Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
E-mail mij

Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto

Momentum

04/07/07

Beste vogelvriend …

Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje.
Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden.
Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden.
Tot heel binnenkort …

04/07/08

Happy Birdyday …

 

Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.

Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …

 

04/07/09

 

Je zoekt, vindt en kiest

een levensweg, die je deelt

met trouwe vrienden …

 

Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.

Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.

Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.

Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.

Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.

Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.

Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.

In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…

04/07/10

 

Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.

Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.

Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.

Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.

Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiende  huismuspin op te spelden …

Dakpan of dakgoot,

voor de huismus is een nest

in Kille Meutel – Georges

Tjilpende huismus,

nest in de Kille Meutel

welkom bij ons hier – Arlette

Kijk Kille Meutel,

veel parende huismussen,

hemel op aarde – Oswald

Kille Meutel vriend,

huismus breng ons samen en

laat het blijven zijn – Chris

Groene oase,

paradijs voor de huismus,

dé Kille Meutel – Franz

04/07/11

Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het
vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird!
Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.

04/07/12

Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden 
dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.  

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Mijn favorieten reeks 1
  • bloggen.be
  • Natuurpunt
  • National Geographic
  • Natuurfotograaf Mineur
  • Vogelbescherming Vlaanderen
  • Vogelportretten Birdpix
  • Vogelportretten Birdfocus
  • Vogelbescherming Nederland
  • Belgium Digital
  • Vogelzang
    Mijn favorieten reeks 2
  • Favoriete vogel 2014
  • Instituut voor natuur- en bosbouw
  • Mussenwerkgroep
  • Natuurfotograaf Laura Sperber
  • Vogelencyclopedie
  • Natuurfotgrafen Monique & Luc Bogaerts
  • Natuurfotograaf Pieter Cox
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    TO DO - List

    Kille Meutel Meetings Overlegmomenten Vogelbescherming Vlaanderen Overlegmomenten Natuurpunt Overlegmomenten WWF Overlegmomenten Greenpeace Overlegmomenten INBO

    KILLE MEUTEL
    Vogelvrienden
    21-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De oeverloper

    De oeverloper is in vrijwel geheel Europa een algemene broedvogel, die echter niet zo vaak in onze streken wordt opgemerkt. Wel trekt hij op zijn doortocht naar het overwintergebied rond de Middellandse Zee en zuidelijker naar Afrika toe in voor- en najaar (van mei tot september) over onze contreien in allerlei natte gebieden, zoals meren, rivieren, modderpoelen, waterbekkens, riviermondingen en zelfs langs rotsige zeekusten.

     

    Deze kleine waadvogel, die tot de steltlopers behoort, onderscheidt zich van zijn evenbeelden Witgatje en Bosruiter, door de kortere, vaak okergele tot groenige, poten.

    De rugzijde en de borst zijn grijsbruin met een donkere streeptekening; de buikzijde is helderwit. Kenmerkend is de witte band die vanaf de buikstreek doorloopt naar de schouder. Een bleke wenkbrauwstreep en een zwarte oogstreep accentueren de donkere kijkers. Met de lange rechte grijze snavel, eindigend in een zwarte punt, wordt in de modder naar klein gedierte geboord.

    Het menu dat aan de waterkant wordt bijeengescharreld, bestaat uit insecten, wormen, weekdieren, kreeftachtigen en  ook wel kikkers.

    Op de staart komen witte staartranden en donkere dwarse banden voor. Door zijn uitstekende schutkleur is de oeverloper op de zand- en kiezeloevers,  vaak moeilijk te ontdekken en ziet men hem pas als hij met een luid muzikaal ‘hie-die-die’ op de wieken gaat. Wanneer de vogel laag over het water scheert, afwisselend met stijve flitsende vleugelslagen waarbij de vleugeltippen licht omhoog gebogen zijn en korte glijvluchten, valt meteen de duidelijk afgetekende witte vleugelstreep op.

    De oeverloper wordt 19 tot 21 cm groot; heeft een spanwijdte tussen 32 en 35 cm en haalt een gewicht dat schommelt tussen 40 en 60 g.

     

    Wipstaarten

     

    Meestal zitten kleine groepjes van hooguit 10 exemplaren bij elkaar, in een rij langs de oever verspreid in plaats van dicht bijeen; ze houden hun kop omlaag en maken voortdurend met hun staart knikkende bewegingen.

    Het kleine nest is vaak een door een plant of struik beschut, spaarzaam met gras gevoerd kuiltje op de oeverkant vlak in de buurt van zoetwater.

    Alle steltlopers ‘badderen’ geregeld, zelfs bij koud weer, om hun verenkleed in topconditie te houden.

    Omstreeks half mei legt het vrouwtje doorgaans 4 eieren, die qua kleur variëren van romig, groen tot geelbruin bezaaid met donkerbruine stippen.

    Het legsel wordt door beide ouders bebroed gedurende 20 tot 34 dagen; de kuikens verlaten het nest zodra ze droog zijn en kunnen vrijwel meteen zwemmen en hun kostje bijeenscharrelen.

    Door te duiken trachten zij aan hun vijanden te ontkomen. Na 3 weken kunnen ze vliegen en na 4 weken zijn ze zelfstandig.

    Wie onderstaande fotoreeks van onze inmiddels bekende vogelspotter  Wim graag aangevuld ziet met een andere olympische selectie moet maar eens een kijkje nemen bij Belgium Digital, hier in de favoriete weblinks opgenomen als DKW/J

     







    21-08-2009 om 20:17 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    15-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Las Marismas, rustpunt voor vogels
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Fenicische oorlogsgaleien staken meer dan 25 eeuwen geleden op weg naar en van de havenstad Gades (het huidige Cádiz) in het zuidwesten van Spanje de grote baai aan de monding van de Guadalquivir over. De baai was 12 eeuwen later veranderd in een enorm zoutmeer. Tegen de 20ste E was het meer een moeras zonder begaanbare paden geworden.

    De transformatie werd teweeggebracht door de massa slib die door de Guadalquivir werd aangevoerd en door de kracht van de sterke zeestromen. Het zand dat van het westen langs de kust werd aangevoerd, vormde geleidelijk een zandbank, waardoor een ondiepe zee werd ingesloten. De lading slib en zand die de rivier van de Sierra Morena en andere bergketens meevoerde, verdreef het zoute water en vormde in plaats daarvan ondiepe lagunes.

    In de jaren 80 van de vorige eeuw is deze 70 km lange barrière, 'Arenas Gordas' (dik zand) genaamd, alleen aan de zuidpunt door de rivier onderbroken.

    De wandelende zandduinen en de vaste duinstroken, bezet met grove dennen, kurkeiken, wilde olijfbomen, aardbeibomen, struikgewas en taai gras, kunnen wel 13 km breed zijn.

    Een bijzondere boomsoort is de jeneverbes, een overblijfsel van de vroegere kustbossen. Ze groeien in dichte bosjes op droge zandbanken.

     

    Las Marismas

     

    Las Marismas, wat in het Spaans ‘de moerassen’ betekent, bestrijkt een gebied van 1 150 km². Het ligt 24 km ten zuidwesten van Sevilla, waar het deel uitmaakt van de delta van de Guadalquivir die uitmondt in de Golf van Cádiz.

    De randen van de brakke moerassen bestaan uit biologisch uiteenlopende biotopen, zoals heidevelden, savanne en overblijfselen van kurkeikbossen. Samen verschaffen ze een uitwijkplaats voor een enorme hoeveelheid permanente en overwinterende vogels, alsook verscheidene bedreigde zoogdiersoorten.

     

    Tegen de 13de E was Las Marismas een koninklijk afgebakend jachtreservaat (coto) geworden. In 1294 schonk de koning Sancho IV van het mini-koninkrijkje Castilië, de ‘Moedige’ bijgenaamd, het land aan Alfonso Pérez de Guzmán, ‘El Bueno’,  als beloning voor zijn aandeel in het tegenhouden van de Moren, die de vestingsstad Tarifa bij Gibraltar hadden willen veroveren. De koning gaf Guzmán tegelijkertijd de titel van Hertog van Medina-Sidonia.

     

    Medina betekent in het Arabisch ‘stad’ en Sidonia komt van Sidon.

    Ruim 4 000 jaar voor onze tijdrekening was Sidon een belangrijke stad van de Feniciërs die op enkele km van het moderne Beiroet in Libanon was gesitueerd.

    Vanuit Sidon voeren de Feniciërs langs de kusten van de Middellandse Zee via de Straat van Gibraltar tot bij het huidige Costa de la Luz, waar zij op een heuvel de ‘Stad van Sidon’ stichtten.

    Medina-Sidonia behoort nu tot de zogeheten ‘Pueblos Blancos’ (Witte Dorpen) in de provincie Cádiz in Andalusië, autonome regio in Spanje. Het telt ongeveer 11 000 bewoners en ligt op de toeristische ‘Ruta del Toro’ (Stierenroute), die langs de Andalusische fokkerijen loopt.

     

    Na 711 viel de stad Tarifa in de handen van de Moren.

    Met de Reconquista – de katholieke reactie tegen de islamoverheersing – wordt verwezen naar de periode die in Spanje en Portugal loopt van 718 tot 1492 en tijdens dewelke beide landen onder Moors juk leefden en zich door militaire initiatieven konden bevrijden. De Moren uit Noord-Afrika – gearabiseerde Berberdynastieën – hadden na de slag bij Guadelete in 711 in amper 5 jaar tijd bijna het volledig Iberische schiereiland in handen gekregen. In 732 werd door Karel Martel te Poitiers de Islamitische opmars naar de rest van Europa gestopt.

    De 10 km ongerepte witte zandstranden, de stevige branding van de Atlantische Oceaan en de forse zeewinden kenmerken de meest zuidelijke uithoek van Europa. Tarifa ‘hoort’ men van op afstand door het eentonig ritselend geluid van honderden windmolens, die op de omringende heuvels uit de krachtige wind de plaatselijke energie vergaren.

     

    Natuurreservaat

     

    Vroeg in de 17de E bouwde de 7de hertog een jachthuis ‘El Palacio’, midden in het moerasland als plek van afzondering voor zijn vrouw Doña Ana.

    Even leek het ecologische evenwicht in de jaren vijftig te zullen worden verstoord door de bouw van uitgebreide badplaatsen. Dankzij de interventies van vooraanstaande Europese biologen, onder leiding van de Spaanse wetenschapper dr. José Antonio Valverde en de steun van het opgerichte Wereld Natuur Fonds werd het voortbestaan van deze waardevolle verblijfplaats in de moerassen veiliggesteld.

    In 1964 werd 6 500 ha aangewezen als het Coto Doñana Natuurreservaat.

    In 1969 werd het samengevoegd met het aangrenzende Guadiamar Reservaat; het hele gebied van 35 000 ha kreeg tegelijkertijd de status Nationaal Park. Het jachthuis werd omgebouwd tot een biologische onderzoeksplaats voor bestudering van de fauna en flora in het park.

    Tot in de jaren zestig observeerden toegewijde ornithologen op een ouderwetse manier de vogelpopulatie in het moerasgebied. Op platte bootjes gehecht met touwen aan de staart van geduldige Andalusische paarden, die het moerasgebied kniediep doorwaadden, werden ze voortgetrokken.

    Ondanks de beschermde status van het reservaat en andere delen van het natuurgebied bleven de problemen en bedreigingen groot: mijnbouw, landbouw, toerisme, de aanleg van infrastructuur en wanbeheer.

    Zo was er in 1998 een ramp bij een mijn net buiten het park waardoor duizenden liters zwaar vervuild water en slib de Coto Doñana instroomden. Ruim 5 miljoen m³ water, doordrenkt met zware metalen, als cadmium, koper, zink, ammoniumsulfaat en lood stroomden weg uit een stuwmeer, dat toebehoort aan het mijnbedrijf Boliden.

    Nochtans is het Coto Doñana Nationale Park de laatste uitwijkplaats geworden voor verscheidene bedreigde soorten Europese vogels, zoals de zwarte gier.

    De grootste vogel is de Spaanse koningsadelaar. Deze majestueuze roofvogel, te onderscheiden aan zijn witte schouders en vleugelranden, jaagt op kleine zoogdieren waaronder hazen en konijnen. In 1977 werd de kolonie adelaars geschat op 60 paren.

     

    Natuurverschijnselen

     

    Las Marismas is onderhevig aan radicale seizoenswisselingen.

    In de late herfst trekken zware regens over zuidelijk Spanje die neerstorten op de westelijke hellingen van de Sierra Nevada en de vlakte van Andalusië. Het met slib beladen water wordt afgevoerd via de Guadalquivir, die op haar beurt Las Marismas onder water zet, vaak tot een diepte van 60 cm.

    Het ondergelopen land biedt voor de winter een welkome pleisterplaats voor enorm veel watervogels op hun trek naar het zuiden. Dit merkwaardig natuurdomein biedt eveneens een winterverblijfplaats voor vele eenden en ganzen die van hun zomerbroedplaatsen in noordelijk Europa en Scandinavië terugkeren.

    Een paar weken lang is Las Marismas een lawaaiig krioelend kruispunt voor een miljoen vliegende migranten.

    In het voorjaar smelt de sneeuw op de bergen en krijgen de moerassen zoet water aangevoerd, terwijl de hogere temperatuur de planten tot groei aanzet. Dikke bundels gras, riet en biezen rijzen uit de bodem op hoger gelegen eilandjes en helpen een handje mee om een enorm aantal vogelnesten te verbergen.

    Vroeg in mei komen zwermen steekmuggen en libellen te voorschijn, die duizenden vogels lokken. De fladderende vleugels en paarzang van honderdduizenden vogels brengen een ware kakofonie voort.

    Een verzameling van 175 verschillende vogelsoorten, waarvan vele zich nergens anders in Europa voortplanten, komen bijeen om te eten en te paren: 8 van de 9 soorten reigers, flamingo’s, steltlopers, steenlopers en plevieren.

    De broedende gemeenschap bevat eveneens zeldzame vogels als de rode bergeend, de gekuifde meerkoet en de gemarmerde taling. De rode wouw en de zwarte gier draaien hun cirkels boven Las Marismas, speurend naar hagedissen en kleine zoogdieren.

    Witte reigers en pelikanen vormen kolonies met hun zware nesten in oude kurkeiken, terwijl in de dichte braambessen- en jaguarzostruiken de Spaanse lynx haar leger maakt.

    Enkele weken houdt de wateraanvoer van de Guadalquivir op, krijgt de zon meer kracht en verdampt het water. In de slinkende stroompjes groeien de biezen en grassen in dikkere groepen, terwijl de groene algen zich ophopen in de kleverige massa van het brakke water.

    Tegen juni ploeteren roedels rode herten en damherten door het water om van het sappige gras te eten. Wilde zwijnen schoffelen over drogere terreinen.

    In het begin augustus heeft de meedogenloze zon Las Marismas geschoeid tot een gebarsten mozaïek van bikkelharde leem.


    De foto van de flamingo's in de Coto Doñana is van VIM

    15-08-2009 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (6 Stemmen)
    12-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Verdronken Land van Saeftinghe

    Het uitgestrekt brakke natuurgebied (3200 ha) in de Westerschelde, ‘Het verdronken land van Saeftinghe’, zowat 50 km van de monding is een land van slikken, zandplaten en schorren doorsneden door geulenstelstels. Het zilte zeewater dat met de vloed de schorgeulen binnenstroomt, mengt zich met het zoete rivierwater.

     

    Drie grote in het noordwesten gerichte geulen doorsnijden het schorgebied: het Speelmansgat, de Ijskelder en het Hondegat. Deze hoofdgeulen hebben tal van zijtakken die het schorgebied als het ware opdelen in afzonderlijke eilandjes.

    In het mondinggebied liggen uitgestrekte zandplaten die drempels vormen. Dit zijn door de sterke stroming ontstane golfribbels van ongeveer één meter hoog en enkele meters breed.

    Het estuarium staat onder invloed van de zeegetijden die tweemaal daags met een hoog- en laagtij het gebied overspoelen.

    Een ander kenmerk van de riviermonding is dat hoe verder men van de zee is verwijderd, hoe meer het vloedwater wordt opgestuwd. Dat komt doordat de rivierbedding landinwaarts minder diep en smaller wordt.

    De Rijksdam werd aangelegd om het aanslibben te bevorderen in een tijd dat in Nederland landaanwinning nog een hoge prioriteit had. De Dam naar de Noord verbindt enkele ‘stellen’ met de dijk. Op deze door schaapherders opgeworpen heuvels, kan men zich bij al te hoog water terugtrekken.

    Op enkele plaatsen duiken van onder het zand van het strand langs de Westerschelde veenbanken op. Bij laagwater rijzen deze veenbanken als steile zwarte rotskliffen boven het woelige water uit.

    Veel ouder dan het veen is een zandlaag die bij extreme laagwaterstand in de monding van de “Ijskeldergeul” onder het veen vandaan naar boven komt.

     

    Maritieme dynamiek

     

    Onder invloed van de getijden verandert het landschap in Saeftinghe voortdurend.

    Wekenlang gebeurt er maar weinig en zijn de veranderingen klein en geleidelijk.

    Tijdens zwaar stormweer beuken onstuimige golven tegen de steile schorranden en wordt het zand in de geulen flink omgewoeld door de krachtige getijstromen.

    De volgende dag heeft het gebied een ware metamorfose ondergaan. Geulen hebben zich verlegd en een wild patroon van golfribbels is in het zand geëtst. Steile schorwanden en zandplaten zijn geheel verdwenen of half weggeslagen. Stromen die een paar dagen tevoren nog doorwaadbaar waren, zijn plots meter diepe putten of juist nieuwe zandplaten geworden. Het afgeslepen, weggeslagen en losgewoelde zand en slib zal spoedig weer elders in het gebied bezinken. Doorgaans is er meer groei dan afbraak in het gebied. Op rustige plekjes wordt volop materiaal afgezet, met name in binnenbochten (bolle oevers) van geulen en in doodlopende uitlopers diep het schor in. Ook zandplaten en slikranden hogen zich op. Zodra ze bij laagwater voldoende droog vallen, kan de eerste vegetatie zich ontwikkelen. Eenmaal er plantjes groeien, versnelt het opslibben aanzienlijk. Daar het opkomend water lichtjes wordt afgeremd kan nog meer meegesleurd slib bezinken. Op deze wijze verandert een zandplaat in een schor, waarbij talloze geultjes voor afwatering zorgen. Aan beide oevers worden ze begrensd door hoge zandige richels, oeverwallen genoemd, die kleiige schotelvormige laagtes omsluiten, die kommen heten. De zwaardere kleideeltjes bezinken als het water tot stilstand komt in de kommen. Daardoor komen oeverwallen steeds hoger te liggen, die nog enkel bij stormweer tijdens de allerhoogste springtijen onderlopen, wat het reliëf extra versterkt.

    In het uitgestrekte Saeftinghe vindt men oeverwallen in alle stadia van ontwikkeling.

    Alleen in de grootste geulen, blijft tot de vloed opkomt, water wegvloeien via bochtig vertakkende ebstromen, die op sommige plaatsen korte of lange tijd doorwaadbaar zijn. Ebstroompjes vanuit hoger gelegen delen vallen vaak droog. Overal in de buurt van de grotere ebstromen alsook bij met water gevulde putten treft men gemakkelijk drijfzand aan.

