Dit is een adaptatie van het boek Ezechiël, hoofdstuk 2 (volledig), en hoofdstuk 3 (1-14). In vrijwel alle Bijbelse teksten wordt het huis van Israël talloze keren vernoemd, en die teksten dienen voor het heil van ons leven, zelfs als we met de omgeving waarin we opgegroeid zijn moeten rekening houden. Maar ik ben niet in Israël opgegroeid, maar in Zellik, en dus heb ik het huis van Israël vervangen door het huis van Zellik.
Mensenkind, sta op uw voeten, opdat Ik met u spreke. Ik zend u tot de Zellikenaren, de opstandige volken die tegen mij in opstand gekomen zijn; zij en hun vaderen zijn van Mij afgevallen tot op deze eigen dag; zelfs de kinderen zijn stug van aangezicht en verstokt van hart. Ik zend u tot hen, en gij zult tot hen zeggen: Zo zegt Jahwe de Heer! En zij, of zij horen dan wel het nalaten - want zij zijn een weerspannig geslacht - zullen weten, dat er in hun midden een profeet is geweest. En gij, mensenkind, wees niet bevreesd voor hen noch voor hun woorden, al groeien er netels en doornen bij u en al woont gij bij schorpioenen; wees niet bevreesd voor hun woorden noch bang voor hun blik, want zij zijn een weerspannig geslacht. Maar gij, spreek mijn woorden tot hen, of zij horen dan wel het nalaten, want zij zijn weerspannig. En gij, mensenkind, hoor wat Ik tot u zeg; wees niet weerspannig gelijk het weerspannige geslacht; doe uw mond open en eet wat Ik u geef. Ik keek op en ik zag een hand die zich naar mij uitstrekte, en daarin was een boekrol. En hij rolde ze voor mij open; zij waren beschreven aan de voorzijde en aan de achterzijde: daarop waren klaagliederen geschreven, gezucht en gejammer. Hij zei tot mij: Mensenkind, eet wat gij hier voor u ziet; eet deze rol en ga heen, spreek tot het huis van Zellik. Toen opende ik mijn mond, en Hij gaf mij die rol te eten. En Hij zei tot mij: Mensenkind, eet deze boekrol op en verzadig u ermee. Toen at ik die op, en ze smaakte zo zoet als honing.
Hij zei tot mij: Mensenkind, begeef u naar het huis van Zellik en breng mijn woorden over. Want gij wordt niet gezonden tot een volk met een onbegrijpelijke smaak en zware tongval, maar tot het huis van Zellik; niet tot vele volken met een onbegrijpelijke spraak en zware tongval, maar tot het huis van Zellik; niet tot vele volken met een onbegrijpelijke spraak en zware tongval, wier woorden gij niet verstaat. Indien Ik u tot hen zond, zij zouden naar u luisteren. Maar het huis van Zellik zal naar u niet willen luisteren, omdat zij naar Mij niet willen luisteren, want het gehele huis van Zellik heeft een harde blik en een hart van steen. Zie, Ik maak uw blik even hard als de hunne, en uw gezicht even strak. Uw gezicht maak ik harder dan kiezel, hard als diamant, vrees hen dan niet en wees niet bang voor hun blik, want zij zijn een weerspannig volk. Mensenkind, neem al de woorden die Ik tot u spreken zal, in uw hart op en luister er goed naar. Ga naar de ballingen, uw volksgenoten, toe en zeg tot hen, of ze luisteren of niet: Zo spreekt Jahwe de Heer!
Toen hief de geest van Jahwe mij op en ik hoorde achter mij een luid geroep: Gezegend zij de heerlijkheid van Jahwe in zijn heiligdom! Ik hoorde het klapperen van de elkaar rakende vleugels van de levende wezens, het geratel van de wielen naast hen, en tegelijk het gedreun van een aardbeving. De geest hief mij op en ik ging heen, bitter gestemd en toornig, terwijl de hand van Jahwe op mij drukte.
|