Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Veel vogelliefhebbers
merken een visarend niet eens op. Als hij in de verte aan komt vliegen lijkt
hij soms bedrieglijk veel op een forse zilvermeeuw, zeker als je niet
zorgvuldig kijkt. Cirkelt hij eenmaal rond naar een grotere hoogte, dan vergt
het een ervaren blik om hem te onderscheiden. De iets gehoekte en gevingerde
vleugel, de soepele, diepe vleugelslag en natuurlijk het formaat, vertellen
echter genoeg. Wanneer de visarend zwevend naar prooien speurt, maakt hij
gebruik van thermiek en schroeft zich omhoog via de stijgende warme luchtlagen.
Vanuit het hoogste punt glijden ze weer naar een volgende plaats waar een warme
luchtkolom zit. Door hun vleugels maximaal uit te spreiden, vergroten ze het draagvlak.
Een visarend op jacht is een
niet te missen schouwspel, want er is maar één arend die boven het water hangt
te bidden om zich vervolgens vanuit de lucht robuust in het water te storten.
De vleugels zijn niet
alleen hoekig, maar ook lang en slank. De visarend heeft maar 4 vingers; dat
zijn de zichtbare uiteinden van de slagpennen aan het uiteinde van de vleugels.
De andere arenden hebben
doorgaans 6 of meer vingers. Er is geen andere roofvogel die zo gespecialiseerd
is in het vangen van vis als de visarend.
In vergelijking met de
visarend zijn de andere roofvogelsoorten maar amateurvissers, die op de wijze
van zeearenden en wouwen alleen traag aan het wateroppervlak zwemmende vissen
grijpen of zelf aan het oppervlak drijvende of aan de oever aangespoelde dode
vissen of andere dieren oppeuzelen.
De visarend daarentegen
eet uitsluitend verse, zelf gevangen vis. Alle aanpassingen aan zijn
jachttechniek gaan veel verder dan die van de meeste andere roofvogels; alleen
de wespendief is ook zon superspecialist.
De visarend is helemaal
ingesteld op het grijpen van vissen uit oppervlakkig helder water. In ons deel
van Europa zijn dat voorn, karper, blei, snoek, baars, elders ook forel, zalm,
harder, kabeljauw. Deze vindt hij vooral in brede riviermondingen, diepe
fjörden, stille rivierbochten, berg- en bosmeren en tropische koraalzeeën.
Deze reeks fotos tonen de
visarend op het moment dat de bewegingen van het opgemerkt prooidier zijn
jachtinstinct prikkelt.
Een uitgebreide
beeldreportage van Wim Dekelver illustreert in 5 bijdragen [fases] hoe de
roofvogel zijn jachtdomein verkent, zijn prooi bespiedt, aanvalt, vastgrijpt en
uit het water sleurt om de buit elders rustig op te peuzelen.
Om de bezoeker/lezer niet
meteen met 25 fotos en commentaren te overrompelen zullen vanaf vandaag tot en
met donderdag achtereenvolgend 5 bijdragen op deze blog verschijnen:
1.
de
verkenningsronde: de visarend komt aangevlogen en begint grote cirkels te
draaien om een geschikte prooi te detecteren;
2.
het
bidden: klapwiekend met de vleugels en met de naar beneden gerichte gespreide
staart blijft de visarend in de lucht hangen, terwijl hij scherp toekijkt op
een mogelijk slachtoffer;
3.
de
duikvlucht als een stuka naar het uitgekozen doelwit;
4.
in
het water: het moment waarop de visarend moeizaam terug boven water komt;
5. het wegvliegen in dit geval zonder vangst.
Wim maakte deze fotos in
het natuurgebied Ploegsteert Briqueteries.
Ploegsteert is een
landelijk dorpje in de provincie Henegouwen, vlak tegen de Franse grens en
deelgemeente van de stad Komen. Het Ploegsteertbos is één van de grootste
aaneengesloten bossen in de omgeving; het ligt ten N van het dorpscentrum,
deels op het grondgebied van Waasten.
In 1976 beslisten de
steenbakkerijen van Ploegsteert om de ontgonnen terreinen te beheren als
moerasgebied. De vzw Réserve naturelle et ornithologique de Ploegsteert werd
opgericht. Vandaag beslaat het natuurreservaat zon 150 ha en biedt onderdak
aan 220 verschillende vogelsoorten.
Aangepaste
beheerderswerken houden het water kunstmatig ondiep. Dit moerasgebied bevordert
de ontwikkeling van planten en ongewervelden waar ook ontelbare vogels op
afkomen.
Daarnaast wordt ook aan
bosbeheer gedaan om te vermijden dat enkele agressieve planten- en bomensoorten
de volledige zone zouden overwoekeren.
Met een volgend project
beoogt men waddeneilandjes aan te leggen, waardoor men steltlopers zou kunnen
aantrekken.
Tegen 2020 hoopt men op
die manier het natuurreservaat uit te breiden tot 175 ha. Het is nadrukkelijk
de bedoeling hier natuur te observeren en niet je hond hier uit te laten, te
joggen of te mountainbiken. Het observeren kan in strategisch geplaatste
kijkhutten of vanaf enkele speciaal aangelegde wandelpaden.
Geraadpleegde
bron: De Standaard: Buizerd en havik zijn nu zelf grof wild [Gerald Driessens /
Nicolas Brackx]
Jaarlijks nekt stroperij
gemiddeld 25 miljoen trekvogels. Dat blijkt uit een grootschalig onderzoek van Birdlife
International, een internationale koepelorganisatie in de vogelbescherming.
De studie strekt zich uit
van heel Europa tot aan de Kaukasus en rond de Middellandse Zee. Het is het
eerste onderzoek van die omvang dat het probleem vaststelt en in kaart brengt.
De meest slachtoffers
vallen in Egypte, Italië, Libië en Frankrijk. Maar ook België is niet zonder
zonde. Jaarlijks verdwijnen in ons land gemiddeld 60 400 vogels. Zij
worden afgeschoten, vergiftigd, gevangen of geroofd uit nesten.
De meest geviseerde
soorten in ons land zijn vinken, zwarte kraaien, kepen, putters en spreeuwen.
Winstbejag is de belangrijkste reden. De handel in beschermde soorten als
kooivogel is nog altijd een van de grootste bedreigingen voor wilde vogels.
Vinken worden bv. in Wallonië nog dikwijls gevangen en nadien verkocht voor de
vinkenzetting of als volièrevogel.
Spreeuwen daarentegen
worden nog altijd gedood en later verkocht aan restaurants als kwartel.
Concrete cijfers per soort
zijn in België maar heel beperkt voorhanden. De beschikbare cijfers houden
natuurlijk geen rekening met het illegale karakter van de praktijken. Bovendien
houden vogels zich niet aan de landsgrenzen; de vogelpopulatie van een land is
nooit constant.
De stroperij van roof- en
trekvogels is duidelijk een wereldprobleem.
Toch worden ieder jaar
naast zangvogels 440 dag- en nachtroofvogels het slachtoffer van de duistere
praktijken. Maar de dieren die in beslag worden genomen, zijn slechts het topje
van de ijsberg.
Vooral de buizerd en de
havik worden getroffen. Jagers zien hen vaak als concurrenten voor jonge
patrijzen en fazanten. Nochtans zijn het veeleer aaseters.
Maar ook illegale handel
speelt een rol. Het is niet uitzonderlijk dat een niet-geringde roofvogel
opduikt op een koopjeswebsite. Volgens de Belgische en Europese wetgeving
moeten alle dieren die worden verhandeld een gesloten voetring dragen, die de
kuikens op jonge leeftijd omgeschoven krijgen.
Dat schrikt roofvogelhandelaars
niet af. Eieren of kuikens uit nesten stelen, is hen niet vreemd. Of ze vangen
roofvogels om die illegaal te ringen en certificaten te vervalsen.
Eind vorig jaar werd een
Belgisch bende roofvogelhandelaars met Europese vertakkingen nog veroordeeld
door het Hof van Cassatie.
Meer dan 20 jaar lang hebben zij duizenden dieren
verhandeld met een opbrengst van 15 000 euro per koppel.
Er moet dringend werk
worden gemaakt van een gecentraliseerde databank om betere controles mogelijk
te maken.
De 5 fotos van diverse
fotografen beelden de buizerd af.
De krooneend is met zn
exotisch uiterlijk één van de mooiste eendensoorten.
De eend was hier een
weinig talrijke vogelsoort die in de jaren 70 fors in aantal is afgenomen.
Verbeteringen in de waterkwaliteit en herstel van kranswiervegetaties leidden
sinds het eind van de jaren 80 tot een duidelijke populatie-aangroei.
De definitie van een exoot
wordt in eerste instantie omschreven als vertegenwoordigers van vogelsoorten
of populaties die niet tot onze avifauna behoren of hebben behoord en wiens
voorkomen aanwijsbaar is gelieerd aan het handelen van de mens (ontsnapping of
vrijlating).
Deze definitie werd wat
later bij de motivatie voor het opnemen van de krooneend in de rode lijst,
afgezwakt tot er sterke aanwijzingen zijn dat (een deel van) de vogels uit
gevangenschap afkomstig is.
Het karakteriseren van een
soort als exoot kan beleidsmatig grote gevolgen hebben.
Voor sommige als exoot te
boek staande soorten wordt afschot of andersoortige verwijdering van individuen
als een gerechtvaardigde natuurbeschermingsactiviteit gezien.
Dit strookt uiteraard niet
met het tegelijkertijd voorkomen van de soort op de rode lijst.
Een bronnenonderzoek naar
vroegere waarnemingen onthult dat in West-Europa krooneenden als reguliere
broedvogels reeds worden gesignaleerd sinds de 19de en begin 20ste
E. Het geografisch verbrokkelde voorkomen van de soort kan niet als argument
voor een onnatuurlijke herkomst worden aangewend, aangezien ook in de rest van
het verspreidingsgebied in Zuid- en Oost-Europa en Azië de soort bepaald niet
gelijkmatig is verspreid.
Toch heeft de krooneend
zich sinds het einde van de 19de E op veel plekken in West- en
Centraal-Europa weten te vestigen. Een sterke aantalsgroei deed zich in vele
gebieden voor sinds het midden van de jaren 80.
De krooneend is in staat
om zeer geïsoleerde gebieden over grote afstanden te koloniseren, als zich
geschikte habitatsomstandigheden voordoen. Het pleksgewijze voorkomen op
Europese schaal is dan ook een uiting van het verspreidingsgedrag van deze
soort.
Krooneenden zijn
trekvogels met gescheiden broed-, rui- en overwinteringsgebieden.
Een andere reden waarom
diverse vogeldeskundigen vermoedden dat krooneenden uit gevangenschap afkomstig
zijn, is het feit dat ze tijdens de broedperiode erg tam zijn.
Bij alle watervogels stelt
men echter in parken een zekere mate van gewenning vast.
Zodra de krooneenden gaan
ruien (juni-juli) verandert dit patroon wezenlijk. Ze worden schuw en
verstoppen zich overdag tussen de oevervegetatie en laten zich niet meer voeren
door parkbezoekers. Vermoedelijk foerageren ze dan vooral in de nacht op
kranswieren.
Het feit dat er in het
verleden veel eieren uit nesten van krooneenden werden verwijderd en de
uitgekomen vogels vervolgens in collecties werden gehouden, heeft geleid tot de
veronderstelling dat de krooneenden uit gevangenschap afkomstig waren. Het is
uiteraard mogelijk dat, ook langer geleden, een deel van de krooneenden die in
gevangenschap werden opgekweekt later weer is losgelaten. Het is zeker zo dat
er ook nu nog eendenhoeders zijn waar de krooneenden jongen krijgen, die
vervolgens de vrijheid krijgen (en kiezen).
Toch toont het onderzoek onomwonden
aan dat het grootste deel van de krooneenden van wilde herkomst is. Inmiddels
heeft de mooie exotische watervogel zich spontaan en succesvol hier bij ons
gevestigd en is hij van de rode lijst geschrapt.