    De waterstand in Saeftinghe wordt, naast het getij ook voor een belangrijk deel bepaald door de weersomstandigheden. Tijdens een noordwester storm bv. wordt er veel meer water het gebied ingestuwd. Bij springtij kolkt het schuimende water zelfs tot tegen de dijk en is Saeftinghe één onafzienbare watervlakte.

    Bij vloed komt het water verrassend snel op daar in de hoofdgeulen behoorlijk hoge drempels zijn ontstaan. Vooral Hondegat en Ijskelder zijn erg verraderlijk daar ze in slechts een anderhalf tot 2 uur vol lopen. Terwijl de vloedstroom opkomt, vloeit het water langs ebstromen rustig terug. Eens het binnenstromend water de drempels voorbij is, schrikt men wel vaker als men ziet hoe een aansnellende vloedgolf van enkele tientallen cm opeens dicht nadert. Dieper in het gebied, in de kleinere geulen, is een stijgsnelheid van meer dan een meter in een half uur heel normaal, zelfs tijdens een gewoon tij.

    Ter hoogte van Saeftinghe dat dagelijks wordt omspoeld heeft het water een brak karakter; door de vermenging met het zoete rivierwater is het nog half zo zout als het zeewater.

     

    Brokje geschiedenis

     

    In de late middeleeuwen was Saeftinghe een gebied van welvarende polders.

    Door stormvloeden gingen in de 14de en 16de E grote stukken van het ingepolderde land verloren. Tijdens de 16de E woedde er een godsdienstoorlog. De katholieke Spanjaarden wilden de Calvinistische Nederlanden onder controle krijgen. De strijd spitste zich toe op de belangrijkste stad Antwerpen. Toen in 1584 de Spaanse troepen in de richting van de stad trokken, staken de soldaten van de Nederlandse strijdkrachten de dijken op verschillende plekken door. Daarmee beletten ze niet alleen de opmars van de Spanjaarden, maar kwam ook het hele achterland en zelfs een stuk van het Waasland onder water te staan.

    Tevergeefs militair manoeuvre echter, daar in 1585 Antwerpen alsnog in Spaanse handen valt.

    Het Land van Saeftinghe verdwijnt even onder de golven.

    Vanaf de 17de E werd veel grond op de zee heroverd. In 1907 vond de laatste inpoldering plaats, waarbij de Hertogin Hedwigepolder ontstond, die aan het zuidoostelijke deel van Saeftinghe grenst.

     

    Flora

     

    De plantengroei in het deltagebied weerspiegelt de invloed van het brakke vloedwater.

    Onder de 50 plantensoorten die het natuurgebied rijk is, vindt men bv. Engels slijkgras, kweldergras, lamsoor, lepelblad, schorrezoutgras, zeealsem, zeeaster, zeebies, zeekraal, gewone zoutmelde.

    In het oosten waar de invloed van zoet water groter is, hebben zich verschillende rietvelden ontwikkeld.  De strategie om in het zilte milieu te overleven, bestaat erin de met het water opgenomen zouten door de huidmondjes van de bladeren weer uit te scheiden. Tijdens warme zomerdagen kan men vaak aan de onderkant van de bladeren zoutkristallen met het blote oog waarnemen.

     

    Het Engels slijkgras is door waterbouwers aan het begin van de 20ste E ingevoerd om de landaanwinning te bevorderen. Deze plant vormt op de nog kale slikken dichte horsten, die uit kunnen groeien tot eilanden van vele tientallen vierkante meters.

    De stengels zitten zo dicht op elkaar dat ze de stroming van het overspoelende water sterk afremmen, wat de opslibbing sterk bevordert. In Saeftinghe is het Engels slijkgras over het hele schorgebied verspreid, vooral op laaggelegen zandige plaatsen die gedurende een heel deel van de dag onder water staan. De bloeipluim draagt één enkel rozig bolvormig hoofdje.

     

    Kweldergras, herkenbaar aan de smalle blauwgroene opgevouwen tot zelfs min of meer opgerolde bladeren (kleiner bladoppervlak beperkt de verdamping) groeit op lage schorren met een middelmatig tot hoog zoutgehalte en bereikt al snel een hoogte van een halve meter.

    Dit biedt potentiële vijanden, zoals bunzing en vos, de kans om ongezien grazende ganzen of eenden te naderen, al mijden instinctmatig veel vogels zulke onveilige plekken.

     

    Het lamsoor ook ‘Zwinneblomme’ genoemd en niet te verwarren met de streeknaam ‘lamsoaren’ (zeeaster) dankt zijn naam aan het feit dat de jonge blaadjes met enige fantasie op de oren van lammetjes lijken. De lamsoor, een echte zoutplant, die alleen onder uitgesproken zilte omstandigheden tot ontwikkeling komt, draagt van juli tot oktober paarsroze bloemenrijen.

     

    Het echt lepelblad, dat enkel voorkomt op brakke grond, bloeit al vroeg in het jaar als alle andere schorplanten er nog dor bij staan. Jonge planten vormen een mooi rozet van groene blaadjes, waar pas in het 2de jaar bloeistengels in komen met kleine witte of paarse bloemen. De plant dankt zijn naam aan het feit dat de randen van de bladeren wat naar boven gekruld staan.

    In de tijd dat onze voorouders met hun zeilschepen lange tochten naar het verre oosten ondernamen, was lepelblad een buitengewoon belangrijke plant. Tijdens die lange reizen gebeurde het wel vaker dat de bemanning een gebrek had aan vitamine C, waardoor ze de kans liepen de fatale scheurbuik op te lopen. Door het hartvormige en vlezige blad als groente te nuttigen of een glas lepelkruidsap te drinken, konden veel levens van scheepslieden worden gered.

     

    Het melkkruid is door haar kleine formaat (10 tot 30 cm) een weinig opvallende plant, die hoofdzakelijk voorkomt op de schorren met middelhoge kommen. De kruipende stengels zijn dicht bezet met kleine ovale bladeren. De keurig in 4 rijen gegroepeerde donkergroene blaadjes steken fraai af tegen de dieproze klokvormige bloempjes, die alleenstaand in de bladoksels zitten. De bloempjes zijn overigens merkwaardig, daar zij noch kelk, noch kroonblaadjes bezitten.

     

    Het schorrezoutgras is niet verwant aan de grassen, maar aan de in het water levende fonteinkruiden. Niettemin wordt de plant met zijn vlezige lijnvormige bladeren en de groenwitte bloeiwijze nog vaak voor een grassoort versleten. Als je het blad kneust, neem je een scherpe chloorgeur waar, wat dan wel een duidelijk onderscheidingskenmerk is.

    Schorrezoutgras kan goed tegen extensieve beweiding, maaien en stagnerend water.

    Vandaar ook dat de plant voorkomt in de kommen van zowel lage als hoge schorren.

    Oudere planten vormen vaak ‘heksenkringen’, omdat ze in het midden uitsterven en naar buiten toe uitdijen.

     

    Zeealsem onderscheidt zich van andere planten op de schorren door zijn typisch zilvergrijze kleur. Die is te danken aan de dichte, viltige beharing waarmee de hele plant is overdekt.

    De beharing doet dienst als een soort mantel, een aanpassing tegen uitdroging in zilte milieu.

    Naast de beharing zorgt ook het smalle, lijnvormige blad ervoor dat de verdamping beperkt blijft. De gele tweeslachtige bloemen van de zeealsem verschijnen pas in de herfst. De kruidige geur is toe te schrijven aan het feit dat zeealsem santonine bevat, een wormafdrijvend en insectenwerend middel. Vandaar ook dat het wordt gebruikt als strooisel in hondenhokken om vlooien en ander ongedierte te weren.

    Als zeealsem in een fles jenever wordt gestopt, trekt de aroma van de plant in de drank en bekomt men de zogenaamde ‘heksenborrel’.

     

    De zeeaster is vanouds bekend onder de naam ‘zulte’. Aan deze maximaal 90 cm hoge plant verschijnen vanaf juli prachtige bloemen: gele harten omrand door bleekpaarse lintbloemen. De hoofdbloei van de zulte valt eind augustus. De plant gaat overmatige verdamping tegen doordat de leerachtige smalle bladeren bedekt zijn met een laagje was. De jonge ovalen blaadjes worden al eeuwen als groente gegeten. De smaak heeft veel weg van spinazie.

    De streeknaam hiervoor ‘lamsoaren’, levert wel eens de verwarring op met de plant lamsoor.

    Werden de groenten destijds door arme mensen geconsumeerd, nu wordt de luxe-groente als een delicatesse in de betere restaurants opgediend.

     

    Zeebies is een zeer algemeen voorkomende plant. Deze groeit op brakke tot zoete plaatsen. Zeebies is gemakkelijk herkenbaar aan de driekantige stengel en de uit compacte hoofdjes bestaande bloeiwijze. Ondergronds bezit de plant een aantal ronde knollen, waarin de voedingsstoffen liggen opgeslagen en die het hoofdvoedsel vormen voor overwinterende grauwe ganzen.

     

    De zeekraal is een merkwaardige plant. Je kunt er niet zomaar stengels, bladeren of bloemen aan onderscheiden. De plant lijkt eerder op een wat fragiele sterk vertakte cactus, waarvan de stengels bestaan uit allemaal cilindervormige geledingen. Deze dikke, wat opgeblazen geledingen zijn voorraadkamers, waarin de plant een hoeveelheid water met daarin allerlei opgeloste zouten en voedingsstoffen opslaat. Zeekraal gedijt enkel in zilte bodems al zijn voor de ontkieming van de minuscule zaadjes zuiver zoete omstandigheden vereist. Een regenbui in het voorjaar is al voldoende om voor een korte tijd op het slik een zoetwaterplas te bekomen, waarin de zeekraalzaadjes kunnen ontkiemen. De pionierplant komt op verschillende standplaatsen voor: in grote geulen, op overspoelde platen, maar ook in laaggelegen kommen, die tijdens laagwater nog blank staan door het stagnerende vloedwater.

    Wie er een loep bijneemt om het plantje beter te bestuderen, ontdekt dat de bladeren tot vlezige schubben zijn gereduceerd en dat de bloembekleedsels enkele roomkleurige tot gele meeldraden met stuifmeel vertonen. Vandaar dat ook bij de honingbij zeekraal in trek is.

    Was vroeger ook deze groente gegeerd bij minder vermogende, nu is het snijden van zeekraal via wettelijke regelingen aan banden gelegd.

    Zij die een vergunning verkrijgen, kunnen hun oogst tegen een goede prijs verkopen aan de betere horecazaken.

     

    De winterharde, fraaie gewone zoutmelde is door de zilveren weerschijn op zijn bladeren al van ver waar te nemen. De gloed wordt veroorzaakt door zeer kleine papierachtige schubben die het jonge blad beschermen tegen uitdroging door het zout. De plant die gedijt in zware klei en onder moeilijke omstandigheden zilte kwelders en schorren weet te overleven, heeft deels kruipende stengels en ovale ongezaagde bladeren. De vrouwelijke bloem onderscheidt zich van de mannelijke door de tussen de schutbladen uitstekende stijlen.

     

    Vogels kijken

     

    In het vogelrijk domein broeden duizenden kustvogels, zoals zilver- en kokmeeuwen, visdiefjes en scholeksters; de rietvelden zijn belangrijke broedgebieden voor baardmannetje, blauwborst, rietzanger, rietgors, kleine karekiet, en bruine kiekendief. Honderden steltlopers zoeken hun kostje bij elkaar in de slikrijke geulen. Groepjes gele kwikstaarten volgen de schapen op de dijk.

    Op het eind van de zomer (augustus, september) doen de zomergasten zich te goed aan het rijke voedselaanbod dat het natuurgebied te bieden heeft, alvorens ze de trek naar het zuiden voortzetten. In deze periode zijn honderden lepelaars en zilverreigers te zien. Ook zeldzamer soorten zoals de zwarte ooievaar, de grauwe franjepoot, de Temmincks strandloper, de krombekstrandloper en de poelruiter worden er jaarlijks waargenomen.

    September begint met de spectaculaire aankomst van vluchten ganzen.

    Tijdens herfststormen kunnen ook al eens zeevogels in het domein aanbelanden, zoals het vale stormvogeltje.

    Tijdens de wintermaanden kan men volop genieten van de duizenden grauwe ganzen, die in en rond het gebied zitten. Voor veel doortrekkende en overwinterende vogels is het een welkome pleisterplaats. Van de rondjagende slechtvalken trekken de ganzen, in tegenstelling tot de duizenden eenden zich weinig aan. Overwinterende zangvogels moeten op hun hoede zijn voor de steeds aanwezige smellekens en blauwe kiekendieven.

    De beste observatieplaatsen om vogels te kijken in het natuurgebied liggen langs de dijk.

    Elk seizoen heeft zijn typische soorten.

     

    Observatiepunten

     

    1. Baalhoek

     

    Net voor het dorpje Baalhoek in de Kruispolder (met parkeerplaats) kan men via een trap over de dijk geraken: op deze plek kan men in het najaar en in de winter honderden bonte strandlopers zien samen met enkele drieteenstrandlopers, steenlopers en andere steltlopers.

    Over de vaargeul ligt de Plaat van Valkenisse, waar men tijdens de zomermaanden duizenden ruiende bergeenden aantreft en af en toe een zonnende zeehond kan waarnemen.

    Op deze locatie (nabij het strekdammetje) broedt geregeld een strandplevier.

     

    2. Gemaal van Paal

     

    Verder langs de dijk staat aan de rechterzijde het pompgebouw van het Gemaal van Paal.

    Daar tegenover is er een trap die leidt naar de dijk. Vooral bij hoogtij zijn hier vogels te zien: verschillende steltlopers zoals kluut, rosse grutto (vooral in mei), zwarte ruiter, oeverloper (mei – augustus) en zilverplevier.

    Tijdens de wintermaanden zie je langs de randen van de voorliggende geul duizenden smienten en honderden wintertalingen en pijlstaarten. Geregeld worden hier (augustus – december) ijsvogels gezien. Wellicht bemerk je vanaf deze locatie ook slechtvalken en maak je zelfs kans een visarend waar te nemen.

     

    3. Het Graszanger schor

     

    Enkele honderden meters verderop ten oosten van het dorpje Paal is aan de linkerkant van de weg plaats om de wagen te parkeren en met behulp van een overstapje over de afrastering te geraken. Als je hier een stukje over de dijk loopt, maak je veel kans (mei – september) zingende graszangers, blauwborsten, rietzangers en rietgorzen te zien.

     

    4. De Plasjes

     

    Eén km na Emmadorp en ca 20 m na de 1ste zijstraat (de Vercauterenweg) is een overstapje over de prikkeldraad. Net achter de dijken liggen verschillende ondiepe plasjes die heel geschikt zijn voor foeragerende steltlopers, zoals de groenpootruiter, de kluut, de wulp en eendensoorten, zoals de wintertaling, slobeend en krakeend.

     

    5. Kijkhut

     

    Weer verder bij de 1ste weg, die scherp links afbuigt, geraakt men vlakbij de kijkhut op de dijk. Op en nabij de parkeerplaats zitten tijdens de trektijd geregeld tapuiten. Boven op de kijkhut heeft men een prachtig uitzicht over de schorren en vooral bij hoog water is dit een uitgelezen plek om vogels te kijken. Veel vogels trekken zich met hoogtij terug op de ietwat hoger liggende begraasde delen in de omgeving van de kijkhut. Roofvogels (bruine en blauwe kiekendief, smelleken, sperwer, torenvalk, buizerd en boomvalk) en af en toe een velduil zijn te zien vanuit de hut. Ook het aan de rechterzijde gelegen Sieperdaschor is de moeite waard om te bezichtigen. Het is het foerageergebied van watersnip, zwarte ruiter, tureluur, kluut, poelruiter, bosruiter, steltkluut, zomertaling, wintertaling, krakeend, grote zilverreiger en vele andere vogels.

    Wie een sterk doorzettingsvermogen bezit om op een heldere winterdag te wachten tot zonsondergang kan vanuit de kijkhut tientallen blauwe en bruine kiekendieven opmerken die hun slaapplaatsen opzoeken in het domein, dit onder begeleiding van duizenden gakkende ganzen die om dezelfde reden vanuit de omliggende polders terugkeren.

     

    6. Sieperdaschor

     

    Het Sieperdaschor kenmerkt zich door de vele plassen en slikrandjes. Het interessant gedeelte van het Sieperdaschor is te bereiken door vanaf de kijkhut de dijk in oostelijke richting te volgen. Na de Petrusstraat een 25-tal m verder kan je weer over de prikkeldraad om ook vanuit dit punt vogels te observeren.

     

    7. Bosjes

     

    Als er in Saeftinghe zeearenden zijn, is de kans groot dat ze overnachten in bosjes in de directe omgeving van Saeftinghe Ook andere vogels als buizerd, kraaiachtigen en duiven slapen in deze bosjes. De omliggende polders zijn beroemd om hun grote aantallen grauwe-, kol- en rietganzen. Net ten zuiden van Saeftinghe ligt de Vlaamse kreek, waar verschillende soorten rietvogels te vinden zijn. Iets verder naar het westen liggen de Vogelkreek, de Grote Putting en het Groot Eiland. Hier zijn broedende grutto’s, slobeenden en overwinterende slechtvalken, smienten en ganzen te zien en in de winter de grote zaagbek. Net over de grens ligt het Antwerpse havengebied met zijn ongebruikte dokken, opgespoten gronden en hier en daar nog een restant van een oude polder, waar ook heel wat vedervolk.

     

     

    Bron: Stichting het Zeeuwse Landschap







    12-08-2009 om 08:59 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    31-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zwarte kraai

    Net als alle andere leden van de kraaienfamilie is de zwarte kraai, die algemeen voorkomt  in Midden- en Zuid-Europa, door schade en schande wijs, maar ook erg schuw geworden. 

    Ook zij genieten de kwalijke reputatie schade toe te brengen aan land- en tuinbouwgewassen, maar tevens aan bedreigde vogelsoorten, zoals de weidevogels, waardoor ze al eerder onverbiddelijk werden vervolgd.

    In agrarische gebieden mocht nog niet zo lang geleden onbeperkt op zwarte kraaien en kauwen worden gejaagd. De predatie [het roven] is echter slechts één factor die bijdraagt aan de achteruitgang van weidevogels. Trouwens die drang is heel natuurlijk en bovendien zijn er nog meer belangrijke oorzaken die het de weidevogels niet makkelijker maakt:

     

    ·         verslechtering van hun leefomgeving [areaalvermindering door infrastructuurwerken]

    ·         intensieve landbouwmethoden [ hogere veedichtheid, nieuwe mest- en maaitechnieken]

    ·         gebrekkige beheersovereenkomsten inzake beschermde agrarische gebieden

     

    Als grondbroeders vormen weidevogels uiteraard een kwetsbare groep.

    In het jaar 2000 werden van de 90 000 onderzochte nesten op percelen, waar weidevogels worden beschermd, de volgende gegevens opgetekend:

     

    ·         54 %    van de legsels kwamen uit [eieren en kuikens];

    ·         24 %    vielen ten prooi van roofdieren;

    ·         9 %      gingen verloren door agrarische activiteiten [beweiden / maaien];

    ·         5 %      werden vroegtijdig achtergelaten;

    ·         8 %      kwamen niet tot ontwikkeling zonder aanwijsbare oorzaken.

     

    Kraaien zijn niet populair omdat hun levenswijze op sommige punten fel botst met bv. de belangen van de boeren, van wie ze het zaaigoed opeten. Toch dient aangestipt dat ze enorme hoeveelheden emelten verorberen, die niet minder schadelijk zijn voor landbouwgewassen en kraaien zijn niet de enige predatoren.

