God is Liefde! Hoe kan je dat nu zo zeker weten? Ik geloof dat Ik kan niet bewijzen dat God bestaat. Als ik het zeker zou weten, dan moest ik het niet geloven. Maar als God bestaat, dan moet Hij Liefde zijn. Als er een God is, waarom is er dan zoveel lijden? Waarom slaan mensen elkaar dan de kop in? Hoe kan je geloven in een God die zoveel kwaad doet? Veroorzaakt God lijden? Wie anders? Dat is de verantwoordelijkheid van mensen. Wat bedoel je? Ik denk dat het lijden voortvloeit uit keuzes van mensen, zelf goede keuzes. Ik begrijp je niet. Mensen kiezen. Dat is onze vrijheid. Ik denk dat de meeste mensen voor het goede kiezen. Ik ben overtuigd van de wil in eenieder om een goed mens te zijn. Toch blijken sommige keuzes die initieel goed waren, later niet zo goed. Stel, iemand valt neer op straat en je gaat er naartoe om te helpen. Natuurlijk wil je die persoon redden. Je reanimeert en het lukt je. Achteraf blijkt dat die persoon zwaar ziek was en niet meer gereanimeerd wilde worden. Hij beschouwt wat je deed als kwaad. Is dat dan God die het lijden veroorzaakt heeft? Nee, want jij hebt de persoon gereanimeerd. Je hebt echter, met alle informatie die je had, getracht voor het goede te kiezen. Wat jij echter als welzijn beschouwt, aanziet hij als schade. Er zijn ook mensen die uitdrukkelijk voor het kwade kiezen. Maar wat doet God dan? Doet Hij iets? Zou jij aan touwtjes willen hangen zoals een marionettenpopje? Nee! God doet niet, denk ik. God is. Wat bedoel je? Wel, we hebben God niet nodig om praktische dingen voor ons te regelen. Dat doen we wel zelf en daarvoor hebben we natuurwetten. God heeft geen praktisch nut en precies daarom kan Hij er helemaal voor ons zijn. En zijn wezen, zijn kern is Liefde. Zoals mijn mama. Ik ben volwassen en heb haar niet nodig om dingen voor me te doen. Ik doe het zelf wel. Maar meer dan ooit hou ik van haar precies omdat ze geen praktisch nut meer is en haar doen mij niet meer kan ergeren. Nu kan ze helemaal mama zijn. Zo is God ook. Het moment dat Hij niet moet doen, kan Hij helemaal God zijn. Liefde dus. En God is straffer dan mama. Mama is lief, God is Liefde. Daar waar mijn vermogen om lief te hebben eindigt, daar gaat God verder. Snap je? Niet helemaal maar ik wil er wel over nadenken!
Wat is er aan de hand? Ik voel hoe chaos zich van me meester
maakt. Mijn gedachten tollen in het rond weg val alle orde die hun eigen zijn. Ik
voel me plots als een figuurtje uit de Muppets dat gekatapulteerd werd in een
stukje Bohemian Rhapsody en het geheel kwijt is Ik voel het bloed uit mijn
gezicht wegtrekken. Wat is er aan de hand? Het kan niet waar zijn. Niet hij
NIET HIJ! Steunend op mijn hoofd - of zijn het mijn handen die mijn hoofd
dragen - probeer ik rust te vinden in mezelf, golven te bedwingen, de storm te
bedaren.
Hij kijkt mij aan. Warme, vriendelijke ogen waarin echter ook zijn ongerustheid
verscholen ligt. Ik kijk van hem naar het kleine kind dat zo vredig ligt te
slapen in de licht verduisterde kamer. Ik heb dit nog nooit gedaan., zegt
hij, Ik weet wat ik moet doen, maar ik heb het nog nooit gedaan en zal het wellicht
ook nooit meer moeten doen. Ik zal mijn best doen.
Ik wil dit niet. Ik wil dit niet. IK WIL DIT NIET! De woorden moeten klankloos
uit mijn hoofd gespat zijn. Hij heeft ze gelezen. U heeft geen keuze , zegt
hij zacht, Er is geen alternatief. Vrijdag., voeg hij eraan toe.