Wens je een eerder
verschenen bijdrage te raadplegen, maak dan gebruik van de zoekrobot om in het
archief het artikel op te diepen:
27/11/2009De krooneend [knappe fotoreeks van Wim
Dekelver]
Onze bebouwde
kom wordt steeds dichter bebouwd en intensiever beheerd. Braakliggende
terreinen met zadenrijke planten en insecten maken steeds vaker plaats voor
beton en asfalt. Vogels kunnen daarom minder geschikte voedselplekken vinden.
Struiken en bomen die natuurlijke schuil- en nestgelegenheid bieden, komen ook
niet veel meer voor. Vogelvriendelijk ingerichte tuinen kunnen dat verlies
compenseren en bieden vogels een veilige thuis in de bebouwde kom. Een variatie
aan gras, bloeiende planten, struiken en bomen helpt de vogels op eigen kracht
voor zichzelf te zorgen. Vogels horen nu eenmaal in onze woonomgeving. Door bij
te voeren laten vogels zich veel vaker zien en kunnen we ze beter leren kennen.
Als je het juiste voedsel
aanbiedt, mogen tuinvogels het jaar door worden gevoerd.
Doordat het klimaat
verandert, verandert het voedselaanbod voor de vogels mee. Worden ze het hele
jaar bijgevoerd, dan gaan ze sterker en vitaler de winter in. Hiermee is hun
overlevingskans vele malen groter wat uiteindelijk zal resulteren in meer jonge
vogeltjes in het voorjaar en zomer.
Het is niet zo dat vogels
lui worden van het bijvoeren. Ze blijven ook zelf voedsel, zoals wormpjes, larfjes,
spinnetjes en mugjes in de natuur zoeken. Wel dien je te weten dat vetbollen
die in de winter te koop worden aangeboden, niet geschikt zijn om te voeren in
de lente en zomer.
Vogeltjes voelen zich niet
overal op hun gemak. Daarom is het belangrijk om een zo goed mogelijke plek
voor de gevederde bezoekers te creëren.
Kies een rustige plek
zonder verstoring. Zorg voor beschutting zoals een boom of struik om bij gevaar
in te kunnen vluchten. Geef vogels goed uitzicht op de omgeving om tijdig
gevaar te kunnen opmerken (katten, sperwers).
Zadenmengsels kunnen het
best worden aangeboden in speciale voedersystemen om verspilling en
verontreiniging te voorkomen. Vetbollen kunnen door regen erg vies en soppig
worden; hang er daarom niet teveel op tenzij er erg veel vogels aanwezig zijn
en de voorraad snel slinkt.
Als pindas in een silo
worden aangeboden kan men met een gerust hart het gehele jaar door
apennoten schenken.Vogels kunnen door het gaas van de silo
namelijk alleen kleine stukjes pinda eruit halen. Pindas in netjes zijn ook
niet geschikt; de vogeltjes kunnen met hun pootjes of tongetje vast in het
netje komen te zitten.
Best koop je vogelvoer bij
een dierenspeciaalzaak waar je zeker bent dat de producten goed zijn voor de
gezondheid van je tuinbezoekers.
Even belangrijk is de
hygiëne. Maak daarom geregeld alle voedersystemen, voedertafels en waterschalen
goed schoon. Best maak je hierbij gebruik van biologisch afbreekbare,
desinfecterende middelen. Zorg er ook voor dat je na het reinigen met voldoende
water de voederapparaten en waterschalen afspoelt.
Broodkruimels, geweekte rozijnen en krenten,
kaasrestjes zonder korst, fruit, bessen, schillen en klokhuizen, gekookte
rijst, gekookte aardappelen zonder zout
·
Koolmees,
pimpelmees, zwarte mees, staartmees, kuifmees, matkop:
Vetbollen, slingers ongebrande en ongezouten
pindanootjes, hazel- en okkernoten, graanzaadmengeling, zonnebloempitten, halve
kokosnoot
·
Grote
bonte specht, boomklever, boomkruiper:
Spekzwoerd,
ongezouten pindas en noten, vetbollen, zonnebloempitten, kaasrestjes zonder
korst
Bruine
broodkruimels, graanmix (gemengd onkruid- en strooizaad), zonnebloempitten,
etensresten zonder zout,
·
Winterkoning,
heggenmus, roodborst:
Broodkruimels,
bessen, maden en larven, meelwormen, ongekookte havermoutvlokjes
Self-made voedercake
Smelt 250g rundervet, voeg
hierbij fijngemalen pinda-, okker- en hazelnoten. Vul aan met wat rozijnen,
gebroken granen (maïs, tarwe), muesli en fijngemalen broodkruim. Met wat
gepelde zonnebloempitten maak je de voederbol speciaal. Roer alles om tot een
nog vloeibare massa, giet dit vervolgens in een recipiënt (bv. melkbrik) waar
je een touw of gevlochten draad hebt ingebracht (om deze te kunnen ophangen).
Nog even wachten tot alles voldoende is gestold en dan kan je je tuinvogels op
een eigen voedercake trakteren.
Geraadpleegde bronnen: De
Standaard [Pieter Van Dooren]
Wij Vlamingen gaan meteen
grijnzen als we het woord vogelen horen: het is een synoniem voor het
waarnemen en fotograferen van wilde vogels. Maar hoe vogelminnend de
Nederlanders, ook zijn ze worden verre overtroffen door de Britten. Bij hen is
bird watching zowat een nationale sport.
En hobby nummer één bij
Britten met een tuin is vogels voederen.
Ze geven er dubbel zo veel
aan uit als de rest van Europa. Dat gebeurt vaak met een voedersilo, een soort
omgekeerde fles met onderaan een kleine opening voor de vogelsnavel. En dan
biedt een lange snavel voordeel.
Onderzoekers volgen al 70
jaar een populatie koolmezen nabij Oxford. Daaruit blijkt dat de snavels van de
vogels sinds de jaren 70 langer zijn geworden. In nog geen 50 generaties dus.
Voor een erfelijk kenmerk is dat bijzonder snel. Een ruwe vuistregel onder
biologen zegt dat een diersoort zon 1000 generaties nodig heeft om een nieuw
kenmerk algemeen te laten worden.
Nu elektronica steeds
kleiner en lichter wordt, is het mogelijk geworden om zelfs kleine vogeltjes
van een zendertje of een datalogger te voorzien. Daaruit leerden de Britse
vorsers dat de meesjes met de langste snaveltjes het vaakst bij de voedersilos
te vinden waren.
De Darwin-vinken, die op
ieder eiland van de Galapagos-archipel weer anders zijn, zijn een iconisch
voorbeeld van aanpassing aan de omstandigheden. Ze specialiseerden zich elk in het
vergaren van ander voedsel en ontwikkelden er de bijpassende snavel bij.
Het verschil in
voederpraktijk tussen de Britten en het continent lijkt een zinnige verklaring.
Met
meesjes valt grof geld te verdienen
Geraadpleegde bron: Knack [Dirk Draulans]
De Vlaamse overheid
beheert een fonds om schade te vergoeden die wordt veroorzaakt door dieren. Een
analyse van de cijfers leidt tot de verrassende conclusie dat niet ganzen of
everzwijnen de voornaamste schadeposten zijn, maar wel soorten zoals
steenmarters en mezen.
Voor veel Vlamingen zijn
dieren niets minder dan lastposten. Intrigerend in de cijfers is de post
schade aan gewassen door zangvogels.
Onze tuinvogels werden
sinds kort door het Agentscha Natuur & Bos (ANB) als een schadepost in de
fruitteelt beschouwd.
Dat is een beetje vreemd
want in het broedseizoen wordt de aanwezigheid van mezen net gewaardeerd, omdat
ze massaal rupsen van bladeren plukken om hun jongen te voederen. Maar tijdens
het fruitseizoen verpoppen ze zich blijkbaar tot een vijand: ze pikken aan
peren en appels, waardoor die geïnfecteerd kunnen geraken met schimmels en
bacteriën en rottingsplekken krijgen.
Het probleem is in
Nederland populair geworden. Daar wordt jaarlijks voor minstens 500 000
euro aan vergoedingen uitbetaald voor schade aan fruit, die is veroorzaakt door
mezen.
De bedragen zijn de
laatste 10 jaar fors gestegen. Dat kan niet te maken hebben met een grote
toename van het mezenbestand. Het lijkt evenmin evident dat de diertjes pas in
het voorbije decennium de appel en de peer hebben ontdekt als voedsel.
Het is waarschijnlijker
dat de fruittelers erin geslaagd zijn mezen als de schadepost te laten erkennen
en er nu geld uit puren.
Het valt te vrezen dat Vlaamse
fruittelers de mees ook gaan beschouwen als een bron van schadevergoedingen.
Het Agentschap Natuur & Bos moet over de omvang van de schade waken en
beslissen minder snel tot schadevergoeding over te gaan. Want op de duur kan
elk dier dat in een veld of een boomgaard passeert als een bron van inkomen
worden aanzien.
De kneu, een kleine,
levendige en sociale vink, is een echte bewoner van open cultuurlandschappen en
komt bij ons vooral voor in open terrein met lage bosjes en struwelen nabij
kruidenrijke vegetaties, zoals dat in landelijke dorpen, tuinsteden,
boomgaarden en bij spoorbeddingen te vinden is.
De soort is vooral zeer
talrijk in open duingebieden en in de wilgenopslag van nieuwe polders.
Vanwege zijn muzikaal
liedje werd hij vroeger veel als volièrevogel gehouden. Zijn fraaie robijnrode
kleuren raakt het dier in gevangenschap wel snel kwijt.
Oude namen voor deze soort
zijn vlasvink en hennepvink omdat men vroeger dacht de kneu zich enkel met
vlas- en hennepzaden voedde. Zijn menu bestaat echter uit een grote
verscheidenheid van vooral kleine zaden. De kneu heeft graag braakliggend land
met veel zaaddragende planten en struiken of heggen om in te nestelen.
Het mannetje in zomerkleed
vertoont een lichtgrijze kop, karmijnrood voorhoofd en karmijnrode borst; de
rug is roestbruin, de zwarte slagpennen en de gevorkte staartpennen hebben
witte randen. De snavel is donkergrijs.
De lichaamslengte wisselt
tussen 12.5 en 14cm; de spanwijdte varieert tussen 21 en 25cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 15 en 20g.
De kneu vliegt in hechte,
golvende, zeer gecoördineerd bewegende zwermen.
De kwetterende zang wordt
gewoonlijk op een uitstekende twijg van een struik ten gehore gebracht en soms
zingt een aantal mannetjes in koor. De kneu is gesteld op laag struikgewas en
lage uitkijkposten.
Om te broeden kiest het
vrouwtje voor de open heide, langs de randen van hoogvenen, in agrarische
gebieden met rommelige heggen en hoog in het voorgebergte van Alpen en
Pyreneeën waar lage heggen groene bloemenrijke weilanden doorsnijden.
s Winters zijn kneuen
vaak in groepen te vinden in open agrarische gebieden, op kwelders en met
onkruid begroeide kiezelvlaktes, alsook rond zoetwatermoerassen met zaadplanten
langs de randen van vennetjes en greppels.
Ze zijn minder behendig dan
barmsijzen en fraters, die zaden eten terwijl ze aan planten hangen.
De kneu foerageert
gewoonlijk vanaf de grond en pikt zaden uit overhangende planten of van de
grond eronder.
Op het menu staan wilde
soorten maar ook cultuurgewassen, zoals koolzaad, mosterdzaad en lijnzaad.
Vroeg in de lente zijn vogelmuur, veldkers, vroegeling en varkensgras
belangrijke voedselbronnen, later ook paardenbloem, brandnetel, distel en
kaardenbol. Ook de nestjongen eten uitsluitend zaden.