    Aanbevolen wordt een vergelijkend onderzoek te doen naar de populatieontwikkelingen van weidevogels en predatoren in gebieden waar wel … en waar geen afschot plaatsvindt.

     

    Roofzuchtige aard

     

    Om eventuele bewezen schadelijke activiteiten van zwarte kraaien in bepaalde gebieden te voorkomen of te beperken zou moeten worden onderzocht of het mogelijk is gebruik te maken van de [slimme] eigenschappen van deze vogels.

    Inmiddels heeft men ook een gekende vangkooi of trechterkooi. Omdat de kraaien van nature wantrouwig zijn, plaatst men de kooi best op een open plaats, in de omgeving waar kraaien normaal naar de velden trekken, vlakbij enkele bomen. De te vangen vogels moeten in staat zijn de omgeving goed af te speuren, vooraleer ze zich – aangetrokken door lokaas – in de kooi wagen.

    Hierbij wordt geschikt en duidelijk zichtbaar gespreid lokvoer gebruikt: gebroken eieren, maïskolven of broodresten.

    Als de kraai op het dak van de vangkooi landt, ziet hij het voer of aas. Door de openingen in de invalladder middenin de kooi geraakt hij bij het gegeerde voedsel, maar dan kan hij niet meer terug, omdat de openingen te klein zijn om naar buiten te vliegen.

    Het gebruik van deze ‘valkuil’ is aan enkele strenge voorwaarden gekoppeld:

     

    ·         er moet vers water en voldoende voedsel aanwezig zijn;

    ·         andere gevangen vogels moeten dagelijks worden vrijgelaten;

    ·         het gebruik van vlees of slachtafval als lokmiddel is verboden;

    ·         lokvogels moeten gefokte exemplaren zijn en er moet een dagelijkse controle plaatsvinden;

    ·         bij het gebruik van kastvallen moet de opstelling van die aard zijn dat fysiek contact tussen lok- en prooivogel onmogelijk is.

     

    Open weilanden, wijde akkers, boerenerven en uitgestrekte tuinen die niet in dichtbegroeide landschappen voorkomen, struinen ze graag, af op zoek naar alles wat eetbaar is en waarmee ze doorgaans er het zangvogelvolk in rep en roer brengen.  

    De kraai heeft een gevarieerd menu: hij eet o.a. zaden, fruit, larven, wormen, slakken, insecten, keukenafval [brood, aardappelen, vleesresten], eieren, jonge vogels; ook pasgeboren haasjes en zelfs lammetjes, vooral in de broedtijd.

    Hun verenpak is egaal zwart met een groenige glans. De vogel – ongeveer even groot als een roek – bereikt een lengte van 50 cm, haalt een spanwijdte van ruim 1 m en weegt tot 600 g.

    De krachtige snavel is afgerond en gitzwart terwijl zijn neef een kale grijze snavelbasis heeft, waardoor diens bek ook langer lijkt.

    Zwarte kraaien leven niet in kolonies zoals roeken of met meerdere stellen bij elkaar, zoals kauwen en treft men vaak solitair, in paren of gezinsverband aan; zeer zelden in grotere groepen.

    Terwijl de meeste vogels hippen, beweegt de zwarte kraai zich op de grond voort door stappen te zetten, waarbij ook het achterlichaam heen en weer schommelt.

    Het geluid dat de kraai voorbrengt, klinkt welbekend als ‘kraa(k), kraa(k), kraa(k)’. De roep lijkt fel op deze van de roek.

    Het nest dat door beide partners hoog in een boom wordt gebouwd, is een omvangrijk komvormig bouwsel, dat bestaat uit 3 lagen: een buitenrand van doorregen takken; een middenlaag van doorvlochten twijgen, aangevuld met wortels, aarde en gras; tenslotte een zachte voering met schorsvezels, wol  en haar. Verlaten kraaiennesten worden vaak gebruikt door ransuilen en roofvogels.

    Zwarte kraaien broeden pas vanaf het 4de levensjaar ergens eind maart, begin april; het enige legsel bestaat uit 4 tot 6 lichtblauwe tot diepgroene eieren met een bruine of grijze vlektekening.

    Het wijfje broedt de eieren in ca 18 tot 20 dagen uit en brengt de jongen, die na 4 tot 5 weken het nest verlaten, vrijwel alleen groot.

    Eens volwassen kunnen ze oproer kraaien: oproepen tot verzet en chaos, want bij ruzies en schermutselingen met andere soortgenoten, spelen zwarte kraaien graag de baas over de kauw, de roek, de ekster en de Vlaamse gaai.

     





    31-07-2009 om 19:04 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (9 Stemmen)
    25-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De raaf

    De meest begaafde vogel van de kraaienfamilie voelt zich thuis in alle landschappen met de nodige rust: van klifkusten [Schotland] over uitgestrekte wouden [Oost-Europa] tot in het hooggebergte [Alpen en Pyreneeën].

    Een hele tijd werd de gitzwarte vogel in onze dichtst bevolkte contreien genadeloos vervolgd en zelfs in het begin van de 20ste E massaal uitgeroeid.

    Na een spannend uitzetproject in Nederland kreeg de raaf langzaamaan weer voet aan de grond, vooral op en rond de Véluwe, de Utrechtse heuvelrug en Flevoland.

    Rond de beginjaren ’90 telde men een 100-tal broedparen. Inmiddels is het aantal raven weer aanzienlijk gezakt. De oorzaak van de daling is het sterk teruggelopen voedselaanbod.

    Om te beginnen is de konijnenstand wegens een virusziekte in korte tijd sterk uitgedund.

    Ook stopten wildbeheerders met het bijvoederen van reeën en wilde zwijnen, waar ook de raven volop van aten. Als gevolg van de varkenspest mocht dit slachtafval niet langer worden verstrekt.

    De broedstrategie van de raven was afgestemd op deze extra voedselbron, waarmee ze hun jongen voederden. Sindsdien dienen de oudervogels voor hun kroost verder te zoeken naar geschikt voedsel. Terwijl het nest ook langer onbewaakt is, kunnen roofvogels zoals de havik makkelijk toeslaan.

    Natuurlijk wildbeheer kan zonder bijvoederen, maar het opruimen van alle kadavers uit angst voor veeziektes zet de raaf wel ferm voor schut. Er rest hem nog enkel de dood gereden slachtoffers aan de kant van autosnelwegen, waar ook al een hevige concurrentiestrijd woedt.

     

    Verspreider van ongeluk en pest

     

    In de dagen waarin christelijke zendelingen nog geen vaste voet hadden op onze bodem, stond de raaf in hoog aanzien. De wijze Noorse god Odin werd vergezeld van 2 raven die altijd op zijn schouders zaten en die hij uitzond om de verste uithoeken van de wereld te verkennen. Ze heetten Huginn [geheugen, denkvermogen] en Muginn [gedachte, herinnering] en rapporteerden wat ze hadden waargenomen. De eigentijdse uitdrukking: “tegen heug en meug”[met tegenzin, tegen wil en dank] vindt haar bron in deze mythologie.

    Door zijn wat griezelige verschijning en zijn uitgesproken voorkeur voor aas associeerden veel culturen hem met de dood. Zijn reputatie van onheilsbode dankte hij ook aan zijn gewoonte om als lijkenpikker op galgenvelden [bijnaam galgvogel] en slagvelden neer te strijken.

     

    Raven beschikken over een welluidende en metaalheldere lokroep die overeenstemt met deze van kauwen en uitnodigt tot meevliegen, wanneer ze in een scheervlucht met heen en weer bewegende staart laag over de grond vliegen. Op de grond verplaatst de raaf zich met een plechtige wandelpas of al huppelend.

     Aartsvijand is de grote wijfjeshavik, die het op de jongen heeft gemunt. Als de ravenouders in de buurt van het nest toeven, maakt de rover geen schijn van kans, daar de behendigere vliegeniers de schalkse belager snel weten te verjagen.

    De raaf waagt zich complexloos tussen de berghellingen waar stijg- en valwinden het wervelende luchtruim herschapen in een kolkende zee van wolkenflarden. Raven vliegen hoger dan kraaien met een tragere vleugelslag en voeren geregeld zweefvluchten uit; ook waagt de stuntvlieger zich aan onnavolgbare spiralen, salto’s en duikvluchten. Het stuntvliegen van de raven bereikt een hoogtepunt tijdens de balts in het vroegste voorjaar.

     

    De grootste kraaiachtige

     

    Kenmerkend zijn de prominente kop met de massieve, lange en kromme snavel en het wig- of ruitvormig uitgewaaierd uiteinde van de staart. Raven bereiken een lengte van ongeveer 65 cm en halen een gewicht van 1.5 kg. De spanwijdte van de lange hoekige gevingerde vleugels, varieert van 1.20 tot 1.50 m. Zijn pikzwarte verenpak vertoont een schitterende metaalglans. De veren van kruin, kin en keel kunnen tijdens een dreighouding worden opgezet, zodat de kop nog imposanter lijkt.

    Met zijn bijzonder scherpe zintuigen bestudeert de raaf met intense aandacht alles wat er zich in de omgeving afspeelt.

    Raven zijn opportunistische omnivoren [alleseters] die heel wat op het menu hebben staan: insecten, kikkers, kleine reptielen, pasgeboren of kleine zoogdieren [verongelukte schapen in bergstreken], vogels en hun eieren.

    Ook eten ze aas en troepen ze samen om een karkas uit te pikken. Raven weten immers dat jagers het geschoten wild vaak al in het veld van de ingewanden ontdoen, waardoor ze na het weerklinken van de schoten, erop af vliegen in de hoop een warm feestmaal te kunnen nuttigen.

    Zelfs op vuilstortplaatsen zoeken raven tussen dierlijk en plantaardig afval naar lekkere hapjes.

     

    Pas in het 3de levensjaar planten raven zich voor het eerst voort in een broedgebied, dat ze vaak al het jaar voordien hebben uitgekozen. Aan het eind van de winter [vaak rond februari ] bouwen ze op rotrichels of in bomen met voldoende uitzicht, solide nesten [ één meter dik en anderhalve meter diameter] waarvan de buitenkant wordt versterkt met gevlochten takken, gevuld met klompjes aarde, mest en heideplanten; ook zeewier. Ze bekleden de binnenkant met gras, blaadjes, zacht mos, haar en wol.

    Raven blijven levenslang bij elkaar en keren gewoonlijk ieder jaar terug naar dezelfde nestplaats.

    Na het paren legt het vrouwtje 4 tot 6 vale, blauwgroene eieren met grijsbruine spikkels in het nest. Ze broedt er 3 weken op, terwijl ze door het mannetje wordt gevoed. Beide ouders zorgen voor de kuikens; ze voeren hen met geplette insecten, vogels of kleine zoogdieren, waarvan ze eerst de veren, haren en botten hebben verwijderd. Na 5 tot 6 weken verlaten de jonge raven het ouderlijk nest.

     

    Al sinds Jean de la Fontaine hebben ze iets met fabels in Frankrijk. Fabels houden ons een spiegel voor, zoals in het moraliserende verhaal van de Vos die met geveinsd gevlei de zelf ingenomen Raaf verleidt tot het zingen [krijsen] van een lied en hem zo een stukje kaas ontfutselt.

    Verlegen over zijn domme hooghartigheid verstopt de raaf zich tussen het gebladerte.

     

    Foto’s zijn van Rudi Debruyne







    25-07-2009 om 10:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    17-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kleine karekiet

    Deze zomergast verblijft van april tot oktober in de laaglanden en overwintert in tropisch Afrika.

    Daar de kleine rakker nieuwsgierig is en niet schuw, valt hij vrij gemakkelijk waar te nemen.

    Rietlanden en  -kragen vormen het favoriete woongebied van de kleine karekiet, maar hij komt ook voor in wilgenbosjes of andere dichte begroeiing bij ondiep water, in zogenaamde verlande vegetaties. Ontwatering en ongunstig rietbeheer zijn niet bevorderlijk voor het behoud van de broedplaatsen, al is de kleine karekiet een onverschillig vogeltje dat snel tevreden is met een bescheiden optrekje.

     

    De ranke vogel met een plat voorhoofd, een bruin gekleurde kruin en een lange spitse snavel, heeft een mooi en eenvoudig vederpak met kleurschakeringen variërend van helderwit tot lichtbruin.

    De borst en buik vertonen een bleke okertint (schutkleur van het dode riet).

    De keel is nagenoeg wit; de egaal bruingele rug met de grijsgroene mantel deinen uit in wat warmer bruin getinte vleugels. De ogen vertonen een dunne bleke oogring en een lichte wenkbrauwstreep; de lange staart vertoont onderaan bleke dekveren. De poten zijn donkerbruin tot grijs.

    De lengte varieert van 13 tot 15 cm; de spanwijdte haalt 18 tot 21 cm en het gewicht schommelt tussen de 11 en 15 g.

    Voedsel zoekt de kleine karekiet in rietlanden tussen de stengels in ondiep water en natte ruigten, waar hij massa’s insecten verorbert.

     

    Als het mannetje een geschikte nestplaats heeft ontdekt,  vertelt hij luidkeels dat hij een partner zoekt. Als het vrouwtje de gekozen plek veilig genoeg vindt, dan is er haast geboden. Er wordt onverwijld begonnen met de bouw van een soort paalwoning.

    Het nest wordt gevlochten tussen een aantal rietstengels en bestaat uit een diepe kom, gebouwd van fijne plantenstengels.
    Het mandje wordt binnenin bekleed met droge grassprietjes, spinrag en schapenwol of paardenhaar. De nestkom is zo diep, dat de eitjes er met een hevige storm of golfslag niet uit kunnen wippen. Het verblijf hangt voldoende hoog zodat landroofdieren er niet bij kunnen en zit goed beschut waardoor roofvogels (de bruine kiekendief o.m.) de plek niet opmerken.  

     

    Eind mei begint de leg – in regel één legsel per jaar – die bestaat uit 3 tot 5 eieren. De eitjes zijn bleekgroen van kleur met grijze en olijfgroene vlekken, doorgaans aan de stompe kant.

    Het vrouwtje broedt ’s nachts en beide ouders overdag gedurende 11 tot 12 dagen; de jonge piepers worden nog 11 tot 13 dagen in het nest gevoerd. Ze worden voornamelijk getrakteerd op zaagrups wespen, die in dit seizoen veelvuldig voorkomen in knotwilgen aan de waterkant.

    De jongen zijn dan nog niet vliegvlug, maar klimmen dan nog een weekje behendig langs verticale rietstengels. Een jaar later moet het voor de jonge vogels een vreemde gewaarwording zijn om in plaats van het manshoge, dichte, wuivende rietbos - dat zij in augustus verlieten - niets meer te vinden dan enkele dorre stengels en wapperende blaadjes. Ze hebben nog alle tijd, want het nieuwe riet waarin zij hun nesten moeten bouwen, steekt nog maar enkele cm boven het wateroppervlak uit.

     

    Het koekoekswijfje heeft een voorkeur voor het stevige en diepe nest van de karekiet om haar ei in te deponeren. Ze legt haar ei zodra er reeds één of twee eieren in liggen. De jonge koekoek heeft iets minder tijd nodig om uit het ei te breken dan de jonge karekietjes.

    Zodra het koekoeksjong uit zijn eierschaal is bevrijd, kiept hij zo snel mogelijk alle andere eieren uit het nest. Het ouderpaar blijft de parasiet voeden, zodat de koekoek snel te groot wordt voor het nest, dat al wel eens bezwijkt onder zijn gewicht.

    Na 6 weken is hij eindelijk in staat om voor zichzelf te zorgen. Dan is het voor de karekieten in het seizoen echter te laat om nog een tweede broedsel te beginnen.

     





    17-07-2009 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    16-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Zwin

    Het Zwin bestrijkt een oppervlakte van 212 ha, waarvan 179 ha in België en 33 ha in Nederland.

    Het ligt op de westelijke oever van de monding van de Westerschelde, die in zee uitmondt tussen het Nederlandse schiereiland Walcheren, de zandbank Vlakte van de Raan en de Vlaamse oostkust.

    Over een breedte van ongeveer 250 m stroomt bij vloed zeewater in het natuurgebied.

    Het gebied bestaat uit een duinengordel met daarachter slikken en schorren.

    Slikken zijn laaggelegen modderplaten die bij elk hoogtij worden overstroomd en bij laagtij droog staan.

    Schorren zijn de hoger gelegen delen van het getijdengebied, die slechts enkele keren per jaar onderlopen en die begroeid zijn met overblijvende planten.

    De slikbodem daarentegen is onbegroeid, maar barst van levende organismen, zoals wormen, kreeftachtige diertjes (grijze garnaal), schelpdieren (mosselen, kokkels en andere strandschelpen). Wel treft men er zoutminnende plantjes, voornamelijk zeekraal, maar ook slijkgras, lamsoor (de ‘zwinneblomme’), zeeaster, zoutmelde en kweldergrassen (stekend en zacht loogkruid, smalle rolklaver, hertshoornweegbree, Deens lepelblad) tieren er welig.  

    De slikken en schorren zijn voor tal van vogels een broed-, foerageer - of beschermde en rustige overwinteringplaats.

     

    Bij de stormvloed in 1134 was de monding ruim 6 km breed. Tot in de 19de E was het Zwin bovendien via andere getijdengeulen verbonden met de Westerschelde.

    De tuin van de Koninklijke villa in het natuurgebied werd in 1952 op initiatief van graaf Léon Lippens aangewend om de gelegenheid te bieden de soortenrijkdom van inlandse vogels te aanschouwen.

    De bezoekers konden van dichtbij kennismaken met de vogels die ze tijdens hun wandeling in het natuurreservaat van ver hadden waargenomen.  Omwille van deze baanbrekende combinatie (educatief vogelpark – speurtocht in de biotoop), was het Zwin een bijzonder populaire bestemming voor schoolreizen.

     

    Meer ruimte voor het Zwin

     

    Enkel door het Zwin uit te breiden kan het almaar sneller verzandend natuurreservaat worden gered.

    Tegen 2014 worden 120 ha van de Willem Leopoldpolder, die destijds in landbouwgrond werd omgezet, aan de zee teruggegeven. Een uitbreiding met 180 ha ware beter geweest , maar dat stuitte op verzet van de plaatselijke landbouwers, niettegenstaande het verlies aan gronden op termijn wordt gecompenseerd via de grondenbank, die andere landbouwpercelen ter beschikking stelt.

     

    Er komt een nieuwe afsluitdijk anderhalve km verder landinwaarts, waardoor het Zwin bijna 2 keer zo groot wordt. De nieuwe dijk moet net als de vorige in de eerste plaats de bevolking en het patrimonium beschermen tegen overstromingen, want als de klimaatverandering zich doorzet en niet wordt ingegrepen, zullen grote delen van de kuststrook onder water komen te staan.

    Bij springvloed komt er zeewater met een vracht zand en slib binnen via de geul.

    Doordat de overstromingsvlakte van het Zwin in de loop der eeuwen door inpolderingen sterk is ingekrompen, is ook de capaciteit van de waterkom te klein geworden. De stroming is niet krachtig genoeg meer om bij eb het zand en het slib weer mee te trekken, waardoor het bezinkt.

    Hierdoor gaat het Zwin helemaal verzanden en verduinen. Al zijn duinen eveneens waardevol, toch zijn getijdengebieden een zeldzaamheid geworden.

