat te roken op dat podium. Franse rock 'n' roll, quoi.
Aan die bissen was een strak optreden vooraf gegaan. Een volle CIrque, vol franstaligen ook, die Paradis op luid gejuich onthaalden toen ze het podium op stapte. Waar ze een slimme set bracht: wat nieuw werk uit die Love Songs, maar op tijd en stond ook een classic ertussen: Natural High en Pourtant helemaal vooraan; even later al Sunday Mondays (grappig, hoe dat franstalige publiek voor het eerst luidkeels meezong met een Engelse song) en een vlijmscherp Tandem. Vraag me niet of Paradis ook echt zong tijdens Tandem - het leek me iets té verdacht juist en krachtig, in vergelijking met de rest van het optreden.
L'incendie, Joe le Taxi natuurlijk (in een heerlijke rumba-versie), en andere Texas-songs. Ik bedoel maar: Paradis brengt het soort muziek dat je niet op je iPod gaat opzoeken, maar dat je ook niet afzet als het toevallig eens passeert. En ja, ze kan zingen. Niet altijd even zuiver, maar de heerlijk sensuele, hese stem vergeeft veel.
Als ik een vrouw was, zou ik nu zeggen: "ik hoop dat ik er, na twee kinderen, op mijn veertigste ook zo goed zal uitzien als Vanessa Paradis". Want het is en blijft een wondermooie vrouw. Afgetraind, scherp, gespierd - en op dat podium dansend als een nimf, zoals alleen echte Parisiennes dat kunnen.
Slotsom: Vanessa Paradis is op haar veertigste een grande dame uit de Franse muziekwereld geworden. Wat dat ook waard moge zijn. Jean-Jacques Goldman was ook een grand seigneur. Maar vanavond toch eens een playlistje maken met hun muziek. Een beetje France Gall ertussen, en als het echt moet zelfs Patrick Bruel. Maar toch vooral Paradis. Ja.
Eerlijk: ik kon niet het minste verband leggen tussen de naam Goldfrapp en enig melodietje. Snel online opzoeken, dus - en het bleek wel mee te vallen. Schone liedjes, mooi gezongen. Beetje eentonig, dat wel. Maar bon: Radio 1 vraagt, en wij draven op, natuurlijk. Zo gaat dat. Studeren dus, vooraf: wie zijn ze, hoe klinken ze, en waarom?
In de niet uitverkochte AB bleek veel van dat huiswerk compleet overbodig. Want Goldfrapp is géén elektro-duo meer. Op het podium staan zes echte muzikanten, van vlees en bloed. Met drums, gitaar, bas, viool en synthesiser. En die engelenstem van Alison Goldfrapp, een blonde verschijning. Goed: alle instrumenten (en de stem) worden zwaar door allerlei bakjes gestuurd, soms klinkt die ene viool als een compleet symfonisch orkest - maar het is allemaal toch minder strak dan wat de elektronica je oplegt.
De zesde plaat van Goldfrapp is een heel stille, ingetogen werkstuk. Filmische muziek, sfeervol en braaf. In hun voorgaande platen lieten ze zowat alle genres in hun muziek doorsijpelen: trip-hop, glam rock, disco, eighties synthpop, zelfs folk. Uiteenlopend, inderdaad.
Goldfrapp begon met die nieuwe plaat, Tales of Us. Liefst zes nummers na elkaar kregen we te verduren. Pure David Lynch, maar dan zonder beelden. En dus ook zonder Laura Palmer. Verder: sober en braaf. Wit licht, zes muzikanten in het zwart gekleed. En luisteren. Zonder enige uitleg, ook: verder dan een 'Thank you' kwam Alison niet. Wat zonde is: die nummers zijn mooi, maar leg dan ten minste uit waarom je ze schreef, zodat je je publiek in je set binnen trekt. Neen dus. Na het wonderbaarlijke Annabel en Clay, veranderde de sfeer: de witte lichten werden door kleurspots vervangen, en ze putten uit ouder werk. Dus: meer ritmes, meer variatie. Met Ride a White Horse en Ooh La La als afsluiters. Na een uur al. Een uur!!
