Mijn nieuwste boek "Uit het schuim (van de zee)", de Griekse mythologie in 136 verhalen, 402 p., kan besteld worden via mail (kvansteenbrugge@gmail.com) of via mijn telefoonnummer 056.215944. Prijs: 18,95 euro (er hoeven geen verzendkosten betaald te worden).
Vrouwelijke BV's: (mijn TOP 3) 1. Tanja Dexters 2. Tine Van den Brande 3. Annelies Beck 4. Esther Sels 5. Annelies Rutten (ik kan maar geen geschikte foto van haar vinden; ik wacht dus maar tot ze er mij zelf een stuurt)
over: GENT, GRAVENSTEEN, GRIEKENLAND, GRIJSLOKE, GEZONDHEID, GENEESKUNDE, GEHOOR, G-PLEK.
...........Voor verhaaltjes uit de Griekse mythologie, surf naar www.bloggen.be/Dzeus
...........Voor recente cursiefjes, surf naar www.bloggen.be/pierpont
...........PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
05-12-2006
't Studentenspieghelken anno 1960.
< klik op de afbeelding om te vergroten.
Het eerste Studentenspieghelken dateert van de tweede helft van het academisch jaar 1957-58. Gilbert Strumane, Etienne Bourgeus en den boer Matthijs waren de initiatiefnemers. Er verschenen maar twee nummers en er moest gewacht worden tot het jaar 1960-61 vooraleer er weer een Studentenspieghelken werd uitgegeven (hoofdredacteur Erik Reyntjens). Maar helaas, het bleef weer bij twee nummers. Hiernaast de voorpagina van dat Studentenspieghelken-vierde-jaargang. Eén van de grootste vedetten uit mijn boek O jerum jerum jerum stond er model voor.
Een kleine halve eeuw later is t Studentenspiegelken er weer, zonder h maar met dezelfde cover. Zes nummers per jaar, 36 paginas, hoofdredacteur Christophe Bostyn, verantwoordelijk uitgever Tom Bourdeaudhui. Een pareltje van een studentenblad. Proficiat, Laetitia! Deze keer móet het lukken (derde keer, goede keer ) en voor een lange tijd. Het tijdschrift moet de Laetitianen toelaten hun literaire lusten bot te vieren, informatie bieden over de activiteiten en het reilen en zeilen van de club, en de band met de oud-leden opnieuw aanhalen. Alle inlichtingen te verkrijgen bij de redactie: tel. 0473/314479 of e-mail praesidium@laetitia-gent.be .
Sta mij toe, lieve lezer, dat ik dit verhaal begin met een mop. Een mop over vergeetachtigheid. Achiel heeft zich laten behandelen bij een fameuze specialist vanwege zijn vergeetachtigheid. Zijn vriend Omer die ook een beetje in hetzelfde beddeke ziek is, komt hem een bezoek brengen. Als Achiel hem vertelt dat zijn toestand veel verbeterd is, wil Omer gaarne de naam en het adres van de specialist kennen. Maar Achiel weet zich de naam niet zo direct te herinneren. Die bloem zegt Achiel die meestal bloedrood is en lekker ruikt, die geliefden elkaar geven en waarvan de stengel vól staat met doornen, hoe heet die? Een roos zal je bedoelen antwoordt Omer. Wel, die bedoel ik zegt Achiel, waarna hij naar zijn vrouw roept, die druk bezig is in de keuken: Roos, die dokter die mij behandeld heeft, hoe heet die?
Ik vertel u deze mop over vergeetachtigheid, in de eerste plaats omdat ik u beloofd had dit onderwerp aan te snijden, maar ook en dat is de reden waarom ik er nú al mee voor de dag kom omdat ik gisteren Erica weer ontmoet heb. Erica is een meisje van de loopclub die ik zowat anderhalf jaar geleden heb leren kennen. t Was in volle zomer en ik zag haar in de maanden die volgden bijna wekelijks, maar ik slaagde er maar niet in haar naam te onthouden. Tot een vriend mij een prachtig geheugensteuntje (een mnemotechnisch middel, voor de meer gevorderden onder u) aan de hand heeft gedaan. Kijk die borstjes, zei hij precies heuveltjes. De heuveltjes van Erica! Uit het gelijknamig liedje van Bart van den Bossche. Sindsdien vergeet ik haar naam niet meer, maar telkens weer betrap ik er mij op dat ik eerst de associatie moet maken met de heuveltjes
De dikke van Dale geeft twee verklaringen voor het woord amnesie: primo tijdelijk geheugenverlies, secundo slecht geheugen. Met dat tijdelijk geheugenverlies wordt een totaal verlies van geheugen bedoeld hetwelk zich meestal slechts uitstrekt over een bepaald gebied in de tijd, bijvoorbeeld enkele minuten of uren vóór een hersentrauma. Bij Achiel gaat het niet om een (totaal) geheugenverlies, wel om een slecht geheugen. Bij mij is dat niet anders, zij het in véél mindere mate.
In mijn geval zou de medische wereld de term amnesie waarschijnlijk niet eens durven gebruiken. In het geval van Achiel daarentegen zou men er geen twijfel over laten bestaan. En toch lijden we aan dezelfde aandoening. Alleen, Achiel heeft het tien keer erger dan ik. Net zoals iemand met een veralgemeend eczeem de aandoening in tien keer ergere mate heeft dan een ander bij wie het eczeem beperkt is tot de elleboogplooien, bijvoorbeeld.
Ik hoor psychiaters en psychologen uren, weken en maanden redetwisten over de kwestie of een bepaalde patiënt al dan niet autistisch is, of hyperkinetisch, of dyslectisch, of dement. Neem nu het hyperkinetisch syndroom. Zelfs de meest rustige persoon ter wereld lijdt eraan, zij het maar voor 0,01 procent. De grootste spring-in-t veld heeft de aandoening voor 99,99 procent. Ik zeg heel bewust geen 100 procent, want dat zou betekenen dat érger niet meer kan en érger kan altijd. En de dementie dan, die een aftakeling is van de geestelijke hersenfuncties, dewelke zich aanvankelijk meestal uit in geheugenstoornis, gevolgd door oriëntatiestoornissen in ruimte en tijd. Wie durft beweren dat hij nooit eens iets vergeet of, al was het maar gedurende één ogenblik, niet weet waar hij zich bevindt of welke dag van de week het is? Dat hij dus niet voor minstens 0,01 procent dement is? Dat zijn hersencellen niet in een razend snel tempo afsterven bij de ene in een al wat razender tempo dan bij de andere ? Hij werpe de eerste steen
Ik bedoel maar dat, naar mijn mening, de diagnosesteller in alles een continuum dient te zien en een curve van Gauss. En dat niemand welke-aandoening-dan-ook heeft voor 0 procent en ook nooit voor 100 procent, maar altijd daar ergens tussenin. Of dat dan ook moet gelden voor de niet-psychische (de zogenaamde somatische) aandoeningen, zoals diabetes, arteriosclerose en zelfs kanker? Ik denk het wel. Dat we allemaal wel minstens een béétje kanker hebben is een stelling die ik in een van mijn volgende cursiefjes zal verdedigen. Als ik daar vóór het einde van het jaar niet aan toe gekomen ben, mag u mij daar aan herinneren.
Ik moet dit beslist eens voorleggen aan professor Omsk van Togenbirger de Waelekens. Benieuwd hoe een filosoof daarover denkt
Hoe vaak komt het niet voor, beste trouwe lezer, dat wij iemand beloven, bij het afscheid nemen: ik bel nog wel eens op of ik zal je nog schrijven of ik stuur je nog wel een mailtje of ik spring nog wel eens binnen, een dezer dagen of daar schrijf ik nog wel es een boek over? En, geven wij daar dan gevolg aan? Komen wij onze belofte na? Vaak niet! Omdat we onze belofte vergeten of omdat we verkiezen alles blauwblauw te laten of simpelweg omdat onze belofte in feite slechts als een soort afscheidsformule bedoeld was? Danhebben we met professor van Togenbirger de Waelekens heel ander vlees in de kuip. Hoelang is het geleden dat ik de professor een bezoek bracht? Luttele weken. Herinnert u zich dat hij mij bij ons afscheid beloofde een boek te schrijven over het leven en de dood? Welnu, deze morgen heb ik in mijn mailbox verscheidene bladzijden tekst gevonden: hoofdstuk 5 en 6 van het boek. Ik ben zo vrij u maar meteen de laatste paragraaf van hoofdstuk 6 in de maag te splitsen.
Misschien kunnen we wat vooraf ging als volgt hernemen en samenvatten: het bestaan is ons gegeven, en het is van die aard dat we het niet zomaar kunnen weigeren, terwijl het tegelijk duidelijk het onze niet is. We krijgen het, en we nemen er bezit van terwijl we dat op de keper beschouwd niet volledig kunnen en misschien ook niet eens mogen doen wie zal het zeggen en zodoende gaan wij ons tot ons eigen zijn verhouden zoals iemand die iets in bruikleen gekregen heeft, het graag wil houden, en dan zegt: Laat mij bezitten wat ge mij gegeven hebt, ik zal het u betalen! Wij beladen onszelf met een schuld ingevolge het in bezit nemen van iets dat op de keper beschouwd niet het onze is. We kunnen zodoende niet anders zijn dan schuldig zijn. Wij gedragen ons eigenlijk zoals iemand die geheel onverdiend iets kreeg, doch die niet in staat is om onverdiend iets te ontvangen, omdat hem het vermogen tot dankbaarheid ontbreekt dat voor het schuldenvrije ontvangen een mogelijkheidsvoorwaarde is. Want wie durft te beweren dat wij het gekregene dienen te vergoeden of te verdienen? Hoe immers kon men ooit een geschenk vergoeden als dat geschenk het eigen zijn is? Hoe anders kon men dat vergoeden dan door het terug te geven? Edoch, kan dat de bedoeling geweest zijn van de schenker? Indien wij ons hier dus vergissen maar het gaat hier veeleer om een onwil dan om een fout dan is het ook duidelijk, andermaal, dat een onvermogen tot dankbaarheid aan de grond van deze vergissing moet liggen. En misschien is ons bestaan niets anders dan een worsteling om met het geschenk in het reine te komen. Alleen waarom is er dan nog de dood! En is de veronderstelling van een eeuwig leven niet de voorwaarde om deze al te voortvarende gedachtengang alsnog te doen kloppen? Maar nu dienen we ons te herinneren en goed te realiseren dat ons bestaan een geschenk-karakter heeft, en dat wij in feite (nog) niet in staat blijken om dit geschenk te begrijpen. En stel nu eens dat we wél in staat waren om het geschenk van ons leven te beamen; stel eens dat we in staat waren om ons leven als een geschenk zonder meer in dankbaarheid te aanvaarden. Welnu, wat zou ons dan nog beletten om te geloven dat wij dat geschenk een tweede keer kunnen krijgen? Want het bestaan van een leven na de dood, waarover profeten, kwakzalvers, filosofen, theologen, of eender wie de mond vol hebben zon leven na de dood ware, als het geoorloofd is om het zo uit te drukken, op de keper beschouwd in geen enkel opzicht wonderbaarlijker dan het bestaan dat aan de dood voorafgaat.
Hebt u het helemaal kunnen volgen? Zo niet, het moge u een troost wezen dat deze uiteenzetting ook voor mij allesbehalve klaar als pompwater is. Maar na drie lezingen heb ik het gevoel dat er toch ergens héél in de verte een klein beetje licht begint te dagen. En bij u gaat het er ongetwijfeld veel gemakkelijker in. Ik heb per slot van rekening de leeftijd en u waarschijnlijk nog niet de overgrote meerderheid van mijn lezers bestaat uit mensen voor wie de pensioenleeftijd nog ver af is . Misschien hebt u wel filosofie gestudeerd en dat is natuurlijk een enorm pluspunt. Dan zit u mogelijkerwijze al na de eerste lezing op de golflengte van van Togenbirger zelf. Zou u geloven dat ik er nu, na negenenveertig (!) jaar, spijt van begin te krijgen dat ik de lessen in de filosofie ofte wijsbegeerte niet au sérieux genomen heb? Voor de zeldzamen onder u, die mijn boek O jerum jerum jerum niet gelezen hebben, laat ik hier een passage volgen (pagina 58) waaruit blijkt hoe weinig ik toen met dat vak begaan was
De vakken scheikunde en natuurkunde waren erg theoretischen minder geliefd. Velen zagen er het nut niet zo goed van in. En van het vak logica en wijsbegeerte zag welhaast níemand het nut in. Hier werd dan ook op grote schaal gebrost. Leemans heette de professor die met die leeropdracht belast was. Als er een dozijn studenten in zijn les aanwezig waren, mocht hij al tevreden zijn, de eerste paar lessen van het jaar niet te na gesproken. Toch streefden zelfs de grootste brossers ernaar minstens één les logica bij te wonen, al was het maar om de prof te leren kennen. Maar zelfs dáárin was ik tot mijn spijt niet geslaagd, zodat ik professor Leemans pas leerde kennen op 't examen. Het was een aardige vrij bejaarde man, klein van stuk en met een halfvolle grijzende baard. Ik kende min of meer de antwoorden op de vragen die hij meestal stelde en waarvan de lijsten circuleerden onder de studenten. Ik voeldeme dus toch nog vrij goed op mijn gemak. De professor begroette mij erg voorkomend, vroeg mijn naam en waar ik woonde. Elsegem, zei ik. Hij had Olsene verstaan en hij vroeg me of ik de burgemeester van Olsene goed kende. Dat was namelijk een jeugdvriend van hem, die hij nog regelmatig ontmoette. Ik zei dat ik in Elsegem woonde en niet in Olsene, dat Olsene nu wel niet zo ver van Elsegem verwijderd lag, maar dat ik toch de burgemeester van Olsene niet kende. Het hinderde niet. Hij praatte verder over zijn vriend, de burgemeester, ener kwam ook nog een of andere grappige anekdote aan te pas. Toen hij uitverteld was nam hij zijn puntenboekje en schreef daarin, naast mijn naam, 14 op 20.
