|
(dit is het ogenblik waarop ik mijn zakrecorder heb ingeschakeld, zonder dat van Togenbirger ook maar iets heeft opgemerkt; dat is de reden waarom ik in staat ben zijn betoog quasi onveranderd weer te geven)xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Professor van Togenbirger aan het woord:
- Lichaam en ziel zijn zoals tijd en ruimte. Hun onderlinge scheiding is in werkelijkheid onmogelijk; alleen in ons begrippenapparaat kunnen en moeten wij zon scheiding maken. Maar begrippen, of gedachten, zijn eigenlijk versteende, dode dromen. Ons denken misleidt ons hier dus, en daar is niets aan te doen. Willen wij echter op de een of andere manier iets verstaan van die zogenaamde scheiding van lichaam en ziel, dan dienen wij daarover te dromen, niet te denken. Dromen kunnen ons dingen laten zien die wij onmiddellijk begrijpen, terwijl we nooit in staat zullen zijn om erover te spreken, omdat het aan onze gedachten ontsnapt. Het heeft dus geen enkele zin om erover te spreken, het zijn dingen die in de dromen moeten verborgen blijven.
- Hebben we niet allemaal analoge ervaringen in die zin? liet ik mij ontvallen, en dat was in hoofdzaak bedoeld om te laten blijken dat ik zijn redenering tot op zekere hoogte trachtte te volgen. Het bleek geen domme vraag te zijn, ze scheen althans in goede aarde te vallen:
- Zeer waarschijnlijk wel, maar dat betekent niets! Als ge iemand ontmoet die gelijksoortige ervaringen heeft, dan kunt ge er met die persoon niet over spreken, terwijl ge nochtans aanvoelt dat ge allebei hetzelfde weet, of beter droomt. Eenzaamheid is het. Eenzaamheid is het lot van elke mens. Het beste contact vindt men nog door poëzie te lezen van Herakleitos bijvoorbeeld, die al zéér lang dood is of door naar Beethoven te luisteren.
- Hoe verklaart u dat, professor?
- Omdat poëzie en muziek bijvoorbeeld niet zo versteend zijn als gedachten, en zich dus eigenlijk nog bevinden in de sfeer van het onuitspreekbare, in de intieme, persoonlijke sfeer dus, waarmee ieder voor zich uiteindelijk alleen is. Er is geen waarachtiger contact tussen mensen mogelijk dan het contact dat ontstaat rond wezenlijk onuitspreekbare zaken. Neem het treurende ouderpaar van Vladslo en breng daar een tweede ouderpaar bij: beide paren zullen elkaar zo perfect begrijpen dat ze volkomen één worden. Ze kunnen niet zeggen wat ze voelen, maar een blik is genoeg, en zelfs overbodig. Men kan zodoende meer één zijn met mensen van pakweg vijfduizend jaar geleden die bijvoorbeeld net hetzelfde hebben beleefd van wat jij op een bepaald ogenblik eveneens hebt beleefd dan met vele verwanten rondom je, die heel ver van je afblijven staan, zonder dat je daar iets kan aan veranderen.
- Is dat telepathie?
- Bijlange niet! Het komt hierdoor, dat wij in wezen dromende zijn, terwijl slechts een klein stukje van onze ziel denkend of sprekend is, en dat is zeker niet het belangrijkste deeltje! Let wel, ik beweer niet dat dit bewuste deeltje overbodig zou zijn. We kunnen er niet zonder, zoals we ook niet zonder onze tanden kunnen
Maar het is alleszins veel minder wezenlijk dan dat ander stuk.
- Maar u zou het toch hebben over de scheiding tussen lichaam en geest?
- Juist! Welnu om op uw zeer interessante vraagstelling terug te keren: lichaam en ziel wórden niet gescheiden, zoals ze ook niet verenigd worden. De mens is uit één stuk. Dat dromen belangrijker en waarachtiger zijn dan de rest, zien we ook hier: in de droom kunnen lichaam en ziel niet gescheiden worden. Méér zelfs: in de droom wordt geen onderscheid gemaakt tussen lichaam en ziel, omdat daar de begrippen en het denken niet de bovenhand hebben. Ja, in de droom zijn wij meer mens dan in zogenaamd wakkere toestand. En dít nog: dat het leven uiteindelijk in dienst staat van de droom moge duidelijk blijken uit het feit dat mensen die geen dromen meer hebben, niet meer willen leven.
Ik knikte. Ik had het begrepen. Wat zeg ik? Ik had het niét begrepen! Die dingen zijn ook niet te begrijpen, denk ik. Ze moeten gedroomd worden
- Nu moet ge mij verontschuldigen, zei van Togenbirger. De pijn in mijn kaak begint plots veel heviger te worden. De verdoving is uitgewerkt, denk ik. Ik neem nog maar eens een Dafalgan Codeïne of laat ik er maar ineens twee nemen en ik ga nog wat op mijn bed liggen. Mijn antwoord is niet helemaal duidelijk geweest, vrees ik. Ik moet beslist eens een boek schrijven over dat onderwerp.
Zonder verdere plichtplegingen begaf hij zich naar zijn kamer. Geen handdruk tot afscheid. De pijn moet alleszins weer vrij hevig geweest zijn. Opeens verscheen moeder van Togenbirger te tonele. Ik had er mijn hand voor in het vuur durven steken dat ze ons gesprek had afgeluisterd.
- Hij zal dat boek zeker schrijven, zei ze. Hij zal er morgen aan beginnen, of vannacht nog. Over een paar weken zal het klaar zijn. Het zal een lijvig boek worden, want hij heeft er zijn zinnen op gezet, neem dat maar van mij aan!
Ik nam afscheid, vroeg of ze de professor in mijn naam nog eens hartelijk wilde bedanken. Ik kijk met spanning uit naar het boek. Op mijn vraag wanneer de ziel het lichaam verlaat had hij mij geen duidelijk antwoord gegeven. Of misschien tóch: de ziel verlaat het lichaam níet! Nooit? Ook niet als het lichaam helemaal uiteengevallen is in
atomen? Maar das waar ook: over atomen mag ik het niet meer hebben. De professor heeft het mij verboden. Das pure geleerddoenerij
(ten behoeve van de lezer bij wie ik enige interesse heb kunnen wekken voor het werk van professor O. van Togenbirger de Waelekens: ga gerust eens zoeken op het internet naar van Togenbirger en u zult het zich niet beklagen)
|