Goed, ze kwamen nog terug (voor een half uurtje bissen), met Train en Strict Machine om de set af te sluiten. Waarbij ook de gevreesde syntar zijn terugkeer maakte - die synthesiser die je als een gitaar omgordt. Het laatste exemplaar is dus toch niet begraven samen met A Flock of Seagulls, ergens in de jaren tachtig. De muziek deed trouwens ook aan die periode denken: de ene keer Blondie meets Donna Summer, de andere keer Anne Clark.
Neen, dit was geen opwindend concert. Mooi, dat wel. Maar net iets te onderkoeld, iets te afstandelijk en iets te veel met de handrem op om echt te beklijven. Al zal het gros van het publiek (waaronder opvallend veel humaseksuelen, bij de weg) daar vast anders over denken.
Voor u zich afvraagt wat een recentie van Monk in dit lijstje komt te doen: het zijn uw zaken niet. Ik zal dus wél zeggen dat ik al maanden naar het optreden uitkeek, maar niet vertellen dat ik een aantal van de muzikanten ken. Ik zal dus wél verklappen dat ik het groepje met een meer dan gewone aandacht volg, maar er niet aan toevoegen dat dit eigenlijk meer een vriendendienst is dan een echt concertverslag. En omdat ik weet dat niemand mij of mijn recenties serieus neemt, mag dat allemaal.
Ik hoorde één anecdote over Monk die de groep ten voeten uit typeert. Het groepje rond David Vandenplas heette eigenlijk Elliott. Maar na iedere repetitie werd dezelfde discussie opgestart: hoe schrijf je dat, Elliott? Twee L'en en één T? Of twee? Of... Om een einde te maken aan die wurgende onzekerheid, veranderden ze dus hun naam. In Monk.
Die anecdote zegt dus veel. Dat ze daar bij Monk goed nadenken over wat ze doen, bijvoorbeeld. Want een doorbraak, als die er komt, wordt natuurlijk problematisch als iedereen je naam op een andere manier schrijft. Zelfs iTunes is daar niet slim genoeg voor. Maar: het geeft ook aan dat de Monk'ers onzekere jongens zijn. En dat laatste is zeker onterecht.
De cd, all About Eliott (daar is die Eliott weer!) bevat elf nummers, allemaal van de hand van David Vandenplas. David kennen we in Elewijt: hij zorgt voor de funky ritmegitaar én voor de vette hardrock-solo's bij Silicon Carne, de feestgroep bij uitstek. Zaterdag, tijdens Driesrock, leerden we nu dus ook de andere David kennen. De David die zich helemaal bloot gaf in die elf songs. Die teksten over verdriet, wanhoop, verlies, liefde en hoop belangrijk vindt.
Je moet het maar doen, je ziel blootleggen. Van een Australiër op een groot podium in een grote concertzaal vind je zoiets maar normaal. Maar wanneer een Leuvenaar zoiets doet, schrik je toch even. Ook al zijn die diepe zieleroerselen verpakt in knusse popsongs: toch snijdt het af en toe los door je eelt.
Het was geen cadeau om op Driesrock de avond in te zetten. Op Driesrock wordt gedronken, gelachen, gepraat en geroddeld. Er worden vriendschappen aangehaald en opgeblazen, er worden liefdes verklaard en geliefden de wacht aangezegd. Er gebeurt van alles, maar echt luisteren naar de muziek is daar zelden bij. Twee grote verdiensten voor Monk: dat ze het probeerden, én dat ze er ook in slaagden om toch een paar rijen ver door te dringen.
Geen evidentie, dus. Zelfs de meest radiovriendelijke song, Flying Sofa, is niet het deuntje dat je vrolijk meefluit. Je moet luisteren, ontdekken, leren, appreciëren. En dan ontdek je de schoonheid in de lagen van de songs: een gitaar die plots venijnig likt wanneer het er zoet aan toe gaat. Een accordeon die je de valse indruk van gezelligheid geeft. Kijk: een song met als titel I hate you is geen doorsnee voer voor een kermis.