     

    Drie verschillende mogelijkheden werden afgewogen: 

     

    ·         Het gebied uitgraven, wegens de permanente  aanvoer van zand, is een te dure optie. 

    ·         Zoet water uit de polders spuien om de geul open te houden, is schadelijk voor het zoutminnend leven in de Zwinkom.

    ·         De bergingscapaciteit vergroten door het natuurgebied te annexeren leek de meest werkbare oplossing.

     

    De mondinggeul naar zee wordt echter wel verbreed en uitgegraven. Er wordt ook een verbinding gegraven tussen de mondinggeul en de Dievegatkreek, die vandaag in het betreffend achterliggend poldergebied ligt. Aangezien de polder lager ligt dan de schorrengebieden van het huidige Zwin zal het nieuwe gedeelte meer onderlopen bij hoogtij.

    Er zullen zich nog meer slikken vormen in de specifieke biotoop met zoute kreken, tijdelijke plassen en permanente vijvers.  Kreken zijn kleine watergeulen die zijn ontstaan na de dichting van dijkdoorbraken. Deze verzand geraakte getijdengeulen zijn te herkennen aan hun steile oevers met veelal rietkraag en vaak met drassige oevers.

    Ook aan de boomkikkerpopulatie wordt gedacht door op de nieuwe dijk een corridor van poeltjes en doornstruwelen aan te leggen. De dijk wordt ingekleed met onder meer meidoorn en sleedoorn, die op hun beurt vlinders en vogels aantrekken. Het fietspad rond het uitgebreid Zwin wordt heraangelegd en men voorziet eveneens nieuwe uitkijkpunten.

    Men hoopt met de uitbreiding van het natuurreservaat nog een rijkere vogelpopulatie aan te trekken en onder meer de kanoet, de bonte strandloper, de rosse grutto, de kluut, de wulp, de tureluur, de kemphaan, de scholekster, de zilverplevier, het visdiefje, …  vaker te kunnen verwelkomen.

    Voor de natuurvrienden en vogelkenners onder ons meer dan leuke vooruitzichten.

     

    Wie zin heeft om de folder eens door te nemen, kan onderstaande weblink invoeren:

     

    http://publicaties.vlaanderen.be/docfolder/14384/Meer_ruimte_voor_het_Zwin.pdf





    16-07-2009 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    11-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Vlaamse gaai

    De Vlaamse gaai is een schuwe bewoner van landelijke en bosrijke gebieden, die men vaker hoort dan ziet. Het is een nieuwsgierige vogel, die echter wel voorzichtig is en zich niet, zoals kraaien en kauwen, lang in weidse open vlakten of uitgestrekte akkergebieden waagt.

    Deze kraaiachtige werd immers jarenlang geschoten door jagers, omdat hij de eieren en kuikens stal van fazanten, patrijzen en andere jaagbare vogels. Van plundertochten was er echter helemaal geen sprake.

    Deze buitengewoon begaafde en schitterende gevederde boswachter is een handige jongen die overal brood in ziet, al kan hij niet buiten zijn jaarlijkse portie eikels, zijn broodnodige winterkost. Daarom is hij ook zo hartstochtelijk verknocht aan eikenbomen.

    Parkachtige boomrijke plaatsen en ouderwetse boomgaarden vormen de ideale biotoop, maar zolang bomen en struiken voldoende beschutting bieden, durft hij nu al eens vaker in verstedelijkte gebieden op te dagen.

     

    De vogel heeft een lengte van 34 tot 35 cm; de spanwijdte varieert van 52 tot 58 cm en het gewicht schommelt tussen 140 en 190 g.

    Typerend aan zijn verschijning, zijn de hemelsblauwe dekveertjes met fijne dwarse streepjes op de vleugels, alsook de grote blauwe kraalogen (met duidelijke pupil). De rug, buik en borst zijn roosbruin; de stuit is helder wit en de staart zwart; op de wangen contrasteert de zwarte afbuigende baardstreep fel met de vuilwitte keel; de gestreepte kruin kan de Vlaamse gaai bij opwinding of irritatie tot een fraaie kuif opzetten. De korte dikke snavel is donker gekleurd.

     

    Bosbeheerder

     

    ’s Zomers is zijn menu buitengewoon gevarieerd. Dan zoekt hij hippend op de bodem naar bessen, insecten, spinnen, wormen, slakken, maar hogerop naar rupsen, eieren en juveniele vogels.

    In de winter houdt hij het voornamelijk op eikels, waarop hij ongewoon verlekkerd is.

    Jaarlijks vormen eikels immers een uiterst betrouwbare voedselbron. Als de vruchten nog maar net volgroeid zijn – nog onrijp en keihard – begint hij ze als een maniak van de bomen te rukken. Hij kan er een aantal van meenemen in een zak onder zijn keel.

    De methode om de groene eikels geschikt te maken voor consumptie is even simpel als doeltreffend. De gaai begraaft er honderden met zorg op een ideale plek in de dikke strooisellaag in het bos, die voldoende zuren bevat om de eikels te fermenteren. De eikel die goed gecamoufleerd en dank zij de stevige vruchtwand verder rijpt, levert voldoende proteïnen om de winter door te komen.

    Zo nu en dan inspecteert hij zijn voorraad, graaft een eikel op, keurt hem en stopt hem weer onder; ook hazel- en beukennootjes behandelt hij wel eens op deze manier. Deze vruchten worden lang niet allemaal teruggevonden. Ze krijgen zodoende de gelegenheid te ontkiemen en voor bosverjonging te zorgen.

    Als indringers de buit bedreigen of gevaar in aantocht is, weerklinkt een alarmerend geschetter of schril gekrijs, waar alle bosbewoners de Vlaamse gaai dankbaar voor zijn. Toch heeft de vogel ook wel degelijk meer verfijnde noten op zijn zang.

     

    Sluwe opportunist

     

    Tijdens ware ceremoniële baltsbijeenkomsten, die in het vroege voorjaar plaatsvinden, weerklinkt fijnzinnig gezang. Het lijkt alsof de vogels bij elkaar komen om uit te maken wie met wie een nestje gaat bouwen. Troepen van wel 20 tot 30 dieren organiseren dit soort huwelijksmarkten.

    De mannetjes jagen de vrouwtjes door de bossen en pronken met hun kuif fier omhoog en de vleugels wijd uiteengespreid. De heren heffen een heus melodieus en zacht lied aan. Heeft de hofmakerij met het gekend voederritueel succes dan volgt de paring.

    In een rommelig nest van takjes, dichtgesmeerd met wat aarde en bezet met dor gras, mos en plukjes haar – laag verborgen in dichte begroeiing – legt het vrouwtje 5 tot 7 bruin gespikkelde groengrijze eieren, die door beide vogels worden bebroed. Na 17 dagen komen de jongen uit, die nog circa 3 weken doorbrengen in het nest.

    Vlaamse gaaien laten soms opzettelijk mieren over hun vleugels kruipen, waarmee ze zich  bevrijden van parasieten zoals veerluizen en mijten. Wanneer de Vlaamse gaai met zijn dikke snavel de mieren tegen de veren aandrukt, verdedigen de insecten zich door mierenzuur te spuiten, waartegen het ongedierte niet is opgewassen.

    Vlaamse gaaien zijn, net als spreeuwen en spotvogels, in staat om andere vogels te imiteren.

     





    11-07-2009 om 15:16 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (15 Stemmen)
    04-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De oehoe

    Deze grootste en sterkste uil van Europa treft men doorgaans aan – in voor menselijke verstoring gevrijwaarde – onherbergzame rotsgebieden, maar ook in bossen komt hij voor.

    De koningin van de nacht bereikt een vleugelspanwijdte van 165 tot 170 cm en kan tot 3 kg wegen. De vrouwtjes zijn immers forser gebouwd dan de mannetjes; ze halen een lengte van 65 tot 70 cm.

     

    Het verenkleed is overwegend bruin van kleur met een donker vlekken- en streepjespatroon.

    De grote felgele tot oranjerode ogen met zwarte oogring bezorgen de nachtrover een scherpe blik. Ze laten toe met zeer weinig licht op jacht te gaan, hetgeen uilen vrijwel uitsluitend bij het invallen van de nacht (schemering) doen. Doordat de ogen onbeweeglijk voorin de kop staan, is het blikveld klein, maar het vermogen om afstanden te schatten des te sterker ontwikkeld. Om de gevoelige ogen overdag te kunnen beschermen, trekt er vanuit de ooghoek een 3de ooglid, het knipvlies, overheen.

    De snavel is zwart en ligt verzonken in een wit gevederde huidplooi, de keelplooi.

    Op de borst is het verenpak kenmerkend okergeel gekleurd.

    Om de prooi te kunnen grijpen, doden en te verscheuren, beschikken oehoes over krachtige grijpvoeten en een haaksnavel. De poten eindigen in fors geklauwde tenen, die 2 tot 4 cm lang zijn.

    De oren zitten in beweegbare huidflappen, die zich naar een geluidsbron kunnen richten.

    Het formaat, de vorm of de positie van deze beweeglijke, overwegend zwarte, oorpluimen is licht asymmetrisch. Door de kop te draaien (tot 270° rondom) en op en neer (tot 180° naar boven) te bewegen, bepalen uilen de exacte positie van de prooi.

    Doordat de slagpennen van de vleugels bedekt zijn met fijn dons kunnen uilen vrijwel geruisloos vliegen om hun prooi te verrassen.

     

    Mijnheer de uil

     

    Een oehoe heeft per dag nood aan een half pond vlees, maar zo nodig kan hij wel 4 weken vasten. Dan loopt de conditie natuurlijk terug en daarmee ook de kans om een snel prooidier te grijpen. Er komt ook wat geluk aan te pas. Als een jonge uil een paar keer makkelijk een prooi in de klauwen krijgt, dan kweekt dat zelfvertrouwen, meteen ook de basis om uit te groeien tot een gewiekste jager.

     

    De oehoe overvalt zijn prooi, na die enige tijd te hebben gadegeslagen vanaf een gedekte uitkijkplaats. In een duikvlucht vat de uil de prooi in de nek om het op de ‘plukplaats’ te ontdoen van veren of huid. Zo worden ook egels vakkundig ontdaan van hun stekelige vacht. Oehoes zijn zelfs in staat om volwassen vossen te slaan en in hun geheel al vliegend, mee te sleuren naar de plukplaats. Kleine prooien worden geheel opgeslokt en de uilenballen zijn de onverteerbare uitgebraakte resten, die men geregeld onder de plukplaats op de bodem aantreft.

     

    Tijdens de najaarsbalts bakenen de mannetjes de territoria af door middel van luidkeelse roepen, waarbij de witte keelplooi wordt opgezet.

    De eigenlijke balts vindt in februari-maart plaats. Mannetjes zingen dan intensief en voeren demonstratievluchten uit, die als doel hebben de vrouwtjes te imponeren. De mannetjes wijzen de definitieve broedlocatie aan, vaak op haast onbereikbare rotsachtige richels.

    Het mannetje voert ook vers gevangen prooien aan om bij de vrouwtjes een goede indruk te maken. De paring vindt vaak plaats op merkwaardige plekken, zoals op uitstekende rotsrichels, boomtoppen of hoge palen.

     

    Hij is gene uil

     

    Oehoekuikens treffen het anders wel met hun ouders. Vader en moeder blijven hun leven lang bij elkaar en nemen er alle tijd voor om hun kinderen te leren jagen. Ze bieden zelfs opzettelijk verminkte prooien aan, waarop de jongen kunnen oefenen.  Als de jongen een week of 5 zijn geworden, neemt hun vader niet meer de moeite om met de prooi op het nest te landen.

    Hij dumpt vanuit de lucht een konijn als een bom op het nest en de jongen moeten maar zien hoe ze er mee klaar komen. In een later stadium gaan ze mee op jacht. Pas in het najaar, als pa en ma weer in baltsstemming komen, moeten de kinderen hun eigen weg zoeken.

    Het nest ligt vaak in een nis of een holte van een rotswand; is die niet beschikbaar dan ook gewoon op de grond, in een boomholte of in verlaten roofvogelhorsten.

    Het legsel bestaat uit 2 of 3 spierwitte volronde eieren, waaruit na een broedduur van ongeveer 35 dagen uilskuikens kruipen.

     

    Oehoes voeden zich hoofdzakelijk met kleine zoogdieren, zoals muizen, ratten, eekhoorns, egels, konijnen, hazen. Bovendien vangen ze grote vogels zoals kraaien, roeken, kauwen, eksters, gaaien, duiven, lijsters, jonge fazanten, patrijzen en eenden; ook marterachtigen en vossen, maar ook insecten, amfibieën en reptielen staan op het uitgebreid menu. Oehoes tolereren zeker geen slechtvalken in hun territorium en deze worden als eersten geëlimineerd. Deze absolute toppredator (toprover) in de voedselpiramide duldt immers geen enkele concurrentie.

    De oehoe is zeker niet schuw, zelfs wanneer hij heel dicht wordt genaderd op zijn rustplaats. Bij bedreiging leunt de vogel voorover, staart naar de uitdager, zet de borstveren op, spreidt de staart uit, tilt de gekantelde vleugels op, sist en knapt met de snavel.

     

    Wie hier een uiltje heeft gekn(.)pt? Is het niet de   Jo dan is het de Wim







    04-07-2009 om 18:19 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De roek

    De roek is één van de 7 kraaiachtigen, waartoe ook de kauw, de ekster, de Vlaamse Gaai, de raaf, de zwarte en de bonte kraai behoren. De Latijnse naam ‘Corvus frugilegus’, betekent letterlijk vertaald de ‘veldvruchtenverzamelende raaf’.

    Zijn leefgebied omvat open gecultiveerde landschappen of graslanden met boomgroepen of open bosgebieden en parklandschappen. De nabijheid van mensen schrikt hem niet af. Als ze vlak bij een woonbuurt nestelen, kunnen mensen echter wel last hebben van de grote luidruchtige roekenkolonies, met vaak poepoverlast op parkbanken, wegen en auto’s tot gevolg.

     

    De roek is vrijwel even groot als een kraai, ongeveer 45 cm lang. Hij haalt een spanwijdte die varieert van 81 tot 99 cm; het gewicht schommelt tussen 460 tot 520 g. De slanke en puntige snavel is grijs tot zwart en wat naar beneden gebogen. De eerstejaars roeken hebben een borstelachtig beveerde bovensnavel. Als het dier ouder is, wordt de snavelbasis kaal en de onderliggende witgrijze huid zichtbaar, ook rond de kin en de ogen. Daarom wordt hij in sommige streken ook de ‘schurftkraai’ genoemd. De kop vertoont en puntige kruin.

    Het verenpak is zwart met een purperen metaalglans. Het bovendeel van de poten is met afhangende dijveren bezet wat de jonge roek een ‘broek’ of ‘rok’ oplevert, al naargelang van het geslacht.

     

    Roeken zijn net als andere kraaien alleseters. Ze verkiezen dierlijk voedsel, zoals regenwormen, slakken, insecten, ritnaalden [de larven van kniptorren], emelten [de larven van de langpootmug], engerlingen [de larven van (mei)kevers], maar ook plantaardige kost [graan, noten, eikels, appels, peren, kersen en pruimen] die ca 3/5 van hun dieet uitmaakt, alsook muizen, piepjonge vogels en aas. Al huppelend of met plechtige tred inspecteert de roek als een heer van stand de akkers, waarbij aan zijn scherpe blik niets ontgaat. Waneer de roek op de grond scharrelt wroet, pikt, graaft of grijpt hij met zijn snavel wat voor zijn neus opduikt.

     

    Eendracht maakt macht

     

    Partners begroeten elkaar met een soort paradepas, waarbij de vleugels lichtjes worden opgetild. Tijdens de balts helpen wederzijdse verenkleedverzorging, voedsel bedelen en lange baltsduetten toenadering te vinden.

     

    De nestbouw begint vroeg in maart, meestal in de kruin van een hoge loofboom. De nesten liggen gezellig dicht tegen elkaar [op amper één meter afstand]. Het omvangrijk komvormig bouwsel van dunne buigzame twijgen, wordt binnenin bestreken met aarde en bezet met stro, wortels, bladeren, gras, mos en plukjes wol. Takkenroof of het jatten van nestmateriaal bij koloniegenoten is een bekend verschijnsel.

    De broedtijd start in maart of april, al naargelang van het klimaat in de streek en brengt in één legsel 4 tot 5 eieren voor die van licht blauwgroen over olijfgroen tot dofgroen gekleurd zijn en donkerbruine spikkels, streepjes of vlekken vertonen. De jongen breken na 16 tot 20 dagen uit hun eierschalen en de donzige nestblijvers bivakkeren nog zo’n 30 dagen in het nest.

     

    Roeken doen zoveel mogelijk alles samen en hebben zowel vaste nestkolonies als vaste gezamenlijke slaapplaatsen, waar ze altijd weer trouw naar terugkeren. Met honderden tegelijk groepen roeken dag en nacht samen. Gemakkelijk gezeten op een paaltje houden ze overdag de akkers in de gaten. Tegen de avond gaan ze gezamenlijk op slaaptrek om vervolgens in een groep hoge bomen, doorgaans dennenbossen, op afstanden van 10 tot 25 km de nacht door te brengen. Zo zijn ze vrijwel ongrijpbaar voor roofdieren. Reeds een uur voor zonsopgang zijn de roeken weer paraat en vliegen ze terug naar de nestkolonie. In het najaar komt het vaak voor dat kauwen zich bij de kolonies en overwinteringzwermen aansluiten; ook de bonte en zwarte kraaien doen dit wel eens. Ze vliegen dan met duizenden tegelijk.

     

    Bestrijder van insectenplagen

     

    De roek is een beschermde diersoort, die zeer nuttig is daar zij in landbouwgebieden op een natuurlijke wijze grote aantallen insecten en larven verdelgd.

    In het voorjaar treedt echter wel schade op door het oppikken van zaaigoed en het uittrekken van kiemplanten van granen, maïs, peulen en doperwten. Daarbij lopen de roeken de rijtjes af, zodat er bepaalde delen van de akker worden uitgedund. Vaak blijkt later in het jaar dat de schade wel meevalt, omdat het overgebleven gewas meer uitgestoeld is. Er wordt overigens vaak te dicht gezaaid, wat evenmin een optimale opbrengst garandeert. Schade aan de melkrijpe korrel ontstaat als graan gelegerd (omgeknakt) geraakt en dat is niet perse de schuld van de roek. Ook een sterke onweerswind, overbemesting of te dicht op elkaar gestrooid zaaigoed spelen een niet onbelangrijke invloed.

    Wil men toch op een diervriendelijke en heel efficiënte wijze roeken en kraaien verjagen dan kan dat a.h.v. een geluidsinstallatie door gedurende 30 seconden angstkreten over het perceel te verspreiden.  

     

    De ‘roekitoys’

     

    Deze kraaiachtige bezit een hoge graad van sociaal gedrag en is behoorlijk intelligent.

    Tijdens onze jongste reünie wist onze belezen Oswald het kleine gezelschap te boeien met een studie (bron: EOS-magazine en wat opzoekwerk) over merkwaardige gedragingen bij kraaiachtigen.

     

    “Recent hebben Britse onderzoekers die een groep roeken in gevangenschap met werktuigen lieten experimenteren, vastgesteld dat de kraaiachtigen met chimpansees kunnen wedijveren.

    Enkel mensapen en Nieuw-Caledonische kraaien bleken inderdaad over vergelijkbare handelingsvaardigheden te beschikken.