- Ik heb je toch de vraag over de deductieve redenering gesteld, nietwaar?
Ik maakte een lichte beweging met het hoofd, die als een bevestiging kon geïnterpreteerd worden.
- Die vraag heb je heel behoorlijk beantwoord, zie hij nog. Hij reikte mij de hand, groette mij hoofs en ik mocht gaan, meer dan één ervaring rijker.
Ik had een dubbele uitzonderlijke prestatie geleverd: ik was naar 't examen gegaan zonder de prof te kennen én ik had goede punten gekregen zonder ook maar één vraag te moeten beantwoorden. Later ben ik er achter gekomen dat de student vóór mij de vraag over de deductieve redenering had beantwoord en daar eveneens 14 op 20 voor had gekregen
Maar, zoals ik al liet doorschemeren, mijn geboortedatum zal in deze ook wel een niet te onderschatten rol spelen. Tegenwoordig moet ik bijna alles ten minste twee keer lezen voor het goed en wel tot mij doordringt. Voelt u waar ik heen wil? Ik wil het gaarne met u nog eens hebben over geheugen en begrijpen en hoe dat met de jaren achteruitgaat. Maar t zal voor een volgende keer zijn, want ik heb vandaag nog zoveel te doen. Een gepensioneerde heeft altíjd veel te doen en daar is over t algemeen maar één echte serieuze reden voor: hij schiet niet op!
Dát over het geheugen hebt u dus van mij nog te goed. En dat is nu eens niet als afscheidsformule bedoeld, ik zal het niet blauwblauw laten. Ik durf zelfs méér zeggen: ik zal het niet vergeten!
Het café De Bronstige Os van Gerard Merlevede wordt nog slechts bezocht door drie trouwe klanten: notaris Vanlichtervelde, pastoor Devogelaere en dokter Deneuker. De laatste twee hebben indertijd betrekkingen gehad met Gerards vrouw, die er, zon jaar of twintig geleden, van onder getrokken is, naar Nederland. Marie, de meid van de pastoor, komt af en toe het café schoonmaken. [alles speelt zich af in het café van Gerard]
Eerste bedrijf.
Marie wil Gerard verleiden. Gerard zegt dat ze toch de pastoor heeft. Marie bekent dat ze éénmaal betrekking heeft gehad met de pastoor. De postbode komt de Clair brengen, met nieuws over een nieuwe buitenechtelijke dochter van de koning. Er is ook een onvoldoende gefrankeerde brief uit Nederland. Pas na veel gepalaver en na betalen van strafport wil de postbode de brief afgeven. Bij het lezen van de brief valt Gerard in zwijm. Marie past mond-op-mond beademing toe. Plots komt de pastoor binnen. Hij verwijt Marie haar liederlijk gedrag maar deze dient hem heftig van repliek, waarbij ze een misstap van de pastoor uit het verleden te berde brengt en ook de maagdelijkheid van de Heilige Maagd in twijfel trekt. De erfelijke allergische aandoening (niesbuien en een jeukende uitslag op het achterwerk) van de pastoor komt ter sprake en tenslotte drijft Marie de spot met de achternaam van de pastoor. Deze gaat daarop naar huis het woordenboek van de familienamen alsook de dikke van Dale halen, teneinde aan te tonen dat Devogelaere een eerbare naam is. Gerard, ondertussen weer bij zijn positieven, is bij de val zijn bril kwijtgeraakt, zodat Marie nu de brief moet voorlezen. Het is een brief van zijn dochter Ginett - van wier bestaan hij niet eens afweet - die laat weten dat ze bij hem wil komen inwonen, vandaag nog. Gerard heeft de brief dus maar net op tijd ontvangen
Tweede bedrijf.
Marie heeft zich te pletter gewerkt om alles netjes te krijgen voor de komst van Ginett. De pastoor is terug met het familienamenwoordenboek. Hij heeft evenwel groot nieuws: zopas heeft hij het bericht gekregen dat hem een reuze-erfenis ten deel valt van zijn oom Bill uit Amerika. De dokter en de notaris komen binnen en ook zij vernemen dat groot nieuws. De pastoor trakteert met champagne en beklaagt zich erover dat hij geen erfgenaam heeft zoals de notaris. Waarop de notaris verklaart dat hij zijn enige zoon zal onterven omdat hij zich niet gedraagt naar zijn wensen en het ouderlijk huis heeft verlaten. De pastoor, lichtjes over zijn theewater, beslist alvast maar wat van zijn geld en van het leven te genieten en hij verlaat het café, vermoedelijk naar huizen van plezier. Hij heeft zijn boeken achtergelaten en dokter Deneuker (die vuurrood haar heeft, getrouwd is, maar kinderloos), Gerard, de notaris en Marie, gaan erin snuffelen, naar de verklaring van hun eigen namen.
Tot plots Ginett binnenkomt. De kennismaking met haar vader verloopt zeer hartelijk. Gerard stelt haar aan de anderen voor. Gezien de rode haarkleur van Ginett komt bij de dokter het idee op dat hijzelf haar vader is. Ginett krijgt een telefoon van haar vriend, waarna ze het café verlaat. Marie beweert ervan overtuigd te zijn dat de dokter de natuurlijke vader is van Ginett en na enig geruzie verlaat ook zij het café. De drie mannen bespreken de toestand onder elkaar en uiteindelijk komen zij tot de conclusie dat Ginett wel degelijk de natuurlijke dochter van de dokter is, al zal ze officieel de dochter blijven van Gerard. Hierna vertrekt de dokter met de notaris naar het huis van deze laatste om er zijn testament te laten maken, ten voordele van Ginett. Gerard blijft alleen achter in zijn café; hij voelt zich ongelukkig. Dan keert Ginett terug. Ze troost hem en gaat een bad nemen. Hij ziet haar naakt en is tegelijk verrukt en in de war. En toch zal hij haar moeten zeggen dat ze niet zijn eigen vlees en bloed is
Derde bedrijf.
s Anderendaagsmorgens. Ginett zet het ontbijt klaar en zoekt in het boek van de pastoor haar achternaam op: het blijkt nog lelijk tegen te vallen! In een intiem gesprek vertrouwt Gerard haar toe dat hij niet haar echte vader is, maar Ginett brengt hem het bewijs dat hij wel degelijk haar vader is. Ze zullen de dokter in zijn waan laten. Méér zelfs: Gerard heeft een plan om ook de pastoor te laten geloven dat hijzelf de vader is, in de hoop dat de erfenis van de pastoor aldus eveneens naar Ginett zal gaan. Gerard schildert met bevende hand rode vlekken op de billen van Ginett, die alvast oefent in het niezen en het krabben. De pastoor komt dronken binnen en wordt aan Ginett voorgesteld. Hij stelt vast dat ze beiden dezelfde aandoening hebben. De pastoor wil Gerard onder vier ogen spreken. Ginett gaat haar vriend ophalen. De pastoor en Gerard komen tot de conclusie dat de pastoor de eigenlijke vader is en Gerard verklaart zich bereid de pastoor vergiffenis te schenken als hij Ginett tot zijn erfgename maakt. De pastoor wenst niets liever, hij laat de notaris naar het café komen en daar ter plaatse wordt alles geregeld. Ondertussen is Ginett met haar vriend in het café gearriveerd. Aan de drie aanwezige heren stelt ze hem voor als haar verloofde: Markos Zaknopoulos, professor in de biogenetca. Gerard beduidt Ginett dat de truc met de pastoor gelukt is en het jonge koppel vertrekt weer. De pastoor ondertekent nog snel zijn testament, waarna ook de notaris vertrekt. De pastoor voelt zich gelukkig en hij bezweert Gerard zijn misstap voor de parochie geheim te houden. Terwijl Gerard een sterke koffie maakt voor de pastoor komt de dokter binnen. Hij is zeer bezorgd want er is bij hem een ongeneeslijke ziekte ontdekt, die snel dodelijk kan verlopen, en daarom wil hij stante pede zijn zonden biechten. In een geïmproviseerde biechtstoel biecht hij tegenover de pastoor talrijke zonden. Uit één ervan kan de pastoor afleiden dat de dokter meent de vader te zijn van Ginett. Er komt zware ruzie van. De beide heren vliegen elkander naar de keel
Vierde bedrijf.
Ze zijn nog steeds niet uitgeraasd als Ginett en Markos weer binnenkomen. Ze vragen een onderhoud (onder zes ogen) met Markos, die toch professor is in genetica. Deze weet de ruzie bij te leggen door hen ervan te overtuigen dat zij, volgens de nieuwste opvattingen van de erfelijkheidsleer, mogelijkerwijze allebei de vader van Ginett zijn. Als Gerard en Ginett weer op het toneel verschijnen, blijkt dat ze in feite van die theorie op de hoogte zijn en er geen graten in vinden. Als de notaris ook weer voorzichtig zijn intrede gedaan heeft, heeft Ginett nog groot nieuws: ze is zwanger. De Heilige Maagd zal een kind baren: de Verlosser! En het kind zal alvast drie grootvaders hebben Terwijl daarop gedronken wordt, komt Marie ongemerkt het café binnen en verstopt zich achter de toog. Plots begint de notaris te wenen: tranen om zijn enige zoon, die hem verlaten heeft. Nu acht Markos het ogenblik gekomen om zijn vermomming af te leggen (baard, snor, pruik, bril ) en hij vertoont zich als Marc Vanlichtervelde, zoon van de notaris. Vader en zoon vallen elkander in de armen en hoewel zijn vader dat nu niet langer van hem eist, verklaart Marc alsnog voor notaris te willen studeren. De noodzaak van geheimhouding komt weer ter sprake en het gevaar dat dreigt als Marie, dat babbelwijf, het te weten zou komen. Marie slikt die belediging niet en ze komt uit haar schuilplaats tevoorschijn. Ze dreigt nu alles bekend te zullen maken tenzij ze opslag krijgt en de pastoor minstens éénmaal per week met haar de liefde wil bedrijven. Ze heeft ook nog een voorschoot met een spermavlek (van de pastoor) die ze dreigt aan de preekstoel te zullen hangen En daar is de postbode weer met een onvoldoende gefrankeerde briefkaart. Gerard weigert de kaart, maar even later heeft hij daar toch spijt van. Marie, die snel de briefkaart uit de tas van de postbode heeft gerist, wil hem die wel geven op voorwaarde van eveneens éénmaal in de week Pas nadat Gerard heeft toegestemd leest Marie de briefkaart voor: ze is in feite bestemd voor Ginett.Er staat: Vele groeten van je moeder, Claudine Schietgat . Ondertussen troosten de pastoor en Gerard elkaar: er wachten hen nog moeilijke tijden. De notaris leest uit het familienamenboek de verklaring voor van de naam Schietgat.
Misschien had ik het nooit wereldkundig durven maken uit schrik om uitgelachen te worden als hopeloos ouderwets, maar nu Rick de Leeuw onlangs gezegd en geschreven heeft dat het mooiste boek dat hij ooit heeft gelezen Kees de Jongen is van Theo Thijssen, durf ik u bekennen dat Theo Thijssen mijn geliefkoosde Nederlandse schrijver is.
Theo Thijssen werd geboren in Amsterdam in 1879. Van 1898 tot 1921 was hij onderwijzer in een Amsterdamse volksschool. Hoewel hij later in de politiek is gegaan, is hij diep in zijn hart steeds onderwijzer gebleven. Van 1923 tot 1932 heeft hij zijn ervaringen neergeschreven in achtereenvolgens: Kees de Jongen, Schoolland, De gelukkige Klas, Het grijze Kind, Het taaie Ongerief. Thijssen was een rasschrijver. Een groothartig mens die oneindig veel hield van zijn kinderen. Hij stierf in 1943.
Heb ik mijn trouwe lezers reeds verteld dat ik, als gepensioneerde, nog werkzaam ben in een revalidatiecentrum voor onder andere kinderen met leermoeilijkheden? Welnu, dan weet u het bij deze. Om een centje bij te verdienen bij mijn karig pensioen, maar ook en dat is zeker niet de minste reden omdat ik het graag doe. Heb ik mij daar van de week toch een moeder gehad die doodongelukkig was omdat men haar voorspeld had dat haar kind het jaar zou moeten overdoen. Ze zóu het niet laten gebeuren! Liever liet ze het kind voortploeteren in een klas waar het voortdurend moet afhaken dan de schande van het zittenblijven te moeten dragen. Ik dacht aan Jantje die, thuiskomend met een slecht rapport, tegen zijn vader zegt als we maar gezond zijn, hé pa! en aan Koba Hellendoorn uit de klas van meester Staal, alias Theo Thijssen. Ik zei: maar ze is toch gezond en dat is toch het allerbelangrijkste. Pf! zei de moeder en ze keek mij nogal misprijzend aan. Het leek er erg op dat ze haar gezond kind op staande voet had willen omruilen voor één dat ziekelijk was en goed kon leren.
Deze morgen heb ik gezocht in het boek Schoolland van Theo Thijssen, waarin de passage over Koba Hellendoorn voorkomt. Onderwijzer Staal heeft van een meisje uit zijn klas vernomen dat Koba Hellendoorn, een ander meisje uit de klas, ernstig ziek is. Koba is al een paar dagen afwezig en de meester gaat haar thuis een bezoek brengen. Het kind blijkt reeds fel aan de beterhand te zijn, maar haar leven heeft aan een zijden draadje gehangen, volgens moeder Hellendoorn. Wat meester Staal vooral treft is de overdreven bezorgdheid van de moeder over de mogelijke schoolse achterstand die Koba door die enkele dagen afwezigheid zou kunnen opgedaan hebben. Hij besluit dat hoofdstukje als volgt:
Wat hebben wij schoolmeesters de mensen toch dwaas weten te krijgen met onze gewichtigheid. Hoe hebben wij, wij allen, van de bewaarschooljuffrouw af tot de professor toe, de mensheid een verwrongen kijk op de waarden in het leven weten te bezorgen. Met onze examens en onze diplomas en onze getuigschriften, en onze rapporten, met onze waarderingscijfers van 6 1/2 plus of 7 min.