Nu is het maandagavond. Nog drie volle dagen en dan kan het voorbij zijn. Dit
kind dat hier zo vredig slaapt. Enkel de witte plakker op zijn handje,
waaronder een infuusnaald verstopt zit en de ijzeren spijlen van het
ziekenhuisbedje verraden dat dit kind ziek is. De rommel in mijn hoofd laat me
niet helder denken. Drie is te weinig. Dat kan niet. Ik zit propvol vragen maar
er komt geen klank. Zwijgend staan we naast elkaar te kijken naar mijn kind.
Hij blijft bij mij. Hij zou makkelijk weg kunnen lopen van mijn pijn, verdriet
en angst maar hij blijft bij mij. Het lijkt alsof de ziekenhuisgang zijn adem inhoudt.
Geen enkel huilend kind meer, geen enkele sussende ouder, geen enkele vlug
stappende verpleegkundige. Enkel nog hij en ik en dit brokje liefde en
kwetsbaarheid. Mijn zoontje is ook anderhalf., zegt hij tenslotte en ik hoor
een trilling in zijn stem.
En toen werd het donker.
Ik herinner me het beeld nog alsof het gisteren was. Toen ik je leerde kennen,
lag je kaarsrecht en muisstil in je bed. De ramen gesloten, het gordijn voor de
zon geschoven. De angst stond te lezen op je gezicht. Kanker vrat je ruggengraat
weg. Elke beweging kon een breuk veroorzaken en nog veel meer ellende dan er al
was. Terwijl artsen vochten tegen de wreedaardige cellen, streden wij tegen de
angst. Stukje voor stukje schoven we het gordijn weer opzij en trachtten we
zonnestralen toe te laten in de ruimte en geleidelijk aan ook in je hart. De
hoopvolle boodschap die je kreeg van de dokters zetten zelfs het raam naar de
buitenwereld weer wat open. Als twee meisjes vierden we samen een feestje, een
tikkeltje bedwelmd door de iets te aanwezige geur van Tommy Girl, het parfum
dat je kreeg van je al even uitgelaten dochter. Je genoot van de kansen op
nieuw leven die je geboden worden. We zochten wegen doorheen en langs de
ongerustheid die bleef huizen in je hart. Een onrust die helaas niet onterecht
bleek.
We ontmoetten elkaar terug op de palliatieve eenheid. Dapper vertelde je me dat
je niet bang was om te sterven. Tegelijk leek het alsof je de angst probeerde te
verdrijven met de Tommy Girl waarmee je veel te kwistig in het rond spoot. Het
was lente toen je stierf. Ik had het voorrecht om erbij te zijn, samen met je
dochter, je man, je mama. We zaten rond je bed en hielden elkaars handen vast. Het
leek alsof je mee opgenomen werd in de kring, alsof we samen rond een kampvuur
zongen. We zagen je stilletjes vertrekken en zongen zachter trager O Heer, d
avond is neerge En toen werd het donker.
Ik open de jacht op chaos en wanorde, in de samenleving, in mezelf. Sluipend door mijn eigen hoofd met in de ene hand een tweeloop en in de andere hand een mes zoek ik de oorzaken van mijn voelen. Mijn ogen keren zich naar binnen en plaatsen beelden op mijn netvlies. Ik ontwaar in het visuele geweld de aanblik van mijn bureau. Stilaan kan enkel een ervaren archeoloog er nog in slagen hier enig veldwerk te verrichten en orde te scheppen opdat duidelijk zou worden wat zich hier afspeelt. Hetzelfde lijkt zich bij wijlen voor te doen in mijn hoofd. Teveel prikkels voor een te geringe hersencapaciteit. E doch, enige mildheid dringt zich op want diep verscholen in mijn hoofd ijvert de liefde die ik in mij draag om alles bij elkaar te houden en in elkaar te passen. Waarom zou ik jagen op iets waarin zoveel liefde en passie zit? Met dezelfde onrust volgde ik deze week het nieuws. Sociaal overleggen werd asociaal omleggen van wagens en andere kostbaarheden waar mensen hard voor gewerkt hebben. De mildheid die ik in mezelf voel, slaat bij dit beeld om in onbegrip en boosheid. Daar waar ik nog enig begrip kon voelen voor de onrust bij mensen, voel ik in mezelf rusteloosheid en onbegrip voor de manier waarop sommige mensen deze dag beleven en nog meer voor de manier waarop sommige vertegenwoordigers hierop reageren. Ik voel in mezelf de neiging om te jagen en af te slachten maar bedenk me dat tegengewicht bieden krachtiger wordt wanneer ikzelf niet meega in de taal die zij gebruiken maar resoluut een andere weg kies. Hierbij wordt bijgevolg het jachtseizoen gesloten en laat ik de slachting over aan zij die hiertoe gerechtigd zijn.