    De wetenschappers schotelden de vogels een aantal varianten van dezelfde proefopstelling voor: een plastic cilinder met daaronder een scharnierend klepje, waarop een lekker hapje ligt.

    Door een steen in de cilinder te gooien, kantelt het klepje en krijgt de vogel zijn beloning.

    Vervolgens kregen de vogels cilinders van verschillende formaten voorgeschoteld, telkens met een gamma aan steentjes, waarvan er slechts één in de cilinder paste. Schijnbaar zonder problemen kozen de dieren voor de juiste steen.

    De roeken bleken ook in staat één en ander te voorspellen. Geconfronteerd met 2 opstellingen – een brede cilinder met op de bodem een kleine steen en een smalle cilinder met op de bodem een beloning – keilden de dieren een grote steen in de brede cilinder om vervolgens met het kleine steentje in de smalle cilinder de beloning te bemachtigen.

    Daarnaast slaagden de vogels er ook nog in zelf werktuigen te vervaardigen. De dieren plooiden een stuk ijzerdraad tot een haak om een emmertje met daarin een beloning uit een put te vissen.”

     

    Verbluffende vindingrijkheid

     

    “Verbazend is dat roeken in het wild helemaal geen werktuigen gebruiken, terwijl de Nieuw-Caledonische kraai wel afhankelijk is van zulke werktuigen om larven uit gaten te peuteren.

    Enkele jaren geleden ontdekte gedragsbioloog Gavin Hunt (universiteit Auckland in Nieuw-Zeeland), dat deze kraaien diverse soorten gereedschap, waaronder haakvormige, gebruikt om zijn prooien uit voor de snavel onbereikbare plekken te plukken.

    Eén haak wordt gemaakt door een tak met een zijtak zo door te knabbelen dat de zijtak een steel vormt met een restje van de grotere tak als haak.

    Een ander wordt gemaakt door van een gedoornd blad alles af te knabbelen, behalve de stevige middennerf en één van de doorns aan het uiteinde.

    Het knapste hulpmiddel is een reepje van het taaie blad van het palmgeslacht Pandanus dat een uitgesproken gezaagde bladrand heeft. Dit naar het uiteinde toe smaller wordend stevig gestructureerde steekwapen, is een handig als het ware van weerhaken voorzien werktuig, waarmee de vogel in nauwe spleten kan koteren om prooien uit hun schuilplaats te rukken.

    Het team uit Oxford wou in hun  laboratorium testen of de in het wild gevangen Nieuw-Caledonische  kraaien echt begrijpen wat ze doen als ze gereedschap gebruiken.

    Als probleem zetten de wetenschappers onder andere een emmertje met voedsel erin en een hengsel eraan in een plastic buis in een waterbad. De kraaien kregen vervolgens de keuze tussen een rechte stok en een stok met een haak aan het uiteinde. Na bestudering van de buis met de emmer kozen de kraaien voor het gereedschap met de haak en haalden feilloos het emmertje eruit. Dit was meteen het bewijs dat de kraaien wel degelijk beseffen welke gereedschap het efficiëntst is.

    Zelfs toen een rechte ijzerdraad werd aangeboden, wist de kraai het uiteinde van de ijzerdraad tot een haak om te buigen door hem in de tape te stoppen , die om de buis heen gewikkeld zat en  om de buis te lopen.

    De intelligente kraaien hebben net als papegaaien extra hersenen ten opzichte van andere vogels, maar dit vermogen tot het maken van gereedschappen wordt eerder toegeschreven aan het instinctieve dan aan het inzichtelijke. Er zijn immers meer dieren die tot zeer complexe handelingen in staat zijn: denk maar aan de architecturale vaardigheden om vogelnesten te bouwen”.

     

    Oswald besluit zijn verhaal met een authentieke waarneming en wijs besluit.

    Ooit was door een hete  zomerdag een stuk brood hard gebakken. Een ekster hakte er met zijn snavel op los, maar kreeg de buit niet in hapklare stukken verdeeld. Toen de smulpaap een waterkommetje in de gaten kreeg, vloog die meteen met het kurkdroog broodhompje er naartoe, dompelde het onder en genoot van een sompige lunch. Ook wie oog heeft voor de natuur vergaart een rijkdom aan ervaringskennis.

     







    04-07-2009 om 08:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    27-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De buizerd

    Doorgaans treft men deze middelgrote roofvogel aan langs bosranden of in open weiden met boomgroepen.

    Roofvogels zijn al moeilijk van elkaar te onderscheiden en zeker buizerds die qua verenkleed enorm kunnen variëren. Vaak worden ze verward met de bruine kiekendief.

    Beter is het om te luisteren naar het typische klaaglijke ‘gemiauw’ dat zowel het mannetje als het vrouwtje het hele jaar door voortbrengen.

    Bovendien is de buizerd de enige roofvogel, net als de torenvalk, die biddend stil hangt in de lucht en zich dan opeens als een baksteen op zijn prooi stort.

    De buizerd heeft een gedrongen lichaamsbouw met een ingetrokken ronde kop en een relatief korte, maar breed gespreide staart.

    De spanwijdte van de brede en hoekige vleugels varieert van 113 tot 128 cm; van kop tot staart is de lengte 50 tot 57 cm. Het gewicht schommelt tussen 550 en 1200 g.

    Het verenkleed wisselt van donkerbruin tot roomkleurig; het bovengedeelte is meestal effen van kleur terwijl aan de buikzijde verschillende dwarsbanden voorkomen, die vooral op ondervleugels en staart regelmatig verdeelde bruine streepjes vertonen.

    Net als de slechtvalk besteedt de buizerd veel aandacht aan zijn verenkleed en poetst hij nauwgezet de veren aan zijn onderstaart.

    De buizerd is een stijlvlieger die de allure aanneemt van een arend en alle kneepjes van het vak beheerst: zwevend, cirkelend, glijdend op de horizontaal gestrekte vleugels met opwaarts gebogen slagpennen aan de vleugeltippen en de waaiervormig gespreide staart.

     

    Energie besparen

     

    In gebieden met veel konijnen vormt de voorkeursbuit het hoofdvoedsel, maar als opportunist kan een buizerd, bij gebrek aan (woel)muizen, jonge hazen of konijnen, vlug overschakelen op een ander voedingspatroon, waarbij eekhoorns, mollen, hazelwormen, padden, kikkers en waterhoenen ook tot lekkere hapjes worden gerekend.

    Ook eet hij aas, want de buizerd is dol op ‘roadpizza’s’. Geen wonder dat hij vaak langs snelwegen wordt waargenomen, zittend op een uitkijkpost van waaruit hij de omgeving afspeurt. Behalve veel (woel)muizen in de wegberm, liggen er ontelbare malse verkeersslachtoffers op consumptie te wachten.

    De buizerd weet dat luiheid loont en werken energie kost; hij werkt om te leven en niet andersom. Meewarig kijkt hij naar zijn sportieve concurrent, de havik, die in een vermoeiende achtervolging op duiven jaagt of een wendbaar konijn probeert te verschalken.

    De buizerd wacht gewoon tot het konijn, aangetast door myxomatose (konijnenziekte) traag wordt of een duif door ouderdom of een aanrijding onweerbaar is geworden.

    Al is de buizerd inderdaad niet zo’n flitsende rover als de slechtvalk, havik en sperwer, gaat hij met veel overleg te werk en houdt hij er zelfs verschillende jachtmethodes op na: de jacht vanuit de lucht, de hoogzitjacht en de grondjacht.

    Vanuit de lucht, meestal op een hoogte van 20 tot 40 m, zoekt de vogel al zwevend en cirkelend naar een prooi: een konijntje, een jonge haas of een vogel. Plotseling begint hij te bidden, net als de torenvalk. De intensiteit waarmee hij bidt, hangt van de windsterkte af.

    Hij laat zich zakken in de overtuiging dat het prooidier zich van geen gevaar bewust is en dan komt het moment dat de buizerd met omhoog gestrekte vleugels op zijn slachtoffer neerploft.

    In streken waar weinig bodemdieren zijn, heeft hij het voornamelijk op jonge, zwakke of verzwakte vogels gemunt. Het meeste succes heeft hij echter met de vangst van knaagdieren, die nietsvermoedend op de grond rondscharrelen.

    De jacht vanuit de lucht past de buizerd vooral in de zomermaanden toe, daar er dan veel thermiek is.

    De hoogzitjacht wordt het hele jaar bedreven. Dikwijls vanaf paaltjes langs weilanden, van waar hij in de naaste omgeving veldmuizen en gravende mollen detecteert. De grondjacht is aantrekkelijk in voor- en najaar. Een beetje ‘stumperig’ struint de buizerd door het veld op zoek naar het ruim aanbod aan wormen, slakken en kevers. Ook vat hij post aan muizenholletjes waar hij wacht tot een knaagdiertje tevoorschijn komt.

     

    Waag je niet te dichtbij

     

    Reeds in de wintermaanden voeren de buizerds baltsvluchten uit die de komende broedperiode aankondigen.

    Een indrukwekkend manoeuvre tijdens deze demonstratievluchten is de ‘stuitervlucht’ van de mannetjesbuizerd, waarbij de vogel in min of meer neergaande bewegingen afdaalt, een soort geritualiseerde agressie om mogelijke vijanden te imponeren.

    Een gevecht tussen twee dominante buizerds lijkt erger dan het eigenlijk is. De rivalen gedragen zich volgens een vast ritueel, waarbij ze de klauwen ineen haken, de snavels wijd opensperren en elkaar diep in de ogen kijken. De kopveren worden opgezet en af en toe slaan ze met de vleugels. Degene die zijn kop het eerst afwendt, is de verliezer. De winnaar verdient het verse kadaver, vaak de aanleiding voor zo’n krachtmeting.

     

    Buizerds bouwen hoog in de bomen in een gaffelvormige boomtak of tegen de stam aanleunend een horst van dode takken met daarop dennen- en larikstakken (lork).

    Binnenin wordt de nestkom bedekt met frisgroene twijgjes, varens, gras en mos.

    Buizerds hebben de gewoonte hun nest schoon te houden en verversen geregeld het plantmateriaal uit vrees voor parasieten, zoals mijten, teken en luisvliegen.

     

    Het vrouwtje legt in mei 2 tot 4 witachtige eieren met bruine vlekken. De broedtijd duurt 33 tot 36 dagen. Jongen die uit de eieren van hetzelfde legsel kruipen, kunnen onderling enorm van kleur verschillen. In één horst kun je zowel sneeuwwitte, roodbruine als zwarte buizerdkuikens aantreffen. Bij gebrek aan voedsel sterft het zwakste kuiken en wordt dat uit het nest gekieperd of gewoon opgepeuzeld door de rest. De jongen blijven 6 tot 7 weken in het nest. Pas na 3 jaar is de buizerd geslachtsrijp.

     

    Buizerds zoeken bij het bepalen van een nestplaats vooral naar plekjes waar de rust min of meer is gewaarborgd. Met jongen op het nest, voelen ze zich erg geprikkeld, enerzijds door hun jachtinstinct, anderzijds door hun beschermingsdrang wanneer indringers die rust in hun biotoop komen verstoren.

    Dreigende buizerds durven al eens (schijn)aanvallen uitvoeren op racende fietsers, hardlopers of joggende voorbijgangers in kleurige pakjes, die het territorium waar de nesten zich bevinden te dicht naderen. Ofwel delen ze enkele klappen uit met hun wieken of zetten ze hun klauwen eens in het achterhoofd, wat wel bloedende verwondingen kan opleveren.

     

    Opnieuw wist WIM met enkele knappe opnames de levenskracht die de buizerd uitstraalt, vast te leggen.







    27-06-2009 om 10:49 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (14 Stemmen)
    20-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Valkerij als vogelspotting

    Valkerij, één van de oudste africhtdisciplines en jachtvormen, is de kunst van het trainen van een roofvogel om te jagen in partnerschap met de mens. Uniek hierbij is dat het wilde dier centraal staat,  de echte speler blijft en de valkenier de toeschouwer van de actie. De getrainde vogel is immers geen huisdier, die is afgericht om de mens te dienen. Een valkeniersvogel zal niet reageren op zijn meester uit genegenheid, noch uit angst, maar omdat hij werd getraind de trainer te associëren met jacht en vangst. Geduld en doorzettingsvermogen zijn nodig en alleen op basis van vertrouwen en beloning zal de roofvogel zich volledig ontplooien.

    In de 16de E ontwikkelde zich de kunst van het vangen en het africhten van valken in het Brabantse Valkenswaard, gelegen op de trekroute van de slechtvalk. Valkeniers waren toen welgestelde lieden die voor het populair vertier instonden aan de hoven van vorsten. Staatshoofden deden elkaar valken cadeau. Zijn status had de slechtvalk mede door zijn uiterlijk verworven.

    Door zijn zwarte koptekening lijkt het of hij ridderlijk is gehelmd en op de valkeniershandschoen van zijn meester blijft hij onverminderd soeverein, met hoge, brede schouders. De lederen huif die de ogen afdekt waardoor de valkeniersvogel kalm blijft, is getooid met ‘aigrettes’ (rechtopstaande pluimen van de reiger) en praalveren van zijn geslagen prooien.

    Alle getrainde vogels dragen schoenen; dit zijn lederen riempjes vastgemaakt aan de poten.

    Vlak boven die schoenen worden belletjes aangebracht, die elk hun eigen klank voortbrengen en over een lange afstand dragen. Het gerinkel waarschuwt de valkenier waar de vogel zich precies bevindt als deze een prooi heeft geslagen.

    Tot de Franse revolutie onderscheidde men 2 jachtvormen in de plezierjacht met roofvogels.

    Met de term  hoge vlucht, waarbij hoog in de lucht ‘veerwild’ tot prooi wordt gekozen, bedoelt men het jagen op de reiger.

    Deze jacht met valken was voorbehouden aan de adel en de hogere klasse. Niet de opbrengst, maar het ‘weidespel’ was hier van belang. Het was inderdaad de geliefkoosde ontspanning van koningen, keizers en edellieden. Met de valken joeg men o.a. op kraaien, wouwen, eenden, maar bovenal op reigers. Hiervoor stegen de valken erg hoog om boven de reigers uit te komen, zodat zij hen naar beneden konden dringen.

    Bij het ‘aanwachten’ zoekt de valk voldoende hoogte om uit het veld opgejaagde prooien, zoals fazant of patrijs in een verrassende snelle duikvlucht te kunnen stoten. Niet zelden wordt die verschrikkelijk harde klap met een tot vuist gebalde klauw toegediend.

    De term lage vlucht slaat dan eerder op de vogels die doorgaans laag bij de grond jagen op ‘haarwild’. De havik en de sperwer (duivenklamper),  de zogenaamde ‘keukenvogels’, die vlees op tafel brachten, waren bijzonder geschikt voor het gewone volk.

    Men joeg tot gruwel van de adel vaak met veel herrie o.a. op konijn, haas, ook wel op fazant en eend.

    Roofdieren zijn altijd op zoek naar situaties in hun voordeel omdat energie besparen een prioriteit is. Net als de mens zijn ze opportunist en liever lui dan moe. Van leeuwen weten we dat ze ¾ van de dag rusten en slapen. Investeren in een jachtvlucht kost de roofvogel veel energie en een directe trofee is niet altijd gewaarborgd. Daarentegen levert iedere vlucht naar de handschoen van de valkenier voedsel op. Op deze manier kan een valk ‘zeeg’ worden gemaakt. Een wild dier duldt de nabijheid van mensen omdat het vanaf de eerste kennismaking nimmer een negatieve ervaring heeft gehad en uitsluitend is geconfronteerd met de voordelen die de samenwerking biedt.

     

    Inmiddels herkent de lezer de bijzondere kwaliteit van de merkwaardige opnames van WIM

     

     







    20-06-2009 om 20:51 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (12 Stemmen)
    17-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De reuzenalbatros

    Er bestaan 13 albatrossoorten: 4 op het noordelijke en 9 op het zuidelijke halfrond. De onbetwiste koning van allemaal is de reuzenalbatros, die perfect uitgerust voor een zwervend zeebestaan, ronddoolt boven een enorm verspreidingsgebied dat zich met  woeste kusten,  wilde zeeën en ijzige kliffen uitstrekt van de Steenbokskeerkring tot het zuidelijk halfrond (Antarctica).

     

    Het is een woelig en onstuimig gebied van ijsschotsen, weinig toegankelijke eilanden en onbegaanbare reusachtige rotsformaties. De zee kolkt er en de winden waaien er constant uit het westen. De reuzenalbatros zoekt de felste winden op en de vrees van de zeelieden voor deze ‘bode van stormen’ is dan ook begrijpelijk. Dit gigantisch zweefvliegtuig is met vleugels van meer dan 3 m breedte, de vogel met de grootste spanwijdte ter wereld.

    De indrukwekkende vleugels bevatten 88 slagpennen, het grootste aantal in het hele vogelrijk.

    De vleugelspieren zijn echter veel te zwak om ze voortdurend op en neer te bewegen. Trouwens albatrossen vliegen niet, maar zweven en leggen hierbij gemakkelijk honderden km af zonder ook maar één vleugelslag te maken.

    Het  geheim van hun vliegkunst, het ‘dynamisch zweven’, schuilt in het feilloos begrijpen van de capriolen van briesjes en stormen en in de behendigheid van de vogel zelf om op deze wervelingen opportuun in te spelen. De reuzenalbatros vliegt tegen de wind in en maakt nuttig gebruik van de opwaartse druk om omhoog te zweven.

    Op het hoogste punt, als zijn vaart sterk is afgenomen, laat hij zich met de wind meevoeren en wint zo in een dalende vlucht weer aan snelheid. Deze versnelling benut hij om vlakbij zee in een windstil golfdal te duiken. Zodra hij met een vleugelslag weer boven de schuimende golftop uitstijgt en door de tegenwind wordt gegrepen, wordt hij met grote kracht omhoog gestuwd. Door tijdens zijn zweefvlucht voortdurend wervelende luchtlagen op te zoeken, weet hij weer gauw hoogte te winnen. Eens de snelheid weer fel afneemt, herhaalt hij het vliegmanoeuvre. Op deze manier worden per dag wel 500 km afgelegd.

    Als de wind helemaal gaat liggen en er ook geen golven zijn, raken de albatrossen vleugellam. Hulpeloos landen ze op het water en zijn gedwongen daar te wachten tot er weer en bries opsteekt. Vanaf het water opstarten is voor een zweefvlieger geen vanzelfsprekende opdracht. Alleen met een flinke aanrollende golf lukt dat. Peddelend met de zwemvliezen probeert de reuzenalbatros dan een golfkruin te bereiken om dan boven het golfdal uit het water te kunnen loskomen. De inspanning dient wel geregeld herhaald, daar om voedsel te zoeken, de albatros ook op water dient te landen.

    ’s Nachts helpt zijn reukvermogen hem om scholen pijlinktvis te detecteren als deze naar het wateroppervlak komen, maar ook kleine vissen, kreeftachtige, krill, schaaldieren, aas  en andere zeevogels staan op de spijskaart. Dol zijn ze op scheepsafval . De reuzenalbatros drinkt zeewater om zijn dorst te lessen; het overtollige zout scheidt hij uit via de neusklieren.

     

    Liefde aan wal

     

    Alleen om te broeden keert hij één keer in de twee jaar terug naar het land. Tijdens de zoektocht naar een ideale nestplaats houdt het echtpaar altijd rekening met de windrichting en kiest doorgaans een eiland uit met een open winderig terrein (een startbaan), dat door zijn hoogte onderhevig is aan opstijgende luchtstromen.