Maar waar blijven de wijze grijsaards die toch wel geleerd hebben te lachen om de suggestie der school? Waarom laten zij, die ons toch wel doorzien, waarom laten zij niet een glimpje van de eeuwigheid lichten over de belachelijke ernst, waarmee wij het vingerhoedje kennis-en-weten, waar wij voor zorgen, willen gerespekteerd zien als een scheepslading nuttige wijsheid? Ze laten ons maar heersen.
Zon moeder Hellendoorn, in plaats van onbekommerd te juichen om het grote feit, dat ze Koba nog heeft, zit in angst, dat ik over n half jaar zal komen met het verschrikkelijke vonnis, dat Koba nog niet goed een of andere malle taaloefening kan invullen
Mijn vrouw heeft bij de wieg van ons dochtertje al van die vage zorgen, dat het later op school wel eens niet helemaal vlot kan gaan, en poogt zichzelf gerust te stellen, dat ik, de vader, zelf gelukkig schoolmeester ben, en alzo als redder kan optreden
Mijn buurman heeft een prachtjongen op de H.B.S. Toen de jongen verleden jaar is blijven zitten, heeft in dat gezin dagen lang een Godslasterlijke droefenis geheerst, een begrafenis-stemming, alsof er iets wezenlijks was gebeurd.
Hoe hèbben we, hoe hèbben we onze arme medemensen zo dwaas kunnen krijgen, en hoe houden we die dwaasheid er zo in?
Een van mijn Nederlandse vrienden zei onlangs: Wat ouderwets, die taal van Theo Thijssen, het lijkt wel Vlaams. Precies. En dat is een van de redenen waarom ik des te meer hou van de schrijver van Kees de Jongen, het mooiste boek dat ooit door een Nederlander werd geschreven
Avondvullend blijspel in twee bedrijven voor 6 dames en 7 heren. Uitgegeven door Toneelfonds J. JANSSENS (rechten@toneelfonds.be). Korte inhoud: Alle goden van de Olympos komen naar het huwelijksfeest van koning Peleus met de nimf Thetis. Ook Eris, de godin van de twist, die nochtans niet uitgenodigd is, komt opdagen en gooit flink wat roet in het eten. Voor de mooiste godin aanwezig heeft ze een geschenk bij: een gouden appel. Drie godinnen maken er aanspraak op. Na heel wat gekrakeel duidt Zeus, de oppergod, iemand aan als scheidsrechter: Paris, een prins van Troje. De troubles die daaruit voortvloeien zijn aanleiding tot de beroemde Trojaanse oorlog. Een stuk met veel humor! <klik hier om te vergroten.
2005: EEN DOCHTER VOOR HET LEVEN (toneelstuk)
Dolle klucht in vier bedrijven (3 vrouwen, 5 heren), uitgegeven door Auteursbureau ALMO, Antwerpen (bestellingen@almo.be). Korte inhoud: Ginett komt inwonen bij haar vader, caféuitbater Gerard, die van haar bestaan niet eens afweet. Voor het nodige animo zorgen de enige regelmatige bezoekers van het café: een opvliegende vrouwelijke postbode, een getormenteerde pastoorsmeid, een notaris, een dokter en niet in het minst de schuinsmarcherende pastoor, die geen blijf weet met een onverwachte erfenis. Er wordt nog getwist omtrent het vaderschap van Ginett, maar uiteindelijk komt er toch (voor de meesten althans) een happy (?) end. <klik hier om te vergroten.
Gisteren zijn we dus naar de Gravensteenfeesten getogen de zevenenvijftigste , Mico en ik. Met de trein van 10.43 vertrokken in het station van Kortrijk. Micos vrouwtje Bea had ons naar het station gebracht. Zon intercity-trein doet amper twintig minuutjes over het traject Kortrijk-Gent. Van Gent-Sint-Pieters tot De Salamander in de Overpoortstraat is een klein kwartiertje, als je goed doorstapt. Maar we stápten niet goed door. t Was eerder slenteren wat we deden, doorheen het Citadelperk. Langsheen het monumentale standbeeld van burgemeester Charles de Kerckhove. Dat standbeeld staat daar ongetwijfeld al meer dan een eeuw en we moeten daar in onze studententijd honderden keren voorbij gekomen zijn en toch realiseerden wij ons niet het ooit eerder te hebben gezien. Wat moeten wij in die tijd een haast gehad hebben
We waren ruim op tijd in De Salamander. De verwelkoming door de leden van het dagelijks bestuur van het Seniorenkonvent was bijzonder hartelijk. De nieuwe senior seniorum Vincent Verlaeckt is zijn naam maakte een bijzonder keurige indruk. Netjes uitgedost in een nagelnieuw donkergrijs maatpak met daaronder een wit hemd en een schitterende goed geknoopte das. Een beleefde jongen met ravenzwart haar, een knap gebronzeerd aangezicht met mooie hagelwitte tanden en daarenboven een elegante lichaamsbouw. Men zou gezegd hebben: een jongen, te mooi en te keurig om senior seniorum te zijn. Toen zagen we hier en daar nog van die jongens opduiken in datzelfde keurig donkergrijs pak met rode das. Waar hadden we dat nog gezien? Maar natuurlijk: het pak van Jean-Marie Pfaff, de beroemde maar eenvoudig gebleven zoon van het Waasland, op wie deze jongens terecht fier zijn. Het waren namelijk de mannen van de W.C. ofte de Waasse Club, en de nieuwe senior seniorum was één van hen. De senior seniorum van t vorig jaar, de gulhartige Jan-Bart Demuelenare was er ook al en Valeer Van Overwalle één van de pioniers van 1949, die er de laatste jaren ook regelmatig is bij geweest, samen met zijn bevallige echtgenote. En was mij daar warempel niet nóg een pionier opgedoken? Ene Phil! Onverwoestbare dappere helden van toen
Daar zijn er nog twee van de oude garde: Jacky en Lucien. Al de anderen zijn jonge kerels en jonge deernen. Sommigen ken ik van ziens omdat ik ze vorig jaar al ontmoet heb, maar bij naam ken ik ze geen van allen. We begeven ons te voet naar het restaurant waar ons een voedzame maaltijd wacht en daarna, weer te voet, naar het Gravensteen. Helemaal anders dan in 1949 hebben ze de grote poort wagenwijd opengezet en we trekken zo zonder slag of stoot de indrukwekkende burcht binnen, die maar één keer in zijn geschiedenis het fiere hoofd heeft moeten buigen: in 1949, voor de Gentse studenten! De clubs zijn te herkennen aan hun linten, hun vlaggen en vaak aan hun speciale outfit. Ik vermeldde al de Pfaff-kostuums van de Waasse Club. Ook de AB-ers in hun piraten-kledij komen heel fris voor de dag wat zijn er op t ogenblik veel knappe porren bij den AB, zeg! evenals de leden van Moeder Malheur die uitgedost als Schotten ophef maken door als t maar even pas geeft te bewijzen dat ze onder die Schotse rokjes níets aan hebben. En dan is er natuurlijk ook de fanfare die met een stuk of twaalf zijn en zoals telkenjare de ziel uit hun jonge lijven spelen en het hele gamma studentenliederen ten beste geven zonder ook maar één valse noot te laten horen. Wat mij een beetje tegenvalt is dat mijn eigen club, Moeder Laetitia, wat minder opvallend aanwezig is dan andere jaren
In de indrukwekkende troonzaal van het Gravensteen staat een podium opgesteld voor de sprekers. Eerst is pionier Valeer aan t woord. Zijn stem is niet meer zo krachtig als in zijn jonge jaren en mijn gehoor is er in al die jaren ook niet op vooruit gegaan en dat brengt met zich mee dat ik van zijn verhaal niet al te veel begrepen heb. Gelukkig staat de tekst integraal in het programmaboekje. Phil daarentegen, die andere pionier, spreekt het studentenheir toe met luide krachtige stem. Aan t end breekt het zweet hem echter uit. Phil heeft verse lucht nodig; misschien heeft hij zijn krachten wel wat overschat. Of is het de ontroering die Phil parten speelt? Dan kom ík aan de beurt als oudste senior seniorum. Ik ben al járen de oudste senior. En toch, waar zijn mijn voorgangers: Carlos Danneels, Paul Heytens, Raoul Beerens, Jos Metsers, Guido Vyncke? Er moeten er nóg zijn. Ik leid de salamander in t zou ongepast zijn hier niet even te vermelden dat het bier geschonken wordt door de Rodenbach . Toch hartverwarmend, na bijna een halve eeuw nog zon uitgelezen bende studenten te kunnen begeesteren. Mico, die na mij komt, kan dat nóg beter. Maar daar leg ik mij gaarne bij neer: is hij immers niet de grootste student aller tijden? De volgende in de rij is, geloof het of niet, Bart De Becker, senior seniorum 1995-96. Tussen Mico en Bart gaapt er een afgrond van achtentwintig jaar! Achtentwintig seniores seniorum die het laten afweten! En dan komen Jean, Misja en Jan-Bart aan de beurt misschien vergeet ik er een , allen even briljant.
Na dit plechtig gebeuren in de troonzaal wordt het Gravensteen nu wel degelijk her-bezet. Rondom, op de muren van de burcht, staan de studenten nu liederen te zingen onder begeleiding van de fanfare. Er wordt met vlaggen gezwaaid en hier en daar weerklinkt bomgeknal. En beneden staan de ouderen dit spektakel met welgevallen te bekijken en ze hebben er o zoveel deugd van. Een bejaard Nederlands echtpaar uit Oud Beijerland, dat toevallig het Gravensteen komt bezoeken, vraagt wat dit alles te betekenen heeft. Een feest, zeggen we, om te herdenken dat 58 jaar geleden het Gravensteen door studenten werd bezet. Dáár hebben ze nooit iets over gehoord. Ze bedanken ons dat we dit immens gat in hun cultuur hebben opgevuld.
En dan zet er zich een stoet in beweging, of hetgeen voor een stoet moet doorgaan. t Is zelfs geen flauw afkooksel van wat het vijftig jaar geleden was. Geen enkele wagen in de stoet. Iedereen te voet. Weinig toeschouwers langs de weg. Gelukkig is daar de fanfare die maar blijft doorspelen en voor de broodnodige ambiance blijft zorgen. Waarheen de stoet precies gaat is mij niet duidelijk. De mogelijkheden zijn overigens beperkt: de meeste straten liggen opgebroken. Tijdens de stoet knoop ik een gesprek aan met Emmeline. Ze is knap en intelligent en ze is van Oostende. Nee, niet van de Zandloper: die is al een jaar of vijf opgedoekt hoe vaak heb ik die van Oostende niet horen schreeuwen dat de Zandloper nooit zou vergaan!? Er is nu een nieuwe club in Oostende, Dionysus genaamd en daar is Emmeline lid van, bestuurslid. Ik vertel haar dat ik drie jaar lang op kostschool geweest ben in t Koninklijk Atheneum van Oostende en dat die drie jaar de ellendigste van mijn leven zijn geweest. Waarom? Wel, daar heb ik een verhaal over geschreven in mijn boek O jerum jerum jerum . Ik zal haar het verhaal opsturen per e-mail. Ze zal straks wel haar e-mail adres voor mij opschrijven. Emmeline doet mij een beetje denken aan mijn eerste liefje dat ik zó van de stoep had opgescharreld tijdens mijn eerste Gravensteenstoet en van wie ik de naam niet meer weet, en ook een beetje aan lief Leentje in Damme. Enkele andere porren komen mij nu voor de geest met wie we de laatste jaren een beetje lol hebben gemaakt tijdens de Gravensteenfeesten: dat ander Leentje Leentje Stockman en Mieke die zo vakkundig mijn lint heeft gedoopt en Poedel. Ze zijn er niet meer bij. t Gaat allemaal voorbij, helaas
We zitten aan de toog in k weet-niet-meer-welk café in de Papegaaistraat als ik mij realiseer dat ik in de drukte Emmeline ben kwijt gespeeld. Ik ben in een druk gesprek gewikkeld over allerlei onderwerpen vraag me niet er nog één op te noemen met Jean de Chaffoy, Tom Vergracht en een paar psychologen die enkele jaren geleden nog bestuurslid van het Seniorenkonvent zijn geweest. Tom Vergracht is de huidige zedenmeester van het SK en hij is de zoon van, jawel, Lode Vergracht, die destijds een van de groten was. Waarom Lode er dit jaar niet bij is? Gezondheidsredenen, iets met de bloedvaten. Langs deze weg het allerbeste toegewenst, Lode. God geve dat we elkaar komend jaar weer mogen zien in het Gravensteen. De porren zijn dit jaar in de minderheid. Niet in díe mate als in mijn tijd maar toch, het valt op. In het café in de Papegaaistraat is er maar ééntje. Ze heeft de rits van haar bloesje uitdagend ver opengelaten. Eén van de psychologen vraagt of ze de rits voor hem nog een klein beetje verder wil opendoen, één centimetertje maar. Ze weigert beslist. En als hij het zelf wil doen geeft ze hem een klinkende oorvijg. Wie zal de vrouwelijke ziel ooit doorgronden?
