Allerheiligen is voor mij de dag waarop overledenen herdacht
worden. In mijn schoonfamilie is het een gemeenschappelijk rouwmoment. We gaan
allemaal samen naar de kerk en het kerkhof. Daarna eten we samen een eenvoudige
broodmaaltijd.
Daar staan we dan Dat er naast ons gezin ook andere familieleden aanwezig zijn
, valt mij op dat moment niet eens op. Mijn hand zoekt de hand van mijn man. We
kijken elkaar recht in de ogen en bidden bijna klankloos. Het lijkt ook alsof
de kinderen het voelen. Het gekwebbel dat klonk op de weg van de kerk tot hier wordt
een diepe stilte wanneer we voor de grote, zwarte steen staan. Uiteindelijk leest
Toon de namen voor. Hij begint rechts en leest de namen van de grootouders van
mijn man. Dan leest hij de namen aan de andere kant van het graf en ontdekt elk
jaar opnieuw de naam van zijn nog levende grootmoe op de steen. Zijn stem gaat
even in de hoogte. Hij keert terug naar de naam erboven en leest zorgvuldig de
data. 1984 Ik zie bijna hoe zijn hersenen draaien. Papa, dat is dertig jaar
geleden Toen was jij negen jaar. Het draaien van zijn hersenen lijkt ratelen
te worden Hij kijkt naar zijn papa. Ik zie zijn ogen groter worden. Papa, ik
ben bijna tien jaar Heb ik dan al langer een papa dan jij ooit gehad hebt?
Mijn man knijpt iets steviger in mijn hand. Ik zie hem slikken en weet dat hij s
avonds iets dichter tegen mij aan zal kruipen. Zonder woorden voel ik het
verdriet dat hem na al die jaren nog steeds overvalt. In zijn ogen lees ik ook
de trots die zijn vader zou gevoeld hebben als hij ons gezin kon ontmoeten. We
blijven even staan. Denken aan wat geweest is en wat is. Het zijn de kinderen
die de stilte verbreken en ons terugbrengen naar vandaag. We moeten verder.
Ik dien voor alles. Momenteel zitten twee poezen op mij. De ene
kijkt geconcentreerd naar de weren in het parket. De andere schuurt met haar
ruwe tong haar pels schoon. Ze voelen warm, zacht en kriebelig. Het likken
stopt, het turen verslapt ze vallen in slaap. Ik voel het diepe ronken van hun
lijfje.
Helemaal iets anders dan de voorbije uren. Toen waren er spelende kinderen. Ik
was drager van een spelbord. Huizen en hotels werden op mijn draagvlak
opgetrokken. Het valse monopolygeld rolde gretig. Af en toe voelde ik
kinderhanden op me slaan, begeleid van een vrolijk gelach, gefrustreerd gemor
en soms een naar enig leedvermaak proevend gegrijns.
Soms ben ik het middelpunt van een feestje. Ik voel hoe het trillende bruisen
van de champagne doorheen de hoge voeten van de glazen in mijn hout binnendringt
en geniet van het gekwebbel dat ermee gepaard gaat.
Tussen de bedrijven door voel ik voeten op mij rusten. Traag en bewegingloos.
Ik hou mijn krakende geluidjes in en wil niet storen.
Het zou eenzaam kunnen lijken als iedereen het huis uit is, maar dat is niet
zo. s Morgens, voor hij naar school vertrekt, gooit een klein jongetje een
kussen op mij en legt hij er behoedzaam zijn knuffeltje op. Flink zijn he!
Straks kom ik terug. Beloofd!
Het is een ritueel geworden. Op vrijdag tijdens de
middagpauze ga ik mijn jongste zoon ophalen om hem even rust te gunnen in de drukte van de schoolweek. Ik zoek hem
op de speelplaats. Andere kinderen die mij ondertussen al van ver herkennen,
zoeken spontaan mee. Zijn naam lijkt in dolby surround over de speelplaats te
weerklinken. Ik geniet van zijn speurende blik en intense lach als hij mij ziet
staan en naar me toe rent.
We nestelen ons samen op een bank. Hij zoekt waar we gekomen waren in het dikke
pipi-langkous-boek. Hij leest de titel van het verhaal, bestudeert de prentjes
en spitst de oren. Hij vindt het sneu. Een overleden mama en een papa die
negerkoning is waardoor ze toch wel heel erg alleen in een groot huis woont.