    Reuzenalbatrossen zijn solitaire dolers, erg op zichzelf, maar ze onderhouden wel een huwelijkse band die in het broedseizoen stevig wordt opgepoetst. Twee machtige vogels, die jarenlang als eenzame zwervers  op zee hebben geleefd, groeien na een lange hofmakerij met ingewikkelde paringsrituelen naar elkaar toe. Meestal hebben de mannetjes een broedpartner voor het leven, ofschoon ze die voor de vorm wel ieder jaar heroveren. Dit leidt tot baltsrituelen die tot de fraaiste pas de deux ter wereld behoren. Met overgave vieren de dieren het feest der herkenning.

    Het mannetje, dat meestal als eerste op de broedplek van vorig jaar aankomt, vecht eerst een robbertje met rivalen die hebben geprobeerd zijn oude nestplaats in te pikken en wacht dan geduldig de komst van zijn vrouwtje op.

    De begroetingsceremonie en de daaropvolgende balts bestaat uit een dans, waarbij de geliefden met kleine stapjes ronddraaien, elkaar blijven aankijken en hun gigantische vleugels als molenwieken in de lucht steken. Af en toe raken ze het puntje van elkaars snavels aan en kleppert het mannetje met zijn bek, terwijl hij met de poten waarlijk een tapdans uitvoert. Dan weer neigen de dieren hun halzen naar elkaar toe. De dans die gepaard gaat met kreunende, fluitende en rochelende geluiden, bereikt een hoogtepunt met het loodrecht opheffen van de snavels, een gebaar van definitieve overwinning op buren en belagers. Bij de dans hoort als naspel een uitvoerig heen en weer verenpoetsen en kopje kriebelen. Als de verlovingsceremonie is volbracht, wordt er een nieuw nest gemaakt, een stevige verhoging van modder, aarde en gras met een kuiltje bovenaan.

     

    Hard jeugdig bestaan

     

    Het grootste deel van zijn eerste levensjaar brengt het albatrosjong in volstrekte eenzaamheid door. In de vrieskou wacht het gelaten tot de ouders terugkomen met een vracht voedsel. Reuzenalbatrossen leggen slechts één ei, dat beurtelings door het ouderpaar 80 dagenlang wordt bebroed.  Na het uitkomen wordt het jong nog een tijdje door de vogels warm gehouden. Maar dan, na een paar weken, wordt het aan zijn lot overgelaten en gaan de ouders voor langere tijd naar zee op zoek naar voedsel.

    Na 10 dagen komen ze pas weer aan op het eiland, waarbij ze op de vaste grond vlotjes trachten neer te strijken. Maar vaak smakken ze tegen de vlakte, wat meer gelijkt op een crash dan op een noodlanding. Landingstechnieken beheersen albatrossen immers niet en de vis in hun maag maakt hen nog twee keer zo zwaar. Als ze van deze onzachte landing zijn bekomen, braken ze een enorme hoeveelheid halfverteerde vis en inktvis, vermengd met scheuten maagolie, voor het jong op.

    Daarna zijn ze weer voor 10 dagen vertrokken. Die lange zoekperiodes hebben te maken met de schaarste aan voedsel op volle zee. Dit gaat maandenlang door tot de winter nadert.

    Het albatrosjong brengt 9 maanden evenwel in eenzaamheid door, met in de onmiddellijke omgeving en op enige afstand enkel andere jonge lotgenoten.

    Wanneer de donzige vleugelstompjes uitgroeien tot regelrechte meterlange vlerken, beginnen  de jonge vogels onwennig te flapperen. Hun eerste huppelende vliegpogingen zijn lachwekkend onbeholpen. Na herhaaldelijke testvluchten ervaart de jonge vliegenier dat een flinke aanloop nodig is om los te komen.

    Op winderige dagen wordt er massaal en ijverig geoefend.

    Op vaste tijdstippen staan de ouders in voor de catering, maar na 14 maanden houden ze het voor bekeken. Ze zijn doodmoe en zien er vreselijk uit. Hun snavels zijn volkomen verweerd, hun ogen roze omrand en hun vleugels sjofel en versleten; ze zijn op. Ze gaan er van door en laten het jong voor goed achter.

    Als de laatste veren klaar zijn, slaat ook de jonge reuzenalbatros de gigantische vleugels uit en zweeft weg op de westenwinden. Tijdens zijn eerste weken van onafhankelijkheid moet de jonge albatros  op zee in korte tijd leren zijn kostje bijeen te scharrelen, voordat zijn van huis uit meegekregen vetvoorraad is opgebruikt.

    Hij blijft 7 tot 8 jaar ronddolen over de zuidelijke oceanen en op een dag verschijnt hij weer op zijn geboorte-eiland, waar hij meteen met concurrenten in felle gevechten verwikkeld geraakt. Nu gaat het erom een nestplaats en de vrouw van zijn leven te veroveren.

    Met hun krachtige en scherpe snavels brengen rivalen elkaar flinke verwondingen toe, maar de winnaar verwerft de beste plek en het mooiste vrouwtje.

    De langzame voortplanting, het gevolg van de lange verzorging die het jong nodig heeft, vormt echter geen gevaar voor het voortbestaan van de soort, aangezien de reuzenalbatros geen natuurlijke vijanden heeft. Hij bereikt ook een relatief hoge leeftijd.





    17-06-2009 om 21:28 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (9 Stemmen)
    09-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ekster

    Weinig vogels zijn in het verleden zo meedogenloos door boeren en jagers vervolgd als eksters en zelfs heel wat natuurliefhebbers kunnen niet veel waardering opbrengen voor deze wildebras. Zijn slechte naam dankt hij aan zijn voedselgewoonten: behalve granen, vruchten, fruit, insecten, spinnen, (naakt)slakken en kleine knaagdieren, eet hij ook graag gewonde vogels, nestjongen en eieren.

     

    Het verenpatroon is opvallend: een zwart glanzende kop en rug; een zwarte borst en witte buik; een grote witte vlek op de schouder; zwarte vleugels met groenblauwe weerschijn; lange zwarte staart met purpergroene glans. De stevige zwarte snavel is sterk genoeg om vlees van karkassen af te scheuren.

     

    Als leefgebied geniet het parkachtige cultuurlandschap bij de ekster de voorkeur; ruimte met dekking in de vorm van struiken en boomgroepen, maar hij komt ook voor tegen bosranden, in duinlandschappen en boerenerven.

     

    De arrogante en zelfverzekerde ekster is een opportunistische en snelle schavuit, maar tevens een volhouder en doordouwer. Hij kan zich dankzij de beweeglijke staart gemakkelijk wenden, ook tussen een wirwar van takken en struiken. In tegenstelling tot de lange staart zijn de vleugels, die hij in volle vlucht snel op en neer beweegt, eigenlijk vrij kort. Als de vogel neerstrijkt, wordt de lange staart meteen omhoog getild en zorgvuldig van de grond gehouden. Het is meer een sprinter dan een afstandsvlieger. Vliegend over een uitgestrekt veld, maakt hij nuttig gebruik van paaltjes en damhekken om bliksemsnel toe te slaan, de buurt af te speuren en bij het minste onraad zich weer uit de voeten te maken. Het zijn ware spionnen die als oudjes van achter de gordijntjes het doen en laten van de buren secuur gadeslaan en weten wanneer er iets valt te jatten.

    ’s Morgens vroeg begint hun geschetter en geschater, dat klinkt als een hele sloot schorre kikkers bij elkaar.

     

    Stevig bastion

     

    Een eksterpaar kent evenals kauwen en kraaien de huwelijkstrouw. De vogels zijn altijd samen en zijn sterk plaatsgebonden. Vernielt men hun nest dan beginnen ze onverdroten opnieuw, desnoods 4 tot 5 keer toe.

     

    Met de nestbouw wordt al heel vroeg in het voorjaar begonnen, nog voordat de bomen uitbotten. Niet zelden zie je ze al eind februari met takjes in de weer.

    Meestal in een populier of schietwilg zit het nest stevig verankerd in de vaak niet eens zo dikke vork van een tak. Eerst wordt een bodemlaag van takjes gelegd; daar wordt van aarde of klei, die ze bij de sloot weghalen of van koeienvla de nestkom gemetseld. Deze behoorlijk diepe holte bekleden eksters met dode grassprieten, soms ook met wat gevonden haar en plukjes wol. Boven de nestkom wordt een koepel gevlochten, liefst van sterke doornige takken, zelfs met stukjes prikkeldraad. De koepel heeft een opening aan de zijkant. Dit afweermateriaal moet rovers (katten, vossen, kraaien, meeuwen, sperwers, haviken, buizerds) en andere indringers op veilige afstand houden.

    Kraaien trachten te voorkomen dat eksters in de buurt van hun territorium gaan broeden en breken de eksternesten af als zij de kans zien. Daarom ook bouwen de eksters verschillende proefnesten om te zien of ze door kraaien worden verstoord.

    Eekhoorns bewonen graag een stevig eksternest, dat jaren meegaat. Ook ransuilen en torenvalken nemen er hun intrek als de woning leegstaat. Tijdens de wintermaanden zijn eksternesten in kale boomkruinen te herkennen aan hun hoge eironde vorm.

    Eksters broeden maar één keer per jaar; het wijfje zit op de eieren en wordt door het mannetje gevoerd. Het legsel bestaat uit 5 tot 8 groenachtig blauwe eieren, die na 17 tot 18 dagen broeden uitkomen. Na ongeveer 4 weken vliegen de jonge eksters uit en worden door de ouders nog lange tijd gevoerd.

     

    Omnivoor

     

    De ekster zoekt hippend met die typische sprongetjes en hoog opgerichte staart, naar slakken en insecten op de grond. Hij rooft echter ook eieren en jonge vogels, vooral in het vroege voorjaar, wanneer zijn behoefte aan eiwitten groter is na de magere winterperiode. De meeste bomen en struiken zijn dan nog kaal en de ekster vindt vrij gemakkelijk de nesten van sommige kleine zangvogels. Later wordt het zoeken moeilijker naarmate het bladerdak zich afsluit, maar dan wordt het aanbod van wormen en insecten steeds groter, waarop de ekster vooral ’s zomers is aangewezen.

     

    Als echte alleseter  is de ekster niet vies van afval en aas (rottende kadavers). Hij is op snelwegen een nuttige opruimer van verkeersslachtoffers onder de dieren. Niets ontgaat de ekster van hetgeen in zijn omgeving gebeurt en overal valt er wel wat mee te pikken, ook op de vuilnisbelten van de moderne verstedelijkte maatschappij.

     

    Soms vinden er in de lente lawaaierige samenscholingen van wel honderd eksters plaats.

    De vogels pronken, springen rond en zitten kwetterend achter elkaar aan. Waar deze ceremonies precies voor dienen is niet duidelijk, al wordt vermoed dat vogels die hoog in de hiërarchie staan de territoria van andere eksters betreden om hen uit te dagen. Door het rumoer en de opschudding komen alle naburige eksters de wedstrijd bijwonen.

    Het territorium kan tot 5 hectaren groot zijn. Vaak worden de indringers na het opgezweept machovertoon weer verjaagd.

     

    Killer-imago

     

    De ekster wordt verweten een dief en een moordenaar te zijn; een plunderaar van nestjes van andere vogels en een regelrechte bedreiging van zangvogels. Hij stroopt verborgen plaatsen af naar nesten van zangvogels, waarbij eieren even welkom zijn als piepende jongen.

    Uiteraard is het een naïeve gedachte te menen dat men in de natuur geen vijandelijkheid kent. In werkelijkheid is de natuur heel vaak het strijdtoneel met geboortes en sterfgevallen die doorgaans de balans min of meer in evenwicht houden.

    Of de ekster zo’n extreem schadelijke engerd is als men denkt, spreekt wetenschappelijk onderzoek tegen. Men stelt immers vast dat het voedselpakket voornamelijk uit insecten en plantaardig materiaal bestaat, aangevuld met een paar procenten muizen, jonge konijntjes en vogels. Wanneer incidenteel een ekster een jonge vogel of ei vindt, dan blijft dit een bescheiden, doch natuurlijk onderdeel van zijn menukaart.

    Eksters zijn nieuwsgierige vogels. Als ze blinkende voorwerpen vinden, zullen ze deze aan een onderzoek onderwerpen. Er is tijdens nestcontroles echter nog nooit vastgesteld dat ze blinkende voorwerpen als juwelen verzamelen en ze vervolgens mee naar hun nest nemen.

     

    Naast mensapen, dolfijnen en olifanten behoren ook eksters tot de dieren die zichzelf in de spiegel herkennen. Dat hebben wetenschappers van de Goethe Universiteit in Duitsland onlangs ontdekt. De onderzoekers beplakten de vogels met rode, gele en zwarte stickers en plaatsten een spiegel tegen een zijwand van hun kooi. De eksters begonnen vervolgens druk naar de zelfklevers te pikken, althans naar de gele en rode. De zwarte stickers werden met rust gelaten, daar de vogels ze vanwege hun schutkleur niet opmerkten. Dit was ook meteen het bewijs dat de stickers niet werden weggepikt omdat ze als irritant aanvoelden. Eksters bezitten aldus het vermogen om zich in een ander standpunt te verplaatsen en zich in te leven in soortgenoten, alsook een beeld te krijgen van hoe slachtoffers en rivalen zich gedragen, wat een handig voordeel oplevert.

     

    De foto’s zijn van WIM







    09-06-2009 om 22:22 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (8 Stemmen)
    07-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gasthof Van Dijck

    Het pimpelmeesje is een goed herkenbaar en kleurrijk vogeltje. Het heeft een gele buik en een groene rug. De bovenkant van het kopje, de staart en een deeltje van de vleugels zijn helderblauw. De wangen zijn wit en vanaf de snavel loopt door het oog een dunne zwarte streep.

    Omdat het pimpelmeesje een holenbroeder is, worden de nesten vaak in natuurlijke holen of gaten gemaakt, maar een nestkastje is ook een gegeerde verblijfplaats.

    Vanaf half april legt het vogeltje 7 tot 14 witte eieren met rode puntjes. Het vrouwtje broedt een halve maand op het nest, terwijl zij door het mannetje wordt gevoed. Na 15 tot 20 dagen kunnen de kuikens die door beide ouders worden verzorgd, uitvliegen.

     

    Zowat twee weken geleden meldden vogelbeschermers Georges & Jeannine – bewoners van de Kille Meutel – met genoegen dat in het nestkastje aan hun garagepoort een familie pimpelmezen hun intrek heeft genomen (zie eigen gemaakte foto).

    Niet verwonderlijk dat de blauwpetjes zich daar thuis voelen, als je merkt welk comfort zo’n nestkastje biedt; klik hiervoor op deze weblink http://www.ongein.nl/video-het-ultieme-vogelhuisje--10017.aspx

     

     

     





    07-06-2009 om 10:42 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (18 Stemmen)
    01-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Diervriendelijk verjagen

    Het naïeve geloof van sommige mensen in het succes van verdelgingsoperaties is weerzinwekkend.

     

    Reigers

     

    Zo’n vijftig jaar geleden was de blauwe reiger zogoed als uitgestorven in ons land. Een combinatie van overdreven bejaging en grootschalig gebruik van pesticiden als DDT, die een normale voortplanting van de vogel haast onmogelijk maakten, had hem (bijna) de das omgedaan. Net bijtijds kwamen er beschermingsmaatregelen en werd het gebruik van schadelijke chemische stoffen aan banden gelegd.

    De vogel herstelde en is de laatste 20 jaar in ons land niet meer weg te denken uit het landschap. Hier en daar is hij zelfs onderdeel van het stadsbeeld geworden.

     

    Maar niet iedereen was destijds blij met die wederopstanding.

    Vissers begonnen een campagne om de reiger opnieuw te mogen bejagen – zelfs het woord verdelgen viel. Gelukkig is de overheid daar nooit op ingegaan.

    Studies wezen uit dat de impact van de blauwe reiger op het visbestand klein is, behalve als het om kleine vijvers gaat met opvallende vissen die weinig plaats hebben om zich te verschuilen, zoals goudvissen in tuinvijvertjes.

    Daar de logge vogel niet kan landen op 1 m² volgt hij een bepaald patroon om een vijver te benaderen. Vaak maakt hij eerst een tussenlanding op een dak van een huis of in een boomtop om vooraf zijn toenaderingstactiek te bestuderen.

    Om te beletten dat de reiger tot vlak bij de vijverrand geraakt, kan je oeverbeplanting aanbrengen met hoge en dicht opeen staande planten. Het kan nog eenvoudiger en minder opmerkelijk door boven de vijver zeer fijne visdraad te spannen. Ze zijn sterk, kleurloos en vallen niet op. Wanneer de reiger bij een landingspoging zo’n draadje raakt, vliegt hij meteen opgeschrikt weg.

    Ook viskwekers eisten aanvankelijk dat ze de reiger zouden mogen verdelgen, maar na verloop van tijd stelden ze vast dat hij een bondgenoot was: hij vrat vooral vissen van hun klanten weg, zodat die nieuwe moesten kopen.

    Vissers en reigers hebben met elkaar leren leven. Ze zitten soms zij aan zij langs een kanaal te wachten tot er iets wordt gevangen.

     

    Aalscholvers

     

    De vissers hebben sinds enkele jaren evenwel een nieuwe vijand, die de reiger als visverdelger in de schaduw stelt: de aalscholver, de zwarte duivel.

    Ook een vogel die 20 jaar geleden nog vrij zeldzaam was in ons land, maar die nu een regelmatige broedvogel is. Je ziet hem zelfs op verlichtingspalen langs de autosnelweg. In tegenstelling tot de reiger, die vanaf de kant vist, is de aalscholver een zwemmer en duiker die zijn prooien onder water te lijf gaat.

     

    Vorig jaar lanceerden vissers en andere uitbuiters van het “buitengebied” een petitie waarin ze verdelgingsmaatregelen tegen de aalscholver eisten omdat die hen zou broodroven.

    Daarop startte Vogelbescherming Vlaanderen een petitie voor de aalscholver en verzamelde al snel vele duizenden handtekeningen. De natuurvereniging wil dat de aalscholver zijn beschermde status gewoon behoudt.

    Zoals altijd en overal vinden rovers en prooien een balans en is het de hoeveelheid prooien die het aantal rovers bepaalt en niet omgekeerd. We hoeven dus niet te vrezen dat aalscholvers fragiele natuurlijke visbestanden de genadeslag zullen toebrengen. Factoren als watervervuiling en een slecht beheer van stromen en rivieren zijn noodlottiger voor het visbestand dan de aanwezigheid van wat viseters.

    Bovendien is niet iedere vis die in de maag van een aalscholver verdwijnt daarom een “schadegeval”. Immers ook in dichte visbestanden kan een vorm van selectie (het wegvissen van beschadigde en andere zwakke vissen) nuttig zijn om het welzijn van de gezonde vissen te bevorderen. Op vele plaatsen hebben rovers een heilzaam effect op de gezondheid van een prooipopulatie.

    Wel is het zo dat aalscholvers de economische waarde van kunstmatig dichte visstocks in kwekerijen kunnen aantasten. De vogels zullen immers altijd worden aangetrokken door gemakkelijke visplaatsen. Daarom is het beter het vissen voor de aalscholvers te bemoeilijken, door de bereikbaarheid van de vis te verkleinen of zelfs onmogelijk te maken. Maar dat horen vele vissers en viskwekers niet graag; zij verkiezen dode vogels te zien.