We zijn daarna nog naar het Galgenhuisje geweest en naar de Kuip van Gent en waarschijnlijk nog één of twee andere etablissementen. Het aantal pinten dat we gedronken hadden was al lang niet meer op de vingers van twee handen te tellen. Dat verklaart waarom we aan twee jonge meisjes te jong om al student te zijn, naar ik vermoed die ter hoogte van het Koophandelsplein ons pad kruisten, de weg vroegen naar het Sint-Pietersplein. Alsof wij de weg naar het Sint-Pietersplein niet zouden kennen!De meisjes beweerden het antwoord op onze vraag te moeten schuldig blijven. We merkten op dat ze een fototoestel bijhadden. Of ze alstublieft een fotootje van ons wilden nemen? Ze hadden daar niet het minste bezwaar tegen en ze wilden gaarne zélf mee op de foto. Ze hebben ons beloofd de foto's per e-mail op te sturen. Wat is de wereld toch veel veranderd! Benieuwd of ze het doen... Op het Sint-Pietersplein stond een reuzegrote tent opgesteld. We zijn daar nog gauw een bierpot van de 57e feesten gaan halen en daarmee hielden we het voor bekeken. We zijn per slot van rekening geen drie maal zeven meer
Terug naar het station en weer door het Citadelpark. t Is al bijna middernacht en naar men zegt kan het gevaarlijk zijn in het Citadelpark. Daar is in t verleden al wel eens een en ander gebeurd. Voor verkrachters hoeven wíj alvast niet bang te zijn. En voor rovers? We hebben weinig waardevols bij. Al weten die rovers dat misschien niet. Maar we zijn met zijn tweeën en dat maakt al een heel verschil. Plotseling komen we voor een water te staan waar we niet overheen kunnen. Een obstakel dat we deze morgen niet gehad hebben. Naast het water zit een verliefd koppel op een bank. In het licht van een lantaarn zien we dat het om een jonge knappe blondine gaat en een allochtoon dat laatste had mij niet moeten opvallen, maar kom, een echt multiculturele gemeenschap zijn we toch nog niet . We hangen de hulpeloze uit en de lieftallige blondine wijst ons een brugje aan via hetwelk wij de overkant kunnen bereiken. De allochtoon lijkt het hele gedoe niet te appreciëren en kijkt ons argwanend aan. Een glimlach kan er bij hem duidelijk niet af. Eenmaal aan de overkant zwaaien we dankbaar naar het koppeltje. En, niet te geloven, de allochtoon zwaait terug. Het meisje heeft hem ondertussen ongetwijfeld diets gemaakt dat wij onschuldige weliswaar nog flinke maar toch al bejaarde heren zijn, een beetje aangeschoten, maar voor t overige geheel ongevaarlijk.
En weer staat daar Charles de Kerckhove, nog even kordaat als deze morgen. We zijn dus op de goede weg naar het station. De trein staat al op ons te wachten, net of we super-vips zijn. En in Kortrijk komt mijn lieve eega mij afhalen aan het station. Vreselijk zegt ze als we in haar auto stappen en nog niet eens gezeten zijn dat ge zo naar de drank kunt stinken, dat ge die vuiligheid in uw lijf kunt krijgen. Ja, t is niet gemakkelijk zegt Mico we doen het echt niet voor ons plezier. Maar al bij al, ofschoon ze het niet laat blijken, is ze tevreden dat we het er weer eens heelhuids vanaf gebracht hebben
Blij dat ik er gisteren weer bij was. Ik denk dat ik er nu weer tegen kan. Voor een heel jaar. Vandaag moest ik nog even recupereren, maar morgen kunt u hier ongetwijfeld mijn relaas lezen van deze hartverwarmende gebeurtenis.
Vandaag zijn er Gravensteenfeesten, voor de 57e keer. Om de grootste studentengrap aller tijden te gedenken: de bezetting van het Gravensteen door de Gentse studenten op 16 november 1949. Mico en ikzelf zullen er zoals telkenjare weer bij zijn. Vierenveertig jaar geleden behoorden wij zelf tot de organisatoren van de feesten...
Het dagelijks bestuur van het Seniorenkonvent (1963-64).
Staande v.l.n.r.: Herman Thys, Jan Dehaene, Mico Claeys, Mimi Smith, X, X, Johan Carlier. Zittend v.l.n.r.: X, Wilfried Sterckx, Kris Vansteenbrugge, Eric Stassijns, Johan Heeman.
(dit is het ogenblik waarop ik mijn zakrecorder heb ingeschakeld, zonder dat van Togenbirger ook maar iets heeft opgemerkt; dat is de reden waarom ik in staat ben zijn betoog quasi onveranderd weer te geven)
Professor van Togenbirger aan het woord:
- Lichaam en ziel zijn zoals tijd en ruimte. Hun onderlinge scheiding is in werkelijkheid onmogelijk; alleen in ons begrippenapparaat kunnen en moeten wij zon scheiding maken. Maar begrippen, of gedachten, zijn eigenlijk versteende, dode dromen. Ons denken misleidt ons hier dus, en daar is niets aan te doen. Willen wij echter op de een of andere manier iets verstaan van die zogenaamde scheiding van lichaam en ziel, dan dienen wij daarover te dromen, niet te denken. Dromen kunnen ons dingen laten zien die wij onmiddellijk begrijpen, terwijl we nooit in staat zullen zijn om erover te spreken, omdat het aan onze gedachten ontsnapt. Het heeft dus geen enkele zin om erover te spreken, het zijn dingen die in de dromen moeten verborgen blijven.
- Hebben we niet allemaal analoge ervaringen in die zin? liet ik mij ontvallen, en dat was in hoofdzaak bedoeld om te laten blijken dat ik zijn redenering tot op zekere hoogte trachtte te volgen. Het bleek geen domme vraag te zijn, ze scheen althans in goede aarde te vallen:
- Zeer waarschijnlijk wel, maar dat betekent niets! Als ge iemand ontmoet die gelijksoortige ervaringen heeft, dan kunt ge er met die persoon niet over spreken, terwijl ge nochtans aanvoelt dat ge allebei hetzelfde weet, of beter droomt. Eenzaamheid is het. Eenzaamheid is het lot van elke mens. Het beste contact vindt men nog door poëzie te lezen van Herakleitos bijvoorbeeld, die al zéér lang dood is of door naar Beethoven te luisteren.
- Hoe verklaart u dat, professor?
- Omdat poëzie en muziek bijvoorbeeld niet zo versteend zijn als gedachten, en zich dus eigenlijk nog bevinden in de sfeer van het onuitspreekbare, in de intieme, persoonlijke sfeer dus, waarmee ieder voor zich uiteindelijk alleen is. Er is geen waarachtiger contact tussen mensen mogelijk dan het contact dat ontstaat rond wezenlijk onuitspreekbare zaken. Neem het treurende ouderpaar van Vladslo en breng daar een tweede ouderpaar bij: beide paren zullen elkaar zo perfect begrijpen dat ze volkomen één worden. Ze kunnen niet zeggen wat ze voelen, maar een blik is genoeg, en zelfs overbodig. Men kan zodoende meer één zijn met mensen van pakweg vijfduizend jaar geleden die bijvoorbeeld net hetzelfde hebben beleefd van wat jij op een bepaald ogenblik eveneens hebt beleefd dan met vele verwanten rondom je, die heel ver van je afblijven staan, zonder dat je daar iets kan aan veranderen.
- Is dat telepathie?
- Bijlange niet! Het komt hierdoor, dat wij in wezen dromende zijn, terwijl slechts een klein stukje van onze ziel denkend of sprekend is, en dat is zeker niet het belangrijkste deeltje! Let wel, ik beweer niet dat dit bewuste deeltje overbodig zou zijn. We kunnen er niet zonder, zoals we ook niet zonder onze tanden kunnen Maar het is alleszins veel minder wezenlijk dan dat ander stuk.
- Maar u zou het toch hebben over de scheiding tussen lichaam en geest?
- Juist! Welnu om op uw zeer interessante vraagstelling terug te keren: lichaam en ziel wórden niet gescheiden, zoals ze ook niet verenigd worden. De mens is uit één stuk. Dat dromen belangrijker en waarachtiger zijn dan de rest, zien we ook hier: in de droom kunnen lichaam en ziel niet gescheiden worden. Méér zelfs: in de droom wordt geen onderscheid gemaakt tussen lichaam en ziel, omdat daar de begrippen en het denken niet de bovenhand hebben. Ja, in de droom zijn wij meer mens dan in zogenaamd wakkere toestand. En dít nog: dat het leven uiteindelijk in dienst staat van de droom moge duidelijk blijken uit het feit dat mensen die geen dromen meer hebben, niet meer willen leven.
Ik knikte. Ik had het begrepen. Wat zeg ik? Ik had het niét begrepen! Die dingen zijn ook niet te begrijpen, denk ik. Ze moeten gedroomd worden
- Nu moet ge mij verontschuldigen, zei van Togenbirger. De pijn in mijn kaak begint plots veel heviger te worden. De verdoving is uitgewerkt, denk ik. Ik neem nog maar eens een Dafalgan Codeïne of laat ik er maar ineens twee nemen en ik ga nog wat op mijn bed liggen. Mijn antwoord is niet helemaal duidelijk geweest, vrees ik. Ik moet beslist eens een boek schrijven over dat onderwerp.
Zonder verdere plichtplegingen begaf hij zich naar zijn kamer. Geen handdruk tot afscheid. De pijn moet alleszins weer vrij hevig geweest zijn. Opeens verscheen moeder van Togenbirger te tonele. Ik had er mijn hand voor in het vuur durven steken dat ze ons gesprek had afgeluisterd.
- Hij zal dat boek zeker schrijven, zei ze. Hij zal er morgen aan beginnen, of vannacht nog. Over een paar weken zal het klaar zijn. Het zal een lijvig boek worden, want hij heeft er zijn zinnen op gezet, neem dat maar van mij aan!
Ik nam afscheid, vroeg of ze de professor in mijn naam nog eens hartelijk wilde bedanken. Ik kijk met spanning uit naar het boek. Op mijn vraag wanneer de ziel het lichaam verlaat had hij mij geen duidelijk antwoord gegeven. Of misschien tóch: de ziel verlaat het lichaam níet! Nooit? Ook niet als het lichaam helemaal uiteengevallen is in atomen? Maar das waar ook: over atomen mag ik het niet meer hebben. De professor heeft het mij verboden. Das pure geleerddoenerij
(ten behoeve van de lezer bij wie ik enige interesse heb kunnen wekken voor het werk van professor O. van Togenbirger de Waelekens: ga gerust eens zoeken op het internet naar van Togenbirger en u zult het zich niet beklagen)
Gisteren een reportage gezien op TV die mij dermate getroffen heeft dat ik van Togenberger even verlaten heb. Het ging over dure wijnen. Tot achtduizend euro per fles! Château Iquem, Château Petrus. Meer namen schieten er mij op t ogenblik niet te binnen. Sommige flessen zijn honderd jaar oud en volgens kenners niet meer te drinken. En desalniettemin een klein fortuintje waard
Bij deze doe ik de wereld kond dat ik nog een flesje bier heb van de brouwerij Vita uit Wortegem-Petegem, deelgemeente Elsegem. De brouwerij Vita is al enkele tientallen jaren geleden opgedoekt. Het flesje is ongeopend en het zal algauw een jaar of vijftig oud zijn. Het bier zal al even ondrinkbaar zijn als de eeuwelingen Iquem en Petrus. Het flesje dient dan ook alleen om het ongeopend te bewaren, met speculatieve doeleinden. Ik vraag er vierduizend euro voor. Over pakweg tien jaar zal het flesje ongetwijfeld verdubbeld zijn in waarde. Een uitstekende belegging, niet? Waar haalt men de dag van vandaag nog een intrest van honderd procent op tien jaar? Met een Château Petrus of een Château Iquem? Ik wil het nog zien. Als het met die wijnen maar niet slecht afloopt zoals met de tulpenbollen, waarmee er schandalig gespeculeerd werd in een van de vorige eeuwen. Er werden toen ontzaglijke sommen neergeteld voor één tulpenbol, te vergelijken met wat nu betaald wordt voor een fles niet te drinken Château Petrus of Château Iquem. Men verkocht de bol later voor nog veel méér geld. En zodoende werd men dan slapend rijk tot de tulpenbollengekte plots over was.
Met de wijngekte zal het voorzeker niet zon vaart lopen. Ze duurt nu immers al vele eeuwen: van lang vóór het begin van onze tijdrekening. In de tijd van Hippocrates reeds werd de wijn geprezen als een godendrank. Water is voor de dieren, melk is voor de kinderen en voor de vrouwen, wijn is voor de goden staat ergens geschreven in het heiligdom van Hippocrates op het eiland Kos. Welke drank voor de mannen geschikt was, daar werd met geen woord over gerept. Zou het bier kunnen geweest zijn? Voor studenten alleszins! Maar wijn? Niet voor mij
Toen ik voor t eerst een klassewijn proefde, vond ik die hooguit iets minder naar azijn smaken, iets minder slecht dus, dan die andere wijnen en dat waren er bitter weinig die ik tot dan toe geproefd had. Iedereen lachte mij uit omdat ik die godendrank niet lustte. Waarom de meesten onder die lachers hun glas toen zelf maar half leeggedronken hebben is voor mij steeds een raadsel gebleven
Het is niet omdat ík een afkeer heb voor wijn en dat bij deze openlijk verklaar dat u moet denken dat er nu snel een devaluatie komt van de Château Petrus of de Château Iquem. Het betekent wel dat ík er mij niet meer aan wagen zal, zelfs niet om er mijn geld speculatief in te beleggen. Ik heb daarentegen een veel groter vertrouwen in mijn flesje Vita-bier. Er bestaan immers duizenden flessen Château Petrus en Château Iquem, maar mijn flesje Vita is waarschijnlijk uniek. Eerlijk gezegd, ik begin er al spijt van te krijgen dat ik het te koop gesteld heb voor maar vierduizend euro. Maar laat ik nu niet kinderachtig doen. Geen gezeur: voor vierduizend euro is het flesje van u, beste lezer. U mag er, binnen afzienbare tijd, gerust het dubbele voor vragen. Bent u geïnteresseerd? Neem zonder schroom contact op met mij. Mijn telefoonnummer staat in de witte gids, mijn naam en adres staan ernaast. Vierduizend euro, geen cent méér!
Hiermee breng ik u, beste lezer, het relaas van mijn bezoek aan de heer O. van Togenbirger, professor in de filosofie. Het bezoek heeft plaatsgehad op heden, 31 oktober, de dag vóór Allerheiligen, tevens mijn trouwdag, tweeënveertig jaar geleden.