Allerheiligen is voor mij de dag waarop overledenen herdacht
worden. In mijn schoonfamilie is het een gemeenschappelijk rouwmoment. We gaan
allemaal samen naar de kerk en het kerkhof. Daarna eten we samen een eenvoudige
broodmaaltijd.
Daar staan we dan Dat er naast ons gezin ook andere familieleden aanwezig zijn
, valt mij op dat moment niet eens op. Mijn hand zoekt de hand van mijn man. We
kijken elkaar recht in de ogen en bidden bijna klankloos. Het lijkt ook alsof
de kinderen het voelen. Het gekwebbel dat klonk op de weg van de kerk tot hier wordt
een diepe stilte wanneer we voor de grote, zwarte steen staan. Uiteindelijk leest
Toon de namen voor. Hij begint rechts en leest de namen van de grootouders van
mijn man. Dan leest hij de namen aan de andere kant van het graf en ontdekt elk
jaar opnieuw de naam van zijn nog levende grootmoe op de steen. Zijn stem gaat
even in de hoogte. Hij keert terug naar de naam erboven en leest zorgvuldig de
data. 1984 Ik zie bijna hoe zijn hersenen draaien. Papa, dat is dertig jaar
geleden Toen was jij negen jaar. Het draaien van zijn hersenen lijkt ratelen
te worden Hij kijkt naar zijn papa. Ik zie zijn ogen groter worden. Papa, ik
ben bijna tien jaar Heb ik dan al langer een papa dan jij ooit gehad hebt?
Mijn man knijpt iets steviger in mijn hand. Ik zie hem slikken en weet dat hij s
avonds iets dichter tegen mij aan zal kruipen. Zonder woorden voel ik het
verdriet dat hem na al die jaren nog steeds overvalt. In zijn ogen lees ik ook
de trots die zijn vader zou gevoeld hebben als hij ons gezin kon ontmoeten. We
blijven even staan. Denken aan wat geweest is en wat is. Het zijn de kinderen
die de stilte verbreken en ons terugbrengen naar vandaag. We moeten verder.
Ik dien voor alles. Momenteel zitten twee poezen op mij. De ene
kijkt geconcentreerd naar de weren in het parket. De andere schuurt met haar
ruwe tong haar pels schoon. Ze voelen warm, zacht en kriebelig. Het likken
stopt, het turen verslapt ze vallen in slaap. Ik voel het diepe ronken van hun
lijfje.
Helemaal iets anders dan de voorbije uren. Toen waren er spelende kinderen. Ik
was drager van een spelbord. Huizen en hotels werden op mijn draagvlak
opgetrokken. Het valse monopolygeld rolde gretig. Af en toe voelde ik
kinderhanden op me slaan, begeleid van een vrolijk gelach, gefrustreerd gemor
en soms een naar enig leedvermaak proevend gegrijns.
Soms ben ik het middelpunt van een feestje. Ik voel hoe het trillende bruisen
van de champagne doorheen de hoge voeten van de glazen in mijn hout binnendringt
en geniet van het gekwebbel dat ermee gepaard gaat.
Tussen de bedrijven door voel ik voeten op mij rusten. Traag en bewegingloos.
Ik hou mijn krakende geluidjes in en wil niet storen.