    De hengelvijver in Wemmel heeft al een oplossing gevonden om met een elektronische vogelverschrikker de aalscholver af te schrikken: een versterker met orkageluiden onder water. Aalscholvers schijnen doodsbenauwd te zijn voor de geluiden van de zwart-witte walvis en durven na één duik in beschermde afgesloten wateren of kleine visvijvers niet meer op te dagen.

     

    Houtduiven

     

    Houtduiven eten vooral zaden, zoals tarwekorrels, maar ook met groene bladeren, koolplanten, spruitjes en witloof. Omdat ze in groep voedsel zoeken, ontstaat al snel aanzienlijke schade aan landbouwvelden.

    Vorig jaar sloegen boeren en jagers de handen in elkaar om een weekendje houtduiven te gaan schieten – in de veronderstelling dat daardoor de schade aan gewassen zou verminderen. Bijna achthonderd jagers schoten dat weekend exact 8299 houtduiven in de provincie West-Vlaanderen. Alsof dat enig verschil zou maken voor het houtduivenbestand, laat staan voor de aantrekkingskracht van akkers op houtduiven.

    Oproepen tot een massale slachting is een flagrante overtreding van de Europese Vogelrichtlijn, die de jacht verbiedt op trekvogels tijdens de lentetrek.

    Tijdens de vogeltrek passeren er miljoenen houtduiven in Vlaanderen. Het is de meest voorkomende soort tijdens vogeltrektellingen.

    De houtduiven worden onder meer aangetrokken door de maïs die de boeren tijdens het oogsten verspillen. Wellicht zorgen de warmere winters er ook voor dat ze minder ver naar het zuiden trekken.

    Een afschietdag of –weekend kan, maar dan in de gebruikelijke jachtgebieden, niet in natuurgebieden en zeker niet in natuurreservaten, waarrond best een bufferzone wordt gerespecteerd. Na enkele jaren moet worden geëvalueerd of een dergelijke afschotactie effect heeft op het in bedwang houden van de populatie en de bestrijding het gewenste resultaat oplevert.

    Wat niet kan is ‘duivencarrousels’, een ronddraaiende molen, waarop aan beide zijden een houtduif wordt bevestigd, waardoor houtduiven worden aangetrokken. Door de schijnbaar levende rondvliegende lokduiven denken hun soortgenoten dat de plek veilig is en dat er voedsel te vinden is.



    De blauwe reiger

    01-06-2009 om 21:23 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (13 Stemmen)
    21-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kiekendieven

    De blauwe kiekendief

     

    De blauwe kiekendief is pure schoonheid, een engelachtige rover die dansend op natte duinvalleien en zompige rietlanden afstruint. Hij bewoont de grootste verscheidenheid aan biotopen. ’s Zomers leeft hij op de heide, maar ’s winters wordt hij vaak aangetroffen boven kustmoerassen, vochtige duinpannen, laaggelegen graslanden of kruidenrijke akkerranden.

    In Frankrijk tref je hem aan in het golvend landschap van uitgestrekte landbouwgebieden met koren-, klaver- en luzernevelden (tot 1 m hoge kruidenplant met trosjes kleine blauwe bloemen, wereldwijd verbouwd als veevoeder) en in droge heiden met lage dennen.

    Broedbiotoop en verspreidingsgebied komen in veel opzichten overeen met die van de velduil.

    Het mannetje heeft grijsachtige bovendelen en een haast witte borst- en buikzijde.

    De zilverkleurige ondervleugels vertonen donkere vleugelpunten. Mannetje en vrouwtje hebben een karakteristieke witte vlek op de staart en door de bevedering van de kop een gezichtssluier zoals bij uilen. Mogelijk wordt het opvangen van geluiden erdoor verbeterd, wat een groot voordeel is voor een vogel die in dichte rietvelden op zijn prooi jaagt.

     

    Lengte: 43-50 cm

    Spanwijdte: 100-120 cm

    Gewicht: 300-700 g

    Levensduur: tot 15 jaar

     

    De blauwe kiekendief heeft een verrassend snelle vlucht met regelmatige diepe vleugelslagen en een zeilvlucht met licht opgeheven vleugels in V-stand.

    Laag vliegend over de grond spoort de blauwe kiekendief zijn prooi op. Hij is weinig kieskeurig en kan vrijwel elk dier tot de grootte van een jonge haas of eend aan.

    Zijn menu bestaat voor het grootste deel uit kleine zoogdieren en vogels, waarbij zelfs jongen van andere roofvogels niet veilig zijn. Daarnaast eet hij ook hagedissen, slangen, kikkers, kevers en eieren van op de grond broedende vogels.

    Eens in de winter de voedselbronnen schaars zijn worden, ontpopt hij zich als een echte vogeljager. Bij afwezigheid van woelmuizen valt de prooikeuze dan op: kneu, frater, geelgors, rietgors, graspieper, groenling, veldleeuwerik en spreeuw.

    Eeuwen geleden, toen de soort in Europa talrijker was, vergreep hij zich ook wel eens aan pluimvee, vandaar de naam. Hij werd dan ook meedogenloos achtervolgd en in sommige streken, zoals in Ierland en Schotland aan het begin van de vorige eeuw vrijwel uitgeroeid.

    Sedert de soort in vele landen is beschermd, neemt zijn aantal gelukkig weer toe.

    De blauwe kiekendief broedt vooral in rietvelden, op heide in hoogveengebieden, in duinvalleien, graslanden, moerassen en op open plekken in naaldwouden.

    Het nest wordt op de grond gebouwd met riet, gras en varens, vaak tussen hoge vegetatie die bescherming moet bieden tegen de vos of de hermelijn. Op vochtigere plekken kiest hij voor een hogere en drogere nestgelegenheid.

    De 4 tot 6 ronde blauwachtige witte eieren worden in ruim 4 weken uitgebroed. Na ongeveer 5 weken vliegen de jongen uit.

     

    De grauwe kiekendief

     

    De grauwe kiekendief behoort thans tot de zeldzaamste roofvogelsoorten van Europa.

    Sinds het begin van de vorige eeuw zijn de meeste hoogvenen afgegraven, werden laagvenen herschapen in grasland en verdwenen heidevelden onder bosaanplant. Toch heeft de grauwe kiekendief zich in het algemeen aardig aan de gewijzigde biotopen weten aan te passen.

    Vooral de mannetjes jagen wel eens op afstanden van 20 tot 25 km van het nest.

    De grauwe kiekendief is moeilijk te onderscheiden van de blauwe kiekendief. Hij is een slankere vogel met smalle vleugels in spits toelopende vleugelpunten.

    Van alle kiekendieven is hij de enige echte circusartiest, die soms zelfs complete loopings kan maken. In de vlucht en biddend boven een tarweveld is en blijft hij één en al élégance. Karakteristiek voor alle kiekendieven is de wijze waarop de staart als een waaier wordt gespreid om af te remmen en de romp in evenwicht te houden op het moment dat een argeloos prooidier wordt gedetecteerd.

    De grauwe  kiekendief zeilt meer dan hij vliegt met nu en dan en paar vleugelslagen om op hoogte te blijven. Intussen speurt hij intensief naar een buit tussen de begroeiing. Het minste geritsel of de beweging van één enkele grasspriet brengt hem in de lucht tot stilstand. Zo ‘hangt’ hij wel vaker klaar met de zintuigen op scherp om hard toe te slaan.

    De kop en de bovendelen zijn grijs; de flanken zijn gestreept en de ondervleugels vertonen roodbruine banden; de binnenvleugel heeft overlangs een zwarte band.

     

    Lengte: 40-45 cm

    Spanwijdte: 100-120 cm

    Gewicht: 225-450 g

    Levensduur: tot 15 jaar

     

    Beide soorten kiekendieven broeden in dezelfde gebieden, al heeft de grauwe kiekendief een voorkeur voor drogere akkerlanden.

    De vlucht is sierlijk en sterk zwevend, waarbij de vleugels in een lage V worden gehouden.

    In april keren de grauwe kiekendieven van hun overwinteringkwartieren in tropisch Afrika terug en beginnen de acrobatische verleidingsvluchten, waarbij het mannetje duikvluchten en salto’s uitvoert.

    Meer dan de andere soorten bestaat het menu van de grauwe kiekendief uit kleine prooien (10 x meer uit eieren en nestjongen van kleine zangvogels; 20 x meer uit grote insecten en 30 x meer uit hagedissen). Vaak zit het mannetje op een uitkijkpost, waar hij op zijn prooi loert; het menu bestaat uit: kleine zoogdieren (5 tot 10 veld- of spitsmuizen per dag), kleine vogels (meestal leeuweriken), hun nestjongen of eieren, hazelwormen, hagedissen, kikkers en zelfs regenwormen of insecten (sprinkhanen en krekels).

    Het nest van de grauwe  kiekendief ligt goed verborgen, maar stelt als bouwwerk niet veel voor. In een kom van takjes en stengels, droog gras bezet met dor plantenmateriaal (halmen en sprietjes), op de grond van akker of heide tussen hoge gewassen, wordt één legsel van 4 tot 5 witte eieren gedeponeerd.

    De eieren worden met tussenpozen van 2 tot 3 dagen gelegd en aangezien het wijfje direct begint te broeden, verschijnen de jongen na 4 weken met dezelfde tussenpozen.

    Wanneer het mannetje met een buit tussen de klauwen boven het nest vliegt, stoot hij korte kreetjes uit, waarna het vrouwtje zich bij haar partner voegt. Ze zorgt ervoor dat zij enkele meters achter hem blijft en een stukje lager vliegt. Beide vogels vliegen tegen de wind in om zo goed mogelijk hun vliegbaan aan te houden. Wanneer plots het mannetje de prooi loslaat, wentelt enkele meters lager het wijfje zich bliksemsnel op de rug en vangt het knaagdier met gestrekte poten in haar klauwen op, waarna ze naar het nest terugvliegt.

    Na ca 3 weken gaat ze ook op jacht om de honger van de nakomelingen te kunnen stillen, die na ca 5 weken uitvliegen.

    De gewijzigde klimatologische omstandigheden, de ontginning en verstoring van heidevelden en andere open landschappen met alles wat daar in groeide en leefde, alsook de massale insectenbestrijding vormen ernstige bedreigingen voor zijn voortbestaan.

    Menselijke maatregelen zoals braaklegging van overtollige landbouwgrond, beheer van akkerranden, alsook nestbescherming waarbij landbouwers om opgespoorde nesten heen maaien, blijken gunstige remedies te zijn om de soort te handhaven.

    Daarbij proberen ze de plek te vinden waar de vrouwtjes neerdalen die altijd in de buurt van het nest blijven. Elke voedseloverdracht in de lucht wordt gevolgd om er achter te komen waar de kuikens in het veld liggen. Eens gelokaliseerd besprenkelen de roofvogelredders de directe omgeving van het nest met naftaline, dit om rovers af te schrikken en vooral de vossen die zo link zijn om de menselijke voetsporen te volgen tot bij de weerloze kuikens. Na de nestplaats te hebben gemarkeerd volgt de tweede actie: het overtuigen van de boer, die moet inzien dat de perfecte muizenverdelger niet het slachtoffer mag worden van zijn moordende landbouwmachines.

     

    De bruine kiekendief

     

    De bruine kiekendief of ook wel eens ‘kuikendief’ genoemd, is niet bepaald de meest flatteuze naam. Heel begrijpelijk ook, maar tegelijkertijd wat betreurenswaardig daar hij tijdens het grootste deel van zijn bestaan van heel andere prooien moet leven dan van ‘kiekens’.

    De ‘rietwouw’, een oude streeknaam, zou eigenlijk beter bij hem passen.

    Waar rietmoerassen verdwijnen en in cultuur worden gebracht, broeden zij tijdelijk tussen landbouwgewassen, zoals in luzerne- en koolzaadvelden en ook wel in graan- en klavervelden.

    Deze grootste en zwaarste van de kiekendieven vliegt laag over open terrein, brakke gronden en weilanden met sloten. Hij is in onze streken een uiterst zeldzame broedvogel die het meest voorkomt  in het krekengebied van Meetjesland, in het poldergebied rond Veurne en de Ijzerbroeken, alsook in het havengebied van Waasland, waar hij de beste natuurlijke nestbeschutting zoekt. Hij vindt in het rietmoeras veiligheid, rust, alsook overvloed en verscheidenheid aan voedsel.

    Het verenpak is donkerbruin aan de rugzijde en de opvallend lange staart is grijs, de kop alsook de onderkant van de vleugels is crèmekleurig en vleugelpunten vertonen brede zwarte veren; de onderdelen zijn roestbruin.

     

    Lengte: 48-55 cm

    Spanwijdte: 110-125 cm

    Gewicht: 600-1300 g

    Levensduur: tot 10 jaar

     

    Ongeveer begin april keren de bruine kiekendieven van hun zuidelijke overwinteringgebieden (tropisch Afrika en Azië) terug. Verblijft de bruine kiekendief tijdens de winter in Europa, dan jaagt hij op verzwakt en aangeschoten waterwild, op woelratten en –muizen, ook op aas en krengen van vis en konijnen.

    Eens de bruine kiekendieven beginnen aan hun balts- en territoriale vliegdemonstraties, laten ze zich van grote hoogte naar beneden storten en schieten vlak boven de grond weer omhoog. Vaak geeft het mannetje hierbij een prooi over aan het wijfje.

    De langzaam vliegende maar behendige zweefvlieger, wisselt gelijkmatige vleugelslagen af met lange glijvluchten met een vleugelstand in een zeer afgeplatte V-vorm; dank zij zijn lange staart die hij als roer gebruikt is hij erg wendbaar. De speelse duik- en stootvluchten en het gezamenlijk omhoog kringen moet klaarblijkelijk de territoriumgrenzen en de partnerverbinding van de broedparen bevestigen of versterken.

    Het nest is een komvormig platform dat als een paalwoning boven water staat.

    In dat tussen het riet gemaakte nest deponeert het wijfje 4 tot 5 blauwachtig witte eieren, die 38 dagen door haar worden bebroed.

    Buiten de broedtijd verzamelen tientallen bruine kiekendieven tegen het invallen van de duisternis zich op gemeenschappelijke slaapplaatsen op een rustige plek ergens tussen de rietvelden.

     

    WIM wist nog eens in de buurt van het vormingsstation, dat zich in het beschermd natuurreservaat ‘Oude Landen’ bevindt, deze fraaie luchtopnames te maken.

    Ooit maakte dit gebied van ca 80 ha groot tussen de hoogbouwwijken van ‘Luchtbal’ en de Rozemaai en de oorspronkelijke dorpskern van Ekeren, deel uit van de uitgestrekte Scheldepolders ten noorden van Antwerpen. De grote variatie aan landschapskenmerken verhoogt de biologisch waarde van het gebied. Naast 3 aaneengesloten bospartijen, die onderling zeer sterk verschillen, vindt men er voornamelijk open landschap van grillig begrensde riet- en graslanden, die dank zij de verspreide boom- en struweelpartijen (houtrand met laaggroeiend struikgewas en heggen die percelen binnen de biotoop afzomen) helemaal niet eentonig aandoen. De kronkelende loop van de Oudelandse beek met moerasvegetatie en gemeenschappen van waterplanten in grachten, plassen en poelen versterken de aantrekkelijkheid van het natuurgebied.







    21-05-2009 om 11:05 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (13 Stemmen)
    10-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Drie valkachtigen

    De ‘biddende’ torenvalk

     

    De torenvalk is overal de bekendste en meest waargenomen roofvogel, al is hij de afgelopen jaren toch wel in aantal afgenomen. Hij is een overdag actieve jager die meestal zittend op elektriciteitspalen (uitkijkpost) of biddend langs de snelweg wordt gezien.

    Anders dan bij de sperwer is er weinig verschil in grootte tussen de geslachten, maar des temeer in de tekening: het mannetje heeft een korte ronde blauwgrijze kop en licht roodbruine bovendelen met zwarte stippen, lange vleugels, een slanke staart met dwars aan het uiteinde een zwarte band en zwarte klauwen; de kop en staart van het vrouwtje zijn roestbruin.

    Lengte: 34-39 cm

    Spanwijdte: 65-80 cm

    Gewicht: 190-300 g

    Levensduur: tot 15 jaar

    Een jagende torenvalk vliegt langzaam door tot wanneer hij een prooi in het vizier krijgt.

    Dan blijft hij biddend hangen, waarbij hij af en toe een diepe vleugelslag maakt en zijn staart omlaag gericht uitspreidt, uitgeklapt als een waaier. Als een lift laat hij zich steeds een stukje zakken, stoot dan eensklaps de prooi die hij vervolgens stevig vastgrijpt met de krachtige klauwen. De waaiervormige staart dient ook als rem als de vogel wil gaan landen.

    Kenmerkend aan zijn vlucht zijn de diepe vleugelslagen, de glijvluchten met uitgespreide staart en vleugels en het opvallend bidden.

    Het nest treft men aan op kale rotsrichels, in steengroeven, vervallen gebouwen, op hoge vensterbanken. Natuurlijke broedplaatsen komen voor in verlaten kraaiennesten of boomholten.

    De 4 tot 5 ronde eieren zijn zeer sterk roodbruin gespikkeld; ze worden vrijwel alleen door het wijfje in ca 4 weken uitgebroed (één legsel tijdens de periode maart – juli)

    De torenvalk vangt hoofdzakelijk veldmuizen, maar ook andere muizen (woelmuizen) en bij gebrek hieraan jaagt hij ook op vogels, zoals pas uitgevlogen jonge spreeuwen en jonge weidevogels, die nog niet kunnen vliegen; ook kevers, regenwormen en hagedissen staan ook al eens op het menu.

     

    De boomvalk, de acrobaat

     

    Wat snelheid, sierlijkheid en wendbaarheid betreft heeft de boomvalk zelfs onder de verwante valken weinig rivalen.

    De boomvalk heeft een leigrijze rug, donkere kruin, een lichtgekleurde keel en wangen met een zwarte snorstreep; rossige dijen, een bleke onderzijde overlangs zwartgestreept en een korte smalle effen staart.

    Lengte: 28-35 cm

    Spanwijdte: 70-84 cm

    Gewicht: 130-340 g

    Levensduur: tot 10 jaar

    Eens terug uit het zuidelijke Afrika, waarbij boomvalken grote afstanden overbruggen (3000 km), gaan de ultra snelle jagers op zoek naar de vertrouwde nestelplek van het vorige jaar. Soms komen de mannetjes het eerst toe, maar meestal ontmoet het paar elkaar al onderweg.

    Wordt een oud kraaiennest tussen donkere naaldbomen aan de bosrand gekozen, dan wordt enkel het takkenbos een beetje gefatsoeneerd. Ongepaste rommel wordt eruit gekieperd en klaar is het zomerverblijf.

    In de baltsperiode vertonen de broedparen ook sterke staaltjes van hun vliegvermogen: ze zweven, bidden, suizen omlaag en stijgen in duizelingwekkende vaart weer op.

    De zomergasten hebben het vooral gemunt op de rondzoemende prooidieren die in het lichtspel van avondschemering tot ochtendgloren duidelijke mikpunten zijn voor het squadron luchtjagers. Snel en trefzeker weten ze in felle duikvluchten met de lange spitse sikkelvormige vleugels langs de romp gevouwen met één poot libellen of kevers uit de lucht te graaien.