Maar: ze doen dat goed, die van Monk. David Vandeplas speelt beter gitaar dan hij zingt - maar hij speelt dan ook fantastisch goed gitaar. Iedere keer weer zet hij een song aarzelend in, en vraag je je even af waarom hij niet die liedjes schrijft die wel probleemloos binnen zijn stembereik liggen. Maar dan herpakt hij zich, iedere keer weer, groeit hij in de song, wint zijn stem aan volume en aan vastheid en neemt hij je toch mee in zijn wereldje.
Zal Monk het ooit helemaal maken? Wie zal het zeggen. Ik zeker niet. Het potentieel is er - wie elf songs van dit niveau kan schrijven, heeft er nog veel meer in petto. Het is een plezier om muzikanten aan het werk te zien die in de songs meegaan, en niet zichtbaar maten tellen of uitdokteren hoe ze het volgende akkoord moeten pakken. Ze maken de songs beter - en hoe vaker ze gaan spelen, hoe fantastischer het allemaal zal klinken. Uitkijken dus, naar de tweede plaat. En voor die plaat: drop the Elllliotttt- thing ;-)
Zelfs mijn prille oren stelden in de vermaledijde seventies al vast dat er een verschil bestond tussen Boney M en Chic. Ja, natuurlijk was disco verwerpelijk, inhoudloos lawaai, dat in de verste verte niet kon tippen aan echte muziek, met echte gitaren en zangers en vedetten en solo's en songs. Maar toch: die Chic, die hadden iets méér. Aan de hits heeft het niet gelegen - Boney M had er daar ook genoeg van. De pakjes waarmee de discotrutten in TopPop opdoken, waren van al die groepjes net zo belachelijk. Maar zelfs dat verschil tussen goede en slechte disco was niet voldoende om me tot lyrische uitspraken te verleiden. Ja, het gedoe van die Chic was wel aanstekelijk, maar het was toch geen échte muziek. Of wel?
Ik had in ieder geval nooit kunnen bevroeden dat ik me in superlatieven zou moeten uitputten om een concert van Chic te omschrijven. En toch gebeurde het. Vanuit het Rivierenhof in Deurne belde ik waarschijnljk het slechtste concertverslag ooit door - omdat ik compleet flabbergasted was. Van de sokken door Nile Rodgers en zijn bende. Als excuses worden ingeroepen: het was een hete nacht, het einde van een hete dag, de warmste septemberdag in een halve eeuw. Het Rivierenhof is een prachtlocatie waar je van Midlake of Sigur Ros gaat genieten, in de luwte van de bomen. Niet waar je een dampend, stomend feest verwacht. Maar laat nu net dat zijn wat de heer Rodgers ons gaf. Het feest van het jaar.
En dat is eigenlijk al een klein mirakel. Twee jaar geleden meldde Rodgers dat hij aan een heel agressieve vorm van prostaatkanker leed, en leek hij zelfs afscheid te nemen. Maar hij is genezen verklaard - de zoveelste miraculeuze redding. Hij is niet alleen genezen, hij lijkt ook zijn status uit de jaren tachtig te heroveren: gastmuzikant en -producer van de hitgroepen van het jaar. Luister naar Daft Punks Get Lucky en hoor de gitaar uit Le Freak, uit Let's Dance, uit Notorious, uit Roam, uit... "Ieder jaar krijg ik er een extra inkomen bovenop, omdat er ergens een jonge kerel zit die een stukje Chic ontdekt, dat sampelt en er een wereldhit mee scoort", zegt Rodgers zelf. "Daarover hoef ik me dus geen zorgen te maken."