Het zou eenzaam kunnen lijken als iedereen het huis uit is, maar dat is niet
zo. s Morgens, voor hij naar school vertrekt, gooit een klein jongetje een
kussen op mij en legt hij er behoedzaam zijn knuffeltje op. Flink zijn he!
Straks kom ik terug. Beloofd!
Het is een ritueel geworden. Op vrijdag tijdens de
middagpauze ga ik mijn jongste zoon ophalen om hem even rust te gunnen in de drukte van de schoolweek. Ik zoek hem
op de speelplaats. Andere kinderen die mij ondertussen al van ver herkennen,
zoeken spontaan mee. Zijn naam lijkt in dolby surround over de speelplaats te
weerklinken. Ik geniet van zijn speurende blik en intense lach als hij mij ziet
staan en naar me toe rent.
We nestelen ons samen op een bank. Hij zoekt waar we gekomen waren in het dikke
pipi-langkous-boek. Hij leest de titel van het verhaal, bestudeert de prentjes
en spitst de oren. Hij vindt het sneu. Een overleden mama en een papa die
negerkoning is waardoor ze toch wel heel erg alleen in een groot huis woont.
Hij lacht wanneer ze weer gek doet; elke week opnieuw. Na het lezen stapt hij
naar de sobere speeltuigen die in de tuin van de school staan. Ook dat is een
ritueel geworden. Hij klimt op de rekstok. Omdat hij er niet af mag springen,
laat hij zich in mijn armen vallen. Een intense knuffel volgt en doet hem
vergeten dat springen ook wel leuk zou zijn. Hij rent tussen de paaltjes om
zijn eigen tijdsrecord te verbeteren en gaat vervolgens ondersteboven aan een
paal hangen. Tot slot zoekt hij zijn evenwicht op een tocht van paaltje tot
paaltje.
De tijd glijdt verder. De papa van Pipi is sinds kort geen negerkoning meer,
maar gewoon koning ergens ver weg. En straks, op het einde van het schooljaar,
wanneer de natte herfstbuien en winterse neerslag opgedroogd zijn, is het hout
van de speeltuigen minder glad.
Mama: Hup, Nathan, zwijg nu eens twee minuten en droog je achterkant af. Joachim: Nathan, jij bent een jongen, jij kan geen twee dingen tegelijk doen! Nathan: Dat kan ik wel. Mama: Droog dan gewoon even je poep af, jongen! Nathan: Mama, jij kan drie dingen tegelijk he: babbelen, zagen en koken!
De week is druk. Rapportenweek. In de leraarskamer durven we
er ons bij wijlen nogal plat over uitlaten We moeten weer punten kakken.
Niet zon gemakkelijke opdracht in het begin van het schooljaar als je een
kleiner vak geeft. Je wil immers je vak fatsoenlijk inleiden en hebt wat
leerstof nodig voor je ook een test kan afnemen. Maar het is me gelukt, op de valreep. Het opstellen, afnemen en
verbeteren van testen en taken is maar een stukje van de opdracht. De punten
moeten genoteerd worden in een papieren en digitaal puntenboek. Attitudes
moeten geëvalueerd worden (begin er maar eens aan als je les geeft in tien
klassen) en vakopmerkingen moeten zorgvuldig geformuleerd worden. Het is een
race tegen de klok. Een race die ik wil winnen want elke leerling heeft recht
op een beetje bemoediging. Tegelijk geven we alle jongeren aandacht op de
klassenraden. De titularis brengt de boodschappen van de klassenraad over aan
de leerlingen. Heel wat leerlingen hebben mij deze week getrakteerd op
dankbare, lachende ogen. Een paar lesuren lang heb ik tranen gedroogd, mee
gezocht naar manieren om er alsnog een geslaagd jaar van te maken. Tussendoor
zo lijkt het wel - heb ik mijn eigen
kinderen naar school en huis gebracht, hen bijgestaan bij het maken van hun
huiswerk, naar hun verhalen geluisterd en genoten van de blije complimentjes
wanneer ze smikkelden van het avondeten.
En de hele week lang droeg ik in gedachten een beeld met mij mee. Een tekening van een gebouw. Ik stel vast
dat ze me niets zegt. Werkelijk niets. Of misschien stel ik vast dat ze zoveel
zegt. Alleen zegt ze niets over zichzelf
maar wel over mij. Ik ben moe, zo moe. Ik ben leeg of is het vol?
