|
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Misschien had ik het nooit wereldkundig durven maken uit schrik om uitgelachen te worden als hopeloos ouderwets, maar nu Rick de Leeuw onlangs gezegd en geschreven heeft dat het mooiste boek dat hij ooit heeft gelezen Kees de Jongen is van Theo Thijssen, durf ik u bekennen dat Theo Thijssen mijn geliefkoosde Nederlandse schrijver is.
Theo Thijssen werd geboren in Amsterdam in 1879. Van 1898 tot 1921 was hij onderwijzer in een Amsterdamse volksschool. Hoewel hij later in de politiek is gegaan, is hij diep in zijn hart steeds onderwijzer gebleven. Van 1923 tot 1932 heeft hij zijn ervaringen neergeschreven in achtereenvolgens: Kees de Jongen, Schoolland, De gelukkige Klas, Het grijze Kind, Het taaie Ongerief. Thijssen was een rasschrijver. Een groothartig mens die oneindig veel hield van zijn kinderen. Hij stierf in 1943.
Heb ik mijn trouwe lezers reeds verteld dat ik, als gepensioneerde, nog werkzaam ben in een revalidatiecentrum voor onder andere kinderen met leermoeilijkheden? Welnu, dan weet u het bij deze. Om een centje bij te verdienen bij mijn karig pensioen, maar ook en dat is zeker niet de minste reden omdat ik het graag doe. Heb ik mij daar van de week toch een moeder gehad die doodongelukkig was omdat men haar voorspeld had dat haar kind het jaar zou moeten overdoen. Ze zóu het niet laten gebeuren! Liever liet ze het kind voortploeteren in een klas waar het voortdurend moet afhaken dan de schande van het zittenblijven te moeten dragen. Ik dacht aan Jantje die, thuiskomend met een slecht rapport, tegen zijn vader zegt als we maar gezond zijn, hé pa! en aan Koba Hellendoorn uit de klas van meester Staal, alias Theo Thijssen. Ik zei: maar ze is toch gezond en dat is toch het allerbelangrijkste. Pf! zei de moeder en ze keek mij nogal misprijzend aan. Het leek er erg op dat ze haar gezond kind op staande voet had willen omruilen voor één dat ziekelijk was en goed kon leren.
Deze morgen heb ik gezocht in het boek Schoolland van Theo Thijssen, waarin de passage over Koba Hellendoorn voorkomt. Onderwijzer Staal heeft van een meisje uit zijn klas vernomen dat Koba Hellendoorn, een ander meisje uit de klas, ernstig ziek is. Koba is al een paar dagen afwezig en de meester gaat haar thuis een bezoek brengen. Het kind blijkt reeds fel aan de beterhand te zijn, maar haar leven heeft aan een zijden draadje gehangen, volgens moeder Hellendoorn. Wat meester Staal vooral treft is de overdreven bezorgdheid van de moeder over de mogelijke schoolse achterstand die Koba door die enkele dagen afwezigheid zou kunnen opgedaan hebben. Hij besluit dat hoofdstukje als volgt:
Wat hebben wij schoolmeesters de mensen toch dwaas weten te krijgen met onze gewichtigheid. Hoe hebben wij, wij allen, van de bewaarschooljuffrouw af tot de professor toe, de mensheid een verwrongen kijk op de waarden in het leven weten te bezorgen. Met onze examens en onze diplomas en onze getuigschriften, en onze rapporten, met onze waarderingscijfers van 6 1/2 plus of 7 min.
Maar waar blijven de wijze grijsaards die toch wel geleerd hebben te lachen om de suggestie der school? Waarom laten zij, die ons toch wel doorzien, waarom laten zij niet een glimpje van de eeuwigheid lichten over de belachelijke ernst, waarmee wij het vingerhoedje kennis-en-weten, waar wij voor zorgen, willen gerespekteerd zien als een scheepslading nuttige wijsheid? Ze laten ons maar heersen.
Zon moeder Hellendoorn, in plaats van onbekommerd te juichen om het grote feit, dat ze Koba nog heeft, zit in angst, dat ik over n half jaar zal komen met het verschrikkelijke vonnis, dat Koba nog niet goed een of andere malle taaloefening kan invullen
Mijn vrouw heeft bij de wieg van ons dochtertje al van die vage zorgen, dat het later op school wel eens niet helemaal vlot kan gaan, en poogt zichzelf gerust te stellen, dat ik, de vader, zelf gelukkig schoolmeester ben, en alzo als redder kan optreden
Mijn buurman heeft een prachtjongen op de H.B.S. Toen de jongen verleden jaar is blijven zitten, heeft in dat gezin dagen lang een Godslasterlijke droefenis geheerst, een begrafenis-stemming, alsof er iets wezenlijks was gebeurd.
Hoe hèbben we, hoe hèbben we onze arme medemensen zo dwaas kunnen krijgen, en hoe houden we die dwaasheid er zo in?
Een van mijn Nederlandse vrienden zei onlangs: Wat ouderwets, die taal van Theo Thijssen, het lijkt wel Vlaams. Precies. En dat is een van de redenen waarom ik des te meer hou van de schrijver van Kees de Jongen, het mooiste boek dat ooit door een Nederlander werd geschreven
|