    Lang niet alle boomvalken eten alleen maar insecten. Paartjes die zich hebben gevestigd in landbouwgebieden, voeden zich met allerhande kleine vogelsoorten.

    Het mannetje is diegene die het menu bepaalt, terwijl het vrouwtje op de 2 eieren zit of de jongen voert. Vaak zijn dat zwaluwen, inclusief de supersnelle gierzwaluwen. Als die er niet zijn, past hij de spijskaart makkelijk aan. Dan grijpt hij een vleermuis, een mol of zelfs een jong konijn. Ook durft hij zelfs een torenvalk van zijn pas gevangen muis te beroven.

    In een stevige greep draagt hij de buit naar het nest. Van verre waarschuwt hij met hoge kreten het vrouwtje. Zij vliegt hem dan een eindje tegemoet en pakt de hap in de lucht over. Soms maken de partners er een nog leuker spelletje van. Dan laat het mannetje de prooi hoog uit de lucht vallen en grist het vrouwtje hem in een flitsende reuzenzwaai mee.

    Vooral ’s morgens en ’s avonds spelen deze spectaculaire taferelen zich af rond het boomvalkennest.

    Nog doller wordt het als na een maand de jongen zijn uitgevlogen. Ze zijn de eerste weken nog afhankelijk van wat hun ouders aanslepen. De jonge valkjes, nog niet getooid met de prachtige rode en bruine broek van hun ouders, spelen tikkertje en proberen net als moeder aangedragen hapjes uit de lucht te plukken om de jachttechnieken te oefenen.

    Het vliegfeest is telkens weer een adembenemend schouwspel en duurt de hele augustusmaand tot de ouders weer koers zetten naar het zuiden.

    De jongen, die op hun zwerftochten tot in december worden waargenomen, blijven nog even in het vertrouwde jachtgebied. In hun tweede levensjaar zijn ze zelf rijp voor het stichten van een ‘eigen nest’.

     

    De slechtvalk, de gevederde straaljager

     

    De slechtvalk, één van de grotere valken is het symbool van overleving ondanks zware tegenslagen in de vorm van bejaging en vergiftiging met chemische bestrijdingsmiddelen (pesticiden). Hij heeft inmiddels een sterk herstel doorgemaakt.

    De slechtvalk heeft een groot stevig en kogelvormig gestroomlijnd lijf met zwaar ontwikkelde borstspieren en brede schouders, een witte borst en dicht gestreepte flanken en buikzijde, blauwgrijze bovendelen; de poten zijn geel  en de donkergrijze kop vertoont een gele oogring, een witte wangvlek met een zwarte baardstreep in lobvorm en een gele snavelbasis.

    Lengte: 39-50 cm

    Spanwijdte 95-115 cm

    Gewicht: 600- 1300 g

    Levensduur: tot 15 jaar

    De slechtvalk nestelt op een brede richel op een klif, in een steengroeve of soms op een hoog gebouw.

    Hij doodt vogels ter grootte van lijster tot duif of hoender, soms zelfs groter. Vaak valt hij ze in de vlucht van onderaf aan, achtervolgt ze in een lijnrechte vlucht of duikt van grote hoogte pijlsnel naar doel. Voor het slachtoffer van de slechtvalk komt de dood snel – één enkele verschrikkelijke stoot uit het niets. Immers de jager, slechts een stipje aan de hemel, als hij op zoek naar een prooi rondcirkelt, vouwt  plotseling zijn vleugels achterwaarts en suist met een snelheid van 300 km/u naar beneden.

    Bij een geslaagde aanval breekt de klap van de klauwen onmiddellijk de nek of de rug van de prooi.

    Meestal is de buit een duif, een eend of zelfs een rotgans. Barmhartig als de engel des doods verlost hij een prooi snel uit zijn lijden. Juist achter de snavelpunt is de bek gekarteld: een speciale voorziening om in een oogwenk halswervels te kunnen doorbijten.

    De valk doet zich vervolgens vrijwel uitsluitend te goed aan het vlees ter weerszijden van het borstbeen. Hij krijgt tijdens de maaltijd ook veertjes binnen en die zijn ook nodig. Ze vormen een prop in het spijsverteringskanaal, die een reinigende functie heeft. Meestal wordt de prop daags na de maaltijd uitgespuugd als braakbal.

    Vanwege zijn voorkeur voor jachtvogels is de slechtvalk meedogenloos door jachtopzieners vervolgd.

    De meestal 3 tot 4 bruin gevlekte eieren komen na ca 4 weken uit en de jongen vliegen na 5 tot 6 weken het nest uit. Op een slechtvalkenhorst heerst huiselijke vrede. Er is altijd genoeg voedsel en dan hoeven de jongen er nooit om te vechten.

     

    Wereldwijde valkenierstraditie

     

    Oliemiljardairs uit sommige woestijnrijke landen tellen heel wat geld neer voor zo’n jachtvalk. Voor één ei hebben ze een aanzienlijk bedrag over in de hoop dat dit uitgebroed en opgefokt, een goede jachtvalk zal opleveren. Uiteraard is dit allemaal pikzwarte handel, want de slechtvalk is een bedreigde soort, die westerse wetgevers onder strenge bescherming hebben geplaatst. Maar als er zoveel geld mee valt te verdienen, blijven er natuurlijk altijd malafide vogelhandelaars, die eieren en jongen uit valkenhorsten plunderen of de volwassen vogels proberen te strikken. Dit allemaal voor een heel winstgevende handel met sjeiks, die er jaarlijks een paar duizenden afnemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor het voortbestaan van de slechtvalk.

    Voor deze oliebaronnen is de jachtvalk het symbool van status, macht en prestige.

    Nestplunderaars opereren in perfect georganiseerde bendes en hun buit reist meestal mee als diplomatieke bagage met een Arabische luchtvaartmaatschappij, wat inhoudt dat de douane er weinig tegen kan doen. Ondanks het weerwerk van actiegroepen wenst men het speelgoed van de oliesjeiks niet zomaar af te pakken want zo’n belediging zou wel eens kunnen uitmonden in het dichtdraaien van oliekranen.

     

    De foto’s van de torenvalk in volle vlucht nam WIM naast het rangeerstation in Ekeren.

     







    10-05-2009 om 20:16 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (10 Stemmen)
    02-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De groenling

    De groenling of groenvink heeft in de loop van de 20ste eeuw geleidelijk de steden gekoloniseerd en is nu een algemene tuinvogel. Oorspronkelijk was het een schuwe vogel die zijn toevlucht zocht in dichte heggen, maar inmiddels heeft die zich goed aangepast aan het leven in wilde tuinen en is hij ook erg verdraagzaam in de nabijheid van andere tuinbezoekers.

     

    De groenling, een grote gedrongen vink met een gespierde lichaamsbouw, wordt 15 cm lang, heeft een spanwijdte van 25 tot 27 cm en weegt 25 tot 30 g.

    Het verenkleed is overwegend appelgroen van kleur, de fors gebouwde kegelsnavel is lichtroze, de wangen zijn grijs, de onderdelen groengeel, de donkere gevorkte staart vertoont felgele randen en de grijsgroene vleugels hebben een even opvallende gele streep, de poten zijn lichtroze.

    Doorgaans nestelen groenlingen in kleine kolonies van zo’n zes paren, gewoonlijk in dicht besrijk struikgewas, tussen oude hagen, kreupelhout of in verstrengelde klimplanten. Coniferen en andere groenblijvende soorten worden veel gebruikt, vooral voor vroege nesten, als de loofbomen nog niet in blad staan.

     

    Ofschoon de groenling tot de familie van de zangvogels behoort, is zijn zang een druk gekwetter, vermengd met roepen die hij vaak in een vleermuisachtige baltsvlucht ten gehore brengt. Van de eerste mooie voorjaarsdagen maken de mannetjes meteen gebruik om in het topje van een hoge boom de karakteristieke zang te laten horen, waarbij het langgerekt, nasaal klinkend geblèr kenmerkend is.

    Het vrouwtje bouwt een omvangrijke kom van doorvlochten twijgen en stengels, bezet met gras en mos en gevoerd met penen, vezels en haren. Zij broedt ook de eieren uit, maar het mannetje helpt bij het voeren van de jongen. Hij kan daar geheel verantwoordelijk voor worden als het vrouwtje voordat de jongen (14 tot 15 dagen later) zijn uitgevlogen, een nieuw nest gaat bouwen. Er zijn jaarlijks van april tot augustus 2 tot 3 legsels van 4 tot 6 roodbruin gespikkelde bleke eieren.

     

    Groenlingen zijn vrijwel geheel afhankelijk van zaden, vooral onkruidzaden, zoals van de distel, de hederik of akkermosterd, de paardenbloem en de klis (bekend om zijn zuiverende eigenschappen voor huidaandoeningen), maar ook van boomzaden afkomstig van iep, jeneverbes en cipres. De voorkeur gaat naar de schijnvruchten van de rozenbottels, waar ze uit het vruchtvlees de zaadjes peuteren.

    Zelden worden in het broedseizoen insecten gegeten.

    Voedersilo’s vallen anders ook wel in de smaak, waar groenlingen  pinda’s en zonnepitten kunnen uit pulken; ook foerageren zij op de grond om restjes op te pikken die andere vogels laten vallen. De hoge sterfte onder groenlingen is dan ook hoofdzakelijk te wijten aan de overmatige eetlust. Hij is een echte schrokkop en praktisch alles wat voor zijn snavel komt, werkt hij naar binnen.







    02-05-2009 om 07:31 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (21 Stemmen)
    26-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een eivol leven

    Het ei is geen uitvinding van de kip. Lang voordat er vogels op aarde waren, leefden er al dieren die eieren produceerden om zich voort te planten.

    Zo bekeken was het ei er eerder dan de kip. Ook vliegen, vlinders, vlooien, kreeften, zeesterren, mosselen, inktvissen, slakken, wormen, vissen, kikkers, slangen, schildpadden en alle vogels die geen kippen zijn, doen het.

    Levende jongen ter wereld brengen, zonder dat het ei ooit zichtbaar wordt, is in het dierenrijk een uitzondering. Er is zelfs geen enkele diergroep waarvan alle vertegenwoordigers levendbarend zijn, want ook enkele zoogdieren zoals de mierenegel en het vogelbekdier leggen eieren.

     

    Het vrouwelijk dier produceert vaak vele duizenden eicellen, die doorgaans kleiner zijn dan één millimeter. Een mannelijk dier produceert een nog veel groter aantal zaadcellen.

    Verenigt een zaadcel zich met een eicel, dan spreekt men van bevruchting en kan een ei zich ontwikkelen.

    In het vogelei is de dooier de eigenlijke eicel, die door een geweldige ophoping van bouwstoffen zeer groot is geworden. Deze is door eiwitstrengen, de zogenaamde hagelsnoeren inwendig bevestigd. Die houden de dooier op zijn plaats en hangen hem flexibel op, zodat de kiemschijf (de levende stof, het zogenaamde protoplasma) steeds naar boven kan draaien.

    De warmte die de broedende vogel uitstraalt, stimuleert de kiemschijf.

    Als de onderkant van het ei iets kouder is, bv. omdat het nest op de grond ligt, dan is dat geen probleem, want de onderkant van de dooier hoeft zich niet zelf te ontwikkelen, daar die enkel  als voedselbron dient voor de kiemende schijf.

    Om de dooier ligt een laag wit, die weer omgeven is door twee schaalvliezen, die aan de stompe top een ruimte overlaten, de luchtkamer.

    Daarbuiten bevindt zich bij vogels de kalkschaal, die een kenmerkend patroon van vlekken en kleuren heeft. 

    De meeste vogelsoorten gaan pas broeden als het hele legsel is voltooid. Al ligt er tussen het leggen van het eerste en het laatste ei een tijdsverloop van bijna twee weken, toch komen bij de meeste soorten vogels de eieren alle vrijwel gelijk uit. Dat is ook heel erg belangrijk.

    De moeder verlaat het nest als de jongen uitkomen en gaat met haar kinderen op zoek naar voedsel; zouden ze niet vrijwel gelijk uitkomen, dan zou een aantal eieren in een ver gevorderd stadium van ontwikkeling in het nest blijven liggen en niet meer worden bebroed.

     

    Kunstwerk van de natuur

     

    Een vogelei is een wonder van doeltreffendheid, verschil in tekening en vormverscheidenheid. Al die eivormen zijn een beetje het gevolg van de vorm van het vogelbekken en vaak gekoppeld aan een bepaald doel. Een zeevogel als de alk, die zonder nest op rotsrichels broedt, legt langwerpige eieren die een windvlaag of een stootje hooguit een rondje draaien, maar niet wegrollen. Zo groot als de vormenrijkdom bij vogeleieren, zo groot is ook de rijkdom aan kleuren en tekenpatronen.

    Niemand weet – om maar een vb te noemen – dat het grootste ei wordt gelegd door de kleinste vogel, nl. de kolibrie. De kleinste kolibrie weegt 1.65 g en legt eieren van ongeveer 0.2 g. Dat is eigenlijk indrukwekkender dan het gemiddelde gewicht van 1.620 kg van een struisvogelei, gelegd door een hen van gemiddeld 90 kg.

    Ook als verpakking en tijdelijk verblijf van een kuiken is het ei een functioneel kunstwerk, een levende  cel voorzien van biologische beschermings- en verdedigingsmiddelen, zoals de vaste schaal met dubbele vliezen aan de binnenkant en de dikke eiwitlaag die bacteriën doodt en verder alle ongewenste kiemen zoveel mogelijk weert. Het wonderbaarlijkste echter is dat deze cel ademt door zijn kalkverpakking heen.

    Immers de schaal is voorzien van poriën die zuurstof doorlaten en kooldioxide afvoeren.  Afhankelijk van de omvang, de schaaldikte en het aantal poriën hebben vogeleieren tijdens het uitbroeden een constant waterverlies. Elk ei beschikt naast voedingsstoffen en mineralen over een hoeveelheid water, waarvan niet teveel mag verdampen, anders verdroogt het embryo, maar ook niet te weinig, want anders verdrinkt het.

    Eieren verdragen niet het gebruik van pesticiden en herbiciden – spuitmiddelen – die de moedervogel tijdens de voedselopname binnenkrijgt. Dergelijke chemische stoffen zijn de oorzaak van dunne schalen, waardoor het hele proces van ademen en verdampen wordt verstoord. Gevolg: het ei breekt al tijdens de baring of het kan later door de broedende vogel worden stuk getrapt of het brengt geen levend kuiken voort.







    26-04-2009 om 15:41 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (15 Stemmen)


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Fyne lente' (Louisette)
        op Vogels en renners: één strijd
  • copyright (Ho-Merris)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Kauw (Henriëtte)
        op De kauw
  • Goedemorgen,mooie blog.Wens jullie nog een fijne dinsdag toe. (Mieke)
        op M-day, een mix, magische momentopnames
  • Startpagina !

    Zoeken in blog


    Gastenboek
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom
  • Hallo beste Franz,prachtige foto's met omschrijving,heel interssant om te kijken en te lezen
  • Goedemiddag blogmaatje
  • Voorbeeld???
  • Ben is op bezoek geweest. (I like it)

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek




    Archief per jaar
  • 2025
  • 2024
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2005
  • -0001

    Foto

    Foto

    Over mijzelf
    Ik ben Franz Pieters
    Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
    Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
    2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
    Foto

    Foto

    Een interessant adres?

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • De holenduif is de discreetste van onze duiven
  • De sprinkhaanzanger, meester verstoppertje van de ruigte
  • De Koekoek, een raadselachtige vogel die blijft verrassen
  • De buizerd, een weinig gewaardeerde roofvogel
  • De boomvalk, steeds minder trouw aan zijn broedplaats
  • Wetenschappelijk onderbouwd natuurbeheer is wat anders dan knaldrang
  • Een slinkende biodiversiteit heeft ook voor de mens nefaste gevolgen
  • Sinds kort broedt de steltkluut elk jaar bij ons
  • De drieteenmeeuw is onze enige echte zeemeeuw
  • De grauwe klauwier
  • Het opvallend riedeltje van de tjiftjaf kondigt de lente aan
  • Overleven: hoe doen pinguïns dat toch?
  • De Turkse tortel, één van de spectaculairste vogelinvasies ooit
  • Zwartkopje en bruinkapje
  • De zwarte kraai kiest voor een leven in de nabijheid van diervriendelijke mensen
  • Handel en stroperij brengen Europese zangvogels in gevaar
  • Grote stern, wit, zwart en geel puntje
  • Scandinavische neefjes van de vink geven de winter kleur
  • De mandarijn-eend
  • De Krakeend, vijftig tinten grijs
  • Ruzie over de Zeearenden: conservator van De Blankaart beschuldigd van nestverstoring
  • De groenling heeft ernstig last van het ‘geel’
  • Fluiters zijn bang van muizen
  • Natuurmonitoring met AI
  • Meten is weten: de staat van de natuur monitoren
  • Vogelbeschermers die de handen uit de mouwen steken
  • De draaihals, een lid van de spechtenfamilie
  • Chemische vervuilers zijn alomtegenwoordig in onze leefomgeving
  • Onze kleinste uil krijgt het kwaad
  • Ooit was de bosbouwer Vlaams, nu is hij een wereldburger
  • Het vederlicht goudhaantje
  • De witte kwikstaart profiteert van lintbebouwing
  • Werelddierendag
  • De sperwer heeft geen noemenswaardig effect op het bestand van onze tuinvogels
  • De trompetkraanvogel
  • Het waterhoen houdt er een complex gezinsleven op na
  • De lachstern, een atypische luchtacrobaat
  • Blauwdruk voor de blauwe kiekendief
  • Jenny De Laet, bezielster van het huismussentelweekend
  • Een koppel zwarte en een koppel gekraagde roodstaarten stichten elk een gezin in één nest
  • Een slangenarend in onze streken waarnemen, is geen uitzondering meer  
  • Onze bijen zullen moeten leren zelf de Aziatische hoornaar af te slaan
  • Illegale vogelvangst wordt streng aangepakt
  • De bonte vliegenvanger is geen zorgenkind
  • Wonderlijke veerkracht: deel 2: de extreemste aanpassingen van veren treffen we aan bij vogels die een extreme ecologische specialisatie hebben
  • Wonderlijke veerkracht: deel 1: verrassende inzichten over het complexe ontwikkelingsproces van veren
  • Buizerds hebben een voorkeur voor soortgenoten die er hetzelfde uitzien als zij
  • Blauwborsten zijn showbeesten
  • Met hun krachtige tenen en nagels ‘kleven’ boomklevers echt aan boomstammen

    {TITEL_VRIJE_ZONE}

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Dropbox

    Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    nicegames
    www.bloggen.be/nicegam
    Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden

    Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens. In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens. Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval: • uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring; • verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt; • vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens; • passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is; • geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt; • op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren. Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens: Kille Meutel Vogelvrienden Watertorenlaan 59 1930 Zaventem franz.pieters@telenet.be Mobiel: 0478 55 34 59 Waarom verwerken wij persoonsgegevens? Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden: • om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden; • om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten); • om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners; • om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting); Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij: naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven) We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen. Verstrekking aan derden Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek) Bewaartermijn De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen. Beveiliging van de gegevens Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen: • we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen; • de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden; • wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten; • onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens. Uw rechten omtrent uw gegevens U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen. Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers. Klachten Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming. Wijziging privacy statement Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.


    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen

  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs