Ik dien voor alles. Momenteel zitten twee poezen op mij. De ene
kijkt geconcentreerd naar de weren in het parket. De andere schuurt met haar
ruwe tong haar pels schoon. Ze voelen warm, zacht en kriebelig. Het likken
stopt, het turen verslapt ze vallen in slaap. Ik voel het diepe ronken van hun
lijfje.
Helemaal iets anders dan de voorbije uren. Toen waren er spelende kinderen. Ik
was drager van een spelbord. Huizen en hotels werden op mijn draagvlak
opgetrokken. Het valse monopolygeld rolde gretig. Af en toe voelde ik
kinderhanden op me slaan, begeleid van een vrolijk gelach, gefrustreerd gemor
en soms een naar enig leedvermaak proevend gegrijns.
Soms ben ik het middelpunt van een feestje. Ik voel hoe het trillende bruisen
van de champagne doorheen de hoge voeten van de glazen in mijn hout binnendringt
en geniet van het gekwebbel dat ermee gepaard gaat.
Tussen de bedrijven door voel ik voeten op mij rusten. Traag en bewegingloos.
Ik hou mijn krakende geluidjes in en wil niet storen.
Het zou eenzaam kunnen lijken als iedereen het huis uit is, maar dat is niet
zo. s Morgens, voor hij naar school vertrekt, gooit een klein jongetje een
kussen op mij en legt hij er behoedzaam zijn knuffeltje op. Flink zijn he!
Straks kom ik terug. Beloofd!
Het is een ritueel geworden. Op vrijdag tijdens de
middagpauze ga ik mijn jongste zoon ophalen om hem even rust te gunnen in de drukte van de schoolweek. Ik zoek hem
op de speelplaats. Andere kinderen die mij ondertussen al van ver herkennen,
zoeken spontaan mee. Zijn naam lijkt in dolby surround over de speelplaats te
weerklinken. Ik geniet van zijn speurende blik en intense lach als hij mij ziet
staan en naar me toe rent.
We nestelen ons samen op een bank. Hij zoekt waar we gekomen waren in het dikke
pipi-langkous-boek. Hij leest de titel van het verhaal, bestudeert de prentjes
en spitst de oren. Hij vindt het sneu. Een overleden mama en een papa die
negerkoning is waardoor ze toch wel heel erg alleen in een groot huis woont.
Hij lacht wanneer ze weer gek doet; elke week opnieuw. Na het lezen stapt hij
naar de sobere speeltuigen die in de tuin van de school staan. Ook dat is een
ritueel geworden. Hij klimt op de rekstok. Omdat hij er niet af mag springen,
laat hij zich in mijn armen vallen. Een intense knuffel volgt en doet hem
vergeten dat springen ook wel leuk zou zijn. Hij rent tussen de paaltjes om
zijn eigen tijdsrecord te verbeteren en gaat vervolgens ondersteboven aan een
paal hangen. Tot slot zoekt hij zijn evenwicht op een tocht van paaltje tot
paaltje.
De tijd glijdt verder. De papa van Pipi is sinds kort geen negerkoning meer,
maar gewoon koning ergens ver weg. En straks, op het einde van het schooljaar,
wanneer de natte herfstbuien en winterse neerslag opgedroogd zijn, is het hout
van de speeltuigen minder glad.