Ik parkeerde mijn fordje vóór het huis van de professor op t ogenblik dat mijn klok precies twee uur aanwees ik gebruik niet het woord uurwerk omdat onze noorderburen zich dan allerlei ingewikkelde toestanden gaan voorstellen, terwijl het gewoon om een polshorloge gaat, en omdat ik ook voor hen begrijpelijk wil blijven . Omdat mijn afspraak om twee uur was en mijn klok, zoals steeds, anderhalve minuut voorliep, kon het dus niet anders of ik zou op gebied van stiptheid vast heel goed scoren bij de professor. Ik belde aan door eenmaal halflang te drukken op het knopje naast de koperen plaat waarop stond O. van Togenbirger de Waelekens, filosoof . Ik was niet bijzonder getroffen door dat opschrift omdat ik niet onwetend was van het feit dat de hoogedelgeleerde een onmogelijke naam met zich meetorst.
Tot mijn eigen verwondering was ik slechts een klein beetje nerveus en dat klein beetje nervositeit verdween op slag toen een zachtaardig oud vrouwtje de deur opende en mij gulhartig toelachte:
- Komt u binnen, mijnheer eh
- Vansteenbrugge, Kris Vansteenbrugge.
- Juist, Vansteenbrugge. Omsk verwacht u. Maar nu slaapt hij even. Onvoorziene omstandigheid, ziet u.
Ik wou zeggen dat ik dat helemaal niet erg vond, dat ik ál de tijd van de wereld had, maar ze verwachtte blijkbaar geen reactie van mijnentwege. Ze leidde mij naar een antieke kamer een salon zal ik het maar noemen alwaar ik mocht plaatsnemen in een gemakkelijk feauteuil.
- Omsk is een uur of wat geleden teruggekeerd van de tandarts, die hem bevrijd heeft van een kies die hem al jaren kwelt. Omsk zal het natuurlijk niet toegeven maar hij heeft schrik voor alles wat met geneeskunde te maken heeft. Deze morgen echter was de pijn zó hevig dat hij de stap dan tóch maar gezet heeft. Hij zag er wat bleekjes uit toen hij terugkeerde en zijn wang was gezwollen. Hij is op zijn bed gaan liggen en toen ik even later ben gaan kijken zag ik dat hij sliep. Een minuutje of vijf geleden ben ik weer gaan kijken: hij slaapt nóg. Zal ik hem nú wakker maken?
- Doet u dat vooral niet. Ik heb ál de tijd, aangezien ik met pensioen ben. Of ik kom een andere keer wel terug?
- Met pensioen, zei ze met iets in de stem dat het midden hield tussen béwondering en vérwondering.
- Pensioen mét toegelaten bijverdienste, voegde ik er nog aan toe.
- Hoogst interessant, knikte ze. Hoe gaat dat in zijn werk?
- Ik trek mijn pensioen een klein zelfstandigenpensioentje en daar mag ik nog een bepaald bedrag bij verdienen, maar als ik méér verdien dan het maximaal toegelaten bedrag dan moet ik mijn hele pensioen terugbetalen.
- Ook als u nu pakweg tien euro teveel verdiend hebt?
- Ook dan!
- Hoe bestaat het! sprak ze nu verontwaardigd. Het zou toch moeten kunnen dat het volstaat die tien euro gewoon af te staan aan de belastingen. Maar waar moei ik mij eigenlijk mee? Neen, ga vooral niet weg. Omsk wordt zó wakker. Zal ik ondertussen een kop koffie klaarmaken?
- U bent héél vriendelijk, zei ik. Maar wilt u de koffie alstublieft héél slapjes maken? Ik verdraag geen sterke koffie, ziet u, ik krijg er hartkloppingen van.
- U bent net als Omsk, lachtte ze. Die krijgt óók hartkloppingen van koffie en daarom drinkt hij er ook geen. Hij drinkt alleen Caro. Weet u wát? Ik zal een kopje Caro zetten. Het is precies koffie: het ruikt als koffie, het is even lekker als koffie, maar het ís geen koffie. En u krijgt er beslist geen hartkloppingen van.
Terwijl ze een kop Caro voor mij klaarmaakte, zei ze:
- Een mens zit toch raar ineen. Neem nu Omsk. Die krijgt al hartkloppingen als hij de koffie nog maar ruikt, terwijl ik, die toch zijn moeder ben, zonder een ziertje ongemak dagelijks tien tot twintig koppen sterke koffie naar binnen werk.
- Een kwestie van gewoonte, zei ik.
- Dat denk ik er ook van.
Ze zette een kop Caro voor mij neer, mét melk maar zonder suiker, zoals ik gevraagd had. Voor zichzelf had ze óók een kop Caro klaargemaakt. Ze was ongetwijfeld een heel sociale vrouw.
- Weet u, zei ze, Omsk is een opperbeste kerel. Sommigen noemen hem een zonderling. Maar in feite is hij heel gewoon, een jongen van vlees en bloed. Alleen, hij wéét heel veel en dat wekt wel eens afgunst op. Als kind al bleek hij superbegaafd te zijn. Hij heeft een uitzonderlijk hoog IQ. Hóe hoog precies weet ik niet meer. Honderdvijftig, denk ik, als t niet méér is. Als jonge knaap al was hij geïnteresseerd in alle takken van de wetenschap, en dat is hij nu nog. Over alles had hij een eigen mening. Vaak botsten zijn theorieën met de gangbare opvattingen en dat werd hem niet altijd in dank afgenomen. Ja, mijnheer Vansteenbrugge, dat hoge IQ heeft Omsk reeds dikwijls parten gespeeld.
Ik dronk van haar Caro, die best te pruimen was, en ik knikte begrijpend. Ze zag, tot haar grote tevredenheid, dat de Caro mij smaakte. Ze leek mijn gezelschap erg op prijs te stellen en dat was voorzeker voor een groot deel te wijten aan de interesse die ik betoonde voor haar hooggeleerde zoon.
- Hij kan heel grappig uit de hoek komen, ging ze verder. Gisterenavond, bijvoorbeeld. Ik had lekkere karnemelkpap klaargemaakt en daar heeft hij dan een foto van getrokken. Stelt u zich voor: een close-up foto van mijn pap! Daarna heeft hij zich dik gegeten aan die pap. Ik vind wel dat hij er veel te veel kandijsiroop heeft bijgedaan. Ik zei nog dat het slecht is voor de gezondheid, zoveel kandijsiroop. Ik vraag mij overigens af of hij daardoor die hevige tandpijn niet heeft gekregen.
- Zou best kunnen, zei ik. Suiker is slecht voor de tanden.
De grote aandachtigheid waarmee ik luisterde, afgewisseld met een korte repliek af en toe, stemde de oude lieve vrouw zichtbaar gelukkig.
- De moderne tandheelkunde, zei ze, heeft veel ellende uit de wereld geholpen. In vroeger tijden was tandpijn een ware gesel. Ik weet nog, uit de verhalen van mijn grootouders, dat wie eertijds tandpijn had de heilige Apollonia aanriep of op bedevaart ging. Er waren toen bedevaartsoorden voor de heilige Apollonia in Brussel, Antwerpen, Leuven, Herentals, Ledeberg, Appels, Pamel, Grimmingen en nog op vele andere plaatsen. In Brussel was er zelfs een kerk, van de paters Augustijnen als ik mij niet vergis, waar een authentieke tand van de heilige bewaard werd. Wie met die relikwie zijn ziek gebit aanraakte kon sterke aanspraak maken op de zegeningen van de heilige Apollonia en opbevrijding van zijn tandpijn.
- Zuiver bijgeloof natuurlijk, opperde ik.
- Ja, daar hebt u gelijk in, denk ik. Maar wíe weet precies waar de grens ligt tussen geloof en bijgeloof? Dat is wat ik mij soms afvraag. Of liever, dat is wat Omsk zich soms afvraagt. Ik praat hem gewoon na. Ik ben tenslotte geen filosoof, snapt u?
Ik snapte het. Ik knikte alleen maar en ik liet haar verder aan het woord. Ze was méér filosoof dan ze dacht.
- In de oudheid, in de tijd van de oude Grieken bedoel ik, was men er van overtuigd dat via slechte tanden de kwade vloeistoffen van de hersenen naar buiten kwamen en men hoedde zich er dan ook voor deze tanden te verwijderen. Tandpijn werd later ook toegeschreven aan kwade demonen die onder de gedaante van een worm aan de tandwortels knagen. Op jaarmarkten werden flesjes verkocht met gewijd water en vloeistoffen allerhande om er de mond mee te spoelen en zo die kwade demonen te vernietigen.
- Ik heb wel eens horen zeggen dat mensen eertijds een tand droegen een gezonde in een zakje aan een halskettinkje
- Dat was bij de kinderen en het waren meestal tanden van dieren: een dikke maaltand van een koe of een grote snijtand van een paard of een krachtig bijtertje van een knaagdier. Men geloofde in de voedende zielekracht van andere tanden. Om het snel doorbreken van de tandjes te bevorderen werd ook vaak een mollenpootje in een wollen zakje om de nek van een zuigeling gehangen. Let wel, het ging hier om voorbehoedende maatregelen. Eens de tandpijn er wás had men allerlei middelen ter beschikking: de holle tand vullen met een korreltje zout, wat muizenkeuteltjes, poeder van een oud zwaluwnest, wat koeiendrek, een peperbolletje, een worteltje van weegbree of kruidnagel, een druppel Haarlemmerolie of een druppel eau de cologne of jenever of cognac En op bedevaart gaan!
- Hechtte men daar toen waarlijk geloof aan?
- Ik denk het wel.
- En het werkte?
- Zeker! Net zo goed als heden ten dage de meeste medicijnen werken. Men nam over t algemeen zijn toevlucht tot die maatregelen als de pijn het hevigst was en u weet: als de nood het hoogst is, is de redding nabij. En als de remedie niet geholpen had was er steeds een verklaring voor: men had te veel suiker gegeten, men had vlees gegeten op een hoogdag, men had zijn nagels geknipt op een andere dag dan de vrijdag, men had zijn rechter kous het eerst aangetrokken of men was op bedevaart geweest terwijl men nog geen tandpijn had en dáár krijgt men juist tandpijn van.
Wat deze vrouw vertelde was hoogst interessant. Ik luisterde geboeid. Ze genoot ervan.
- Maar onze voorouders konden ook wel relativeren, denk ik, zei ze. Hoe anders de ultieme remedie verklaren die werd vooropgesteld als al de andere niet hadden geholpen: ga met uw bloot gat en met uw mond vol water op de hete kachel zitten en wacht tot het water in uw mond kookt als in een stoomketel
Ze lachte hartelijk. Ik lachte mee, gemeend, niet enkel om haar plezier te doen. Dit bezoek was niet vruchteloos geweest, zelfs in het geval ik de professor niet zou te zien krijgen.
- Wat wou u eigenlijk bespreken met Omsk? vroeg ze.
- Ik wou het hebben over het leven en de dood, over het sterven en het leven ná de dood en zo van die dingen. Omdat het morgen Allerheiligendag is. Weet u dat ik de professor nooit eerder ontmoet heb? Maar ik heb wel zijn boeken gelezen
- Allemáál kunt u ze onmogelijk gelezen hebben. Daarvoor zijn het er teveel!
Ze had gelijk. Het werk van professor van Togenbirger is ontzaglijk.
Een man, onmiskenbaar van Togenbirger zelf kwam de kamer binnengesloft. Als het niet van Togenbirger was geweest, de professor, had hij ongetwijfeld niet bijsterveel indruk op mij gemaakt. Maar het wás van Togenbirger, de grote van Togenbirger, professor Omsk van Togenbirger de Waelekens. Een man van een jaar of vijftig, middelmatig van lengte en met al veel grijzend haar voor zijn leeftijd. Hij droeg zijn haar half lang, had een mager en vrij somber gezicht en een opvallende grijze stoppelbaard. Zijn ene wang was inderdaad wat gezwollen. Hij mompelde iets dat een verwelkoming moest betekenen.
- Ik zei daarnet tegen de heer Vansteenbrugge dat ge een heilige schrik hebt voor de tandarts en voor dokters in t algemeen, zei moeder van Togenbirger.
- Welja, ik steek dat helemaal niet weg, zei van Togenbirger met een enigszins onvaste beverige stem. Maar dat zijn zaken die men best zo lang mogelijk uitstelt. Waarom, zult u zich wellicht afvragen? Welnu, telkens als er een stuk van ons lichaam afgaat, zijn we wat minder dan we voordien waren. De tand zou eigenlijk plechtig begraven moeten worden. Tegenwoordig wordt alleen het laatst overgebleven stukje van de mens begraven, en soms is dat nog zeer weinig. Het wordt niettemin begraven, met veel poespas, terwijl er bij het overlijden van eerder, vaak veel belangrijker stukken, geen haan naar kraaide of er ook maar aan dacht om erover te rouwen.
Hij articuleerde niet goed daar zal de tandhistorie wel voor iets tussen gezeten hebben maar doordat hij traag sprak was hij toch goed verstaanbaar.