Hij lacht wanneer ze weer gek doet; elke week opnieuw. Na het lezen stapt hij
naar de sobere speeltuigen die in de tuin van de school staan. Ook dat is een
ritueel geworden. Hij klimt op de rekstok. Omdat hij er niet af mag springen,
laat hij zich in mijn armen vallen. Een intense knuffel volgt en doet hem
vergeten dat springen ook wel leuk zou zijn. Hij rent tussen de paaltjes om
zijn eigen tijdsrecord te verbeteren en gaat vervolgens ondersteboven aan een
paal hangen. Tot slot zoekt hij zijn evenwicht op een tocht van paaltje tot
paaltje.
De tijd glijdt verder. De papa van Pipi is sinds kort geen negerkoning meer,
maar gewoon koning ergens ver weg. En straks, op het einde van het schooljaar,
wanneer de natte herfstbuien en winterse neerslag opgedroogd zijn, is het hout
van de speeltuigen minder glad.
Mama: Hup, Nathan, zwijg nu eens twee minuten en droog je achterkant af. Joachim: Nathan, jij bent een jongen, jij kan geen twee dingen tegelijk doen! Nathan: Dat kan ik wel. Mama: Droog dan gewoon even je poep af, jongen! Nathan: Mama, jij kan drie dingen tegelijk he: babbelen, zagen en koken!
De week is druk. Rapportenweek. In de leraarskamer durven we
er ons bij wijlen nogal plat over uitlaten We moeten weer punten kakken.
Niet zon gemakkelijke opdracht in het begin van het schooljaar als je een
kleiner vak geeft. Je wil immers je vak fatsoenlijk inleiden en hebt wat
leerstof nodig voor je ook een test kan afnemen. Maar het is me gelukt, op de valreep. Het opstellen, afnemen en
verbeteren van testen en taken is maar een stukje van de opdracht. De punten
moeten genoteerd worden in een papieren en digitaal puntenboek. Attitudes
moeten geëvalueerd worden (begin er maar eens aan als je les geeft in tien
klassen) en vakopmerkingen moeten zorgvuldig geformuleerd worden. Het is een
race tegen de klok. Een race die ik wil winnen want elke leerling heeft recht
op een beetje bemoediging. Tegelijk geven we alle jongeren aandacht op de
klassenraden. De titularis brengt de boodschappen van de klassenraad over aan
de leerlingen. Heel wat leerlingen hebben mij deze week getrakteerd op
dankbare, lachende ogen. Een paar lesuren lang heb ik tranen gedroogd, mee
gezocht naar manieren om er alsnog een geslaagd jaar van te maken. Tussendoor
zo lijkt het wel - heb ik mijn eigen
kinderen naar school en huis gebracht, hen bijgestaan bij het maken van hun
huiswerk, naar hun verhalen geluisterd en genoten van de blije complimentjes
wanneer ze smikkelden van het avondeten.
En de hele week lang droeg ik in gedachten een beeld met mij mee. Een tekening van een gebouw. Ik stel vast
dat ze me niets zegt. Werkelijk niets. Of misschien stel ik vast dat ze zoveel
zegt. Alleen zegt ze niets over zichzelf
maar wel over mij. Ik ben moe, zo moe. Ik ben leeg of is het vol?
Ze zat naast me. We bekeken haar nog onvolledige rapport op
groot scherm. De rode cijfers sprongen nog harder in haar gezicht dan normaal.
Haar mondhoeken die anders fier omhoog krulden trilden langzaam naar beneden.
Haar ogen volgden. De immer aanwezige sterretjes werden verdoezeld door een
mistlaagje. In een poging het positieve te benadrukken wees ik haar op haar
schitterende resultaten voor de taalvakken. Zelf een taalbeest zijnde ruik ik
soortgenoten van op grote afstand. Ze
keek me dof aan. Jammer dat ik daar goed in ben want eerlijk, mevrouw, talen
interesseren me niet. Ik verdoezelde een steek doorheen mijn taalhart. Bij
elke blik op het scherm leken de punten wiskunde en wetenschappen nog verder te
zakken. Ik doe dat zo graag, mevrouw. En geloof me, ik werk zo hard! Ik weet
het, meisje ik weet hoezeer je ervoor gaat. Precies daarom Ik zag de radars
in haar hoofd sloom bewegen op zoek naar een oplossing die ze niet wil
bedenken. Ik zag haar pogingen om in mijn ogen te lezen dat het allemaal wel
zou meevallen, dat het wel zou lukken als Helaas kon ik geen invulling voor
die als bedenken.