De korte geschiedenis: in 1970 ontmoet Rodgers de bassist Bernard Edwards. Rodgers was gitarist in het orkest van het Apollo Theater in NewYork, en met Edwards nam hij een groepje over, om het in 1976 om te dopen in Chic. De onvoorstelbaar sexy baslijnen van Edwards en het gitaarspel van Rodgers zouden een enorme impact hebben op de muziek. Ja, ze tilden disco naar een hoger niveau - door echte muziek te maken die niet uit machines kwam. Hun Good Times werd door de Sugarhill Gang gebruikt voor hun Rapper's Delight - wat de echte doorbraak van de rap zou betekenen. Chic was een machine: de twee goden bestuurden ze, en ze braakten hits uit. Sister Sledge, een onbetekenend disco-groepje dat maar geen echte hit kon scoren, mocht op tv de door Chic geschreven en ingespeelde nummers coveren en werd een wereldact.
Na de dood van de disco, werd Rodgers' invloed zo mogelijk nog groter. De artiesten stonden letterlijk in lange rijen aan te schuiven om een snuifje van zijn Chic in hun muziek te krijgen. Rodgers trok met zijn 1959 Fender Stratocaster (The Hitmaker) de wereld rond, gaf David Bowie zijn Let's Dance, Dinana Ross haar comeback, Madonna haar Like a Virgin, werkte met INXS, Grace Jones, Michael Jackson, Eric Clapton, Roxy Music, de B 52's, Al Jarreau,... Er wordt geschat dat de muziek waar hij de hand in had, intussen twee miljard dollar opbracht; Twee miljard. Pffft. In 1994 stopte het - na zijn achtste hartstilstand besloot Rodgers af te kicken van zijn heroïne- en alcoholverslaving. Twee jaar later, na een Chic-reünieconcert, overleed Bernard Edwards. En nu is Rodgers dus terug - met een nieuwe Chic.
Hij komt alleen het podium opgewandeld - net als zijn muzikanten in een smetteloos wit pak - om wat foto's te maken van het publiek. Een handje schudden, een babbeltje slaan. En dan staat die groep er - twee keyboard-spelers, een drummer, een bassist, trompet en sax en twee zangeressen. En dan gordt iemand hem zijn gitaar om. En zegt hij: "Ik ben hier om jullie een feestje te bezorgen." En begint dat feest. Everybody Dance, dan Dance, Dance, Dance. Dan I want your Love. En iedereen staat recht. Dit feest kan een stenen bisschop tot leven wekken. Iedereen volgt Rodgers' voorbeeld: lachen, genieten, shaken.
"This is our stuff", zegt hij dan. "Je hoeft je geen zorgen te maken dat je op een suf trouwfeest staat met een slechte dj. Als je plots Madonna hoort, of Bowie: no worries. It's my music, it's my stuff. I made it all." Waarna een langgerekte medley volgt: I'm coming Up en Upside Down (van Diana Ross), The Greatest Dancer en We Are Family (van Sister Sledge), Like a Virgin van Madonna, Notorious van Duran Duran, Original Sin van INXS en (natuurlijk) Let's Dance van Bowie. En ik vergeet er nog veel.
Wat die songs met elkaar gemeen hebben, behalve Rodgers' naam in de credits? Zijn gitaar - zonder één noot te veel te spelen, is hij constant aanwezig. De groove. En het zijn hits. Megahits. En ze zetten aan tot dansen - hoe onnatuurlijk dat dansen voor sommige mensen ook is. Even denk ik aan de hardrockavond op de Lokerse Feesten, een maand geleden - mannen in zwarte leren pakken die in spreidstand op het podium staan om ook voor doven en halfblinden duidelijk te maken dat ze gitaar spelen. Hier, op het podium, staat iemand die niet de minste moeite moet doen om met klanken en ritmes te toveren, die kuiert terwijl hij speelt en die die groove in gang houdt. Zelfs tijdens het stemmen van zijn gitaar, blijft de massa wiegen. Hij geeft een korte solo, stopt - 'Thanks for letting me have a little fun'. Hij kondigt Thinking of You aan, begint een verhaal over hoe belangrijk die song voor hem is 'because Bernard... No, I don't want to get emotional, I just want you to have a good time'.