- U stelt het voor alsof een hoop mensen al meer dan de helft van hun lichaam kwijt zijn op t ogenblik dat ze hun laatste adem uitblazen, replikeerde ik. Een aantal tanden, een galblaas, een stuk darm, een borst, een baarmoeder, neem nu nog een nier of een long of een been, dat maakt toch nog steeds geen vijftig procent uit
- Ik zal u een voorbeeld geven, zei van Togenbirger. Toen ik achttien was, t kan negentien geweest zijn, hebben ze mij eens heel dronken gemaakt met jenever ik had toen nog nooit alcohol gedronken . Ze hebben mij naar huis gedragen en mij daar gedownload, om het zo maar eens te zeggen. Ik was niet meer bij bewustzijn. Ik herinner mij nog dat ik daarna dagen aan een stuk heb zitten braken en niet meer wist waar ik was. Niemand had toen medelijden met mij en iedereen zei: moge het u wel bekomen, grote dommerik. Ik ben daar lange tijd niet goed van geweest. Maar ik weet wel zeker dat toen meer dan de helft van mezelf overleden is. Géén begrafenis. De dode hersencellen zijn waarschijnlijk in alle stilte afgevoerd via bloedkanaaltjes of lymfevaten of zo ik weet niet hoe dat werkt en dan uitgeplast of zo
Hij bleek inderdaad niet te weten hoe dat werkt, maar zijn betoog maakte toch indruk. Al die geleerde filosofische boeken waren dus geschreven door nog geen halve van Togenbirger
- Ik was eigenlijk naar u toe gekomen om te spreken over de mens, als zijnde de som van een ziel en een lichaam, en over de scheiding van ziel en lichaam.
Er verscheen een innemende glimlach op het aangezicht van de professor. Moeder van Togenbirger had zich ongemerkt teruggetrokken.
- Ik luister, zei hij.
- Ik heb het menselijk lichaam in combinatie met de ziel vergeleken met een lange stok waar we een zweep mee kunnen maken door er aan het ene uiteinde een touw aan vast te binden, of een vislijn als we aan het andere eind van het touw nog een haakje vastmaken, of een boog als we de stok wat buigen en het touw aan de beide uiteinden van de stok vastknopen. Gaan we nu de vislijn, of de vislijn of de boog, kapotmaken door het touw weg te nemen, dan houden we alleen de stok over. Is die stok dan een kapotte vislijn of een kapotte zweep of een kapotte boog? Wat is daarop uw antwoord, professor?
Hij antwoordde niet onmiddellijk op mijn vraag. Ik voelde mij plots niet zeker van mijn stuk. Had ik geen onzin uitgekraamd? Mij belachelijk gemaakt tegenover één van de grootste filosofen van deze tijd? Misschien achtte hij dít geen antwoord waardig? Het was tenslotte een hele opluchting toen hij zei:
- Geen van beide, natuurlijk. Het is gewoon een stok.
Ik voelde mij nu weer meer op mijn gemak. Zelfverzekerd zette ik dan ook mijn redenering verder:
- Ik hoor het u gaarne zeggen, professor. In deel namelijk volkomen uw mening. Een stok dus, waarmee talloze zaken, andere dan vislijnen of zwepen of bogen, kunnen gemaakt worden.
- Helemaal, zei van Togenbirger. Uw redenering bevalt mij.
- Evenzeer, ging ik enthousiast verder, is na het scheiden van het menselijk lichaam en de menselijke ziel, het onbezield lichaam of hetstoffelijk overschot als u het zo wilt noemen geen mens meer. Net zo min als de ziel nog een mens is. Zodat we dus in feite niet kunnen spreken over een dode mens. Net zoals met de stok, waarover ik het daarnet had, allerlei dingen kunnen gemaakt worden, zal het stoffelijk overschot laten we zeggen de atomen ervan gebruikt worden in de opbouw van andere zaken.
- Gij praat als een volslagen filosoof. Maar laat alstublieft die atomen weg: dat is pure geleerddoenerij. Wat gij daar vertelt is overigens zéér juist. Gij hebt mijn boeken goed ingestudeerd. Proficiat! Maar uw vraag ging, zo ik mij niet vergis, over de scheiding van ziel en lichaam?
- Inderdaad, professor. Ziehier mijn vraag. Wanneer verlaten ziel en lichaam elkaar bij het overlijden van de mens? Als t hart ophoudt met kloppen? Als de hersenen geen elektrische activiteit meer vertonen? Bij volslagen dementie? Bij diep en irreversibel coma?
Albert Anckaert was amper dertien jaar oud toen hij ging studeren aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas. Vijf jaar later kwam hij er buiten als onderwijzer. Ze hadden er zijn ziel in een definitieve plooi gelegd. Hij had er levensregels meegekregen erin gestampt of met de paplepel ingegoten waar hij niet wenste van af te wijken. Ik vermeld er drie.
Ten eerste. Meester Albert lachte nooit met een schuine mop. De priesters van de Bisschoppelijke Normaalschool zullen schuine moppen ongetwijfeld bestempeld hebben als verwerpelijk en op zijn minst ongepast in de mond van iemand wiens taak het was de Vlaamse jeugd te onderwijzen en op te voeden, zegge en schrijve de onderwijzer. Láchen met een schuine mop die een ander vertelt, is een andere kwestie. De beleefdheid vereist alleszins dat de toehoorder op zijn minst een flauwe glimlach tracht te produceren, zelfs als hij de mop niet apprecieert. Maar dat soort beleefdheid kon meester Albert onmogelijk in overeenstemming brengen met het goed fatsoen. Op een schuine mop reageerde hij dan ook steevast met een moedeloos hoofdschudden. En toch is daar de laatste jaren van zijn leven enige verandering in gekomen. Als ik hem vroeg of ik er één mocht vertellen, antwoordde hij weliswaar nooit ja en als ik de mop dan, zonder toestemming tóch vertelde, schudde hij nog steeds het hoofd in vertwijfeling. Maar dat hij wél luisterde bewijst het feit dat hij de mop, vaak weken later, doorvertelde. En dán lachte hij wél, soms zo hevig dat zijn ademhaling stokte en zijn aangezicht paars kleurde. Soms rolden er dan tranen over zijn wangen van het danig lachen. Tenslotte kwamen wij erachter dat hij over een héél repertoire schuine moppen beschikte. Ik luisterde dan zelf vaak hoofdschuddend en met gemaakte tegenzin omdat ik het hem wilde betaald zetten. Maar hij merkte het niet eens: zó zeer ging hij op in zijn schuine mop
Ten tweede. Meester Albert was een katholieke christene door dik en dun en tot in de politiek. Het studentje stamt nog uit de tijd toen de pastoors zich met de politiek bemoeiden: toen was stemmen voor een andere partij dan de katholieke nog een zware zonde. Het was nog de tijd dat zijn leven geven voor zijn geloof gold als dé opperste daad, die recht gaf op een plaats in de hemel, aan de rechterhand van god waar hebben we dit nog gehoord? Aan de liberalen had hij een hekel, ofschoon hij in vele opzichten een liberale levensvisie had. Een keer is hij zwaar beledigd door één van de liberale kopstukken van de gemeente toen hij in een of andere stoet optrok met de Vlaamse leeuwenvlag. Waar gaat gij heen met die Vlaamse hond, makker? moet dat kopstuk toen gevraagd hebben. Albert was zeer Vlaamsgezind en die hond was er teveel aan en daarmee hadden de liberalen het bij hem voor altijd verkorven. Ook met de socialisten kon hij zich niet vereenzelvigen: als onderwijzer voelde hij zich geen echte arbeider Ik denk dat hij zonder zijn katholieke opvoeding voor een Vlaamse partij zou gestemd hebben, maar dat heeft hij ongetwijfeld uit vreze gods, nooit gedaan. Zoveel geloofsovertuiging wekt respect op. Wat een verschil met Jack Vanlichtervelde wiens strenge opvoeding bij de Broeders geresulteerd heeft in een soort allergie tegenover alles wat maar enigszins ruikt naar godsdienst en pastoors! En toch Zie ik daar geen klein sprankeltje twijfel als ik de eigenhandig geschreven tekst van zijn gedachtenisprentje herlees: Mijn God, k heb altijd in U geloofd, geef ons t eeuwige geluk, zoals beloofd. Was er op t einde van zijn leven toch enige onzekerheid in zijn ziel geslopen? Of Onze Lieve Heer zijn belofte wel zou nakomen? Het kan nooit kwaad Hem daar even aan te herinneren, moet Albert gedacht hebben.
Ten derde. Zijn houding tegenover het spel. Albert speelde veel en graag. Nooit voor geld. Hooguit voor een pint, in t café, in zijn jonge jaren. We spelen voor de eer, was zijn devies, en eer is meer waard dan geld. De spelletjes kaart en pétanque die wij gespeeld hebben zijn ontelbaar. De uitslagen van het kaartspel werden zorgvuldig bijgehouden in een schrift. Hij was een intelligente en bedreven speler. Ongetwijfeld genoot hij van zijn vele triomfen, maar hij bleef opvallend gelijkmoedig zowel bij een overwinning als bij een nederlaag. Als wij hem gelukwensten liet hij nooit na te wijzen op de rol die het geluk had gespeeld. Wíj spelen niet met de kaart, de kaart speelt met óns placht hij dan te zeggen. Hij kon moeilijk verdragen dat wij onze vreugde uitschreeuwden, de zeldzame keren dat we hem konden verslaan. Het argument dat onze blijdschap een erkenning was van zijn kwaliteiten hoe sterker de tegenstander die men overwonnen heeft, des te groter de vreugde, toch? ging er bij hem niet in. En die ingesteldheid van mijn dierbare schoonvader, Albert Anckaert zaliger, die ging er bij míj niet in. Tot ik enkele dagen geleden, tussen zijn oude schoolboeken die hij mij heeft nagelaten, de oplossing van dat raadsel heb gevonden: een levensregel die stamt uit de tijd van de Bisschoppelijke Normaalschool. Die regel bevindt zich op de paginas 28, 29 en 30 van het NIEUW HANDBOEKJE der BELEEFDHEID en CHRISTELIJKE WELLEVENDHEID ten dienste der lagere scholen. Vijfde verbeterde uitgave, herzien en in overeenkomst gebracht met de huidige schoolprogrammas. Door Kan. D. LESCOUHIER, diocesanen Hoofdopziener voor West-Vlaanderen. Brugge, L. Lescrauwaet, Oudenburgstraat, 29. 1921.
Hoofdstuk VIII. Beleefdheid in het spel.
§ 38. Toont altijd bedaardheid en vroolijkheid in het spel; behoudt een gelijke inborst bij winst of verlies.
§ 39. Het is ongemanierd een buitengewone vreugde te toonen in het spel als gij wint; of gestoord, vergramd of ongeduldig te zijn als gij verliest.
Vermijdt met zorg het schielijk en lastig getier, uitroepingen van blijdschap of van gramschap, volgens het lot van het spel. Buischt niet op tafel, noch stampt met de voeten.
Dat alles in u bedaard zij. Dat niets in uw aangezicht, in uwen toon, in uwe gebaren, noch de ontsteltenis, noch een onmatige blijdschap verrade, wat den persoon met wien gij speelt zou kunnen beleedigen.
§ 40.Daar het spel slechts een tijdverdrijf en niet een schandelijke berekening op winst mag zijn, moet het gematigd wezen, en zoodanig dat de winst niet groot genoeg zij, opdat men er zich over zou kunnen verheugen, noch het verlies schadelijk genoeg om er over bedroefd te zijn.
Vermijdt de spelen die gevaarlijk zijn voor de deugd, gelijk meest alle handspelen. Ware slechte spelen zijn niet alleenlijk tegen de beleefdheid; maar vernederen de jongelingen tot den rang der slechtst opgevoede lieden, en maken hen hatelijk voor God en verachtelijk voor de menschen.
Het feest van alle heiligen nadert met rasse schreden. Ingetogen zullen wij na de kerkdienst onze dierbare afgestorvenen gaan groeten. Hier en daar zullen wij een poosje stilstaan bij een graf. Iets langer zullen wij vertoeven bij het graf van Albert Anckaert. Wij, dat zijn de kinderen, de kleinkinderen, de aangetrouwde kinderen en kleinkinderen, en ook al een paar achterkleinkinderen. Hij was de patriarch, de onbetwiste pater familias. De vrouwelijke leden van de familie zullen hun tranen de vrije loop laten. De mannen zullen hun kaken stevig op elkaar klemmen om die tranen te bedwingen, al zal dat bij enkelen wellicht niet lukken Dat ze in Elsegem ooit zullen overgaan tot de verkiezing van hun grootste dorpsgenoot aller tijden lijkt mij niet zeer waarschijnlijk. Er is er alvast niet één die meer voor die titel in aanmerking zou komen dan meester Albert.
Zes miljoen Vlamingen rijden hun gras af. Maar niet één Nederlander die dat verstaat. Zij maaien hun gras. Terwijl wij, Vlamingen, bij het woord maaien het gevoel hebben dat er een zeis of een sikkel aan te pas komt. Tien betekenissen heeft het woord afrijden in het algemeen beschaafd Nederlands, volgens de dikke van Dale. Maar het gras afrijden? Nee hoor, daar moet je Vlaming voor zijn.
Ik was dus het gras aan t afrijden. t Was op een zonnige namiddag (middag voor de Nederlanders) in de herfst. Twee en een halve meter vóór mij dook plotseling een padde(n)stoel(1*) op. Een prachtexemplaar. Zeker dertig centimeter hoog en met een hoed van eveneens dertig centimeter. Een witte met rode vlekken, zoals men ze alleen in sprookjes vindt, en waarin doorgaans kabouters wonen. Honderden madeliefjes en half zoveel boterbloempjes had ik al weggemaaid, maar díe padde(n)stoel was té mooi om in de vernieling te rijden. Ik reed er in een brede halve boog omheen. En dan terug, in een halve boog. De padde(n)stoel kwam keurig op een eilandje te staan. Met de grasschaar knipte ik nauwgezet het lange gras rond de padde(n)stoel weg. U kan zich, beste lezer, nauwelijks voorstellen met wat een zorgvuldigheid ik te werk ging. En plots, alsof het in een fantastische droom was, ging er een deurtje open en uit de padde(n)stoel kwam een piepklein kaboutertje te voorschijn. Een alleraardigst manneke, niet meer dan twee vuisten groot, met een groene pofbroek, een rode dito jas en een gele puntmuts met een flochke. Ik had nooit gedacht dat kabouters zo klein kunnen zijn, laat staan dat ze überhaupt bestaan...
Het mannetje stak zijn beide armpjes in de lucht.