Mannetjes zingen vaak vanuit
de toppen van liefst doornige struiken, zelfs in groepen op het einde van de
winter. Het klein territorium wordt afgebakend door te zingen; een vrij stille,
muzikale, snelle, herhaalde medley van gefluit met een riedel, getjilp en
trillers. De roep is een typisch vinkachtig gekwetter, die metalig, snel, droog
en lichter weerklinkt dan de harde tonen van een barmsijs.
De kneu broedt vanaf half
april, vaak in kleine, losse kolonies.
Het wijfje bouwt een fraai
komvormig nest van twijgen en wortels, gevoerd met wol en haar bij voorkeur
laag in een struik, zoals in een duindoorn bv.
Ze broedt de 4 tot 6
eitjes in 10 tot 14 dagen uit. Er kunnen 2 tot 3 legsels voorkomen tijdens de
periode april juli. Het mannetje helpt bij het voeren van de jongen.
Vaak zitten kneuen in
groep bij elkaar in struiktoppen en kwetteren vrolijk in koor voordat ze zich
voor de nacht verplaatsen naar een gemeenschappelijke slaapplaats.
In onze streken broedende
kneuen trekken via Zuidwest- Frankrijk weg naar Spanje en Marokko. Men treft
ook doortrekkers aan vanuit Groot-Brittannië en de Scandinavische landen.
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2013_2
De zanglijster doet zijn
naam alle eer aan. Zijn lied duurt 5 minuten of langer en bestaat uit een rijke
opeenvolging van luide, muzikale strofen, waarvan sommige vele malen worden
herhaald. Meestal zingt de zanglijster op een hoge post, zoals een boomtop en
is vrijwel het gehele jaar door op mooie dagen te beluisteren.
De volwassen vogel heeft effen
donkerbruine bovendelen met blekere uiteinden aan de veren.
De vaalgele onderkant en
de witte buik vertonen minder en kleinere bruinzwarte pijlpuntvlekken dan bij
de grote lijster. De onder-vleugel is zacht oranjebeige. Er is een vale ring
rond het oog; de poten zijn bleek en roze-achtig.
De lichaamslengte varieert
tussen 21 en 23 cm; de spanwijdte wisselt van 33 tot 36 cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 70 en 90g.
Het wijfje bouwt een nest
van gras en twijgen, gevoerd met modder of houtpulp en legt gewoonlijk 4 tot 6
lichtblauwe, gespikkelde eieren.
De binnenkant van het nest
is wel opmerkelijk. Voordat de houtmolm wordt aangebracht, wordt die met de
snavel fijn gebeten en met speeksel of water doorweekt. Door met de borst op de
geknede bestanddelen van de binnenlaag te duwen, brengt de zanglijster het
lemen pleisterwerk op de vereiste dikte en wordt de diepe nestkom gepolijst. De
zanglijster baadt zich tijdens de nestbouw geregeld in plasjes om de binnenlaag
optimaal te kunnen gladstrijken. In plaats van leem wordt soms ook paardenmest
gebruikt. De aanleg van de lemen binnenkant vereist droog weer. De voordelen
van leembekleding: het nest is stevig en kan later opnieuw worden gebruikt; de
leembekleding beperkt vermoedelijk ook het aantal nestparasieten.
Het wijfje broedt het
legsel in ca 2 weken uit en het mannetje helpt bij het voeren van de jongen
gedurende de 12 tot 16 dagen dat deze in het nest verblijven.
In het zuidwesten van
Frankrijk worden jaarlijks nog vele tienduizenden zanglijsters tot paté
verwerkt. Hetzelfde gebeurt met leeuweriken, roodborsten en ortolanen.
In de omgeving van de Mont
Ventoux verkoopt men als specialiteit lijsterpaté met truffels. Deze Paté de
grive wordt in de restaurants als een delicatesse aanbevolen.
In Noord- en Midden-Italië
worden tussen juli en oktober op vele plaatsen grote vogelfeesten georganiseerd,
dit alles ter ere van de vogeljacht en -vangst. Vuurwapens worden gezegend, er
worden missen opgedragen en op de markt verkoopt men allerlei benodigdheden voor
de vogelvangst.
In Notes sur les forêts,
la chasse et la pêche en Belgique uit 1897 lezen we dat men het jaar ervoor op
5 marktdagen (3 in Brussel, 1 voor Antwerpen en 1 voor Verviers) in de openbare
hallen ongeveer 380 000 lijsterachtigen heeft verhandeld.
Daaronder bevonden zich
allicht ook veel koperwieken. Deze vogels werden gevangen in België, Nederland
en Frankrijk.
De auteur Iserbyt (Ieper
1906) zei het volgende over de lijstervangst: En moest men de vangst verbieden
of te veel inkorten, t ware t land in rep en roer stellen, vooral de Ardense
gewesten, waar jong en oud, rijk en arm, lijsters vangt en eet.
Pas via een Koninklijk
Besluit in 1967 werd de lijstervangst met behulp van strikken bij wet verboden.
Zanglijsters komen vooral
voor in de gematigde streken van Europa en zijn veel te zien in oude tuinen,
villawijken, parken en loofbossen.
Hoewel de Vlaamse
populatie stabiel lijkt te zijn, spelen vermoedelijk toch een aantal processen
een rol. Mogelijk heeft het bodemtype in combinatie met de zure regen een
impact op de populatie.
Zo zou verzuring in
verschillende grote bosgebieden in Nederland hebben geleid tot een afname van
lokale populaties met soms 75%, terwijl zanglijsters op kalkarme bodems (minder
huisslakken) van nature in lagere aantallen voorkomen.
In tegenstelling tot
zanglijsters in bosgebieden hebben hun soortgenoten in uitgestrekte
landbouwgebieden andere problemen.
In Groot-Brittannië nam het
bestand sinds halfweg de jaren 70 sterk af. De afname werd vooral vastgesteld
in het agrarische landschap. In de bosgebieden deed de soort het ook slecht, al
bleven de verliezen eerder beperkt.
Vooral de hoge sterfte bij
jonge vogels in hun eerste levensjaar zou verantwoordelijk zijn voor de afname
van het zanglijsterbestand, terwijl ook intensivering van de landbouw met de
vinger wordt gewezen. Vooral in de intensief bewerkte akkergebieden zou
voedselgebrek een groot probleem vormen wanneer op het einde van de zomer
regenwormen door de droogte veel moeilijker te vinden zijn dan in de relatief
vochtige graslanden en bossen.
De Britse situatie kan
echter niet zomaar worden geprojecteerd op Vlaanderen.
De vastgestelde toenames
in zowel Zuid-West-Vlaanderen als in het zuidwesten van Oost-Vlaanderen
nochtans ook gedeeltelijk gelegen in intensief bewerkt akkerbouwgebied tonen
dat aan.
Het open landschap wordt
er in belangrijke mate doorsneden door de typisch Vlaamse lintbebouwing waar de
zanglijsters alternatieve voedselbronnen vinden in de goed onderhouden,
vochtige privé-tuinen. Daar hebben ze bovendien extra nestgelegenheid ter
beschikking als gevolg van het ouder worden van aanplantingen.
De zanglijster heeft op
haar menukaart zowel dierlijk voedsel (insecten en hun larven, regenwormen,
spinnen, duizendpoten, pissebedden, huisjes- en kleine naaktslakjes) als een
aanzienlijke hoeveelheid soorten bessen (vogelkers, aalbes, vlier, meidoorn,
hulst, zuurbes, klimop) staan. Het is algemeen geweten dat lijsters graag
huisjesslakken eten en dat ze om zich van de harde delen te ontdoen deze op
stenen, rotsen, tuinpaadjes en harde boomwortels stukslaan. Geregeld zal een
zanglijster naar deze lijstersmidse terugkeren, zodat na verloop van tijd
hoopjes verbrijzelde slakkenhuisjes haar aanwezigheid verraden. Vermits de
weekdieren een aanzienlijk bestanddeel van het zomervoedsel uitmaken worden de
specifieke leefgebieden van deze slakken opgespoord: humusrijke, min of meer
vochtige bossen met veel kruiden en/of onderhout, waterloopjes en poelen. Ook
grote kevers worden geregeld op dikke takken, blootliggende boomwortels of
stenen stukgeslagen.
Onze zanglijsters zijn
trekvogels die onze streken in de winter verruilen voor delen in Frankrijk en
Groot-Brittannië. In het najaar trekken zowel overdag als s nachts grote
aantallen door uit het noorden en oosten. De najaarstrek loopt gewoonlijk van
september tot begin december. In het voorjaar verloopt de trek vanaf midden
februari tot in mei.
De boomkruiper leeft aan
bosranden, in parklandschappen, in hagen, tuinen, boomgaarden en oude lanen.
Het is een kleine vogel,
die wat weg heeft van een kleine, bruine muis die met schokjes langs de ruwe
boomschors naar omhoog klautert, op zoek naar insecten en spinnen.
De boomkruiper tref je
voornamelijk aan in bossen, (kasteel)parken, grote tuinen en (oude) boomgaarden
met een voorkeur voor oude loofbossen, waaronder de eik, omwille van de ruwe
stam.
Het nest wordt meestal gemaakt
achter loshangende stukken boomschors, in spleten of houtstapels. Soms wordt
het nest ook in dichte vegetatie (klimop) gemaakt. Ongeveer 20% van de paartjes
broedt 2 keer per jaar. Beide broedsels overlappen vaak; het mannetje bouwt een
2de nest waarin het wijfje eieren legt, terwijl de jongen van het
eerste nest nog niet zijn uitgevlogen.
De boombewoner is best
onopvallend. Door zijn bruinige verenkleed is hij prima gecamoufleerd wanneer
hij tegen een boomstam naar omhoog klautert. Ook de zang en de roep stellen
niet veel voor en vergen een getraind oor om het te herkennen.
Boomkruipers hebben een
speciale staart. Het dozijn staartveren zijn stug, stijf een puntig; ideaal als
steun bij het klimmen. Doordat de staartveren almaar over de schors slepen,
slijten die snel. Alle zangvogels ruien eerst de centrale staartveren. Enkel de
boomkruipers en de spechten, die beide de steun van vooral de middelste
staartveren nodig hebben bij het klimmen, ruien de centrale staartveren als
laatste, nadat alle andere staartveren zijn vervangen.
Omdat de boomkruiper zijn
staart als steun moet gebruiken, is hij niet in staat om onderste boven te
kruipen, wat een boomklever daarentegen wél kan. Daarom zie je een boomkruiper
steeds weer naar een lager gelegen nieuw stuk stam vliegen en vervolgens weer in
spiraalvorm naar omhoog kruipen op zoek naar wat lekkers (eitjes, larfjes,
torretjes, spinnetjes).
Boomkruipers slapen achter
een loshangend stuk schors of hakken een slaaphol uit in het halfvergane hout
van dode bomen of in de zachte, levende schorslaag van coniferen.
Vooral s winters slapen
ze vaak in groep; door dicht tegen elkaar te gaan aanzitten, verliezen ze
minder energie.
De boomkruiper gaat
tijdens de winter op zoek naar insecten, die in holtes en spleten overwinteren,
waardoor hij heel het jaar rond hier kan verblijven.
De boomkruiper is een stuk
minder opvallend dan zijn bijna-naamgenoot, de boomklever. In dit kort
filmfragment van Kees Vanger kan je het minutenlang gadeslaan.
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2006_2
Spechten en boomkruipers
gebruiken hun stugge staartveren om zich af te zetten tegen de stam en gaan met
kleine sprongetjes omhoog. De boomklever gebruikt zijn staart niet maar haakt
zijn klauwen één voor één in de schors en dit onder een schuine hoek om zijn
evenwicht te bewaren. Op die manier wandelt hij evengoed naar onder als naar
boven.