Klassenradenwoensdag. Twee woensdagmiddagen buigen we ons
over de leerlingen aan wie we lesgeven. Voor mij betekent het dat ik de
bespreking van zon 250 leerlingen bijwoon. Het gaat over studieresultaten en
attitude. Het is moeilijk om aan te geven hoe ik mij daarbij voel. Het is een mengeling van tevredenheid en
ergernis, soms zelfs afschuw. Het laat
mij telkens opnieuw zien hoe individualistisch het onderwijs is en toont ook
elke keer aan dat wij niet onderlegd zijn om de verhalen die op ons afkomen te beluisteren
en de leerlingen hierin te begeleiden. Ik voel me vaak verward en zelfs slecht
na zon namiddag. Van jongeren willen we
te vaak minivolwassenen maken en verwachten we dat ze ook als volwassenen
reageren. Ze mogen niet wenen. Ze moeten mee in de ratrace van de samenleving. Wanneer
ze dat niet kunnen en bijgevolg, om welke reden dan ook, onvoldoendes oplopen
worden ze al snel aangespoord om te schakelen naar een richting die beter
aansluit bij hun mogelijkheden zoals dat dan genoemd wordt. Ik mag er mij niet
door laten ontmoedigen en probeer met hen de weg verder te zetten, hopend dat
ze stilaan hun draai vinden en bloeien.
Het is stil in mijn hoofd. Ze zit, zoals steeds, op het
puntje van het haar zo vertrouwde zeteltje. De stilte is leeg en vol tegelijk.
Ze is tastbaar aanwezig in de ruimte die vol tranen lijkt te lopen. Ze is We
laten haar even zijn. Stilte doet ons het hoofd buiten maar heel af en toe
vinden onze ogen elkaar in een intens contact. Haar handen bewegen behoedzaam.
Vingers vormen woorden die niet gezegd kunnen worden. Haar bewegingen zijn zo
traag dat de stilte niet gekliefd wordt, hoogstens even opzij geschoven om
plaats te maken voor de wanhoop die ze herbergt. Op de een of andere manier voelt
het zwijgen goed na de vele wervelende gesprekken waarin veel minder gezegd
werd. Ze richt haar hoofd naar het venster waarachter herfstkleuren de zomer
opzij schuiven. Het schemerdonker versterkt de intimiteit van wat ze woordeloos
durft te delen. Straks, als de wintertijd terugkomt, zal er weer even meer
licht in de ruimte binnenkomen. Misschien ook in haar hart. Hopen dat in de
leegte gezaaid kan worden wat nodig is om stilaan alle pijn te kunnen dragen en
dat lentestralen krachtig genoeg zullen zijn om mildheid en stille blijheid te
laten kiemen in haar hart.
Nathan: 'Mama, nu heb ik weer een tand die klaar is om uit te trekken... Ik vind dat niet leuk!' Mama: 'Waarom niet? Dat doet toch geen pijn?' Nathan: 'Nee, maar straks sta ik hier wel met een leeg bakkes!'
150 jaar na het verschijnen van de eerste editie van de dikke Van Dale werd een jubeleumwoord gekozen. Het werd een woord uit 1866. Bolleboos. Als dat geen nieuwtje is om met de kinderen te delen.
Mama: Omdat de van Dale 150 jaar bestaat is er een verkiezing georganiseerd. Mensen mochten een woord kiezen dat ze heel mooi vinden.
Mijn man en ik zijn niet bepaald sportief te noemen. Het zit in elk geval niet in onze genen. Tot op heden was ik best tevreden over de kinderen. Ondanks het feit dat ik er zelf een bloedhekel aan heb, ben ik wel blij dat de kinderen veel bewegen en sporten. Fijn zo. Het gesprek deze avond aan tafel maakte mij echter duidelijk dat ook zij niet over sportgenen beschikken...