- Dank u, honderdduizend maal dank, zei het met krassende stem. O, wat ben ik u dankbaar dat ge mijn padde(n)stoel gespaard hebt en mij voor een gewisse dood behoed.
Ik kon mijn ogen niet geloven, ik dacht warempel dat ik droomde, en het kaboutertje vervolgde:
- Gij zijt een edel en genereus mens. Groot zal uw beloning zijn. Gij moogt namelijk een wens doen. Eén. Geen drie zoals dat in sprookjes voorkomt. Uw wens zal in vervulling gaan, wat het ook moge wezen. Maar denk vooral goed na vooraleer ge uw wens formuleert, want ge moogt maar één wens doen.
Ik stond perplex. Zou u, lieve lezer, in mijn plaats niet perplex gestaan hebben? Ik kreeg er een klam gevoel van over mijn lichaam. Desalniettemin behield ik voldoende tegenwoordigheid van geest. Eén wens, niet méér!...
Een jaar of tien geleden heb ik één dag en één nacht doorgebracht in Las Vegas. Hier wil ik ooit nog terugkeren, heb ik toen gezegd, maar dan voor een hele week. Wat belet mij om het vliegtuig te nemen en er heen te gaan? Ik ben als de dood geworden voor lange vliegreizen. Naar Las Vegas is het een uur of vijftien vliegen en zo lang stilzitten in de bekrompen ruimte van de economy class business class kunnen alleen zakenlui zich permitteren kan de bloedsomloop levensgevaarlijk verstoren, zeker bij iemand die niet meer van de jongste is. Doodgaan in een vliegtuig op enkele kilometers boven de grond, ik mag er niet aan denken. Daarenboven krijg ik in een vliegtuig doorgaans al na drie à vier uur last van een hoogst onaangenaam zinderend gevoel in de benen, een verschijnsel dat in medische taal restless legs wordt genoemd. Wie het ooit heeft meegemaakt weet precies waarover ik het heb. Als we nu eens met de auto naar Amerika konden rijden?...
- Ik wens, zei ik plots, vastberaden en nogal plechtig, een autostrade van hier tot in Amerika.
Het kaboutertje reageerde zichtbaar geschrokken. Zijn bolronde blozende wangetjes verbleekten een beetje en het flochke van zijn puntmuts kwam rechtop te staan.
- Dat is wel een héél dúre wens, kraste het ventje. Zoudt ge écht geen andere wens kunnen doen?
Jazeker, ik hád er nog één achter de hand.
- Ik zou, zei ik, een vrouw willen die nooit zaagt zeurt voor de Nederlanders .
Het kleine ventje verbleekte nu nog meer.
- Een vrouw die n.nooit z.zaagt, herhaalde hij met bevende stem.
Hij zag er plots heel slecht uit en ik vreesde al dat er iets ergs te gebeuren stond met hem. Maar hij herpakte zich een beetje.
- A propos, vroeg hij zachtjes, om op uw eerste wens terug te komen? Hoe breed hadt ge die autostrade gewenst?
Hij trilde, zijn puntmuts was scheefgezakt en de algemene indruk die hij maakte was er een van radeloosheid. Ik vond hem zo zielig, de situatie zo erbarmelijk en tegelijkertijd zo ridicuul, dat ik in een lach schoot.
Ik lag in mijn bed met wijd open ogen naar de schim van een wegdeemsterend kaboutertje te staren en onbedaarlijk te lachen
- Wat bezielt je toch, vroeg mijn vrouw, en ze gaf mij een por in de ribben. Je houd me nu al de hele nacht wakker. Je bent deze nacht al twee keer opgestaan en je hebt gesnurkt als een varken. En nu maak je mij wakker met dat idioot gelach. Ik durf wedden dat je niet eens weet wáárom je lacht.
Dít was weer een en al realiteit.
- Ik ben opgestaan omdat ik moest plassen, zei ik. Voor een man op mijn leeftijd is dat niet eens zo bijzonder.
- Prostaat, zeker?
- Juist, prostaat. En wat het snurken betreft: doe jíj ook! En waarom ik moet lachen: ik weet het maar al te goed, ik zal het je vertellen
- Asjeblief niet, ik wil slapen.
Met haar linker voet gleed ze langs mijn linker been.
- Je hebt je kousen nog aan, zei ze. Je moest je schamen. Niet te verwonderen dat jij zweetvoeten hebt. Je voeten krijgen geen lucht. En je hebt gisteren weer look gegeten, de hele kamer stinkt ernaar. Bah!
Ze draaide zich op haar rechter zijde. Twintig seconden later snurkte ze al.
(1*) Hoe ik over de schrijfwijze van dit woord denk, kunt u lezen in de inleiding van mijn boek O jerum jerum jerum
Ik had al een vermoeden, maar nu weet ik het zeker! Na mijn opzoekingen in verband met het geslacht van Gülseren Kokur, Fuat Korkmazer, Özlem Can, Meryem Kaçar, Cengiz Cetenkaya, Zeneb Bensafia, Baki Emirvelioglu, Chovy Lok, Wis Versyp, Yuk Kit Yeung, Ilknur Cengiz, Saban Gök en Resul Tapmaz Het sexisme viert hoogtij in de politiek! Althans wat Gent betreft, maar t zou mij geen zier verwonderen als het elders ánders was. Ik ben er namelijk achter gekomen dat iedere partij zesentwintig mannelijke en vijfentwintig vrouwelijke kandidaten heeft. Maak me niet wijs dat dít toeval is. Alle partijen gaan dus waarachtig selecteren op basis van het geslacht. Alsof kennis, ambitie, gedrevenheid, ervaring in de politiek, van ondergeschikt belang zijn. Is dit niet in strijd met de rechten van de mens? Er moet toch in de eerste plaats geselecteerd worden op basis van bekwaamheid en niet op basis van fysieke kenmerken zoals geslacht, ras, huidskleur, lichaamslengte, gewicht, bloedgroep, en dies meer Ik weet zeker dat de komende generaties ons daarom gaan uitlachen. Misschien doen ze dat nú reeds in andere landen. Terwijl men het hier normaal schijnt te vinden dat in een Oost-Vlaamse gemeente een vrouw van zevenennegentig jaar kandidaat is voor het burgemeesterschap en dat in een andere Oost-Vlaamse gemeente een lijsttrekster de kiezers oproept uitsluitend te stemmen voor vrouwelijke kandidaten. Begrijpt u, beste lezer, dat ik nu reeds een grondige afkeer heb van de politiek? Er blijven nog vijf politieke partijen te bespreken, maar geloof mij, ik kan het niet meer opbrengen. Omdat ik u echter niet helemaal in de steek wil laten en omdat ik die vijf partijen niet al te zeer wil discrimineren, ga ik toch nog een efforke doen. Maar t zal t laatste zijn. Ik zweer het u. Want groot is mijn ontgoocheling
Het Vlaams Belang. Eénenvijftig kandidaten, waaronder slechts twee Declercks. Overigens géén bekende namen. Eén naam laat mij niet koud: Dirk Van Haudenhuyse. De echtgenoot van Njora Nikiforova was een Van Haudenhuyse. Lucien Van Haudenhuyse. Lucien en Njora baatten in de jaren vijftig en zestig de friture Njora uit, aan de Sint-Kwintensberg. Friture Njora is ondertussen al aan haar vierde uitbater toe, maar de frieten hebben er nog niets van hun kwaliteit verloren: de beste frieten van het heelal. Of is dat pure nostalgie van mijnentwege? Lucien Van Haudenhuyse is een jaar of twee geleden gestorven. Njora is, als ik mij niet vergis, nog in leven. Ze woont, als ik mij weer niet vergis, in Drongen. En omdat kandidaat nummer 10 eveneens in Drongen woont zo leert mij het internet heb ik een ogenblik met de gedachte gespeeld dat hij de zoon zou kunnen zijn van Njora en Lucien. Maar bij nader inzien blijkt die vlieger niet op te gaan: Njora en Lucien hadden weliswaar een zoon, maar die heette André.
Ik zou liegen als ik zou beweren dat Mia Pruydt-Stevens, op plaats 34, mij niet intrigeert. Twee weken geleden zou ik er het familienamenwoordenboek bijgehaald hebben, vanwege die Pruydt. Op heden ontbreekt mij daartoe de politieke moed
Voor de LSP, die een onvolledige partij is met amper zeventien kandidaten, ga ik in geen geval stemmen. Ik getroost mij zelfs de moeite niet om uit te zoeken waar die letters voor staan. Stel dat ze de absolute meerderheid halen. Gaan zij dan de stad besturen met amper zeventien man? Dat lukt nooit, natuurlijk! En het zijn evengoed sexisten die LSP-ers: netjes acht mannen plus acht vrouwen, plus die Jo Coulier op de laatste plaats. Ik doe niet eens moeite om uit te maken of het een vrouwelijke dan wel een mannelijke Jo is.
De sp.a-spirit, dat zijn de socialisten die om in de mode te blijven eveneens een klein partijtje achter zich aan slepen. Ook deze partij heeft haar twee meest bekende kandidaten achteraan gezet. De laatste in het rijtje is Frank Beke, de gewezen burgemeester. Want hij verklaart openlijk dat hij niet langer burgemeester wil zijn. Wat voor onzin is mij dat, Frank? Waarom dan nog op de lijst staan? Stel dat Frank de meeste stemmen haalt: zijn dat dan allemaal verloren stemmen? Of gaan die stemmen naar een ander? Naar Monica Van Kerrebroeck? Of naar Mia Pruydt-Stevens?
Op de voorlaatste plaats: Freya Van den Bossche. Freya is zonder meer mijn favorite op de sp.a-lijst. Ooit stond ze op mijn lijstje van knapste vrouwelijke B.V.s op de tweede plaats, na de ongenaakbare Tanja Dexters. En al is ze nu een beetje teruggevallen op mijn lijstje, ik blijf haar onverminderd een knappe griet vinden. Alvast knapper dan Frank Beke, als ik even zo vrij mag zijn. Het Gentse oog wil toch ook wel wat, zeker Een andere reden om voor Freya te kiezen is dat ze de dochter is van de gewezen top-politieker Luc Van den Bossche. Het kan dus niet anders of er zit pit in Freya, dat meisje heeft inhoud. Want, zoals iedereen weet, het is niet makkelijk om iets te bereiken in de politiek als je vader zelf een groot politicus is geweest. In tegenstelling tot wat sommigen wel eens zouden durven denken. In een brochure die enkele jaren geleden uitgegeven werd door de Gentse Rijksuniversiteit las ik onlangs een en ander over de studentenjaren van vader Luc. En ik die dacht dat ík een zware student ben geweest! Ik zal nog niet tot aan de enkels van Luc Van den Bossche gereikt hebben. Luc zelf lijkt definitief uit de politiek verdwenen. Hij zal nu wel van een uitkering moeten leven. Hopelijk heeft hij tijdens de vette jaren iets opzij kunnen zetten. Een appeltje tegen de dorst
Geen grote namen bij de PVDA, de partij van de arbeid. Hier dus geen B.V.s en dat hoeft niemand te verwonderen. Hier zitten alleen noeste arbeiders, mensen die werken van de morgen tot de avond en dus geen tijd hebben om hun public relations te verzorgen. Is dít de Belgische Werkliedenpartij van vele tientallen jaren geleden, waarover ik nog geleerd heb in de geschiedenisboeken?
Groen! heeft één bekende naam op de lijst: Vera Dua. Op de eerste plaats. En zo hoort het! Op de laatste plaats bij Groen! staat iemand die mij toevallig ook niet onbekend is: Paul Pataer. Ooit heb ik deelgenomen aan een loopkoers in de Vlaamse Ardennen. Alover de steilste heuvels, bekend uit de Ronde van Vlaanderen: de Volkegemberg, de Eikenberg, de Wolvenberg en nog een paar Paul Pataer was één van de weinigen die ná mij de aankomst bereikten. Het is de reden waarom ik voor hem enige sympathie heb.
Ik zal mijn verhaal nu maar stilaan afsluiten. In een vorig betoog heb ik reeds een paar namen laten vallen van personen die ik wel zie zitten als burgemeester van Gent. Of hoort u liever namen van partijen? Welaan dan. Ten einde dit politiek betoog toch nog af te ronden met een zweem van volledigheid, doe ik nu een poging om u mijn favoriete coalitie voor te stellen. Zoals eenieder weet, of althans vermoedt, doet iedere politieker het uit eigen belang. Die van het Vlaams Belang waarschijnlijk ook. En toch klinkt het niet mooi: het Vlaams Belang? Een naam die het partijprogramma samenvat: niet míjn belang telt, maar het Vlááms belang, het belang van alle Gentenaren. Want Gentenaren zijn per definitie Vlamingen. Of heb ik dat verkeerd voor? En dan is er Groen! Dat roept idyllische beelden op. Stel u voor: een lieflijk Vlaanderen met groene weiden, vol madeliefjes en grazende koeien. Wie zou daar niet willen achter staan? En de PVDA dan? Al behoor ikzelf eerder tot wat men het werkschuwe type zou kunnen noemen, arbeid maakt een volk groot en rijk en gelukkig. Op 8 oktober dus allen voor het belang van alleman in een groen en arbeidzaam Vlaanderen. Spijtig dat nóch Kaan, nóch Monica, nóch Freya tot één van die partijen behoren. Laten Kaan, Monica en Freya met hun kiezers de overstap maken naar respectievelijk het Vlaams Belang, Groen! en de PVDA en Gent krijgt een bestuur om duimen en vingers van af te likken. Wie van de drie dan burgemeester moet worden? Hierop blijf ik het antwoord liever schuldig. Ik heb reeds ál te veel suggesties gedaan. De kiezer zal daar wel over beslissen op 8 oktober en de kiezer heeft altijd gelijk! Amen.