Het was helemaal geen perfect optreden - af en toe botste het serieus. Het zijn ingehuurde muzikanten die na deze tournee hoogstwaarschijnlijk géén groep meer vormen. En Nile Rodgers is niet de beste producer of de beste gitarist ter wereld. Maar op het einde werd duidelijk hoe tijdloos hij wel niet is. De hele band stond op één rij vooraan, terwijl Daft Punks Get Lucky werd gespeeld ('Oh, that's my new hit single'). Iedereen meezingen, in de handen klappen, juichen. Een jongen - ik schat veertien jaar - mocht het podium op, en gaf alle groepsleden een warme knuffel. Weer een generatie gewonnen, Nile. Nog even volhouden dus.
De dag na de laatste dag Lokerse Feesten zocht ik, tijdens het koken, op de iPod Texas. Hun Greatest Hits. En ik dacht: aardige muziekjes, maar toch wel erg braaf. Het is het soort muziek waar je nooit naar teruggrijpt, waar je niet naar op zoek gaat - maar dat je ook niet meteen afzet als je het toevallig hoort. Hoe anders is Texas live. Dat toonden ze hier al in 2006, toen ze me ruw uit een door Heather Nova veroorzaakte coma haalden. En op de slotdag, als slotact, deden ze het nog eens over. Con brio.
Want je moet het maar doen: starten met I don't want a lover. Dan moet je wel erg zelfzeker zijn - dat je nog betere nummers hebt, en dat je voldoende reserves hebt om het uitgeputte publiek mee te krijgen. Texas deed het. Met een rist hits (indrukwekkend eigenlijk, hoeveel ze er hebben), met sterke nieuwe songs (Detroit City! The Conversation!), met een groep die perfect speelde - en met een frontvrouw uit de duizend. Helen Spiteri. Wat een wijf. De laatste rockchick. De griet waar je wel verliefd op moet worden, al vind je ze niet eens knap.
Opvallend, trouwens, hoe loepzuiver ze zingt. Het hele optreden door, zonder verzwakking. Altijd boenk erop. Vlotjes. Opvallend ook, hoe ze het publiek aanvoelde. "Jullie zijn zo stil - ik weet dat het de laatste van tien dagen is, maar kom: nog even alles geven." Waarna ze geen seconde stilviel, letterlijk, en ze bleef wroeten tot de laatste rij zich gewonnen gaf. Fantastisch. Eat your heart out, Ceelo Green. Zo doe je het dus: je stelt het publiek niet in vraag, je werkt tot ze je aanvaarden, liefkozen en beminnen. Rock is seks. Zo. Het is eruit.
De nummers - een klassieke combinatie van rock, pop en een portie soul - deden de rest, dus. Black Eyed Boy, Here Comes the Summer Sun, Inner Smile,... Geweldig.
Spiteri is de hardest working bitch in rock 'n' roll. Als bisnummers verraste ze - door de micro en gitaren op de catwalk voor het podium te positioneren, en Jackson van Johnny Cash te spelen. En door af te sluiten met 'het nummer dat haar deed besluiten ook op een podium te staan': River Deep, Mountain High van Phil Spector - dat we vooral kennen van Tina Turner.
Texas: dat is géén grootse muziek, dat is géén precair artistiek gepingel. Het is wel de perfecte festivalact. Aan te bevelen op al uw feestjes. Ook de Lokerse.
Tien dagen Lokerse Feesten: daar wordt een mens moe van. En dan krijg je tot overmaat van ramp ook nog eens Ozark Henry te verteren. Begrijp me niet verkeerd: Piet is een Kortrijkzaan, en daar komen vooral fijne mensen vandaan. Zijn eerste plaat heb ik op vinyl, en ik koester ze: die geheimzinnige muziek die zo juist klonk, het eigenzinnige karakter van de songs die niet anders konden zijn dan een afspiegeling van zijn karakter - het was geweldig.