De boomklever heeft zijn
naam niet enkel verdiend door aan de boom te plakken. Hij is ook een
buitenbeentje onder de holenbroeders doordat hij zijn nestopening verkleint met
modder. De lange spechtachtige snavel, die hij gebruikt om insecten te zoeken
en soms wat schors los te peuteren, dient niet om nestholten uit te hakken. De
modder wordt in laagjes aangebracht en met de snavel aangedrukt. Het geheel
droogt op tot een onneembare vesting. Zo beveiligt de boomklever zijn nest
tegen concurrenten als spreeuw en spechten en meer recent de halsbandparkiet.
Boomklevers vind je zowat
overal waar een flink aantal grote oude loofbomen staan. Doorgaans heeft een
boomklever een territorium van 2 tot 3 ha nodig. Oude eiken hebben de voorkeur,
maar ook in oude beukenbossen komt hij aan zijn trekken.
In de zomer leeft hij van
insecten en spinnen die hij tussen de schors vindt; in de winter zijn hazel- en
beukennoten een belangrijke aanvulling. De boomklever is een echte standvogel
die zijn leefgebied zelden of nooit verlaat. De meeste omzwervingen maakt hij
net als vele andere vogels trouwens in zijn eerste levensjaar. Vooral in de
periode augustus september kan je soms zwervende jonge vogels aantreffen op
plaatsen waar je de soort anders nooit ziet.
Eenmaal de juvenielen zich
hebben gevestigd, blijven ze vaak levenslang in hetzelfde territorium en met
dezelfde partner. Heel het jaar door zie je ze voedsel zoeken in paartjes; zie
je één boomklever, dan is er meestal een tweede in de buurt. Ze houden tijdens
het foerageren contact met fijne roepjes en mengen zich ook vaak met mezen,
boomkruipers en goudhaantjes.
In zijn woongebied is de
boomklever niet de meest talrijke, maar wel één van de levendigste vogels. Zijn
staccato-roepjes hoor je het hele jaar door, soms minuten aan een stuk als hij
wordt verstoord of vijanden probeert te verjagen.
Op voedertafels in de
buurt van bossen of parken is hij ook een graag geziene gast. In kleine
schermutselingen haalt hij het gemakkelijk van de iets kleinere mezen. Vanaf
januari hoor je overal zijn luide maar eenvoudige fluittonen, die soms doen
denken aan een spreeuw.
Het mannetje zingt dan
vaak in de buurt van het nesthol, waar het vrouwtje aan het metselen is.
Het broedseizoen van de
boomklever is vrij kort; eind mei tot half juni vliegen de jongen uit en vervolglegsels
zijn uiterst zeldzaam. Mogelijk is het belangrijk voor de boomklever om zijn
jongen op tijd de wereld in te sturen, zodat ze de concurrentie voor vrije
territoria kunnen aangaan. Heel wat jonge vogels zijn al in juni gepaard en
territoriaal, terwijl sommige andere nog enkele maanden een zwervend bestaan
leiden.
De groene halsbandparkiet
is wel degelijk een geduchte concurrent voor nestholten.
Deze agressieve indringer
verkiest ook oude spechtenholten. De parkiet neemt bovendien zijn nesten erg vroeg
op het jaar in, waardoor de boomklever niet de tijd heeft om zich met
metselwerk te verdedigen. Uit recente tellingen blijkt dat in bossen en parken
waar veel parkieten broeden, in verhouding minder paartjes boomklever nestelen.
Liedesnestjes voor de
beste kweekparen, zelfreinigende hokjes en een state of the art broeikas voor
de eieren: bij de heer Lemmens krijgen sportduiven een VIP-behandeling.
Zeg niet zomaar duivenkot
tegen het nieuwe complex van Ulrich Lemmens. Zelf noemt hij zijn stek in Balen
een ranch, waar topduiven in de allerbeste omstandigheden kunnen kweken,
recupereren na wedstrijden. En dat mocht wat kosten; er werd haast één miljoen
euro aan de bouw gespendeerd. Binnen de duivensport is dit top of the bill.
Dit bedrijf wordt
hoogtechnologisch gerund.
In de vlieghokken houden
infraroodlichten de temperatuur ideaal voor herstel na lange races. Andere
lampen bootsen daglicht na, waardoor de duiven altijd het gevoel hebben dat ze
buiten zitten en zo hun conditie verbetert. Er hangen ook camera zodat je
overal ter wereld de aankomst van de duiven kan volgen. Iedere dag worden de
hokken automatisch gereinigd, de favoriete gadget omdat het vernuft systeem
uren poetswerk bespaart.
In de duivenranch
verblijven tussen de 300 en 400 prijsbeesten, ook uit het buitenland.
The very important
pigeons krijgen zelfs eigen suites; de 30 beste kweekexemplaren worden per
twee afgezonderd van de andere duiven om de genen intact te houden. Duiven zijn
immers niet de trouwste partners. Als een topvrouwtje door het verkeerde
mannetje wordt gedekt, kan dat een zwak nageslacht opleveren. Daarom blijven ze
gescheiden. Ze hebben zelfs een eigen badje.
Volgens de heer Lemmens
heeft de voor sommigen overdreven luxe een enorme impact op de kwaliteit
van de eieren. Voor die eieren liet hij een hypermoderne broeikas installeren.
Het hele complex is beveiligd met een peperdure alarminstallatie. Dat moet wel
daar de totaalwaarde van deze wedstrijdduiven tot miljoenen euros oploopt.
De heer Lemmens was op
zijn twintigste de jongste professionele duivenmelker ter wereld. In 2014 werd
hij Belgisch kampioen en vandaag geldt hij autoriteit in de internationale
duivensport. Als speler en makelaar verkocht hij zijn duurste duif voor
100 000 euro. België telt amper 3 of 4 professionals. Duivensport zit in
zijn bloed: ook grootvader Gust was een topspeler.
De fotos bij dit artikel
zijn geen wedstrijdduiven maar holenduiven die vrij in de natuur een graantje
komen meepikken op een foerageerplaats en worden geschoten door telelenzen.
Het waterhoentje, familie
van de rallen, is kleiner dan de meerkoet, heeft een gezet lijf en relatief
korte vleugels. Behalve de rode snavelwortel met geel uiteinde zijn de witte
onder-staartdekveren en de flankstreep langs het lichaam de voornaamste kenmerken.
Het waterhoentje heeft een
duidelijke schuitvorm, vliegt watertrappend op. Het steltlopertje is zeer
verstandig en weet van alle omstandigheden gebruik te maken om te overleven.
Als mindere vlieger
verplaatst het zich enkel s nachts om niet door roofvogels te worden geslagen.
In de vrije natuur hebben ze veel te lijden van snoeken, de gewone waterrat en
van roofvogels.
Op het land vallen de
lange groenige tenen op. Voor het opvliegen rent de waterhoen net als de
meerkoet een stukje over het water. Immers die lange tenen verdelen het
lichaamsgewicht over een groot oppervlak, waardoor hij zich probleemloos op
drijvende waterplanten kan verplaatsen.
Ze liggen hoog op het
water, het achterlijf het hoogst en bij iedere roeibeweging van de slanke
poten, zonder zwemvliezen, maakt de fijne hals en het sierlijk kopje een pittig
schokje bij wijze van reactie-beweging.
Waterhoentjes zijn schuw
en begeven zich meestal in de dichte aan de oever gelegen vegetatie. Drijvende
plantengroei biedt bescherming aan de ondergedoken vogel die enige tijd onder
water kan blijven ademhalen door zijn snavel net boven het wateroppervlak uit
te steken.
De drijvende vegetatie in
het plantenrijk water wordt graag opgesmuld, net als de insecten, waterdiertjes
en kikkervisjes die er zich tussen bevinden.
Jonge waterhoentjes hebben
een onopvallend grijsgrauw verenkleed wanneer ze achter de ouders aanzwemmen,
gelokt door de helderwitte staartveren.
Ofschoon meerkoet en
waterhoen beide op het water voorkomen en beide hun nesten tussen het riet of
soms zelfs open en bloot op het water bouwen, zijn hun levensgewoonten heel
verschillend.
Het waterhoentje gedraagt
zich als een ralachtige, wat sluiperig tussen de begroeiing langs de waterkant en
is van nature uit meer een vogel van moerasachtige omgevingen, die niet graag
zwemmend grote waterplassen oversteekt. Daarnaast leven waterhoentjes wél dicht
bij de bewoonde wereld in slootjes bij boerderijen of in vijvers van parken,
soms middenin een drukke stad, maar ook langs singels en kanalen die wat
begroeiing van waterplanten aan de kanten hebben.
Bij ons broedende
waterhoentjes zijn voornamelijk standvogel en overwinteren grotendeels in eigen
land of net ten zuiden ervan.
In onderstaand filmpje
Herken de waterhoen van Kees Vanger kan je de waterhoen een tijdje van
dichtbij gadeslaan en jongen in versneld tempo zien opgroeien.
Je kan op diverse manieren
vogels fotograferen, maar de mooiste beelden maak je vrijwel altijd vanuit een
vaste schuilhut. De voorbije jaren bouwde (én verbouwde) Glenn Vermeersch een
10-tal hutten die hij te huur aanbiedt aan natuurfotografen.
Alle vogelkijkhutten zijn
gelegen in Kalmthout in de Antwerpse Kempen. Ze zijn allen voorzien van
comfortabele stoelen en/of zitbank en in de meeste is in de winter elektrische
verwarming aanwezig.
Je fotografeert er
standaard door spiegelend glas waardoor je een prachtig zicht hebt op je
onderwerp en snel kan inspelen op de kansen die zich doorheen de dag voordoen.
Voor het eerst vergezelde
ik onze thuisfotograaf Wim Dekelverop een foto-shoot.
Hut 1 een veel-soorten-hut
is in alle opzichten bijzonder in zijn opzet. Vanuit één hut kan je immers
ongezien 3 verschillende foto-luiken bereiken, elk met hun eigen typische
biotoop en soorten.
Invalshoek 1: voor dit
luik van de hut werd een klein zoetwatermoeras aangelegd met een beperkte
hoeveelheid open water. De biotoop is nu nog in volle ontwikkeling, maar je
maakt er kans op allerlei drinkende vogels, maar naargelang van het jaargetijde
ook: blauwborst, kleine karekiet, waterhoen, wilde eend, blauwe reiger,
mandarijn-eend, waterral, watersnip, porseleinhoen, witgatje,
Invalshoek 2: voor dit
luik strekt zich een visvijver uit van zon 70 m lengte. De door de ochtendzon
beschenen westoever van de plas werd natuurlijk ingericht met een gordel
moerasvegetatie en een slikrand. Bovendien werd een ijsvogelwand aangelegd en
bestaat jaarlijks de kans op een broedgeval ter plaatse. De vijver zelf wordt
geregeld aangevuld met kleine vissoorten zodat visetende vogelsoorten zoals
ijsvogel, blauwe reiger en s winters mogelijk ook roerdomp en grote
zilverreiger altijd voldoende voedsel vinden. De plas is te klein en te ondiep (max
2 m) voor duikeenden, maar soorten als Canadese gans, Nijlgans, wilde eend,
mandarijneend, wintertaling, krakeend, meerkoet en waterhoen kan je wel af en
toe fotograferen, soms ook met jongen. Nieuw is de duik-setting voor ijsvogels.
Invalshoek 3: voor dit
luik werd gekozen voor de klassieke opzet van een boshut. Hier strekt zich op
ooghoogte voor de hut een ondiep plasje waar allerlei vogelsoorten hun dorst
kunnen komen laven. Tevens werd er een ruigte nog in aangroei aangelegd met
riet, kaardebol en distelsoorten. Talrijke soorten middelgrote vogels tot
kleine zangvogels kunnen hier worden waargenomen.
De hut is in gebruik sinds
26/05/2014 en de teller van het aantal vanuit deze hut gefotografeerde soorten
staat momenteel al op 111.
Al maakte ik ook wel
fotos van de ijsvogel, toch verkoos ik de leermeester zijn beelden te
gebruiken om niet uit de toon te vallen.