Ze zat naast me. We bekeken haar nog onvolledige rapport op
groot scherm. De rode cijfers sprongen nog harder in haar gezicht dan normaal.
Haar mondhoeken die anders fier omhoog krulden trilden langzaam naar beneden.
Haar ogen volgden. De immer aanwezige sterretjes werden verdoezeld door een
mistlaagje. In een poging het positieve te benadrukken wees ik haar op haar
schitterende resultaten voor de taalvakken. Zelf een taalbeest zijnde ruik ik
soortgenoten van op grote afstand. Ze
keek me dof aan. Jammer dat ik daar goed in ben want eerlijk, mevrouw, talen
interesseren me niet. Ik verdoezelde een steek doorheen mijn taalhart. Bij
elke blik op het scherm leken de punten wiskunde en wetenschappen nog verder te
zakken. Ik doe dat zo graag, mevrouw. En geloof me, ik werk zo hard! Ik weet
het, meisje ik weet hoezeer je ervoor gaat. Precies daarom Ik zag de radars
in haar hoofd sloom bewegen op zoek naar een oplossing die ze niet wil
bedenken. Ik zag haar pogingen om in mijn ogen te lezen dat het allemaal wel
zou meevallen, dat het wel zou lukken als Helaas kon ik geen invulling voor
die als bedenken.
Klassenradenwoensdag. Twee woensdagmiddagen buigen we ons
over de leerlingen aan wie we lesgeven. Voor mij betekent het dat ik de
bespreking van zon 250 leerlingen bijwoon. Het gaat over studieresultaten en
attitude. Het is moeilijk om aan te geven hoe ik mij daarbij voel. Het is een mengeling van tevredenheid en
ergernis, soms zelfs afschuw. Het laat
mij telkens opnieuw zien hoe individualistisch het onderwijs is en toont ook
elke keer aan dat wij niet onderlegd zijn om de verhalen die op ons afkomen te beluisteren
en de leerlingen hierin te begeleiden. Ik voel me vaak verward en zelfs slecht
na zon namiddag. Van jongeren willen we
te vaak minivolwassenen maken en verwachten we dat ze ook als volwassenen
reageren. Ze mogen niet wenen. Ze moeten mee in de ratrace van de samenleving. Wanneer
ze dat niet kunnen en bijgevolg, om welke reden dan ook, onvoldoendes oplopen
worden ze al snel aangespoord om te schakelen naar een richting die beter
aansluit bij hun mogelijkheden zoals dat dan genoemd wordt. Ik mag er mij niet
door laten ontmoedigen en probeer met hen de weg verder te zetten, hopend dat
ze stilaan hun draai vinden en bloeien.
Het is stil in mijn hoofd. Ze zit, zoals steeds, op het
puntje van het haar zo vertrouwde zeteltje. De stilte is leeg en vol tegelijk.
Ze is tastbaar aanwezig in de ruimte die vol tranen lijkt te lopen. Ze is We
laten haar even zijn. Stilte doet ons het hoofd buiten maar heel af en toe
vinden onze ogen elkaar in een intens contact. Haar handen bewegen behoedzaam.
Vingers vormen woorden die niet gezegd kunnen worden. Haar bewegingen zijn zo
traag dat de stilte niet gekliefd wordt, hoogstens even opzij geschoven om
plaats te maken voor de wanhoop die ze herbergt. Op de een of andere manier voelt
het zwijgen goed na de vele wervelende gesprekken waarin veel minder gezegd
werd. Ze richt haar hoofd naar het venster waarachter herfstkleuren de zomer
opzij schuiven. Het schemerdonker versterkt de intimiteit van wat ze woordeloos
durft te delen. Straks, als de wintertijd terugkomt, zal er weer even meer
licht in de ruimte binnenkomen. Misschien ook in haar hart. Hopen dat in de
leegte gezaaid kan worden wat nodig is om stilaan alle pijn te kunnen dragen en
dat lentestralen krachtig genoeg zullen zijn om mildheid en stille blijheid te
laten kiemen in haar hart.