Nu combineert hij dat eigenzinnige met een carrière in de Vedettenparade van Radio 2. Daar is niets mis mee, hoor - maar ik mis toch wel wat consistentie. Want als je bereid bent mee te stappen in dat verhaal, als je met Amaryllis Uiterlinden een zangeres onder de arm neemt die je muziek wat toegankelijker maakt en zelfs radiohits faciliteert - waarom ga je dan niet meteen all the way? Want Piet Goddaer bleef op het podium in Lokeren de wereldvreemde, arrogante snuiter uithangen. Eén woord tegen zijn publiek ('merci'), verder vastgekluisterd aan zijn basgitaar. En veel te veel zanglijnen overlatend aan Amaryllis. Die wel fijn kan zijn voor een accentje, maar niet om These Days of This One's for You om zeep te helpen.
Jammer, driewerf jammer. De geweldige songs, de opbouw naar de finale die uiteindelijk toch het publiek mee kreeg, dat eigen geluid van Ozark Henry - compleet teniet gedaan door een zangeres en door een haast autistische houding van de groep. De man stond zich nochtans te amuseren, je zag hem zelfs lachen. Maar het enige dat ik kon bedenken, is: de keuze tussen Ozark Henry en valium is snel gemaakt. Valium is de korte pijn.
Ik twijfel er geen seconde aan dat Axelle Red een verstandige, zelfzekere, aangename en lieve dame is. Ik weet dat ze aardige liedjes kan schrijven, en die ook kan zingen. Dat ze goede muzikanten om zich heen kan verzamelen. Dat ze haar kleren goed weet uit te kiezen. Enfin: geen kwaad woord over de Limburgse.
Toch gleed haar optreden op de slotdag van de Lokerse Feesten van me af als ware het regen van de buik van een ingevette ooievaar. Het deed me totaal niks. Geen ergernis, geen euforie. Ik stond er, bleef er staan, en liet haar haar ding doen. "Het zal niet triest blijven", zei ze plots - waarmee ze aangaf dat ze zelf ook wel door had dat ze iets te veel ingetogen, trage nummers speelde. De vraag is dan: waarom deed ze het? Als je pakweg 10.000 man kunt overtuigen, doe je dat dan toch? Met een iets slimmere festivalset, een rits nummers die de vlam in de pan doen slaan en die ook brandend houdt? Neen: Axelle was heel erg braaf. Superprofessioneel, maar de 'romantische bui' waar ze last van had zorgde ervoor dat het een dooie boel bleef.
Pas tijdens de bis - Rouge Ardent - gebeurde er wat. Een straks gespeeld nummer, iets meer overtuiging, iets meer power. NIet mijn ding, maar: aardig. Sensualité was de uitsmijter - een versie op twee akoestische gitaren. En dat doe je dus niet, op een festival.
Ze verklaarde nog 'geraakt' te zijn door de platinum plaat die ze kreeg - ik was het totaal niet.
De voorlaatste dag van de Lokerse Feesten afsluiten: voor Daan was het normaal gezien een walk in the park geweest. Maar omdat hij een week eerder, op Linkerwoofer, na een half uur zijn groep van het podium zag verdwijnen omdat die niet meer met een baas wou werken die de teksten vergat, de foute akkoorden aansloeg en blijkbaar te beschonken was. De media sprongen en masse op het voorval, er werden opiniestukken aan gewijd, en uiteindelijk sloeg Daan een mea culpa - en beloofde hij plechtig op de Lokerse Feesten revanche te nemen met het beste optreden van zijn leven.
Dus stond de kade plots vol, zaterdagavond. Ramptoeristen die Daan nog eens uit de bocht wilden zien gaan? Neen: eerder fans die hem een hart onder de riem kwamen steken. Dat bleek al meteen bij zijn opkomst: stormachtig applaus was zijn deel.
Hij startte begot zelfs twee minuten te vroeg. Toen ik hem een paar uur eerder in de backstage al even tegen het lijf liep, leek hij bijzonder nerveus en zenuwachtig. Vandaar, dus: te veel zenuwen om nog lang te wachten. Alhoewel: hij had er alle vertrouwen in dat het goed zou komen. In diezelfde backstage hangen namelijk overal briefjes, met de restricties voor de fotografen. Van iedere artiest wordt dan aangegeven wanneer ze foto's mogen maken - meestal de eerste drie liedjes, zonder flash. Bij Daan stond er triomfantelijk bijgeschreven: "En alle bissen"'.
Hij zat strak in het pak, zonnebril op, gitaar - en stond er moederziel alleen. Parfaits Mensonges, uit zijn laatste Le Franc Belge, te zingen. Toepasselijk, ook. Na het lied draait hij zich om, lijkt hij zijn groep te zoeken. Luid gejoel op de wei, dat hij lachend nog wat aanwakkert. Nog eens turen, zo van: 'waar blijven ze nu?'. Zwaaien met de arm: 'kom dan toch'. Waarna ze opkwamen, allemaal. Lachend. En het optreden echt van start kon gaan.
En wat een optreden... Strak, gedreven, bezwerend zelfs. Slm opgebouwd, ook: na een kwartier al Exes, en de hits zouden het nieuwe Franse werk blijven afwisselen. Na drie kwartier (waarbij hij telkens opzichtig flesjes water leegdronk) weer een grap, toen hij mee volume vroeg voor zijn folkgitaar; "Of ik sla ze kapot".
En na een uur: "Ik ben superblij met zo'n goede muzikanten op het podium te staan." En voor de bissen, aangedaan: "Ik zou jullie willen bedanken, na een behoorlijke kutweek - die mijn schuld was, mea culpa - doet het dubbel deugd dat jullie toch zo talrijk hier zijn."
Maar kijk: zelfs mijn verslagje hier gaat weer vooral over de heisa na Linkerwoofer. Wat idioot is. Belangrijk is: Daan, onze eigen kruising van Ferry, Dutronc, Elvis en Netsky, is een formidabele artiest. Indrukwekkend hoe hij en zijn groep Lokeren platspeelden. Indrukwekkend welk oeuvre de man al bij elkaar schreef - in alle mogelijke genres. The Player, Victory, Swedish Designer Drugs en de afsluiter Housewife - kippenvel. Extase.
Schrijf het op: Daan is een grote meneer. Waarschijnlijk half gestoord, misschien drinkt hij af en toe te veel op het werk, en vast is hij nu en dan de pedalen kwijt. Maar dat neemt niet weg dat hij een grote meneer is en blijft.
Met de geschifte lui van de B 52's was het altijd feest. Op fuiven, op MTV, of gewoon op de radio: het aanstekelijke enthousiasme van de stripfiguren, de beehives, de outfits in primaire kleuren en natuurlijk de muziek - je werd er altijd vrolijk van. Toch heb ik waarschijnlijk nooit een hele plaat (of later cd) van de groep aan één stuk beluisterd. Te veel van hetzelfde. Ook vrolijkheid kan gaan vervelen. Maar: de B 52's waren big. Heel erg big. Kate Pierson bij REM, of hun versie van de Flintstones-tune: onvergetelijk.
Nu zijn ze oud, en komen ze eindelijk nog eens op een podium te staan. Fred Schneider III (62 jaar intussen), Kate Pierson (65 jaar!!!) en Cindy Wilson (met haar 56 de jongste van de drie) maken van bij hun opkomst duidelijk dat het hen nog steeds om fun te doen is. De videoclips van weleer worden moeiteloos op het podium gebracht: de outfits (Schneider in een fluo-oranje vest, Pierson in een glitterjurkje en een rode pruik, Wilson in een vreemdsoortig zwart pak), de danspasjes en het enthousiasme. Het is er allemaal. De beehives zijn verdwenen, maar niemand die daar om maalt: de muziek is er nog steeds.
En die muziek... Wel... Gaat precies een beetje te traag. Niet veel, hoor, maar het optreden trekt zich heel moeilijk op gang. Je vraagt je af of het wel om méér dan een gimmick gaat. De Peter Sellers-film The Party uit de jaren zestig wordt hier dan wel perfect in beeld gebracht, maar het feest barst toch niet echt los. NIettegenstaande Roam. En niettegenstaande de geweldige humor. "Here's something you don't gave to worry about: volcanoes", zegt Schneider, wanneer hij Lava aankondigt. Om dan te zingen: 'You're so hot'. Of: "I'm gonna jump in a crater", en de meisjes: "See you later". Grappig.
Met Love Shack barst het feest, eindelijk, helemaal los. Er wordt een versnelling hoger geschakeld, het publiek wordt eindelijk echt opgejut (want we stonden allemaal te wachten om mee te doen...) en na Rock Lobster, wanneer je nog twee of drie extra mokerslagen verwacht... is het gedaan. Zomaar. Ineens. Een anticlimax, want er volgen geen bissen. Beetje jammer, toch.
De B 52's waren een nostalgia trip. Geen groots concert, maar: aardig en fun. Alleen jammer van dat voortijdige einde.
Dé ontgoocheling van het concertjaar: de Amerikaanse dikkerd Ceelo Green. Een complete mislukking, zijn optreden. A Train Wreck, gelijk als dat ze zeggen. Jammer, want speciaal voor deze Meester op deze vrijdagavond naar Lokeren afgezakt. Ik zag hem ooit in de legendarische Abby Road-reeks op de BBC, als het brein en de stem van Gnarls Barkley. Een donderende, heldere stem was het. Zijn Fuck You was en is aanstekelijke soulfunk, zijn It's OK doet daar nauwelijks voor onder. De man schreef en produceerde Don't Chavan de Pussycat Dolls. Dus: deze kerel heeft heel wat in zijn mars.
Maar in Lokeren vlotte het niet. Ceelo Green droop af, verbouwereerd, razend, radeloos. En daar waren drie redenen voor.
1. Het publiek. Dat was gekomen voor Netsky, en liet dat ook duidelijk merken. Vanaf de derde rij stonden mensen met de rug naar het podium, te lachen en roepen en zingen. Een totaal gebrek aan respect voor de artiest op het podium, ja. Het is natuurlijk hun volle recht om voor de headliner, en alleen voor die, af te komen. Maar: een minimum aan respect voor andere artiesten is ook wel een basisbeleefheid.
2. De setlist. Let's Dance van Bowie was zowat de gelukkigste coverkeuze. En ook die viel zwaar tegen. Het optreden ging alle kanten uit, van rock naar funk naar soul naar rap. Hoe minder reactie van het publiek, hoe radeloze hij werd en hoe wanhopiger zijn pogingen om het tij te keren.
3. De man. Zijn stem klinkt versmurft hoog voor een man van zijn omvang, en heeft verrassend weinig volume. Maar vooral: na iedere song was hij ten einde adem, en viel een lange pauze. Wat meteen weer de sfeer brak, de vaart uit de show haalde, en het publiek de kans gaf lawaai te maken. Een artiest als Ceelo Green hoort het te weten: ga nooit met je publiek in discussie. Probeer het met je muziek voor je te winnen - en als dat niet lukt, is het gewoon zo. Maar eindeloos vragen: "Wat willen jullie dan?" Of "Waarom geven jullie geld uit om hier te staan staan?" of "Ik kan alleen energie geven als ik er krijg", helpen niet. En het werd zelfs helemaal zielig toen hij zei: "Misschien kennen jullie me niet. Ja, in de States noemen ze me Ceelo Green, maar internationaal ben ik bekender als Gnarls Barkley". Tsja.
Geen idee van deze Ceelo Green echt waard is. Zijn vier danseresjes waren knap, maar overbodig. Zijn groep is geweldig (en neen, het zijn niet de knappe muzikantes van zijn tv-optredens), zijn rappers waren ok, maar het optreden was een sof. De paniek in zijn ogen, de woede omdat het publiek apathisch bleef... Nah. Eentje om snel te vergeten. Ik kijk wel op Youtube.