Wie eerder verschenen
artikels van de ijsvogel wenst te raadplegen kan met de zoekrobot in het
archief de bijdragen opvissen:
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2009_4 [Bennie van den Brink]
Op het platteland vliegen
boerenzwaluwen laag over velden en plassen, jagend op insecten.
Terwijl de oudervogels van
de boerenzwaluw druk bezig zijn met het grootbrengen van een tweede broedsel
hebben de meeste andere vogelsoorten hun broedseizoen al achter de rug.
Sommige soorten, zoals
bonte vliegenvanger en gierzwaluw, zijn zelfs al onderweg naar hun
overwinteringsgebieden in Afrika. Andere soorten zoals kleine karekiet en
rietzanger gebruiken de maand augustus om extra vet op te slaan om met een
volle brandstoftank de lange reis naar het zuiden aan te vatten.
Boerenzwaluwen echter
benutten de zomer ten volle en laten hun vervolglegsel eind juli, begin
augustus uitvliegen. Een enkel dapper broedpaar start in augustus zelfs met een
derde legsel.
Dat resulteert in jongen
voeren tot in september. Op zich is dat geen probleem omdat er dan nog volop
voedsel voor handen is. Elke avond verzamelen zowel de uitgevlogen jongen als
de oudervogels die hun broedtaak hebben volbracht op een gezamenlijke
slaapplaats. Bij voorkeur is dat een rietveld langs een plas of rivier. Op de
slaapplaatsen overnachten soms duizenden vogels die hiermee veiligheid en gezelligheid
combineren.
In september maken de
boerenzwaluwen zich klaar om te vertrekken. De laatste jongen vliegen uit.
Logischerwijze zou je verwachten dat deze septemberjongen weinig
overlevingskansen hebben. Nog maar pas uit het nest en ze moeten al aan die
grote reis naar Afrika beginnen. De jonge zwaluwen die in mei en juni
uitvlogen, hebben qua vliegervaring en kracht echter een grote voorsprong. Ze
hebben voldoende tijd gehad om kennis te maken met de grote wereld. Toch zijn
ze niet kansloos die late geelbekjes.
In september vullen de
slaapplaatsen zich tot het maximum. Tienduizenden vogels uit de wijde omgeving
zoeken elkaar op en fladderen in de ondergaande zon boven het riet. Als de zon
een kwartier onder is, duiken ze naar beneden en zoeken ze een rietstengel voor
de nacht.
Vanaf half september
stroomt Europa leeg. Via Frankrijk en Spanje vliegen ze naar het Afrikaanse
continent. Ze doen het kalmpjes aan, elke dag een stukje. s Avonds zoeken ze een
geschikte slaapplaats om de nacht door te brengen.
Afrika verwelkomt de
boerenzwaluw in oktober. In vele landen in zuidelijk Afrika wordt deze
langeafstandstrekker met vreugde begroet omdat hij het begin van de regentijd
aankondigt. Mens en dier verlangen naar regen en groen, naar de Afrikaanse
lente. Een rijke planten- en insectenwereld komt tot leven. In tegenstelling
tot de mens zijn alle insectenetende trekvogels opgetogen over de weelde en
variatie aan insecten die tijdens ons winterseizoen in Afrika voorkomen. Net
als in Europa zoeken de boerenzwaluwen rietvelden op om te overnachten.
Die zijn niet overal
aanwezig, zeker niet in droge of bosrijke gebieden. Op het Afrikaanse
platteland zijn in het droge seizoen de oevers van rivieren en meren door het
vee ontdaan van de rietvegetatie. De weinig geschikte slaapplaatsen worden
daardoor vaak door miljoenen boerenzwaluwen gebruikt. Soms ook tijdelijk door
vogels die nog meer zuidelijk willen overwinteren.
In november hebben de
boerenzwaluwen een geschikt overwinteringsgebied met voedsel en een slaapplaats
gevonden. Een goede plek met voldoende insecten is immers van levensbelang. In
vergelijking met de rest van Afrika is het voor de boerenzwaluw in Zambia niet
zo moeilijk om een prima verblijfplaats te vinden. Er zijn namelijk veel
moerasgebieden met vaak ontoegankelijke rietvelden. De meest boeren hebben
dammen aangelegd om water op te slaan voor droge periodes.
Een groot deel van die
spaarbekkens raakt in een ondiepe hoek begroeid met riet waar de boerenzwaluwen
kunnen slapen. In dergelijke gebieden zijn de slaapplaatsen meestal klein en
meer verspreid, zodat de boerenzwaluwen niet allemaal opeengeperst zitten.
Eenmaal een geschikt gebied gevonden, blijven ze daar tot de vertrektijd
aanbreekt.
Het is een overweldigende
sensatie om middenin zon slaapplaats te staan terwijl de zwermen zwaluwen
omlaag suizen. Als je stil staat, strijken ze al kwetterend vlak naast je neer
en kijken ze je vanaf een doorgebogen rietstengel nieuwsgierig aan.
Natuurlijk dreigen er
gevaren. In Nigeria bij het dorpje Ebakken, niet ver van de grens met Kameroen,
is een immense grote slaapplaats van boerenzwaluwen. Daar slapen enkele
miljoenen vogels op berghellingen, die begroeid zijn met 5 m hoog
olifantengras.
De dorpelingen houden zich
tegen de avond schuil in het hoge gras. Met een ragebol van lijmstokjes zwaaien
ze in de schemering en vangen de zwaluwen uit de lucht wanneer die neerdalen
voor de nacht. De volgende dag worden ze boven een vuurtje geroosterd en op een
bananenblad opgediend, slechts ontdaan van vleugeltjes en veren.
Ook een deel van de
Afrikaanse jeugd vindt het vangen van zwaluwen een leuke sport. Als de mieren
en termieten gaan zwermen en de vette koninginnen met honderdduizenden tegelijk
met hun fragiele flapvleugeltjes uit de aarde omhoog fladderen, zijn niet
alleen de vogels er als de kippen bij.
De kinderen haken een
uitgevlogen termiet aan een dun draadje en laten die in de lucht zweven. Een
argeloze boerenzwaluw die denkt een gemakkelijke en smakelijke hap te kunnen
pakken, eindigt zijn leven aan een haakje.
Gelukkig staan niet overal
in Afrika kleine vogels op het menu. In de landen zuidelijk van de
regenwoudgordel eet men liever grotere dieren. Daar worden kleine vogels met
rust gelaten, tenzij ze een bedreiging vormen voor de oogst. Dan deinzen
Afrikanen nergens voor terug. Miljoenen zaad-etende roodbekwevers, die
neerstrijken op gierstakkers worden letterlijk met alle mogelijke middelen
bestreden. Met vlammenwerpers, dynamiet en sproeivliegtuigen met gif worden
broedkolonies en slaapplaatsen van deze vogels vernietigd. Helaas slapen
roodbekwevers net zoals boerenzwaluwen vaak in het riet met alle gevolgen van
dien
Daarnaast worden zwaluwen
die boven akkers op zoek zijn naar insecten op zoek zijn vaak aanzien voor
vijandelijke troepen. Het is daarom belangrijk om de Afrikaanse jeugd te
onderrichten over het nut en gedrag van verschillende vogelsoorten die in hun
streek voorkomen. Hen bijbrengen dat er naast schadelijke vogelsoorten ook
nuttige soorten zijn die muggen en steekvliegen vangen en insecten eten die
schade aanrichten aan de oogst.
Behalve het ontsnappen aan
de Europese winter heeft hun verblijf in Afrika nog een ander doel: de zwaluwen
ruien daar. Alle oude, vale en versleten veren worden vervangen door een nieuw,
glanzende, blauwe outfit. Daar is veel energie voor nodig waardoor het belang
van de keuze van een goede overwinteringsplek nogmaals wordt onderstreept. Met
veel voedsel kan je goede en sterke veren aanmaken. Dat geldt nog meer voor de
mannetjes want zwaluwvrouwtjes vallen op mannetjes met lange en symmetrische
staarten. Die zijn een weerspiegeling van een gezonde en sterke vader met goede
genen voor zijn nakomelingen.
Ze zien er vaak niet uit
die ruiende zwaluwen. Vooral de jonge vogels met hun grauwe en vale veren
lijken op vliegende voddenbaaltjes als de rui begint en hun kledij gaat
loszitten.
Maar tussen die oude
pluimen verschijnen steeds meer blauwe spiegeltjes van nieuwe veertjes. Het
duurt lang voor een boerenzwaluw een volledig nieuw pak heeft; vooral het
wisselen van de slagpennen neemt veel tijd in beslag. Zwaluwen komen vliegend
aan de kost en kunnen zich niet veroorloven veel vleugelpennen tegelijk te
verliezen. Watervogels als eenden en ganzen daarentegen ruien hun hel vleugel
bijna in één keer en zijn dan tijdelijk niet vliegvlug. Ze verschuilen zich
tijdens die periode in dichte vegetatie.
Boerenzwaluwen ruien hun
slapennen één voor één. Als er een pen is uitgevallen, groeit in een tijdspanne
van 2 weken een geheel nieuwe veer. Dan pas wordt de volgende afgeworpen. Op
die manier blijft het vliegvermogen optimaal maar duurt het wel meer dan 3
maanden vooraleer ze er terug op hun best uitzien. Bij ruiende boerenzwaluwen
is in de vlucht vaak heel mooi het patroon te zien van oude en nieuwe
vleugelveren. Wanneer het nieuwe verenpak is gevormd, is het tijd om aan
broeden te denken.
In maart begint dan de
trek naar het noorden. Sommige mannetjes, vroeg klaar met de rui, kunnen niet
wachten en vertrekken eerder, gedreven om een goede nestplaats te bezetten. Ze
hebben haast en arriveren reeds eind maart in België en Nederland. Een in
Zuid-Afrika geringde boerenzwaluw werd na 28 dagen al terug gevangen in
Engeland. Ze legde een afstand af van meer dan 9 000 km. Het blijft een
uitdaging en een belevenis om in Afrika de geheimen van de boerenzwaluwen te
onthullen.
De knappe en originele
fotos zijn van Miek Koopmans
Naaldwouden, met name
sparrenbossen en ook wel pijnbomen, vormen de favoriete biotoop van de zwarte
mees.
In sommige streken komt
hij echter ook in gemengde bossen en buiten het broedseizoen zelfs in
boomgaarden en tuinen voor.
De witte langwerpige nekvlek
op de zwarte glanzende kruin kenmerkt de zwarte mees.
Het vederpak bestaat uit blauw-grijsachtige
bovendelen met een dubbele witte vleugelstreep op de donkere vleugels en grauwe
bruin-witte onderdelen. Karakteristiek ook zijn de witte wangen gescheiden door
een zwarte bef. Jonge dieren hebben gele kopvlekken en onderdelen. Ze
onderscheiden zich van jonge koolmezen door hun nekvlek en het ontbreken van de
brede zwarte middenstreep op de buik.
De lichaamslengte reikt
tussen 11 en 12cm; de spanwijdte varieert tussen 17 en 21cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 8 en 10g.
Zwarte mezen hebben een
klein kuifje (niet zo uitgesproken als bij de kuifmees) op het achterhoofd.
Vooral wanneer ze opgewonden zijn, kunnen ze dit kuifje opzetten.
De zwarte mees, onze
kleinste inheemse mees nauwelijks groter dan het goudhaantje voedt zich met
kevers, gaasvliegen, nachtvlinders, waterjuffers, krekels, mieren en bladluizen
zowel in volwassen vorm, als hun eieren of larven en spinnen. De ranke
pootjes en de slanke snavel zijn perfect aangepast voor het doorzoeken van de
dicht opeengepakte, lange naalden naar lekkere hapjes.
Ook neemt hij plantaardig
voedsel, zoals onkruid- en sparrenzaden, tot zich en verder alles wat de
voedertafel s winters te bieden heeft. Behalve in de broedtijd foerageren
zwarte mezen dikwijls is groepen, soms vermengd met andere mezensoorten.
Zwarte mezen houden er een
aantal eigenaardige voedselgewoontes op na. Zo hebben ze, net als kool- en
pimpelmezen, geleerd om de dunne folie van de karnemelkflessen te doorprikken
en zich te goed te doen aan de room. In Noord- Europa kunnen zwarte mezen pas
aan de zaden in de fijnsparkegels vanaf oktober, wanneer de kegels open gaan,
bij droog en zonnig weer. Om toch al eerder aan deze favoriete lekkernij te
geraken, volgen ze eekhoorns op de plekken waar die sparrenkegels met hun
sterke tanden openbreken om daar een zaadje te kunnen meepikken.
Het nest bevindt zich
vrijwel altijd in een holte in een boom. Bij gebrek aan geschikte holtes maakt
ze haar nest ook in grondholen tussen boomwortels, onder stenen of zelf in oude
muizenholletjes. Mannetje en wijfje bouwen samen het nest van mos en bekleden
dit dik met haar en vaak ook met veertjes, zodat een fraaie kom ontstaat.
Het mannetje voert het wijfje
op het nest gedurende de 14-16 dagen dat ze de 7-9 eieren uitbroedt. De jongen
verlaten na 16-19 dagen het nest. Al snel zijn het net zulke acrobaten als hun
ouders en na nog eens 2 weken zijn ze zelfstandig. Hun roep is een ijl, hoog
tsie of een enigszins klagend tsu-ie.
Doorgaans is de zwarte
mees een standvogel maar het gebeurt dat delen van de noordelijke populaties in
de herfst naar het zuiden trekken, soms in grote aantallen.
Met vetbollen, een halve
kokosnoot, geplette hazel- en okkernoten, vogelzaad en zonnebloempitten maak je
een goede kans op een zwarte mees op jouw voederplank.
De fotos zijn vanRobin Bruneel
Herken de zwarte mees
een knap filmfragment van Kees Vanger, die het onderscheid tussen kool- en
zwarte mees even toelicht.
Geraadpleegde bronnen:
Dagvlinders in Vlaanderen & studiedienst Natuurpunt
Het klein koolwitje was de
meest gespotte vlindersoort tijdens het Grote Vlindertelweekend van Natuurpunt,
begin augustus.
De atalanta kwam op de
tweede plaats, gevolgd door het groot koolwitje.
Natuurpunt vroeg de
deelnemers ook naar de kenmerken van hun tuin.
Daaruit bleek dat in
tuinen met veel variatie en natuurlijke elementen tot 5 keer meer vlinders
worden gezien dan in tuinen met enkel een kale gazon. Ook in kleine tuinen
zorgt het nemen van vlindervriendelijke maatregelen (zoals het voorzien van
veel variatie en bloemenaanbod en laten staan van hoekjes met distels en
brandnetels) tot meer vlinders en meer diverse
vlindersoorten.
Wegens de slechte
weersomstandigheden tijdens het telweekend lagen de aantallen aanzienlijk lager
dan de voorbije jaren. Gemiddeld werden per tuin slechts 6 exemplaren van 4
soorten gemeld. Het is daarmee het op 2 na zwakste resultaat in 11 jaar tijd.
Andere opvallende
waarnemingen: de kolibrievlinder werd dit jaar relatief vaak waargenomen en ook
minder algemene soorten zoals de glasvleugelpijlstaart, de keizersmantel en het
kaasjeskruiddikkopje. Het vlindertelweekend blijft een momentopname. Om de
vlinderpopulaties doorheen het hele jaar op te volgen hanteert Natuurpunt ook
een systeem van regelmatige vlindertellingen. Wie dat wil, kan al zijn
waarnemingen van vlinders (en andere soorten) melden via www.waarnemingen.be
Enkele minder voorkomende
blikvangers
De argusvlinder komt voor in open
graslanden met een korte vegetatie. De soort heeft 3 generaties waarvan de
eerste vliegt van begin april tot eind juni met een piek tussen 8 mei en 2
juni.
De tweede van eind juni
tot begin september met een piek tussen 25 juli en 17 augustus.
Een derde van begin
september tot eind oktober met een piek tussen 14 september en 5 oktober.
De vliegtijd van de
voorjaarsgeneratie van de argusvlinder is in vergelijking met de periode 1981 â
2000 met 2-4 dagen naar voor geschoven, terwijl die van de zomergeneratie nu
7-10 dagen later ligt dan in de periode 1981-2000. Dit kan wijzen op een steeds
grotere en langere derde generatie in recente jaren.
De wijfjes zetten de
eitjes afzonderlijk af op de stengels of aan de toppen van bladeren van
allerlei grassen waaronder boskortsteel, kropaar, bochtige smele, gestreepte
witbol en struisgras.
Wijfjes leggen vaak eitjes
aan de rand van graspollen of op grassen in een open vegetatie tegen muurtjes,
afrasteringen of onder een haag. De rupsen voeden zich aanvankelijk voornamelijk
âs nachts. De half volgroeide rups overwintert tussen de strooisellaag. De
verpopping gebeurt onderin een graspol. Vaak gebruikte nectarplanten zijn vlinderstruik,
braam, rode klaver, akkerdistel en knoopkruid.
De vlinders zijn mobiel.
De argusvlinder komt vaak in dezelfde gebieden voor als hooibeestje,
Icarusblauwtje, kleine vuurvlinder, oranje zandoogje en zwartsprietdikkopje.
Al kwam de argusvlinder
vrij algemeen voor tot in de jaren â80, toch neemt sindsdien de soort sterk af.
Vooral op zandgronden is de soort de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Enkel
op kleigronden in de buurt van de kustduinen, polders en getijdengebieden lijkt
de argusvlinder stand te houden.
Aangezien men de oorzaak
van de snelle achteruitgang van de argusvlinder nog niet kent, is het niet
gemakkelijk om gerichte beheersmaatregelen voor deze soort te geven.
Gunstige maatregelen zijn
het creëren of behouden van vrij schrale, maar bloemrijke graslanden met een
gevarieerde vegetatiestructuur met beschutte plekken (geschikte eiafzetplekken)
en voldoende open plekken (voor het opwarmen of als territorium).
Ook het tegengaan van
verstruweling op dergelijke percelen is een goede maatregel.
Dit kan worden
gerealiseerd door gefaseerd te maaien (op bermen) of door extensieve begrazing
(in grotere gebieden).
Het bruin zandoogje komt voor in open graslanden en ruigten op
beschutte plekken met een voldoende groot nectaraanbod. De soort heeft 1
generatie van begin juni tot midden september met een piek tussen 25 juni en 6
augustus. De vliegtijd van het bruin zandoogje is in vergelijking met de
periode 1981-2000 met 3-8 dagen naar voren geschoven, terwijl de gemiddelde
laatste waarneming nu 3 dagen later ligt dan in de periode 1981-2000. Dit zou
erop kunnen wijzen dat het bruin zandoogje zijn vliegtijd niet alleen
vervroegd, maar ook heeft verlengd.
De wijfjes zetten de
eitjes afzonderlijk af smalbladige grassen, zoals grote vossenstaart, gewoon
reukgras, kropaar, ruwe smele, rood zwenkgras en Engels raaigras. Het komt ook
voor dat het wijfje het eitje gewoon in de vegetatie laat vallen. In het najaar
voeden de rupsen zich overdag. De overwintering gebeurt als half volgroeide
rups tussen grasstengels en de rupsen blijven eten op warme winterdagen. In het
voorjaar voeden zich ze zich voornamelijk âs nachts.
De verpopping vindt plaats
tussen grasstengels of tussen de strooisellaag. Vaak gebruikte nectarplanten
zijn distel,
vlinderstruik en knoopkruid. De vlinders zijn mobiel. Het
bruin zandoogje komt vaak in dezelfde gebieden voor als groot dikkopje,
Icarusblauwtje, kleine vuurvlinder, koevinkje, oranje zandoogje en
zwartsprietdikkopje. De verspreiding van het bruin zandoogje is in Vlaanderen
sinds 1980 vrij stabiel gebleven.
Een gunstige maatregel is
het behouden of het creëren van structuurrijke graslanden met smalbladige
grassen op beschutte plekken, zoals bosranden. Daarnaast is ook een voldoende
groot nectaraanbod in de zomermaanden belangrijk.
Het Icarusblauwtje komt voor in
matig voedselrijke graslanden. De soort heeft 2-3 generaties, waarvan de eerste
vliegt van eind april tot begin juli met een piek tussen 19 mei tot 17 juni en
de tweede en derde van begin juli tot begin september met een piek tussen 23
juli en 5 september. De vliegtijd van de voorjaarsgeneratie van het
Icarusblauwtje is in vergelijking met de periode 1981-2000 met 1-2 dagen naar
voren geschoven, terwijl de gemiddelde laatste waarneming in de zomergeneraties
nu bijna 10 dagen later wordt gedaan dan in de periode 1981-2000. Dit zou
kunnen wijzen op een steeds vaker optredende derde generatie.
De wijfjes zetten de
eitjes afzonderlijk af op de bovenkant en aan de basis van jonge bladeren aan de
top van voornamelijk gewone rolklaver, maar ook op andere vlinderbloemigen,
zoals moerasrolklaver, hopklaver, kruipend stalkruid, witte klaver en kleine
klaver.
Meestal staan de planten
die de voorkeur genieten samen in een korte vegetatie. In de eerste generatie
wordt voornamelijk kleine klaver bezocht, terwijl de tweede en derde generatie
een voorkeur lijken te hebben voor gewone rolklaver. De half volgroeide rupsen
overwinteren op de lagere delen van de stengels of in de strooisellaag. Sommige
rupsen van de eerste generatie komen pas het volgende voorjaar uit. De rupsen
worden soms bezocht door mieren, maar zijn er niet afhankelijk van voor het
voltooien van hun levenscyclus. De poppen daarentegen worden af en toe door de
mieren mee in de nesten genomen.
Vaak gebruikte
nectarplanten zijn gewone rolklaver, klaver en luzerne.
De mannetjes zijn territoriaal en patrouilleren op zoek naar wijfjes. De
vlinders zijn mobiel. Het Icarusblauwtje komt vaak in dezelfde gebieden voor
als argusvlinder, bruin zandoogje, groot dikkopje, hooibeestje, kleine
vuurvlinder en zwartsprietdikkopje. De verspreiding van het Icarusblauwtje
blijft opvallend stabiel sinds het begin van de vorige eeuw.
Geraadpleegde bron:
Dagvlinders in Vlaanderen [Bedreigde dagvlinders in industriegebied. Wat nu?
Pieter
Cox &
Toon Jansen]
In Lommel werd een aantal
jaren geleden een terrein van 500 ha omgezet in industriegebied. In dit
heidegebied, de Balimgronden
genaamd, bleken echter heel belangrijke natuurwaarden aanwezig te zijn. Naast
een heel grote populatie heivlinder, bezit dit gebied ook een van de
weinige populaties van de kommavlinder in Vlaanderen. Daarnaast zijn andere
soorten van schrale biotopen, zoals hooibeestje en kleine parelmoervlinder er algemeen.
Niet alleen met betrekking
tot vlinders is dit gebied bijzonder. Ook de mogelijk grootste populatie ter
wereld van de lentevuurspin bevindt zich hier en de veldleeuwerik is er met 110
zangposten zeer sterk vertegenwoordigd.
In 2012 werden tijdens een
grootschalige telling door de regionale vlinderwerkgroep Hesperia in het
noordoostelijk deel alleen al meer dan 800 heivlinders geteld. Ongetwijfeld
zijn de Balimgronden dus het belangrijkste bolwerk voor deze soort in de wijde
omgeving, waarvan ook omliggende, kleinere populaties afhankelijk zijn.
Indien de populatie van de
Balimgronden door industriële activiteiten zou verdwijnen, zal de
populatiegrootte en de uitwisseling van genetisch materiaal sterk dalen en
staat de toekomst van de heivlinder in Lommel op het spel.
Ook Meysterbergen, ongeveer 1.5 km
ten oosten van de Balimgronden, herbergt populaties van kommavlinder en
heivlinder. De aantallen zijn er kleiner maar daarom niet onbelangrijk. Dit
gebied staat echter eveneens deels ingekleurd als industriegebied, terwijl het
andere gedeelte parkgebied is zonder enige bescherming. Bovendien zijn er
plannen om een verbindingsweg door dit gebied te trekken.
Tot slot dient de Maatheide te worden vermeld. Het bestaat uit een grote
zandvlakte met schrale begroeiing, waar in snel tempo zand wordt ontgonnen.
Maatheide is niet alleen een belangrijke pleisterplaats voor trekvogels die een
voorkeur hebben voor open ruimten, zoals de duinpieper en de morinelplevier,
maar kent ook een belangrijke heidevlinderpopulatie.
Ook hier liggen de
aantallen lager dan op de Balimgronden, maar nationaal beschouwd mag het belang
niet worden onderschat. De hier opgesomde gebieden kunnen, indien ze volledig
worden ontgonnen en de vlinderpopulaties helemaal verdwijnen, ook een nieuwe en
wellicht sterke barrière vormen tussen de heidegebieden van centraal Limburg en
die van de regio Mol-Postel.
Grootschalige industriële
ontwikkelingen zijn vaak van openbaar belang, waardoor men de plannen niet
zomaar kan stopzetten. Om belangrijke populaties van Rode Lijst-soorten, al dan niet
tijdelijk, te behouden op terreinen die geen groene bestemmingen hebben op het
gewestplan, is overleg nodig tussen verschillende actoren: gemeenten, bedrijven
en natuurorganisaties (Natuurpunt Noord-Limburg, Natuurpunt vzw, de lokale
actiegroep Levend Zand en het Agentschap Natuur en Bos).Alleen constructief overleg kan de mogelijke
verliezen aan biodiversiteit verminderen en tegelijkertijd aan de betrokken
bedrijven rechtszekerheid bieden.
Zo werden in de Antwerpse
haven bv. goede afspraken gemaakt tussen natuurverenigingen, overheden en
industrie waarbij ruimte voor (tijdelijke) natuur werd gecreëerd. Alleen een
dergelijk sector-overschrijdend overleg kan de aanwezige dagvlinders en andere
bedreigde soortenvan de lijst van
uitgestorven soorten In Lommel houden.
De heivlinder komt voor in droge
heiden, duinen en droge, voedselarme graslanden. De soort heeft één generatie
van begin juli tot eind september met een piek tussen 24 juli en 21 augustus.
De piek van de vliegtijd van de heivlinder is in vergelijking met de periode
1981 2000 niet beduidend veranderd, maar de gemiddelde laatste waarneming
ligt nu meer dan 7 dagen later dan in de periode 1981 2000. Dit zou erop
kunnen wijzen dat de heivlinder zijn vliegtijd heeft verlengd. Het wijfje legt
eitjes op of nabij in de volle zon staand fijn schapengras, rood zwenkgras, struisgras, vroege
haver, bochtige smele of helm.
Ze kiest hierbij vooral
planten die omgeven zijn door open grond of een heel lage vegetatie.
De rupsen eten s nachts. De
overwintering grijpt plaats als half volgroeide rups in een graspol. De
verpopping vindt plaats in een kleine holte net onder de grond. De mannetjes
verdedigen een territorium vanaf een struik, een boomstam of een open zandplek.
Bij bijzonder warm weer zoeken heivlinders vaak een bosrand of een groep
struiken op voor afkoeling.
Vaak gebruikte
nectarplanten zijn akkerdistel, braam
en struikhei
in het binnenland en blauwe zeedistel en
lamsoor
aan de kust. De vlinders zijn mobiel (waarnemingen tot op 15 km van populaties
zijn bekend). De heivlinder komt vaak in dezelfde gebieden voor als
boomblauwtje, bont dikkopje, bruin zandoogje, groentje, groot dikkopje,
heideblauwtje, hooibeestje en oranje zandoogje.
De heivlinder was in de
jaren 90 vrij zeldzaam en is dat nog steeds (69 atlashokken 252
kilometerhokken). De heivlinder kwam vroeger voor in de kustduinen, in de
Kempen, maar ook op voedselarme graslanden elders in Vlaanderen (tussen
Brussel, Mechelen en Diest).
De huidige verspreiding is
echter beperkt tot de kustduinen en de Kempen, waar een scheiding lijkt te
ontstaan tussen de noordwestelijke en de oostelijke populaties.
De heivlinder vertoonde
een gestage achteruitgang tot 1985, bleef relatief stabiel tussen 1985 en 2000,
maar gaat sindsdien opnieuw licht achteruit.
Volgens de
verspreidingsmodellen zijn 710 kilometerhokken geschikt voor de heivlinder.
In 213 van deze
kilometerhokken werd de heivlinder ook feitelijk waargenomen in de periode 2001
2010 (30%). Van de 497 geschikte kilometerhokken, waarin de heivlinder niet
werd waargenomen, zijn er 426 in principe bereikbaar (86%).
Het behouden van grote en
goed verbonden gebieden met een actief beheer waardoor wordt vermeden dat dat
heiden en kustduinen volledig dichtgroeien, is de meest gunstige maatregel voor
de heivlinder. Op warme dagen zoeken heivlinders vaak beschutting op in
bosranden of struwelen en het is dan ook wenselijk om hier en daar bomen en
struiken te behouden. Extensieve begrazing, plaggen en/of gefaseerd maaien zijn
geschikte maatregelen voor het verkrijgen of behouden van een gevarieerd
leefgebied. Vermossing door het niet-inheems grijs kronkelsteentje zou de
heide voor de heivlinder minder geschikt kunnen maken.
Het hooibeestje komt voor in
structuurrijke en matig voedselarme graslanden met een lage vegetatie. De soort
heeft 2 generaties waarvan de eerste vliegt van midden april tot begin juli met
een piek tussen 16 mei en 21 juni en de tweede van begin juli tot midden
oktober met een piek tussen 26 juli en 1 september. De vliegtijd van de
voorjaarsgeneratie van het hooibeestje is in vergelijking met de periode 1981
2000 met 2/4 dagen naar achter geschoven, terwijl de gemiddelde laatste
waarneming in de zomergeneraties nu 7 dagen later ligt dan in de periode 1981
2000. Dit zou erop kunnen wijzen dat er recent een langere tweede generatie
optreedt.
De wijfjes zetten de
eitjes af op smalbladige grassen, zoals reukgras, zwenkgras, beemdgras en struisgras. Jonge rupsen eten aanvankelijk
enkel de bladeren, maar later worden ook de bloemhoofdjes gegeten. In
tegenstelling tot de meeste andere rupsen van zandoogjes eten de rupsen van het
hooibeestje ook overdag. De snel groeiende rupsen zorgen voor een tweede
generatie in hetzelfde jaar, de traag groeiende overwinteren. De overwintering
gebeurt als half volgroeide rups. Afhankelijk van de temperatuur verdedigen
mannetjes een territorium vanaf een boom of struik of patrouilleren ze op zoek
naar wijfjes. Vaak gebruikte nectarplanten zijn: distel, duizendblad, klaver en struikhei. De vlinders zijn weinig mobiel.
Het hooibeestje komt vaak in dezelfde gebieden voor als argusvlinder, bruin
zandoogje, groot dikkopje, Icarusblauwtje, kleine vuurvlinder en
zwartsprietdikkopje.
Op veel plaatsen verspreid
over Vlaanderen is het hooibeestje verdwenen en lijkt het daarmee enigszins
dezelfde weg op te gaan als de argusvlinder, al is de trend minder
uitgesproken.
In 1990 was de
verspreiding van het hooibeestje vrij stabiel, maar sindsdien ging de soort,
vermoedelijk vanwege enkel natte voorjaren, duidelijk achteruit om opnieuw te
stabiliseren tussen 2000 en2010.
Het behouden of creëren
van relatief schrale, maar structuurrijke graslanden met een korte vegetatie en
hier en daar open plekken zijn gunstige maatregelen. Daarnaast is een voldoende
groot nectaraanbod tijdens het vliegseizoen eveneens belangrijk.
De kommavlinder komt voor op
voedselarme droge graslanden en droge heiden met een heel lage vegetatie en
hier en daar open plekken. De soort heeft één generatie van eind juli tot
midden september met een piek tussen 9 en 29 augustus. De wijfjes zetten de
eitjesafzonderlijk af aan de basis van
blaadjes van kleine jonge plantjes, voornamelijk fijn schapengras. Bij voorkeur
staan deze plantjes in een heel korte vegetatie (1 4 cm) en/of zijn ze
omringd door naakte bodem. In zeer warme jaren kiezen de wijfjes er echter voor
om de eitjes af te zetten in iets hogere vegetatie. De overwintering gebeurt
als ei. De rupsen voeden zich na de winter in een gesponnen zijden netje. De
verpopping gebeurt nabij de grond in kleine pollen omringd door een gesponnen
cocon waarin soms meerdere rupsen samen zitten. Vaak gebruikte nectarplanten
zijn: struikhei,
Jacobskruiskruid, boerenwormkruid, koninginnenkruid, watermunt, slangenkruid en knoopkruid.
De vlinders zijn weinig
mobiel. De kommavlinder komt vaak in dezelfde gebieden voor als bont dikkopje,
eikenpage, gentiaanblauwtje, groentje, groot dikkopje, heideblauwtje,
heivlinder, hooibeestje en koevinkje.
De kommavlinder die reeds
zeldzaam was in de jaren 90 is dat nu nog meer. Al vanaf het begin van de
vorige eeuw vertoont de verspreiding van de kommavlinder een achteruitgang en
sinds ongeveer 1980 is de verspreiding zo goed als beperkt tot de Limburgse
Kempen.
Volgens de
verspreidingsmodellen zijn 193 kilometerhokken geschikt voor de kommavlinder.
In 27 van deze kilometerhokken werd de soort ook feitelijk waargenomen in de
periode 2001 2010. Van de geschikte kilometerhokken waarin de kommavlinder
niet werd waargenomen, zijn er 51 in principe bereikbaar.
Aangezien de kommavlinder
een soort is die houdt van zeer warm microklimaat, is het behouden en creëren
van schrale graslanden en droge heiden met lage en snel opwarmende vegetatie
belangrijk. Kleinschalig plaggen om open grond te creëren in de buurt van de
waardplanten kan het aantal geschikte ei-afzetplanten aanzienlijk verhogen.
Voor een voldoende groot nectaraanbod in augustus kan worden gezorgd door het
vermijden van overbegrazing in deze periode en/of door het laat maaien van
bloemrijke ruigten in de buurt van bestaande populaties.
Geraadpleegde bron:
Dagvlinders in Vlaanderen (INBO / Natuurpunt)
Dit weekend kan je de
burgerwetenschap vooruithelpen door vlinders te tellen.
Kies een zonnig of warm
moment met liefst niet teveel wind niet gemakkelijk tijdens de voorspelde
wisselvallige weersomstandigheden.
Recent schafte ik mij de
rijke gids Dagvlinders in Vlaanderen aan, een boek dat de constructieve
samenwerking tussen vrijwilligers, organisaties, wetenschappers en overheden
illustreert. Het toont hoe vele partijen een cruciale rol spelen in het behoud
van dagvlinders en reikt ideeën en acties aan waarmee iedereen kan bijdragen
tot het behoud van deze prachtige insecten in Vlaanderen, België en Europa.
Merkwaardige
vlindersoorten
De grote
vuurvlinder is een uiterst zeldzame standvlinder die
voornamelijk voorkomt in uitgestrekte laagveenmoerassen. De mannetjes bezetten
territoria op de warmste plekken in kommen in het vegetatiedek van
veenmosrietlanden. Nectarplantjes zijn belangrijk voor de vrouwtjes, die meer
eitjes kunnen afzetten als er meer voedsel beschikbaar is.
De eitjes worden afgezet
op de enige waardplant, waterzuring.
De jonge rups eet eerst
van de onderkant van het blad en veroorzaakt zo karakteristieke raampjes in het
blad; later wordt het hele blad verorberd. De overwintering vindt plaats als
halfvolwassen rups tussen dorre bladeren aan de voet van de waardplant.
De spanwijdte bedraagt
tussen de 27 en 32 mm. Van de mannelijke vlinder zijn de vleugels bijna geheel
oranjerood met een enkel zwart vlekje. De voorvleugels van de vrouwtjes zijn
eveneens oranjerood maar zwart gevlekt en de achtervleugels zijn grotendeels
zwart.
De vlinder komt voor op
matig voedselrijk grasland. In de meeste gebieden heeft de soort jaarlijks 2
generaties met een vliegtijd van mei tot en met augustus.
De bosparelmoervlinder
is een soort van kruidenrijke open plekken in loofbossen.
De soort heeft één
generatie van midden juni tot juli.
De waardplanten zijn hengel en smalle wegbree.
De bosparelmoervlinder had
vroeger populaties in de Dijle-Zenne-vallei (omgeving van Mechelen tot 1912),
in het Zoniënwoud (Sint-Genesius-Rode, Tervuren en Ukkel tot 1924), het
Torfbroek (Berg-Kampenhout tot 1928), het Walenbos (Tielt-Winge tot 1948), het
Jagersbos (Maaseik en Neeroeteren tot 1949) en de Schijnvallei (Schilde,
Oelegem, Wijnegem en Zoersel tot 1968).
In 2011 werd een
afgevlogen exemplaar van de bosparelmoervlinder in het natuurgebied Bospolder
in Antwerpen waargenomen. De aanwezigheid van veel internationaal transport in
de onmiddellijke omgeving doet vermoeden dat het om een accidenteel meegelift
individu ging.
In Wallonië is de
bosparelmoervlinder kwetsbaar, in Nederland is de soort ernstig bedreigd, maar
in Europa is ze momenteel niet in gevaar.
Ondanks het feit dat
volgens de voorspellingsmodellen het klimaat in België tegen 2050 veel
geschikter zou worden voor de bosparelmoervlinder, lijken de kansen op een
spontane her-kolonisatie in Vlaanderen klein.
Het gebrek aan open
plekken in voldoende grote bossen, het niet meer toepassen van hakhoutbeheer en
het feit dat het een vrij honkvaste soort is, sluiten een her-kolonisatie zo
goed als uit. De dichtstbijzijnde populaties liggen in Wallonië
(Fagne-Famenne-Calestienne en Ardennen) en in Duitsland (Eifel).
De zilveren
maan komt voor in vochtige voedselarme graslanden.
De soort heeft 2
generaties waarvan de eerste vliegt van midden mei tot midden juni en de tweede
van midden juli tot midden augustus. De eitjes worden afzonderlijk afgezet op
de waardplanten of op strooisel in de buurt van de waardplant, het moerasviooltje.
De overwintering vindt
plaats als half volgroeide rups in de strooisellaag. Ze verpopt in de
vegetatie. Een vaak gebruikte nectarplant is de echte koekoeksbloem. De
vlinders zijn vrij mobiel.
De zilveren maan kwam
vroeger verspreid voor in de oostelijke helft van Vlaanderen.
Al sinds 1940 is er een
gestage afname in de verspreiding van de soort. De laatste waarneming dateert
uit 1995 (A-beekvallei Grote-Brogel).
Vanwege de geringe kans op
her-kolonisatie is de herstelprioriteit laag. Volgens de voorspellingsmodellen
zou het klimaat in België ook voor de zilveren maan in 2050 geschikt zijn.
De dichtstbijzijnde
populaties van de zilveren maan liggen in Nederland (ten zuiden van Amsterdam)
en in Wallonië (ten oosten van de Voerstreek), maar ook daar gaat de soort
achteruit. Spontane her-kolonisatie lijkt dan ook uitgesloten en door het
ontbreken van voldoende grote geschikte biotopen en de hoge stikstofdepositie
in Vlaanderen is herintroductie geen optie.
Geraadpleegde bron:
Natuurpunt: Het Grote Vlindertelweekend [11de editie]
Hoe is het gesteld met de
vlinders in de Vlaamse tuinen deze zomer?
Dat wil Natuurpunt graag
te weten komen.
Daarom nodigt de
natuurvereniging iedereen uit om op 5 en 6 augustus de vlinders in je tuin te tellen
en de resultaten door te geven.
Loop een kwartiertje in de
tuin en identificeer de vlinders die je opmerkt.
Kies een zonnig moment,
want dan fladderen de meeste vlinders in je tuin.
Kijk hoeveel vlinders van een
bepaalde soort je tegelijkertijd ziet en noteer de aantallen.
Om 10.00 u telde je bv. 2
grote koolwitjes en om 11.00 u zag je er 3. Vul dan op het telformulier 3 in
bij groot koolwitje.
Op de website www.vlinderweekend.be vind je heel wat
nuttige informatie om de telling goed voor te bereiden.
Om je te helpen een
atalanta van een oranje zandoogje te onderscheiden, zijn er verschillende
hulpmiddeltjes, namelijk een zoekkaart, een poster met een overzicht van de
meest voorkomende tuinbezoekers en het uitwisselingsplatform waarnemingen.
Om je eigen
vlindervriendelijke tuin te maken somt natuurpunt 10 tips op.
Je kan ook gratis een vlindergids
aanvragen.
De koninginnepage is de
grootste inheemse dagvlinder van Vlaanderen.
Volwassen vlinders eten meestal
nectar van bloemen. Er zijn ook vlinders die de zoete afscheidingen van
bladluizen oplikken of smullen van rottend fruit. De rupsen van vlinders eten van
een of enkele plantensoorten; dat noemen we hun waardplanten.
De meeste vlinders leven
enkele dagen tot enkele weken. Soorten die als volwassen vlinder de winter
doorbrengen leven langer en kunnen maanden leven. De citroenvlinder leeft het
langst van alle inheemse dagvlinders en kan bijna een jaar oud worden.
Vlinders overwinteren
afhankelijk van de soort als eitje, rups, pop of volwassen vlinder. Elke soort
heeft zijn vaste overwinteringsgewoonte en plekjes. Eitjes kan je vinden op
waardplanten, rupsen en poppen tussen planten of dorre bladeren. Volwassen
vlinders verstoppen zich tussen takken en bladeren en kunnen zelfs binnen
overwinteren.
In Vlaanderen leven nog 48
soorten dagvlinders; dat waren er vroeger 67. Bijna 1/3 van onze inheemse
vlinders is dus al uitgestorven.
Wil je een les of een
activiteit organiseren over vlinders?
Dat kan! Er zijn 10 lespakketten
rond verschillende themas voor de diverse leeftijdsgroepen. Telkens is er een intra-
of extra-muros les uitgewerkt.
Elk pakket bestaat uit een
module voor de lesgever en werkbladen voor de kinderen.
De lespakketten werden
ontwikkeld door de Nederlandse Vlinderstichting en bewerkt door de
vlinderexperts van Natuurpunt.
Deze zijn gratis te
downloaden, enkel in digitale vorm. Op deze pagina van de website vind je ook het
telformulier.
Al maakt Wim Dekelverdoorgaans
enkel fotos van vogels, toch krijgen in de buurt fladderende blikvangers ook wel
zijn aandacht. Kan je ze herkennen? Oefen alvast!
Big brother is watching de gekleurmerkte bruine kiekendieven (vervolg art. 22/07)
Geraadpleegde bron:
Instituut Natuur- en Bosonderzoek (INBO) LifeWatch-Project gezenderde vogels
Sinds 2011 coördineert het
INBO een studie in Vlaanderen en Zeeland naar de ecologie van de bruine
kiekendief.
Het onderzoek leert ons
meer over de relatie tussen landschapsgebruik, prooiaanbod en broedsucces. Het
vormt een basis voor overleg en samenwerking met de landbouwsector. Naast het
behoud van grasrijke landschapselementen is de boodschap het duurzaam
garanderen van voldoende prooiaanbod door het optimaliseren van teeltkeuzes en
het stimuleren van innovatieve systemen zoals vogelakkers die inpasbaar zijn
in moderne landbouw.
De belangrijkste
onderzoeksvragen van het bruine kiekendiefmerkenproject concentreren zich rond
dispersie en habitattrouw. Sinds de start van dir deelproject in 2011 heeft men
hierover al heel wat interessante en bruikbare gegevens kunnen verzamelen. Maar
er is nog een vraag die ons al jaren bezighoudt en die gaat over de
overwintering van onze bruine kiekendieven.
Plaatselijke waarnemingen,
ringterugmeldingen en zendergegevens tonen aan dat Noord- en Noordwestelijke
Europese populaties van bruine kiekendieven voornamelijk overwinteren in
Westelijk Afrika, terwijl de zuidelijkere en zuidoostelijke eerder sedentair
zijn of toch binnen Europa of in Noord-Afrika overwinteren.
Elk jaar worden er echter
ook in onze contreien tijdens de winter bruine kiekendieven waargenomen en
enkele lokale concentraties bij (soms tijdelijke) slaapplaatsen opgemerkt.
Ze herbergen echter zelden
meer dan een 10-tal vogels. Een uitzondering hierop is de traditionele
slaapplaats in het Verdronken Land van Saeftinghe, aan de Westerschelde in
Zeeland. Die wordt sinds 1985 jaarlijks tijdens de wintermaanden geteld door de
werkgroep Roofvogels Zeeland in samenwerking met de vogelwerkgroep van de
Stelkluut.
De aantallen wisselen maar
de laatste 10 jaar worden geregeld maxima van meer dan 100 vogels geteld.
Dit is de meest noordelijk
gelegen slaapplaats in Europa maar over de afkomst van de er overwinterende
bruine kiekendieven was helemaal niets gekend. Het overgrote deel van de vogels
heeft een eerstejaars- of wijfjeskleed.
Zijn het verzwakte of laat
uitgevlogen vogels uit noordelijke broedgebieden, die niet verder trekken of
jongen van broedgebieden uit de omgeving?
Bij de eerste
wintertellingen in Saeftinghe leek het erop dat na een goed broedseizoen er ook
meer bruine kiekendieven op deze winterslaapplaats aanwezig waren. Er werd dus
voorzichtig geopperd dat dit misschien wel vooral plaatselijke vogels zouden
zijn die in hun eerste winter gewoon in de omgeving van hun geboorteplaats
blijven hangen.
Inmiddels na winters vol
spanning heeft men de bevestiging gekregen dat jonge vogels in onze regio
blijven overwinteren.
Tot nu toe (juni 2016)
heeft men al terugmeldingen van 30 verschillende gekleurmerkte kiekendieven.
Daarvan zijn er 14 nieuwe vogels, die men dus sinds ze als juveniel werden
getagd, nog nooit als volwassen vogel heeft teruggezien. Er zijn nu ook al
enkele 6de kalenderjaar vogels (getagd in 2011, het 1ste
onderzoekjaar) die zijn teruggekomen. Men krijgt nog geregeld nieuwe meldingen
van pleisterende of broedverdachte vogels. Zeker nu de meeste broedterritoria
zijn ingenomen, is het belangrijk extra op te letten of er bij de broedende
paren geen gekleurmerkte vogels zijn, want men probeert ook zoveel
mogelijk2de generatie jongen
te kleurmerken. Dit kan immers op lange termijn nog meer inzicht geven in de
dispersie van de soort.
Het kleurenproject is er
eentje van lange adem, maar jaar na jaar nemen de gegevens toe en leert men
meer over de plaats- en habitattrouw van bruine kiekendieven.
Men kan steeds meer adulte
broedende vogels individueel opvolgen en zo een veel beter beeld krijgen van
het paarvormingsgedrag in het vroege voorjaar. Men kan nagaan in hoeverre
vroege paarbanden al dan niet behouden blijven.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.