Joachim: 'Ik ga heel hard lopen op de sponsortocht!' Anna: 'Ik vind sponsortocht stom. Ik ga mij niet afjagen, echt niet.' Nathan: 'Ik vind wandelen ook goed. Ik doe dat niet graag.' Anna: 'We krijgen toch allemaal een medaille.' Joachim: 'Ik denk het niet. Enkel de snelste jongen en het snelste meisje van de klas krijgt een medaille.' Mama: 'Ach, Anna, dat is niet zo belangrijk. Misschien is er wel een poedelprijs, een troostprijs voor het kindje met de minste rondjes.' Anna's oogjes stralen... Nathan: 'Dan mag ik zelfs traag wandelen.' Mama: 'En Joachim, ga jij voor een medaille?' Joachim: 'Nee, N en Th zijn sneller dan ik, maar ik denk wel dat ik in de top 3 eindig.' Mama: 'Dat is ook prima he, Joachim.' Joachim: 'De snelste zal wel A zijn, van een andere klas. Hij traint. Hij doet een ding waar je drie sporten na elkaar moet doen. Zwemmen, fietsen en lopen.' Mama: 'Dat is triatlon, Joachim.' Anna: 'A ja, tria klinkt als drie. Dat zijn dus drie dingen.'
Joachim: 'En "atlon" staat dan vast voor "goed zot"!'
Filosofie voor beginners in de badkamer. Mama: 'Nathan, je achterkant is weer kliedernat. Weer vergeten dat je ook een achterkant hebt?' Nathan: 'Auw' En ijverig gaat hij aan de slag met de handdoek. Nathan: 'Eigenlijk is dat logisch he. Ik zou geen voorkant kunnen hebben zonder achterkant. Zelfs een zandkorrel moet een achterkant hebben.'
Wat weeg jij veel!, zei ik argeloos toen ik gisteren mijn
zoon van de auto naar de spoedafdeling droeg nadat hij gevallen was. Een beetje
bang sloeg hij zijn armen rond mijn hals. Tussen mij en hem had hij zijn
knuffel geklemd. Ook terwijl hij even later in een rolstoel door de gang zoefde
en op de onderzoekstafel klappertandde van angst voor de foto die van zijn
voetje getrokken zou worden, droeg ik hem en ontdekte ik andermaal dat mijn
kinderen nooit te veel wegen. Ze zoeken hun weg door het leven. Wij ouders trachten wegwijzers te zijn, trachten hen een weg te laten zien doorheen angst,
pijn en onzekerheid. Een paar uur later legde hij zijn hoofdje vol vertrouwen
tegen mijn schouder terwijl ik hem naar de auto droeg, op weg naar huis. Ik
zie je graag, fluisterde hij zacht in mijn oor. Ik jou ook, fluisterde ik
even samenzweerderig terug. Elk kind zal eigen wegen verkennen. Een diep
vertrouwen zegt me dat ze hun weg wel zullen vinden.
De krant bericht me over een winkel in de stad die door een kleine ontploffing zwaar beschadigd is. Wat geschreven staat zal bij menig lezer wellicht een glimlach op de lippen toveren. De eigenares van de winkel vertelt: 'Ik stond op dat moment net buiten de ruitenwasser te betalen, toen mijn etalageraam, net gepoetst, volledig kapot geblazen werd.'
Dat de helft van haar winkel in puin ligt en de stock vernietigd is, lijkt hier de zaak niet te zijn. Maar waarom toch, vertel mij toch waarom zoiets nu net gebeurt als het raam pas gepoetst is! Een opmerking die wellicht enkel begrepen kan worden door vrouwen die zich keer op keer inspannen om de ramen proper te krijgen en dan bij de eerste 'foute' lichtinval strepen ontdekken of het werk meteen bestempeld weten worden met kinderhandjes. Wellicht nog meer een opmerking die verraadt dat de vrouw geschokt is door de gebeurtenissen en de ware omvang ervan nog niet kan inschatten/bevatten.
Vraag blijft of het nodig is om die mensen meteen een microfoon onder de neus te duwen. Vraag is of dit leidt tot journalistiek van een hoog niveau. Vraag is waarom die vrouw niet in bescherming genomen werd en tijd en ruimte kreeg.
Het maakt de glimlach die zich aanvankelijk opdrong toch maar groen.
Joachim zit duidelijk ergens mee als hij van school komt. Hij vraagt of ik het mailadres heb van een kindje dat vorig jaar in zijn klas zat. Een goede vriend, zo dacht ik. Ze zijn nog samen op daguitstap naar de Ardennen geweest, komen elke keer opnieuw elkaars verjaardag vieren... In mijn perceptie geen vuiltje aan de lucht. Joachim wiebelt op de zetel van de auto. Hij schuift heen en weer op zijn stoel in de keuken. Het lijkt alsof ik traantjes zie meedeinen op de cadans van zijn geschuifel.
Er komt een verhaal van een banale ruzie vorig schooljaar... Niet eens een ruzie eigenlijk. Het vriendje wilde mee voetballen maar omdat er dan een onevenwicht zou ontstaan in de teams had Joachim hem gevraagd om dan nog een speler te zoeken en dat wilde dat manneke niet. Hij was boos.
Joachim dacht aan de technieken die hij eerder dat jaar geleerd had in de lessenreeks sociale vaardigheden die we hem hadden laten volgen en waar hij zoveel geleerd had en waar hij zoveel deugd van gehad had. Geheel volgens de regels van de kunst vroeg hij aan zijn juf of hij en het vriendje even de tijd kregen om het conflict op de gang uit te praten. Groot was zijn teleurstelling toen hij zag dat zijn vriend dat niet wilde en met gesloten ogen voor hem bleef staan. Met de moed in zijn schoenen was hij terug in de klas gaan zitten hopend dat het wel voorbij zou gaan.
Maar het ging niet voorbij en al sinds 1 september volgen de incidenten elkaar op. Van negeren tot schelden. Het hoogtepunt kwam deze week toen ze geen uniform aan moesten omwille van de individuele schoolfoto's. Joachim had een bermuda aangetrokken met een toffe t-shirt op en genoot zonder zorgen van het spelen op de speelplaats toen zijn (ex?)-vriend passeerde en hem minachtend aankeek.
Joachim: 'Mama, weet je wat hij zei?'
Heel rustig en veel beter gearticuleerd dan ik van Joachim gewoon was zegt hij:
'Zwervers uit de vuilbak hebben nog veel mooiere kleren dan jij!'
Grote dikke tranen verzamelen zich achter zijn ogen. Plots is er enkel nog stilte. Ook ik moet naar adem happen.
Joachim zet me echter nog meer met mijn mond vol tanden en besluit:
'En nu wil ik het emailadres van hem want ik wil hem een mailtje sturen. Hij wil niet naar mij luisteren en we kunnen niet praten. Ik wil hem een briefje sturen om sorry te zeggen voor wat vorig jaar gebeurd is. Ik hoop dat het daarmee dan kan stoppen want ik word hier zo verdrietig van.'
Met grote ogen kijkt hij mij aan alsof hij wil lezen wat in de mijne geschreven staat... Ik probeer mijn fierheid onder woorden te brengen en benoem zijn pijn. Ik beloof contact op te nemen met de papa en mama van de betrokken jongen zodat we van beide kanten de jongens kunnen ondersteunen in dit helend proces. Moge dit een moment worden van intense vriendschap en begrip en een diep weten en begrijpen hoeveel pijn pesten doet. Joachim en wij zijn bereid hem terug in onze arme te sluiten. Zou hij de uitnodiging durven aannemen?
Zijn instap in de kleuterschool was op zn minst chaotisch Hij was ingeschreven voor bleek dat hij nauwelijks overlevingskansen had. Ik had de school op de hoogte gehouden van zijn toestand en de evolutie, zijn hele ziekteperiode lang. Een paar weken voor hij zou instappen hadden we nog samengezeten Het zou een droom worden voor dat ventje. Iedereen toonde een grote bereidheid en zocht mee naar oplossingen die het leven voor ons zoontje wat makkelijker en veiliger zouden maken. En toen stapte hij in de bereidheid sloeg om in een ware hysterie. Alsof een buitenaards wezentje de school betreden had en hij vervaardigd was uit het fijnste en meest breekbare kristal dat door mensenadem niet geblazen kan worden. Gezond, fijn voelend overleg werd plots diplomatie-met-fluwelen-handschoenen. De kinderarts kwam tussen, nodigde alle juffen van de school uit voor een overleg. Gezucht in het vergaderlokaal toen een juf dé vraag durfde stellen: Dokter, kan hij doodgaan als hij valt? Een blik van verstandhouding tussen de dokter en mij toen een oudere juf nuchter opmerkte: Waar doen wij toch zo moeilijk over laat hem toch gewoon kind zijn en heb nu toch eens een beetje vertrouwen. Het zou later die juf zijn die hem een wondermooi jaar bezorgde in de tweede kleuterklas. Instappen in de lagere school. De gesprekken met de directie en het zorgteam startten tien maanden voor D-day. De directeur luisterde naar zijn verhaal en doorbladerde het fotoboek waarin wij herinneringen plaatsten aan Nathans gevecht op leven en dood. Er viel een stilte in het lokaal. De directeur kuchte even en deed zijn best om onopvallend een traan weg te vegen uit zijn ooghoek. Mevrouw, dit kind heeft alles om het te maken op deze school. We zullen en kunnen oplossingen zoeken voor de obstakels waarmee hij geconfronteerd wordt. En ze gingen aan de slag. Met een realistische angst doch zonder hysterie. Hij werd toegewezen aan een juf van wie ik zo goed als zeker ben dat ze onder haar kleren engelenvleugels verbergt. De wereld van lettertjes en cijfertjes ontvouwde zich elke dag meer en meer. Zijn zelfvertrouwen groeide. Langzaam toonden zijn talenten zich en rezen ze uit tot ver boven zijn handicap. Op 1 september gaan we er weer voor het tweede leerjaar ondertussen. Opnieuw bij een droom van een juf die helemaal klaarstaat om een kind op te vangen die op emotioneel vlak functioneert als een peuter van 18 maanden maar intellectueel klaar is om naar het derde leerjaar te gaan. Ze smeedt allerlei plannetjes om hem uit te dagen en hem tegelijk klein te laten zijn en hem de veiligheid te bieden die hij nodig heeft om stilaan ook emotioneel een beetje te groeien. Haar beloning een peuter die zal lachen zoals alleen peuters dat kunnen, met heel zijn lijfje. Lieve jongen, mama gelooft in jou. Durf maar ventje, doe maar op. Mama staat klaar om je te vangen en te koesteren. Wat er ook gebeurt, wie je ook wordt mama houdt van jou!
We zitten schuin tegenover elkaar. De kamer ademt stilte
uit. Ik weet niet hoelang we zwijgen.
Waar wil je dit uur voor gebruiken?
De woorden doorklieven de stilte heel even maar even snel herstelt ze zich. We
kijken naar elkaar. Je blik houdt heel even de mijne vast. Ogen worden
afgewend. Geen enkele nerf in het hout van de kast is nog onbekend. Zo vaak
werd ze al bekeken tijdens onze gesprekken. Weer kijken we naar elkaar. Onze
ogen zoeken elkaar en ik merk hoe we onze ademhaling op elkaar afstemmen.
Handen bewegen, vingers klemmen in elkaar. De stilte draagt ons. Handen gaan
heel even naar omhoog. Een blik richt zich naar het plafond. Het verhaal hangt
tastbaar in de ruimte.
Het voelt zo hopeloos. Niets meer dan een twijfelend gefluister, een diepe
zucht van de stilte. Zo klein en tegelijk te groot om samen te vatten.
Een avondlijke mail na het gesprek: Dank je wel, ik heb heel veel aan ons
gesprek gehad.
Het kleine bruine zeteltje staat anders dan een paar minuten
geleden. Een beetje meer naar achter, een klein beetje schuiner. Ze zit op het
puntje van de zitting, de knieën tegen elkaar en bedekt door haar jurk. Haar
linkervoet zit geklemd achter haar rechterkuit. Haar rug is gebogen en iets
naar links gedraaid zodat ze met haar linker ellebogen op de armleuning kan
steunen. Dat doet ze zoals zo vaak - en ze neemt met de linker hand haar
rechterschouder vast, dicht bij haar hals terwijl ze met de rechter hand de
tegenovergelegen bovenarm zo hard vastgrijpt dat haar vingernagels binnen de
kortste keren in de huid afgetekend blijven. Het gelaat heeft ze weggedraaid
naar het venster, haar ogen neergeslagen. Plots draait ze het hoofd naar het
andere zeteltje en kijkt ze recht voor zich uit. Ik wil niet meer , is het
enige wat ze zegt voor ze haar beide ellebogen op de armleuning plaatst en haar
gebogen hoofd vast neemt.
De zonnige najaarsdag lokte mij naar een terrasje. Wachtend op de vriendin met wie ik afgesproken had, hoorde ik de barman in gesprek met een klant. Met een schorre stem zong de gerimpelde grijsaard stukjes uit oude rocknummers. Een rokerige korte lach luidde de bijkomende informatie in. De leden van de groep, instrumenten, wanneer ze ermee stopten... De barman was te jong om te kunnen deelnemen aan het gesprek maar luisterde geduldig naar de man wiens ogen even oplichtten bij de aandacht die hij kreeg. Ik geneerde mij bijna toen de cafébaas het gesprek onderbrak om mij te vragen wat ik wenste te drinken. Op slag kleurden de ogen van de man even grijs als zijn manen. De eenzaamheid stopte met zingen.