Ik moest ooit voor een driekoppig oordeelorgaan van de NMBS verschijnen, naar aanleiding van mijn kandidatuur voor treinbegeleider, en dit zogezegd enkel om over mijn sociale vaardigheden te oordelen, maar in functie van het werk. Het had zogezegd niets met mijn leven daar buiten te maken. Zijn er rechters nodig om de sociale vaardigheden van ego's te bepalen? Neen, maar ze bestaan wel. Rechters die de belangen van de advocaat van de duivel behartigen, dat is vuil. Ik ben de zwakste, maar tegelijkertijd ook de sterkste. Ik doe misschien veel minder dan de andere mensen maar ik doe het zelf, ik gebruik er geen vrienden voor. Zelf doen de andere mensen minder dan ik, ze gebruiken hun vrienden om te doen wat ze doen, en ze hebben allen hun prijs. Zo worden ze sterk en onderworpen. Als iemand anders mij zou vertegenwoordigen zou daar ook automatisch een zekere onderworpenheid bij komen. Dat is niet volledig vrijblijvend. Dat geldt voor iedereen. Ik reken alleen op mijzelf, dat is mijn kracht. Op de balans die rechtvaardige macht afweegt heb ik veel meer macht, maar op de weegschaal die enkel erkende macht afweegt heb ik veel minder macht, dus die weegschaal is volledig uit balans. En nu ben ik moe. Als mensen zogezegd voor iemand respect hebben is dat niet omdat ze voor die persoon bang zijn maar omdat die persoon tot een groep behoort, en voor die groep zijn ze wel bang. Zonder de groep zou die persoon niks zijn. Je weet dat slecht naar goed wordt omgebogen, van zodra het sterk is, en goed naar slecht wordt omgebogen, van zodra het zwak is. De persoon die bij een groep behoort heeft geen eigen mening. Hij kan zich bij de mening van zijn groep aansluiten, en dan zal hij een grote achterban hebben, en veel volgers, maar wie zijn eigen mening wil laten horen gaat de bittere eenzaamheid tegemoet. Ik heb voor de tweede optie gekozen. Maar goed, er zijn genoeg mensen die alleen zijn, en die niet alles in familiekring, achter gesloten deuren, oplossen. Nog een geluk. En wat de rechters en oordeelorganen betreft: Ze leggen privileges op de weegschaal, ik leg behoeftes op de weegschaal. Dat is het verschil tussen de eerste en de tweede optie.
Dat is niet meer dan een roes in een bos, dat is het enige waar dat pad heen leidt. De verheerlijking van de wijsheid van de Goddelijke almacht. Buiten zijn in een structuur die het ik niet altijd de schuld geeft. Zie je, door een afstand te scheppen tussen het bos en het beton, zie je duidelijk wat er verkeerd gaat. Doch het is moeilijk om mijn werk in fijne, of mooie bewoordingen, samen te vatten. Ik heb het al in lelijke bewoordingen samengevat, dat is vue lointaine sur un cimetière. Wie de angel overwonnen heeft vreest de klauwen niet meer. Wat wil ik daarmee zeggen? De angel is de doodzonde en die steekt in elk willekeurig vlees die hij op zijn pad aantreft. De doodzonde is de schuld. Vandaar de structuur waar het ik nooit de schuld krijgt. Dat is het juk die de ogen blind maakt en de oren doof maakt, en die het bewustzijn zelf wegwast, met als resultaat de dood. We zijn daar niet van bewust, en ik hoor ook bij de groep van mensen die daar niet van bewust zijn. Het resultaat is dat onze naam verdwijnt als we aan de angel hangen (of als de angel aan ons hangt). Anders gezegd: We hebben geen reputatie meer, dat is nog slechter dan een slechte reputatie hebben. Iemand met een slechte reputatie bestaat nog, maar iemand zonder reputatie is onzichtbaar. In hoeverre ik en de anderen schuldig of onschuldig zijn kan ik hier allemaal niet opnoemen, toch niet in deze tekst, maar dat werk is in zekere zin al volbracht.
Dat is het voordeel van dingen verwerkt te hebben: dat je je daarna met andere dingen kan bezig houden. Dat is dus de wijsheid die voor mij uit de lucht neerdaalt. En in de lucht is een wolk, en de naam van de man die op de wolk zit, is Koning Roes. Eigenlijk heeft hij geen naam: Koning Roes is een ad-interim-naam. Vandaar dat ik ook geen naam heb. Als ik van de man die op de wolk zit een naam had geërfd, dan zou ik een naam hebben, maar de man op de wolk heeft geen naam, en dus ik ook niet. Dat is wederzijds. Als ik geen naam gekregen heb, heeft mijn koning in mijn ogen ook geen naam. Het kan mij niet schelen wie je bent. Je bent niet beter dan ik. Jezus is verheven, hoog in de wolken verheven, en ik kan het niet verdragen. Ik ben zo, ik weet dat het niet goed is, maar ik ben tenminste eerlijk. Je kan niet mij een leven van beproeving, cynisme en bezoedeling opdienen, en dan, in feite bovenop mijn complimenten ook nog verwachten dat ik je al de tegengestelde eigenschappen toeken dan de eigenschappen die je mij opdient. Laat de clochard ook eens de koning zijn, dan zullen we feest vieren. Maar je hoeft niet bang te zijn, ik ben het niet die feest viert. Het feest van de zonden, however, dat gaat door tot in de eeuwen der eeuwen. Het zijn wij die gefrustreerd zijn, niet Jezus. Wablieft? U bent niet gefrustreerd? Goed, het is ik die gefrustreerd ben, niet u.
Au fait, ma jeunesse est un grand trou noir. Il y a une ligne de séparation très nette entre ce que je me souviens, et ce que je ne me souviens pas. Et cette ligne de séparation est en même temps une ligne de séparation entre mes amis, et mes ennemis. Parce que mes amis se souviennent de l'histoire de ma jeunesse, ils connaissent ma mémoire. Mais mes ennemis se souviennent d'autre chose, ils ont une fausse image de ma jeunesse. C'est important de connaître mon histoire, ça aide à comprendre certaines choses. La fausse image de mon identité c'est là que se trouve le noeud du problème. Les gens qui partagent leurs souvenirs avec moi, il n'y en a pas beaucoup, mais tandis que ma vraie personnalité repousse cette image de moi qui n'est pas réelle, les gens qui ont formé cette fausse image s'y accrochent. Parce que s'ils doivent admettre que l'image est fausse, ils doivent reconnaître qu'ils se sont trompés. La première question est la suivante: Qui suis-je? Selon eux la réponse est: un mal qu'il faut contrebalancer avec un autre mal. Ça c'est la conséquence inévitable quand on a créé une image de ta personnalité qui ne correspond pas avec la personne que tu es réellement. Mais il faut croire en Jésus-Christ, au Dieu tout-puissant, et au pouvoir du Créateur des cieux et de la terre, et au cas échéant on ne croit pas que c'est possible de créer une fausse image d'une personne, ni que c'est possible de confondre une personne qui est bien avec une personne qui est mal, ou de confondre une personne qui est mal avec une personne qui est bien.
|