Nathan: 'Mama, nu heb ik weer een tand die klaar is om uit te trekken... Ik vind dat niet leuk!' Mama: 'Waarom niet? Dat doet toch geen pijn?' Nathan: 'Nee, maar straks sta ik hier wel met een leeg bakkes!'
150 jaar na het verschijnen van de eerste editie van de dikke Van Dale werd een jubeleumwoord gekozen. Het werd een woord uit 1866. Bolleboos. Als dat geen nieuwtje is om met de kinderen te delen.
Mama: Omdat de van Dale 150 jaar bestaat is er een verkiezing georganiseerd. Mensen mochten een woord kiezen dat ze heel mooi vinden.
Mijn man en ik zijn niet bepaald sportief te noemen. Het zit in elk geval niet in onze genen. Tot op heden was ik best tevreden over de kinderen. Ondanks het feit dat ik er zelf een bloedhekel aan heb, ben ik wel blij dat de kinderen veel bewegen en sporten. Fijn zo. Het gesprek deze avond aan tafel maakte mij echter duidelijk dat ook zij niet over sportgenen beschikken...
Joachim: 'Ik ga heel hard lopen op de sponsortocht!' Anna: 'Ik vind sponsortocht stom. Ik ga mij niet afjagen, echt niet.' Nathan: 'Ik vind wandelen ook goed. Ik doe dat niet graag.' Anna: 'We krijgen toch allemaal een medaille.' Joachim: 'Ik denk het niet. Enkel de snelste jongen en het snelste meisje van de klas krijgt een medaille.' Mama: 'Ach, Anna, dat is niet zo belangrijk. Misschien is er wel een poedelprijs, een troostprijs voor het kindje met de minste rondjes.' Anna's oogjes stralen... Nathan: 'Dan mag ik zelfs traag wandelen.' Mama: 'En Joachim, ga jij voor een medaille?' Joachim: 'Nee, N en Th zijn sneller dan ik, maar ik denk wel dat ik in de top 3 eindig.' Mama: 'Dat is ook prima he, Joachim.' Joachim: 'De snelste zal wel A zijn, van een andere klas. Hij traint. Hij doet een ding waar je drie sporten na elkaar moet doen. Zwemmen, fietsen en lopen.' Mama: 'Dat is triatlon, Joachim.' Anna: 'A ja, tria klinkt als drie. Dat zijn dus drie dingen.'
Joachim: 'En "atlon" staat dan vast voor "goed zot"!'
Filosofie voor beginners in de badkamer. Mama: 'Nathan, je achterkant is weer kliedernat. Weer vergeten dat je ook een achterkant hebt?' Nathan: 'Auw' En ijverig gaat hij aan de slag met de handdoek. Nathan: 'Eigenlijk is dat logisch he. Ik zou geen voorkant kunnen hebben zonder achterkant. Zelfs een zandkorrel moet een achterkant hebben.'
Wat weeg jij veel!, zei ik argeloos toen ik gisteren mijn
zoon van de auto naar de spoedafdeling droeg nadat hij gevallen was. Een beetje
bang sloeg hij zijn armen rond mijn hals. Tussen mij en hem had hij zijn
knuffel geklemd. Ook terwijl hij even later in een rolstoel door de gang zoefde
en op de onderzoekstafel klappertandde van angst voor de foto die van zijn
voetje getrokken zou worden, droeg ik hem en ontdekte ik andermaal dat mijn
kinderen nooit te veel wegen. Ze zoeken hun weg door het leven. Wij ouders trachten wegwijzers te zijn, trachten hen een weg te laten zien doorheen angst,
pijn en onzekerheid. Een paar uur later legde hij zijn hoofdje vol vertrouwen
tegen mijn schouder terwijl ik hem naar de auto droeg, op weg naar huis. Ik
zie je graag, fluisterde hij zacht in mijn oor. Ik jou ook, fluisterde ik
even samenzweerderig terug. Elk kind zal eigen wegen verkennen. Een diep
vertrouwen zegt me dat ze hun weg wel zullen vinden.