De CVP van vroeger heet nu CD en V. De naam wordt geschreven als CD&V. Het welbekende teken tussen de D en de V kan best uitgesproken worden als ampersand, want als men het uitspreekt als en zou dat klinken als CDNV en dat is onjuist. Nog meegeven dat de ampersand in CD&V uitgevonden is door de burgemeester van Kortrijk Stefaan Declerck - tiens, wéér een Declerck, en alvast mijn excuses Stefaan als de naam foutief gespeld is (Frans Debrabandere geeft voor die naam een twintigtal verschillende schrijfwijzen) -.
Zoals afgesproken zou ik het enkel hebben over de Gentse politiek. Vandaag dus iets over de CD&V-kandidatenvoor de burgemeesterssjerp in Gent. En toch wil ik eerst nog eens terugkeren tot de VLD. Ik heb namelijk vergeten te vermelden naar welke kandidaat mijn voorkeur uiteindelijk uitgaat en dát was ik toch wel van plan en misschien had u dat, beste lezer, ook wel van mij verwacht
Ik heb er hard moeten over nadenken. Uiteindelijk meen ik een lichte voorkeur te hebben voor Kaan Osmanagaoglu. Ik moet u bekennen dat ik oorspronkelijk geen bijzondere sympathie voelde voor die Kaan. Daar is echter verandering in gekomen nadat ik zijn naam heb opgezocht op het internet. De enige reden voor die opzoeking was overigens alleen maar het feit dat ik zekerheid wilde omtrent het geslacht van die kandidaat - misplaatste nieuwsgierigheid van mij, want het geslacht van de kandidaat doet natuurlijk niets ter zake -. Welnu, het blijkt wel degelijk een man te zijn, een gynecoloog nog wel! Wat komt een gynecoloog in godsnaam in de politiek doen? was mijn eerste reactie. Het zou mij nochtans niet verwonderen als Kaan Osmanagaoglu een zeer veelzijdig mens was. Mijn gedachten gaan hierbij naar die andere gynecoloog, een van de grootste en beroemdste Gentenaren van de vorige eeuw, de meest veelzijdige mens die ik ooit gekend heb: Jean Daskalides. Naast gynecoloog was hij jazz-muzikant, concertorganisator, fotograaf, filmregisseur, ingenieur in voedingswaren, leraar, ziekenhuisdirecteur en zakenman (hij was de oprichter van de wereldberoemde praline-winkels Leonidas en Daskalides). In elk van deze disciplines was hij een uitblinker. Maar politiek, nee. Aan politiek heeft Daska, zoals wij hem noemden, zich nooit gewaagd. Als ik mij niet vergis tenminste. Daska heeft ons, helaas, te vroeg verlaten. En als ik nu mijn voorkeur uitspreek voor Kaan Osmanagaoglu dan doe ik dat grotendeels uit een soort nostagisch gevoel, een soort eerbetoon aan Jean Daskalides. Als Daska er in geslaagd is de gynecologie met zoveel andere vakken succesvol te combineren, dan is het misschien niet helemaal uitgesloten dat Osma het ook kan met de politiek.
Ik weet het, beste lezer, het lijkt erop dat ik mij niet van de VLD kan losmaken, alsof ik het moeilijk zou hebben om naar de CD&V over te stappen. Ik zal uw geduld niet lang meer op de proef stellen. Toch eerst nog even Paul Debrabandere op het matje geroepen. In zijn Woordenboek van de Familienamen komt de naam Osmanagaoglu niet eens voor! Dan maar even kaan opgezocht in de dikke van Dale. Een kaan is een overblijfsel van uitgebraden vet. Mensen die net als ik de oorlog hebben meegemaakt zullen het met mij eens zijn: het was een pure lekkernij, die kaantjes. Maar kaan heeft volgens van Dale nog een andere betekenis: een uitmuntend persoon. Als voorbeeld geeft van Dale: een kaan van een vent, een voortreffelijke vent. Dus, VLD-ers altesaam: op 8 oktober allen voor Kaan?
De CD&V pakt uit met een affiche waarop zeven kandidaten afgebeeld staan: de lijsttrekker met een harnas, de zes anderen met een maliënkolder. Het opschrift luidt: De ridders van het Gravensteen. Nergens wordt, voor zover mij bekend een toespeling gemaakt op de moderne helden van het Gravensteen, de studenten, die op 16 november 1949 het Gravensteen bezet hebben, na een heroïsche strijd tegen de Gentse flikken. Ik kan het niet laten hier nog even de namen van hun leiders te citeren: Felix de Hemptinne, Tony Claeys, Henry Hubené, Ludo Tollenaere, Valeer Van Overwalle en Jos De Seranno. Terloops nog even vermelden dat de Gentse studenten deze grootste studentikoze stunt aller tijden telkenjare gedenken op een woensdag medio november. En dat in 1999 een prachtig boek werd uitgegeven door de Gentse Universiteit 50 jaar Gravensteenfeesten. Hoevelen van de éénenvijftig CD&V kandidaten hebben dat boek in hun boekenkast staan? Gaarne antwoord vóór 8 oktober alstublieft!
Ik loop de lijst met de kandidaten af. Van nummer één tot en met nummer 46 vind ik daar niet één bekende naam. Althans geen bekende persoon. De Clercqs zijn er anders wel genoeg. Er is zelfs een Willy De Clerck (nummer 39) met k achteraan: niet dé Willy dus. Verder is er Isabelle De Clercq op nummer twee. De schrijfwijze klopt en het feit dat ze zo hoog op de lijst staat versterkt mijn vermoeden. Bij de échte Willy De Clercq waren en zijn ze nogal breeddenkend. Willy is liberaal, zijn vrouw is socialist. Een dochter of kleindochter bij de katholieken kan het imago van de clan mijns inziens alleen maar ten goede komen. Nu nog een Vlaamse en een groene kandidaat en we zijn ongeveer rond. Er is verder ook nog Maria Coucke-Declercq op nummer 38, een Declercq-in-één-woord. Een ouderwetse tante, naar ik vermoed, één uit de tijd dat de vrouwen nog altijd opkwamen onder een dubbele naam: die van hun echtgenoot, gevolgd door die van zichzelf. Ik heb zelfs ooit een politica gekend die alléén de naam van haar man gebruikte en het met die naam tot minister geschopt heeft en tot partijvoorzitter. Zelf heette ze Uyttebroeck. Gelijkaardige gevallen met een dubbele naam zijn waarschijnlijk Nicole Tallieu-Meneve (op de 34e plaats) en Lieve Robert-Bogaert (op de 17e plaats). Bij deze laatste staat er N-VA achter de naam en zo zie ik er nóg drie op de lijst. Eén of ander klein partijtje dat mee op de kar gesprongen is zeker? Een ander geval lijkt mij Mulongo Dimonekene-Vanneste. Het gaat hier waarschijnlijk om een man van Congolese origine die ofwel óvergeëmancipeerd wil voorkomen, ofwel de naam van zijn overduidelijk Vlaamse vrouw eraan toegevoegd heeft als tegengewicht voor de vreemde naam. Wat mij betreft had het niet gehoefd: ik had hem zó ook al een plausibele kandidaat gevonden.
Op de twaalfde plaats staat Geert Verbeke. Ik ken drie Geert Verbekes en daarom zoek ik even op internet of ik geen foto van deze kandidaat kan vinden. Ik vind er een: het is duidelijk geen van de drie. Dezelfde methode toegepast voor Paul Goossens op de dertiende plaats. Ook hier een gelijkaardige conclusie: het is niet dé Paul Goossens. Anne Martens op plaats 48 zou wel eens de dochter kunnen zijn van Wilfried. Ik heb een foto van haar gevonden op internet: een bijzonder knappe jonge vrouw, die als ze werkelijk de dochter van Wilfried is sprekend op haar moeder lijkt. En nu we het toch over Wilfried Martens hebben. Ik heb een stukje gelezen uit zijn onlangs verschenen autobiografie ik vraag mij af of Wilfried míjn autobiografie gelezen heeft en het is mij opgevallen dat hij zich beschouwt als een van de meest tegengewerkte en verongelijkte politici. Nu is het algemeen geweten dat men er in de politiek vooral komt met ellebogenwerk. En dan te bedenken dat Wilfried, ondanks al die tegenwerking, gedurende een langere periode dan eender wie eerste minister geweest van ons Belgenlandje!?...
In feite staan er maar drie bekende figuren op de CD&V lijst. Het zijn Réginald Moreels op de 47e, Monica Van Kerrebroeck op de 50e en Tony Van Parijs op de 51e en laatste plaats. Wat een onzin is dat toch met die CD&V: hun bekende personen helemaal onderaan? Of wíllen ze misschien geen burgemeester die al iets bewezen heeft in de politiek?
Voor Réginald Moreels ga ik niet stemmen. Eén keer heb ik hem ontmoet. t Was aan de finish van een halve marathon in Middelkerke. Ik stond reklamefoldertjes uit te delen aan de aankomst. Iedere loper kreeg van mij een schouderklopje en welgemeende gelukwensen. Ze bedankten mij met een vermoeide maar gelukzalige glimlach. Eén was zo gelukkig dat hij mij tegen zijn bezweet lichaam drukte. Alleen bij Réginald kon er geen glimlach af. En dáár heb ik nu wel enig begrip voor: Réginald zag er moe uit en mager en zijn lachspieren functioneren in andere omstandigheden ook al niet optimaal. Maar dat hij mij totaal negeerde en zelfs de andere kant opkeek, daar ben ik nog steeds niet goed van. k Vind het jammer dat ik niet in Gent woon en daar dus niet mag deelnemen aan de komende gemeenteraadsverkiezingen. Het voorval van Middelkerke zou ik hem eens flink betaald gezet hebben: alle vijftig bolletjes naast de andere kandidaten inkleuren, alleen dat van Réginald niet! Dat hij zich geleend heeft voor die clownerie van de Gravensteenridders vind ik op zichzelf al heel bijzonder. Dat er daarenboven een lichte glimlach om zijn mond zweeft maakt het niettemin allemaal erg ongeloofwaardig.
Op diezelfde foto, met maliënkolder prijken drie vrouwen: ridderessen van het Gravensteen. Zuster Monica Van Kerrebroeck is er één van. En ik zal het u maar meteen zeggen. Ziehier mijn favoriete van de CD&V ploeg! Een non, een bruid van Jezus Christus, als eerste vrouwelijke burgemeester van Gent! Kan een christenmens zich beter dromen? Zou zij familie zijn van Firmin Van Kerrebroeck, de veldrijder die in mijn jongensjaren minstens een half dozijn keer Belgisch kampioen veldrijden is geweest, één van mijn grote sportidolen? t Zou mooi zijn, al maakt het niets uit natuurlijk. Of ze t nu al dan niet maakt in Gent, Monicas toekomst voor de eeuwigheid blijft verzekerd. Wat ik bijvoorbeeld niet zou durven beweren van haar mannelijke tegenhanger Staf Nimmegeers die zijn heil zoekt bij de socialisten. Amper een halve eeuw geleden was stemmen voor de socialisten een zware doodzonde. Ik heb het met mijn eigen oren horen afkondigen van de kansel. Laat staan, opkomen voor de socialistische partij. Akkoord, de tijden zijn veranderd en stemmen voor de socialisten is al lang zelfs geen lichte doodzonde meer, maar weten ze dat hierboven al? Denk daar nog maar eens goed over na Staf. En, à propos, hoe moet dat nu met al die socialisten die te eeuwigen dage moeten branden in de hel? Bestaat er amnestie voor hen? Ongetwijfeld niet, want de hel is nu eenmaal onherroepelijk en voor altijd. Ze hadden zich maar aan de toen geldende regels moeten houden. t Leven was toen voor iedereen wat harder
Aan Tony Van Parys zal ik maar niet veel woorden vuil maken. De bekendste van de hele bende en toch de laatste op de lijst. Gedumpt door de partij als oud vuil. Tony Van Parys, een contradictio in terminis. Ik bedoel daar eigenlijk mee dat de persoon niet past bij de naam. Wie verwacht nu zon fysionomie bij zon naam. Laat het Leo Delwaide zijn, of Theo Lefèvre. Hé, nu realiseer ik mij plots waarom die drang naar politieke verslaggeving in mij is opgekomen. Het zal te maken hebben met mijn recent bezoek aan de Savaanstraat en de intieme relatie die ik met de gewezen eerste minister, Theo Lefèvre zaliger, heb gehad. Maar, lieve lezer, lees of herlees alstublieft eerst mijn cursiefje over de Savaanstraat, vooraleer u hieromtrent enig misverstand laat ontstaan.
Tot slot. Ik heb even nagegaan hoe het staat met de verhouding mannen-vrouwen op de kandidatenlijst, zowel bij de VLD als bij de CD&V. Wees gerust, het is mij nergens om te doen, het heeft niet het minste belang, een mens is een mens en het maakt geen verschil uit of het een man is of een vrouw, het is gewoon een spelletje van mij, een aardigheidje. Beschuldig mij dus alstublieft niet van sexisme. Bij de VLD: 26 mannen, 25 vrouwen. Evenwichtiger kan niet. Toevallig toch? Bij de CD&V: 25 mannen, 23 vrouwen en dan nog drie waarvan ik het nog moet uitzoeken omdat het geslacht voor mij, alleen voortgaand op de voornaam, niet direct duidelijk is (Gülseren Kokur, Fuat Korkmazer en Özlem Can). Maar dat doe ik morgen wel even.
Wenst u mijn memoires te lezen: u kan het boek lenen in de bibliotheek of kopen. Voor alle inlichtingen: zie op 4 juni 2007 onder de titel "O jerum, jerum, jerum...: een hit!"
Mijn nieuwste boek "Uit het schuim (van de zee)", de Griekse mythologie in 136 verhalen, 402 p., kan besteld worden via mail (kvansteenbrugge@gmail.com) of via mijn telefoonnummer 056.215944. Prijs: 18,95 euro (er hoeven geen verzendkosten betaald te worden).
Lees iedere maandag en iedere vrijdag een nieuw verhaaltje uit de GRIEKSE MYTHOLOGIE op www.bloggen.be/dzeus
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek