Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Valkerij, één van de oudste africhtdisciplines en jachtvormen, is de kunst van het trainen van een roofvogel om te jagen in partnerschap met de mens. Uniek hierbij is dat het wilde dier centraal staat,de echte speler blijft en de valkenier de toeschouwer van de actie. De getrainde vogel is immers geen huisdier, die is afgericht om de mens te dienen. Een valkeniersvogel zal niet reageren op zijn meester uit genegenheid, noch uit angst, maar omdat hij werd getraind de trainer te associëren met jacht en vangst. Geduld en doorzettingsvermogen zijn nodig en alleen op basis van vertrouwen en beloning zal de roofvogel zich volledig ontplooien.
In de 16de E ontwikkelde zich de kunst van het vangen en het africhten van valken in het Brabantse Valkenswaard, gelegen op de trekroute van de slechtvalk. Valkeniers waren toen welgestelde lieden die voor het populair vertier instonden aan de hoven van vorsten. Staatshoofden deden elkaar valken cadeau. Zijn status had de slechtvalk mede door zijn uiterlijk verworven.
Door zijn zwarte koptekening lijkt het of hij ridderlijk is gehelmd en op de valkeniershandschoen van zijn meester blijft hij onverminderd soeverein, met hoge, brede schouders. De lederen huif die de ogen afdekt waardoor de valkeniersvogel kalm blijft, is getooid met aigrettes (rechtopstaande pluimen van de reiger) en praalveren van zijn geslagen prooien.
Alle getrainde vogels dragen schoenen; dit zijn lederen riempjes vastgemaakt aan de poten.
Vlak boven die schoenen worden belletjes aangebracht, die elk hun eigen klank voortbrengen en over een lange afstand dragen. Het gerinkel waarschuwt de valkenier waar de vogel zich precies bevindt als deze een prooi heeft geslagen.
Tot de Franse revolutie onderscheidde men 2 jachtvormen in de plezierjacht met roofvogels.
Met de term hoge vlucht, waarbij hoog in de lucht veerwild tot prooi wordt gekozen, bedoelt men het jagen op de reiger.
Deze jacht met valken was voorbehouden aan de adel en de hogere klasse. Niet de opbrengst, maar het weidespel was hier van belang. Het was inderdaad de geliefkoosde ontspanning van koningen, keizers en edellieden. Met de valken joeg men o.a. op kraaien, wouwen, eenden, maar bovenal op reigers. Hiervoor stegen de valken erg hoog om boven de reigers uit te komen, zodat zij hen naar beneden konden dringen.
Bij het aanwachten zoekt de valk voldoende hoogte om uit het veld opgejaagde prooien, zoals fazant of patrijs in een verrassende snelle duikvlucht te kunnen stoten. Niet zelden wordt die verschrikkelijk harde klap met een tot vuist gebalde klauw toegediend.
De term lage vlucht slaat dan eerder op de vogels die doorgaans laag bij de grond jagen op haarwild. De havik en de sperwer (duivenklamper),de zogenaamde keukenvogels, die vlees op tafel brachten, waren bijzonder geschikt voor het gewone volk.
Men joeg tot gruwel van de adel vaak met veel herrie o.a. op konijn, haas, ook wel op fazant en eend.
Roofdieren zijn altijd op zoek naar situaties in hun voordeel omdat energie besparen een prioriteit is. Net als de mens zijn ze opportunist en liever lui dan moe. Van leeuwen weten we dat ze ¾ van de dag rusten en slapen. Investeren in een jachtvlucht kost de roofvogel veel energie en een directe trofee is niet altijd gewaarborgd. Daarentegen levert iedere vlucht naar de handschoen van de valkenier voedsel op. Op deze manier kan een valk zeeg worden gemaakt. Een wild dier duldt de nabijheid van mensen omdat het vanaf de eerste kennismaking nimmer een negatieve ervaring heeft gehad en uitsluitend is geconfronteerd met de voordelen die de samenwerking biedt.
Inmiddels herkent de lezer de bijzondere kwaliteit van de merkwaardige opnames van WIM
Er bestaan 13 albatrossoorten: 4 op het noordelijke en 9 op het zuidelijke halfrond. De onbetwiste koning van allemaal is de reuzenalbatros, die perfect uitgerust voor een zwervend zeebestaan, ronddoolt boven een enorm verspreidingsgebied dat zich met woeste kusten, wilde zeeën en ijzige kliffen uitstrekt van de Steenbokskeerkring tot het zuidelijk halfrond (Antarctica).
Het is een woelig en onstuimig gebied van ijsschotsen, weinig toegankelijke eilanden en onbegaanbare reusachtige rotsformaties. De zee kolkt er en de winden waaien er constant uit het westen. De reuzenalbatros zoekt de felste winden op en de vrees van de zeelieden voor deze bode van stormen is dan ook begrijpelijk. Dit gigantisch zweefvliegtuig is met vleugels van meer dan 3 m breedte, de vogel met de grootste spanwijdte ter wereld.
De indrukwekkende vleugels bevatten 88 slagpennen, het grootste aantal in het hele vogelrijk.
De vleugelspieren zijn echter veel te zwak om ze voortdurend op en neer te bewegen. Trouwens albatrossen vliegen niet, maar zweven en leggen hierbij gemakkelijk honderden km af zonder ook maar één vleugelslag te maken.
Het geheim van hun vliegkunst, het dynamisch zweven, schuilt in het feilloos begrijpen van de capriolen van briesjes en stormen en in de behendigheid van de vogel zelf om op deze wervelingen opportuun in te spelen. De reuzenalbatros vliegt tegen de wind in en maakt nuttig gebruik van de opwaartse druk om omhoog te zweven.
Op het hoogste punt, als zijn vaart sterk is afgenomen, laat hij zich met de wind meevoeren en wint zo in een dalende vlucht weer aan snelheid. Deze versnelling benut hij om vlakbij zee in een windstil golfdal te duiken. Zodra hij met een vleugelslag weer boven de schuimende golftop uitstijgt en door de tegenwind wordt gegrepen, wordt hij met grote kracht omhoog gestuwd. Door tijdens zijn zweefvlucht voortdurend wervelende luchtlagen op te zoeken, weet hij weer gauw hoogte te winnen. Eens de snelheid weer fel afneemt, herhaalt hij het vliegmanoeuvre. Op deze manier worden per dag wel 500 km afgelegd.
Als de wind helemaal gaat liggen en er ook geen golven zijn, raken de albatrossen vleugellam. Hulpeloos landen ze op het water en zijn gedwongen daar te wachten tot er weer en bries opsteekt. Vanaf het water opstarten is voor een zweefvlieger geen vanzelfsprekende opdracht. Alleen met een flinke aanrollende golf lukt dat. Peddelend met de zwemvliezen probeert de reuzenalbatros dan een golfkruin te bereiken om dan boven het golfdal uit het water te kunnen loskomen. De inspanning dient wel geregeld herhaald, daar om voedsel te zoeken, de albatros ook op water dient te landen.
s Nachts helpt zijn reukvermogen hem om scholen pijlinktvis te detecteren als deze naar het wateroppervlak komen, maar ook kleine vissen, kreeftachtige, krill, schaaldieren, aasen andere zeevogels staan op de spijskaart. Dol zijn ze op scheepsafval . De reuzenalbatros drinkt zeewater om zijn dorst te lessen; het overtollige zout scheidt hij uit via de neusklieren.
Liefde aan wal
Alleen om te broeden keert hij één keer in de twee jaar terug naar het land. Tijdens de zoektocht naar een ideale nestplaats houdt het echtpaar altijd rekening met de windrichting en kiest doorgaans een eiland uit met een open winderig terrein (een startbaan), dat door zijn hoogte onderhevig is aan opstijgende luchtstromen.
Reuzenalbatrossen zijn solitaire dolers, erg op zichzelf, maar ze onderhouden wel een huwelijkse band die in het broedseizoen stevig wordt opgepoetst. Twee machtige vogels, die jarenlang als eenzame zwervers op zee hebben geleefd, groeien na een lange hofmakerij met ingewikkelde paringsrituelen naar elkaar toe. Meestal hebben de mannetjes een broedpartner voor het leven, ofschoon ze die voor de vorm wel ieder jaar heroveren. Dit leidt tot baltsrituelen die tot de fraaiste pas de deux ter wereld behoren. Met overgave vieren de dieren het feest der herkenning.
Het mannetje, dat meestal als eerste op de broedplek van vorig jaar aankomt, vecht eerst een robbertje met rivalen die hebben geprobeerd zijn oude nestplaats in te pikken en wacht dan geduldig de komst van zijn vrouwtje op.
De begroetingsceremonie en de daaropvolgende balts bestaat uit een dans, waarbij de geliefden met kleine stapjes ronddraaien, elkaar blijven aankijken en hun gigantische vleugels als molenwieken in de lucht steken. Af en toe raken ze het puntje van elkaars snavels aan en kleppert het mannetje met zijn bek, terwijl hij met de poten waarlijk een tapdans uitvoert. Dan weer neigen de dieren hun halzen naar elkaar toe. De dans die gepaard gaat met kreunende, fluitende en rochelende geluiden, bereikt een hoogtepunt met het loodrecht opheffen van de snavels, een gebaar van definitieve overwinning op buren en belagers. Bij de dans hoort als naspel een uitvoerig heen en weer verenpoetsen en kopje kriebelen. Als de verlovingsceremonie is volbracht, wordt er een nieuw nest gemaakt, een stevige verhoging van modder, aarde en gras met een kuiltje bovenaan.
Hard jeugdig bestaan
Het grootste deel van zijn eerste levensjaar brengt het albatrosjong in volstrekte eenzaamheid door. In de vrieskou wacht het gelaten tot de ouders terugkomen met een vracht voedsel. Reuzenalbatrossen leggen slechts één ei, dat beurtelings door het ouderpaar 80 dagenlang wordt bebroed.Na het uitkomen wordt het jong nog een tijdje door de vogels warm gehouden. Maar dan, na een paar weken, wordt het aan zijn lot overgelaten en gaan de ouders voor langere tijd naar zee op zoek naar voedsel.
Na 10 dagen komen ze pas weer aan op het eiland, waarbij ze op de vaste grond vlotjes trachten neer te strijken. Maar vaak smakken ze tegen de vlakte, wat meer gelijkt op een crash dan op een noodlanding. Landingstechnieken beheersen albatrossen immers niet en de vis in hun maag maakt hen nog twee keer zo zwaar. Als ze van deze onzachte landing zijn bekomen, braken ze een enorme hoeveelheid halfverteerde vis en inktvis, vermengd met scheuten maagolie, voor het jong op.
Daarna zijn ze weer voor 10 dagen vertrokken. Die lange zoekperiodes hebben te maken met de schaarste aan voedsel op volle zee. Dit gaat maandenlang door tot de winter nadert.
Het albatrosjong brengt 9 maanden evenwel in eenzaamheid door, met in de onmiddellijke omgeving en op enige afstand enkel andere jonge lotgenoten.
Wanneer de donzige vleugelstompjes uitgroeien tot regelrechte meterlange vlerken, beginnen de jonge vogels onwennig te flapperen. Hun eerste huppelende vliegpogingen zijn lachwekkend onbeholpen. Na herhaaldelijke testvluchten ervaart de jonge vliegenier dat een flinke aanloop nodig is om los te komen.
Op winderige dagen wordt er massaal en ijverig geoefend.
Op vaste tijdstippen staan de ouders in voor de catering, maar na 14 maanden houden ze het voor bekeken. Ze zijn doodmoe en zien er vreselijk uit. Hun snavels zijn volkomen verweerd, hun ogen roze omrand en hun vleugels sjofel en versleten; ze zijn op. Ze gaan er van door en laten het jong voor goed achter.
Als de laatste veren klaar zijn, slaat ook de jonge reuzenalbatros de gigantische vleugels uit en zweeft weg op de westenwinden. Tijdens zijn eerste weken van onafhankelijkheid moet de jonge albatrosop zee in korte tijd leren zijn kostje bijeen te scharrelen, voordat zijn van huis uit meegekregen vetvoorraad is opgebruikt.
Hij blijft 7 tot 8 jaar ronddolen over de zuidelijke oceanen en op een dag verschijnt hij weer op zijn geboorte-eiland, waar hij meteen met concurrenten in felle gevechten verwikkeld geraakt. Nu gaat het erom een nestplaats en de vrouw van zijn leven te veroveren.
Met hun krachtige en scherpe snavels brengen rivalen elkaar flinke verwondingen toe, maar de winnaar verwerft de beste plek en het mooiste vrouwtje.
De langzame voortplanting, het gevolg van de lange verzorging die het jong nodig heeft, vormt echter geen gevaar voor het voortbestaan van de soort, aangezien de reuzenalbatros geen natuurlijke vijanden heeft. Hij bereikt ook een relatief hoge leeftijd.
Weinig vogels zijn in het verleden zo meedogenloos door boeren en jagers vervolgd als eksters en zelfs heel wat natuurliefhebbers kunnen niet veel waardering opbrengen voor deze wildebras. Zijn slechte naam dankt hij aan zijn voedselgewoonten: behalve granen, vruchten, fruit, insecten, spinnen, (naakt)slakken en kleine knaagdieren, eet hij ook graag gewonde vogels, nestjongen en eieren.
Het verenpatroon is opvallend: een zwart glanzende kop en rug; een zwarte borst en witte buik; een grote witte vlek op de schouder; zwarte vleugels met groenblauwe weerschijn; lange zwarte staart met purpergroene glans. De stevige zwarte snavel is sterk genoeg om vlees van karkassen af te scheuren.
Als leefgebied geniet het parkachtige cultuurlandschap bij de ekster de voorkeur; ruimte met dekking in de vorm van struiken en boomgroepen, maar hij komt ook voor tegen bosranden, in duinlandschappen en boerenerven.
De arrogante en zelfverzekerde ekster is een opportunistische en snelle schavuit, maar tevens een volhouder en doordouwer. Hij kan zich dankzij de beweeglijke staart gemakkelijk wenden, ook tussen een wirwar van takken en struiken. In tegenstelling tot de lange staart zijn de vleugels, die hij in volle vlucht snel op en neer beweegt, eigenlijk vrij kort. Als de vogel neerstrijkt, wordt de lange staart meteen omhoog getild en zorgvuldig van de grond gehouden. Het is meer een sprinter dan een afstandsvlieger. Vliegend over een uitgestrekt veld, maakt hij nuttig gebruik van paaltjes en damhekken om bliksemsnel toe te slaan, de buurt af te speuren en bij het minste onraad zich weer uit de voeten te maken. Het zijn ware spionnen die als oudjes van achter de gordijntjes het doen en laten van de buren secuur gadeslaan en weten wanneer er iets valt te jatten.
s Morgens vroeg begint hun geschetter en geschater, dat klinkt als een hele sloot schorre kikkers bij elkaar.
Stevig bastion
Een eksterpaar kent evenals kauwen en kraaien de huwelijkstrouw. De vogels zijn altijd samen en zijn sterk plaatsgebonden. Vernielt men hun nest dan beginnen ze onverdroten opnieuw, desnoods 4 tot 5 keer toe.
Met de nestbouw wordt al heel vroeg in het voorjaar begonnen, nog voordat de bomen uitbotten. Niet zelden zie je ze al eind februari met takjes in de weer.
Meestal in een populier of schietwilg zit het nest stevig verankerd in de vaak niet eens zo dikke vork van een tak. Eerst wordt een bodemlaag van takjes gelegd; daar wordt van aarde of klei, die ze bij de sloot weghalen of van koeienvla de nestkom gemetseld. Deze behoorlijk diepe holte bekleden eksters met dode grassprieten, soms ook met wat gevonden haar en plukjes wol. Boven de nestkom wordt een koepel gevlochten, liefst van sterke doornige takken, zelfs met stukjes prikkeldraad. De koepel heeft een opening aan de zijkant. Dit afweermateriaal moet rovers (katten, vossen, kraaien, meeuwen, sperwers, haviken, buizerds) en andere indringers op veilige afstand houden.
Kraaien trachten te voorkomen dat eksters in de buurt van hun territorium gaan broeden en breken de eksternesten af als zij de kans zien. Daarom ook bouwen de eksters verschillende proefnesten om te zien of ze door kraaien worden verstoord.
Eekhoorns bewonen graag een stevig eksternest, dat jaren meegaat. Ook ransuilen en torenvalken nemen er hun intrek als de woning leegstaat. Tijdens de wintermaanden zijn eksternesten in kale boomkruinen te herkennen aan hun hoge eironde vorm.
Eksters broeden maar één keer per jaar; het wijfje zit op de eieren en wordt door het mannetje gevoerd. Het legsel bestaat uit 5 tot 8 groenachtig blauwe eieren, die na 17 tot 18 dagen broeden uitkomen. Na ongeveer 4 weken vliegen de jonge eksters uit en worden door de ouders nog lange tijd gevoerd.
Omnivoor
De ekster zoekt hippend met die typische sprongetjes en hoog opgerichte staart, naar slakken en insecten op de grond. Hij rooft echter ook eieren en jonge vogels, vooral in het vroege voorjaar, wanneer zijn behoefte aan eiwitten groter is na de magere winterperiode. De meeste bomen en struiken zijn dan nog kaal en de ekster vindt vrij gemakkelijk de nesten van sommige kleine zangvogels. Later wordt het zoeken moeilijker naarmate het bladerdak zich afsluit, maar dan wordt het aanbod van wormen en insecten steeds groter, waarop de ekster vooral s zomers is aangewezen.
Als echte alleseteris de ekster niet vies van afval en aas (rottende kadavers). Hij is op snelwegen een nuttige opruimer van verkeersslachtoffers onder de dieren. Niets ontgaat de ekster van hetgeen in zijn omgeving gebeurt en overal valt er wel wat mee te pikken, ook op de vuilnisbelten van de moderne verstedelijkte maatschappij.
Soms vinden er in de lente lawaaierige samenscholingen van wel honderd eksters plaats.
De vogels pronken, springen rond en zitten kwetterend achter elkaar aan. Waar deze ceremonies precies voor dienen is niet duidelijk, al wordt vermoed dat vogels die hoog in de hiërarchie staan de territoria van andere eksters betreden om hen uit te dagen. Door het rumoer en de opschudding komen alle naburige eksters de wedstrijd bijwonen.
Het territorium kan tot 5 hectaren groot zijn. Vaak worden de indringers na het opgezweept machovertoon weer verjaagd.
Killer-imago
De ekster wordt verweten een dief en een moordenaar te zijn; een plunderaar van nestjes van andere vogels en een regelrechte bedreiging van zangvogels. Hij stroopt verborgen plaatsen af naar nesten van zangvogels, waarbij eieren even welkom zijn als piepende jongen.
Uiteraard is het een naïeve gedachte te menen dat men in de natuur geen vijandelijkheid kent. In werkelijkheid is de natuur heel vaak het strijdtoneel met geboortes en sterfgevallen die doorgaans de balans min of meer in evenwicht houden.
Of de ekster zon extreem schadelijke engerd is als men denkt, spreekt wetenschappelijk onderzoek tegen. Men stelt immers vast dat het voedselpakket voornamelijk uit insecten en plantaardig materiaal bestaat, aangevuld met een paar procenten muizen, jonge konijntjes en vogels. Wanneer incidenteel een ekster een jonge vogel of ei vindt, dan blijft dit een bescheiden, doch natuurlijk onderdeel van zijn menukaart.
Eksters zijn nieuwsgierige vogels. Als ze blinkende voorwerpen vinden, zullen ze deze aan een onderzoek onderwerpen. Er is tijdens nestcontroles echter nog nooit vastgesteld dat ze blinkende voorwerpen als juwelen verzamelen en ze vervolgens mee naar hun nest nemen.
Naast mensapen, dolfijnen en olifanten behoren ook eksters tot de dieren die zichzelf in de spiegel herkennen. Dat hebben wetenschappers van de Goethe Universiteit in Duitsland onlangs ontdekt. De onderzoekers beplakten de vogels met rode, gele en zwarte stickers en plaatsten een spiegel tegen een zijwand van hun kooi. De eksters begonnen vervolgens druk naar de zelfklevers te pikken, althans naar de gele en rode. De zwarte stickers werden met rust gelaten, daar de vogels ze vanwege hun schutkleur niet opmerkten. Dit was ook meteen het bewijs dat de stickers niet werden weggepikt omdat ze als irritant aanvoelden. Eksters bezitten aldus het vermogen om zich in een ander standpunt te verplaatsen en zich in te leven in soortgenoten, alsook een beeld te krijgen van hoe slachtoffers en rivalen zich gedragen, wat een handig voordeel oplevert.
Het pimpelmeesje is een goed herkenbaar en kleurrijk vogeltje. Het heeft een gele buik en een groene rug. De bovenkant van het kopje, de staart en een deeltje van de vleugels zijn helderblauw. De wangen zijn wit en vanaf de snavel loopt door het oog een dunne zwarte streep.
Omdat het pimpelmeesje een holenbroeder is, worden de nesten vaak in natuurlijke holen of gaten gemaakt, maar een nestkastje is ook een gegeerde verblijfplaats.
Vanaf half april legt het vogeltje 7 tot 14 witte eieren met rode puntjes. Het vrouwtje broedt een halve maand op het nest, terwijl zij door het mannetje wordt gevoed. Na 15 tot 20 dagen kunnen de kuikens die door beide ouders worden verzorgd, uitvliegen.
Zowat twee weken geleden meldden vogelbeschermers Georges & Jeannine bewoners van de Kille Meutel met genoegen dat in het nestkastje aan hun garagepoort een familie pimpelmezen hun intrek heeft genomen (zie eigen gemaakte foto).
Het naïeve geloof van sommige mensen in het succes van verdelgingsoperaties is weerzinwekkend.
Reigers
Zon vijftig jaar geleden was de blauwe reiger zogoed als uitgestorven in ons land. Een combinatie van overdreven bejaging en grootschalig gebruik van pesticiden als DDT, die een normale voortplanting van de vogel haast onmogelijk maakten, had hem (bijna) de das omgedaan. Net bijtijds kwamen er beschermingsmaatregelen en werd het gebruik van schadelijke chemische stoffen aan banden gelegd.
De vogel herstelde en is de laatste 20 jaar in ons land niet meer weg te denken uit het landschap. Hier en daar is hij zelfs onderdeel van het stadsbeeld geworden.
Maar niet iedereen was destijds blij met die wederopstanding.
Vissers begonnen een campagne om de reiger opnieuw te mogen bejagen zelfs het woord verdelgen viel. Gelukkig is de overheid daar nooit op ingegaan.
Studies wezen uit dat de impact van de blauwe reiger op het visbestand klein is, behalve als het om kleine vijvers gaat met opvallende vissen die weinig plaats hebben om zich te verschuilen, zoals goudvissen in tuinvijvertjes.
Daar de logge vogel niet kan landen op 1 m² volgt hij een bepaald patroon om een vijver te benaderen. Vaak maakt hij eerst een tussenlanding op een dak van een huis of in een boomtop om vooraf zijn toenaderingstactiek te bestuderen.
Om te beletten dat de reiger tot vlak bij de vijverrand geraakt, kan je oeverbeplanting aanbrengen met hoge en dicht opeen staande planten. Het kan nog eenvoudiger en minder opmerkelijk door boven de vijver zeer fijne visdraad te spannen. Ze zijn sterk, kleurloos en vallen niet op. Wanneer de reiger bij een landingspoging zon draadje raakt, vliegt hij meteen opgeschrikt weg.
Ook viskwekers eisten aanvankelijk dat ze de reiger zouden mogen verdelgen, maar na verloop van tijd stelden ze vast dat hij een bondgenoot was: hij vrat vooral vissen van hun klanten weg, zodat die nieuwe moesten kopen.
Vissers en reigers hebben met elkaar leren leven. Ze zitten soms zij aan zij langs een kanaal te wachten tot er iets wordt gevangen.
Aalscholvers
De vissers hebben sinds enkele jaren evenwel een nieuwe vijand, die de reiger als visverdelger in de schaduw stelt: de aalscholver, de zwarte duivel.
Ook een vogel die 20 jaar geleden nog vrij zeldzaam was in ons land, maar die nu een regelmatige broedvogel is. Je ziet hem zelfs op verlichtingspalen langs de autosnelweg. In tegenstelling tot de reiger, die vanaf de kant vist, is de aalscholver een zwemmer en duiker die zijn prooien onder water te lijf gaat.
Vorig jaar lanceerden vissers en andere uitbuiters van het buitengebied een petitie waarin ze verdelgingsmaatregelen tegen de aalscholver eisten omdat die hen zou broodroven.
Daarop startte Vogelbescherming Vlaanderen een petitie voor de aalscholver en verzamelde al snel vele duizenden handtekeningen. De natuurvereniging wil dat de aalscholver zijn beschermde status gewoon behoudt.
Zoals altijd en overal vinden rovers en prooien een balans en is het de hoeveelheid prooien die het aantal rovers bepaalt en niet omgekeerd. We hoeven dus niet te vrezen dat aalscholvers fragiele natuurlijke visbestanden de genadeslag zullen toebrengen. Factoren als watervervuiling en een slecht beheer van stromen en rivieren zijn noodlottiger voor het visbestand dan de aanwezigheid van wat viseters.
Bovendien is niet iedere vis die in de maag van een aalscholver verdwijnt daarom een schadegeval. Immers ook in dichte visbestanden kan een vorm van selectie (het wegvissen van beschadigde en andere zwakke vissen) nuttig zijn om het welzijn van de gezonde vissen te bevorderen. Op vele plaatsen hebben rovers een heilzaam effect op de gezondheid van een prooipopulatie.
Wel is het zo dat aalscholvers de economische waarde van kunstmatig dichte visstocks in kwekerijen kunnen aantasten. De vogels zullen immers altijd worden aangetrokken door gemakkelijke visplaatsen. Daarom is het beter het vissen voor de aalscholvers te bemoeilijken, door de bereikbaarheid van de vis te verkleinen of zelfs onmogelijk te maken. Maar dat horen vele vissers en viskwekers niet graag; zij verkiezen dode vogels te zien.
De hengelvijver in Wemmel heeft al een oplossing gevonden om met een elektronische vogelverschrikker de aalscholver af te schrikken: een versterker met orkageluiden onder water. Aalscholvers schijnen doodsbenauwd te zijn voor de geluiden van de zwart-witte walvis en durven na één duik in beschermde afgesloten wateren of kleine visvijvers niet meer op te dagen.
Houtduiven
Houtduiven eten vooral zaden, zoals tarwekorrels, maar ook met groene bladeren, koolplanten, spruitjes en witloof. Omdat ze in groep voedsel zoeken, ontstaat al snel aanzienlijke schade aan landbouwvelden.
Vorig jaar sloegen boeren en jagers de handen in elkaar om een weekendje houtduiven te gaan schieten in de veronderstelling dat daardoor de schade aan gewassen zou verminderen. Bijna achthonderd jagers schoten dat weekend exact 8299 houtduiven in de provincie West-Vlaanderen. Alsof dat enig verschil zou maken voor het houtduivenbestand, laat staan voor de aantrekkingskracht van akkers op houtduiven.
Oproepen tot een massale slachting is een flagrante overtreding van de Europese Vogelrichtlijn, die de jacht verbiedt op trekvogels tijdens de lentetrek.
Tijdens de vogeltrek passeren er miljoenen houtduiven in Vlaanderen. Het is de meest voorkomende soort tijdens vogeltrektellingen.
De houtduiven worden onder meer aangetrokken door de maïs die de boeren tijdens het oogsten verspillen. Wellicht zorgen de warmere winters er ook voor dat ze minder ver naar het zuiden trekken.
Een afschietdag of weekend kan, maar dan in de gebruikelijke jachtgebieden, niet in natuurgebieden en zeker niet in natuurreservaten, waarrond best een bufferzone wordt gerespecteerd. Na enkele jaren moet worden geëvalueerd of een dergelijke afschotactie effect heeft op het in bedwang houden van de populatie en de bestrijding het gewenste resultaat oplevert.
Wat niet kan is duivencarrousels, een ronddraaiende molen, waarop aan beide zijden een houtduif wordt bevestigd, waardoor houtduiven worden aangetrokken. Door de schijnbaar levende rondvliegende lokduiven denken hun soortgenoten dat de plek veilig is en dat er voedsel te vinden is.
De blauwe kiekendief is pure schoonheid, een engelachtige rover die dansend op natte duinvalleien en zompige rietlanden afstruint. Hij bewoont de grootste verscheidenheid aan biotopen. s Zomers leeft hij op de heide, maar s winters wordt hij vaak aangetroffen boven kustmoerassen, vochtige duinpannen, laaggelegen graslanden of kruidenrijke akkerranden.
In Frankrijk tref je hem aan in het golvend landschap van uitgestrekte landbouwgebieden met koren-, klaver- en luzernevelden (tot 1 m hoge kruidenplant met trosjes kleine blauwe bloemen, wereldwijd verbouwd als veevoeder) en in droge heiden met lage dennen.
Broedbiotoop en verspreidingsgebied komen in veel opzichten overeen met die van de velduil.
Het mannetje heeft grijsachtige bovendelen en een haast witte borst- en buikzijde.
De zilverkleurige ondervleugels vertonen donkere vleugelpunten. Mannetje en vrouwtje hebben een karakteristieke witte vlek op de staart en door de bevedering van de kop een gezichtssluier zoals bij uilen. Mogelijk wordt het opvangen van geluiden erdoor verbeterd, wat een groot voordeel is voor een vogel die in dichte rietvelden op zijn prooi jaagt.
Lengte: 43-50 cm
Spanwijdte: 100-120 cm
Gewicht: 300-700 g
Levensduur: tot 15 jaar
De blauwe kiekendief heeft een verrassend snelle vlucht met regelmatige diepe vleugelslagen en een zeilvlucht met licht opgeheven vleugels in V-stand.
Laag vliegend over de grond spoort de blauwe kiekendief zijn prooi op. Hij is weinig kieskeurig en kan vrijwel elk dier tot de grootte van een jonge haas of eend aan.
Zijn menu bestaat voor het grootste deel uit kleine zoogdieren en vogels, waarbij zelfs jongen van andere roofvogels niet veilig zijn. Daarnaast eet hij ook hagedissen, slangen, kikkers, kevers en eieren van op de grond broedende vogels.
Eens in de winter de voedselbronnen schaars zijn worden, ontpopt hij zich als een echte vogeljager. Bij afwezigheid van woelmuizen valt de prooikeuze dan op: kneu, frater, geelgors, rietgors, graspieper, groenling, veldleeuwerik en spreeuw.
Eeuwen geleden, toen de soort in Europa talrijker was, vergreep hij zich ook wel eens aan pluimvee, vandaar de naam. Hij werd dan ook meedogenloos achtervolgd en in sommige streken, zoals in Ierland en Schotland aan het begin van de vorige eeuw vrijwel uitgeroeid.
Sedert de soort in vele landen is beschermd, neemt zijn aantal gelukkig weer toe.
De blauwe kiekendief broedt vooral in rietvelden, op heide in hoogveengebieden, in duinvalleien, graslanden, moerassen en op open plekken in naaldwouden.
Het nest wordt op de grond gebouwd met riet, gras en varens, vaak tussen hoge vegetatie die bescherming moet bieden tegen de vos of de hermelijn. Op vochtigere plekken kiest hij voor een hogere en drogere nestgelegenheid.
De 4 tot 6 ronde blauwachtige witte eieren worden in ruim 4 weken uitgebroed. Na ongeveer 5 weken vliegen de jongen uit.
De grauwe kiekendief
De grauwe kiekendief behoort thans tot de zeldzaamste roofvogelsoorten van Europa.
Sinds het begin van de vorige eeuw zijn de meeste hoogvenen afgegraven, werden laagvenen herschapen in grasland en verdwenen heidevelden onder bosaanplant. Toch heeft de grauwe kiekendief zich in het algemeen aardig aan de gewijzigde biotopen weten aan te passen.
Vooral de mannetjes jagen wel eens op afstanden van 20 tot 25 km van het nest.
De grauwe kiekendief is moeilijk te onderscheiden van de blauwe kiekendief. Hij is een slankere vogel met smalle vleugels in spits toelopende vleugelpunten.
Van alle kiekendieven is hij de enige echte circusartiest, die soms zelfs complete loopings kan maken. In de vlucht en biddend boven een tarweveld is en blijft hij één en al élégance. Karakteristiek voor alle kiekendieven is de wijze waarop de staart als een waaier wordt gespreid om af te remmen en de romp in evenwicht te houden op het moment dat een argeloos prooidier wordt gedetecteerd.
De grauwekiekendief zeilt meer dan hij vliegt met nu en dan en paar vleugelslagen om op hoogte te blijven. Intussen speurt hij intensief naar een buit tussen de begroeiing. Het minste geritsel of de beweging van één enkele grasspriet brengt hem in de lucht tot stilstand. Zo hangt hij wel vaker klaar met de zintuigen op scherp om hard toe te slaan.
De kop en de bovendelen zijn grijs; de flanken zijn gestreept en de ondervleugels vertonen roodbruine banden; de binnenvleugel heeft overlangs een zwarte band.
Lengte: 40-45 cm
Spanwijdte: 100-120 cm
Gewicht: 225-450 g
Levensduur: tot 15 jaar
Beide soorten kiekendieven broeden in dezelfde gebieden, al heeft de grauwe kiekendief een voorkeur voor drogere akkerlanden.
De vlucht is sierlijk en sterk zwevend, waarbij de vleugels in een lage V worden gehouden.
In april keren de grauwe kiekendieven van hun overwinteringkwartieren in tropisch Afrika terug en beginnen de acrobatische verleidingsvluchten, waarbij het mannetje duikvluchten en saltos uitvoert.
Meer dan de andere soorten bestaat het menu van de grauwe kiekendief uit kleine prooien (10 x meer uit eieren en nestjongen van kleine zangvogels; 20 x meer uit grote insecten en 30 x meer uit hagedissen). Vaak zit het mannetje op een uitkijkpost, waar hij op zijn prooi loert; het menu bestaat uit: kleine zoogdieren (5 tot 10 veld- of spitsmuizen per dag), kleine vogels (meestal leeuweriken), hun nestjongen of eieren, hazelwormen, hagedissen, kikkers en zelfs regenwormen of insecten (sprinkhanen en krekels).
Het nest van de grauwekiekendief ligt goed verborgen, maar stelt als bouwwerk niet veel voor. In een kom van takjes en stengels, droog gras bezet met dor plantenmateriaal (halmen en sprietjes), op de grond van akker of heide tussen hoge gewassen, wordt één legsel van 4 tot 5 witte eieren gedeponeerd.
De eieren worden met tussenpozen van 2 tot 3 dagen gelegd en aangezien het wijfje direct begint te broeden, verschijnen de jongen na 4 weken met dezelfde tussenpozen.
Wanneer het mannetje met een buit tussen de klauwen boven het nest vliegt, stoot hij korte kreetjes uit, waarna het vrouwtje zich bij haar partner voegt. Ze zorgt ervoor dat zij enkele meters achter hem blijft en een stukje lager vliegt. Beide vogels vliegen tegen de wind in om zo goed mogelijk hun vliegbaan aan te houden. Wanneer plots het mannetje de prooi loslaat, wentelt enkele meters lager het wijfje zich bliksemsnel op de rug en vangt het knaagdier met gestrekte poten in haar klauwen op, waarna ze naar het nest terugvliegt.
Na ca 3 weken gaat ze ook op jacht om de honger van de nakomelingen te kunnen stillen, die na ca 5 weken uitvliegen.
De gewijzigde klimatologische omstandigheden, de ontginning en verstoring van heidevelden en andere open landschappen met alles wat daar in groeide en leefde, alsook de massale insectenbestrijding vormen ernstige bedreigingen voor zijn voortbestaan.
Menselijke maatregelen zoals braaklegging van overtollige landbouwgrond, beheer van akkerranden, alsook nestbescherming waarbij landbouwers om opgespoorde nesten heen maaien, blijken gunstige remedies te zijn om de soort te handhaven.
Daarbij proberen ze de plek te vinden waar de vrouwtjes neerdalen die altijd in de buurt van het nest blijven. Elke voedseloverdracht in de lucht wordt gevolgd om er achter te komen waar de kuikens in het veld liggen. Eens gelokaliseerd besprenkelen de roofvogelredders de directe omgeving van het nest met naftaline, dit om rovers af te schrikken en vooral de vossen die zo link zijn om de menselijke voetsporen te volgen tot bij de weerloze kuikens. Na de nestplaats te hebben gemarkeerd volgt de tweede actie: het overtuigen van de boer, die moet inzien dat de perfecte muizenverdelger niet het slachtoffer mag worden van zijn moordende landbouwmachines.
De bruine kiekendief
De bruine kiekendief of ook wel eens kuikendief genoemd, is niet bepaald de meest flatteuze naam. Heel begrijpelijk ook, maar tegelijkertijd wat betreurenswaardig daar hij tijdens het grootste deel van zijn bestaan van heel andere prooien moet leven dan van kiekens.
De rietwouw, een oude streeknaam, zou eigenlijk beter bij hem passen.
Waar rietmoerassen verdwijnen en in cultuur worden gebracht, broeden zij tijdelijk tussen landbouwgewassen, zoals in luzerne- en koolzaadvelden en ook wel in graan- en klavervelden.
Deze grootste en zwaarste van de kiekendieven vliegt laag over open terrein, brakke gronden en weilanden met sloten. Hij is in onze streken een uiterst zeldzame broedvogel die het meest voorkomt in het krekengebied van Meetjesland, in het poldergebied rond Veurne en de Ijzerbroeken, alsook in het havengebied van Waasland, waar hij de beste natuurlijke nestbeschutting zoekt. Hij vindt in het rietmoeras veiligheid, rust, alsook overvloed en verscheidenheid aan voedsel.
Het verenpak is donkerbruin aan de rugzijde en de opvallend lange staart is grijs, de kop alsook de onderkant van de vleugels is crèmekleurig en vleugelpunten vertonen brede zwarte veren; de onderdelen zijn roestbruin.
Lengte: 48-55 cm
Spanwijdte: 110-125 cm
Gewicht: 600-1300 g
Levensduur: tot 10 jaar
Ongeveer begin april keren de bruine kiekendieven van hun zuidelijke overwinteringgebieden (tropisch Afrika en Azië) terug. Verblijft de bruine kiekendief tijdens de winter in Europa, dan jaagt hij op verzwakt en aangeschoten waterwild, op woelratten en muizen, ook op aas en krengen van vis en konijnen.
Eens de bruine kiekendieven beginnen aan hun balts- en territoriale vliegdemonstraties, laten ze zich van grote hoogte naar beneden storten en schieten vlak boven de grond weer omhoog. Vaak geeft het mannetje hierbij een prooi over aan het wijfje.
De langzaam vliegende maar behendige zweefvlieger, wisselt gelijkmatige vleugelslagen af met lange glijvluchten met een vleugelstand in een zeer afgeplatte V-vorm; dank zij zijn lange staart die hij als roer gebruikt is hij erg wendbaar. De speelse duik- en stootvluchten en het gezamenlijk omhoog kringen moet klaarblijkelijk de territoriumgrenzen en de partnerverbinding van de broedparen bevestigen of versterken.
Het nest is een komvormig platform dat als een paalwoning boven water staat.
In dat tussen het riet gemaakte nest deponeert het wijfje 4 tot 5 blauwachtig witte eieren, die 38 dagen door haar worden bebroed.
Buiten de broedtijd verzamelen tientallen bruine kiekendieven tegen het invallen van de duisternis zich op gemeenschappelijke slaapplaatsen op een rustige plek ergens tussen de rietvelden.
WIMwist nog eens in de buurt van het vormingsstation, dat zich in het beschermd natuurreservaat Oude Landen bevindt, deze fraaie luchtopnames te maken.
Ooit maakte dit gebied van ca 80 ha groot tussen de hoogbouwwijken van Luchtbal en de Rozemaai en de oorspronkelijke dorpskern van Ekeren, deel uit van de uitgestrekte Scheldepolders ten noorden van Antwerpen. De grote variatie aan landschapskenmerken verhoogt de biologisch waarde van het gebied. Naast 3 aaneengesloten bospartijen, die onderling zeer sterk verschillen, vindt men er voornamelijk open landschap van grillig begrensde riet- en graslanden, die dank zij de verspreide boom- en struweelpartijen (houtrand met laaggroeiend struikgewas en heggen die percelen binnen de biotoop afzomen) helemaal niet eentonig aandoen. De kronkelende loop van de Oudelandse beek met moerasvegetatie en gemeenschappen van waterplanten in grachten, plassen en poelen versterken de aantrekkelijkheid van het natuurgebied.
De torenvalk is overal de bekendste en meest waargenomen roofvogel, al is hij de afgelopen jaren toch wel in aantal afgenomen. Hij is een overdag actieve jager die meestal zittend op elektriciteitspalen (uitkijkpost) of biddend langs de snelweg wordt gezien.
Anders dan bij de sperwer is er weinig verschil in grootte tussen de geslachten, maar des temeer in de tekening: het mannetje heeft een korte ronde blauwgrijze kop en licht roodbruine bovendelen met zwarte stippen, lange vleugels, een slanke staart met dwars aan het uiteinde een zwarte band en zwarte klauwen; de kop en staart van het vrouwtje zijn roestbruin.
Lengte: 34-39 cm
Spanwijdte: 65-80 cm
Gewicht: 190-300 g
Levensduur: tot 15 jaar
Een jagende torenvalk vliegt langzaam door tot wanneer hij een prooi in het vizier krijgt.
Dan blijft hij biddend hangen, waarbij hij af en toe een diepe vleugelslag maakt en zijn staart omlaag gericht uitspreidt, uitgeklapt als een waaier. Als een lift laat hij zich steeds een stukje zakken, stoot dan eensklaps de prooi die hij vervolgens stevig vastgrijpt met de krachtige klauwen. De waaiervormige staart dient ook als rem als de vogel wil gaan landen.
Kenmerkend aan zijn vlucht zijn de diepe vleugelslagen, de glijvluchten met uitgespreide staart en vleugels en het opvallend bidden.
Het nest treft men aan op kale rotsrichels, in steengroeven, vervallen gebouwen, op hoge vensterbanken. Natuurlijke broedplaatsen komen voor in verlaten kraaiennesten of boomholten.
De 4 tot 5 ronde eieren zijn zeer sterk roodbruin gespikkeld; ze worden vrijwel alleen door het wijfje in ca 4 weken uitgebroed (één legsel tijdens de periode maart juli)
De torenvalk vangt hoofdzakelijk veldmuizen, maar ook andere muizen (woelmuizen) en bij gebrek hieraan jaagt hij ook op vogels, zoals pas uitgevlogen jonge spreeuwen en jonge weidevogels, die nog niet kunnen vliegen; ook kevers, regenwormen en hagedissen staan ook al eens op het menu.
De boomvalk, de acrobaat
Wat snelheid, sierlijkheid en wendbaarheid betreft heeft de boomvalk zelfs onder de verwante valken weinig rivalen.
De boomvalk heeft een leigrijze rug, donkere kruin, een lichtgekleurde keel en wangen met een zwarte snorstreep; rossige dijen, een bleke onderzijde overlangs zwartgestreept en een korte smalle effen staart.
Lengte: 28-35 cm
Spanwijdte: 70-84 cm
Gewicht: 130-340 g
Levensduur: tot 10 jaar
Eens terug uit het zuidelijke Afrika, waarbij boomvalken grote afstanden overbruggen (3000 km), gaan de ultra snelle jagers op zoek naar de vertrouwde nestelplek van het vorige jaar. Soms komen de mannetjes het eerst toe, maar meestal ontmoet het paar elkaar al onderweg.
Wordt een oud kraaiennest tussen donkere naaldbomen aan de bosrand gekozen, dan wordt enkel het takkenbos een beetje gefatsoeneerd. Ongepaste rommel wordt eruit gekieperd en klaar is het zomerverblijf.
In de baltsperiode vertonen de broedparen ook sterke staaltjes van hun vliegvermogen: ze zweven, bidden, suizen omlaag en stijgen in duizelingwekkende vaart weer op.
De zomergasten hebben het vooral gemunt op de rondzoemende prooidieren die in het lichtspel van avondschemering tot ochtendgloren duidelijke mikpunten zijn voor het squadron luchtjagers. Snel en trefzeker weten ze in felle duikvluchten met de lange spitse sikkelvormige vleugels langs de romp gevouwen met één poot libellen of kevers uit de lucht te graaien.
Lang niet alle boomvalken eten alleen maar insecten. Paartjes die zich hebben gevestigd in landbouwgebieden, voeden zich met allerhande kleine vogelsoorten.
Het mannetje is diegene die het menu bepaalt, terwijl het vrouwtje op de 2 eieren zit of de jongen voert. Vaak zijn dat zwaluwen, inclusief de supersnelle gierzwaluwen. Als die er niet zijn, past hij de spijskaart makkelijk aan. Dan grijpt hij een vleermuis, een mol of zelfs een jong konijn. Ook durft hij zelfs een torenvalk van zijn pas gevangen muis te beroven.
In een stevige greep draagt hij de buit naar het nest. Van verre waarschuwt hij met hoge kreten het vrouwtje. Zij vliegt hem dan een eindje tegemoet en pakt de hap in de lucht over. Soms maken de partners er een nog leuker spelletje van. Dan laat het mannetje de prooi hoog uit de lucht vallen en grist het vrouwtje hem in een flitsende reuzenzwaai mee.
Vooral s morgens en s avonds spelen deze spectaculaire taferelen zich af rond het boomvalkennest.
Nog doller wordt het als na een maand de jongen zijn uitgevlogen. Ze zijn de eerste weken nog afhankelijk van wat hun ouders aanslepen. De jonge valkjes, nog niet getooid met de prachtige rode en bruine broek van hun ouders, spelen tikkertje en proberen net als moeder aangedragen hapjes uit de lucht te plukken om de jachttechnieken te oefenen.
Het vliegfeest is telkens weer een adembenemend schouwspel en duurt de hele augustusmaand tot de ouders weer koers zetten naar het zuiden.
De jongen, die op hun zwerftochten tot in december worden waargenomen, blijven nog even in het vertrouwde jachtgebied. In hun tweede levensjaar zijn ze zelf rijp voor het stichten van een eigen nest.
De slechtvalk, de gevederde straaljager
De slechtvalk, één van de grotere valken is het symbool van overleving ondanks zware tegenslagen in de vorm van bejaging en vergiftiging met chemische bestrijdingsmiddelen (pesticiden). Hij heeft inmiddels een sterk herstel doorgemaakt.
De slechtvalk heeft een groot stevig en kogelvormig gestroomlijnd lijf met zwaar ontwikkelde borstspieren en brede schouders, een witte borst en dicht gestreepte flanken en buikzijde, blauwgrijze bovendelen; de poten zijn geel en de donkergrijze kop vertoont een gele oogring, een witte wangvlek met een zwarte baardstreep in lobvorm en een gele snavelbasis.
Lengte: 39-50 cm
Spanwijdte 95-115 cm
Gewicht: 600- 1300 g
Levensduur: tot 15 jaar
De slechtvalk nestelt op een brede richel op een klif, in een steengroeve of soms op een hoog gebouw.
Hij doodt vogels ter grootte van lijster tot duif of hoender, soms zelfs groter. Vaak valt hij ze in de vlucht van onderaf aan, achtervolgt ze in een lijnrechte vlucht of duikt van grote hoogte pijlsnel naar doel. Voor het slachtoffer van de slechtvalk komt de dood snel één enkele verschrikkelijke stoot uit het niets. Immers de jager, slechts een stipje aan de hemel, als hij op zoek naar een prooi rondcirkelt, vouwt plotseling zijn vleugels achterwaarts en suist met een snelheid van 300 km/u naar beneden.
Bij een geslaagde aanval breekt de klap van de klauwen onmiddellijk de nek of de rug van de prooi.
Meestal is de buit een duif, een eend of zelfs een rotgans. Barmhartig als de engel des doods verlost hij een prooi snel uit zijn lijden. Juist achter de snavelpunt is de bek gekarteld: een speciale voorziening om in een oogwenk halswervels te kunnen doorbijten.
De valk doet zich vervolgens vrijwel uitsluitend te goed aan het vlees ter weerszijden van het borstbeen. Hij krijgt tijdens de maaltijd ook veertjes binnen en die zijn ook nodig. Ze vormen een prop in het spijsverteringskanaal, die een reinigende functie heeft. Meestal wordt de prop daags na de maaltijd uitgespuugd als braakbal.
Vanwege zijn voorkeur voor jachtvogels is de slechtvalk meedogenloos door jachtopzieners vervolgd.
De meestal 3 tot 4 bruin gevlekte eieren komen na ca 4 weken uit en de jongen vliegen na 5 tot 6 weken het nest uit. Op een slechtvalkenhorst heerst huiselijke vrede. Er is altijd genoeg voedsel en dan hoeven de jongen er nooit om te vechten.
Wereldwijde valkenierstraditie
Oliemiljardairs uit sommige woestijnrijke landen tellen heel wat geld neer voor zon jachtvalk. Voor één ei hebben ze een aanzienlijk bedrag over in de hoop dat dit uitgebroed en opgefokt, een goede jachtvalk zal opleveren. Uiteraard is dit allemaal pikzwarte handel, want de slechtvalk is een bedreigde soort, die westerse wetgevers onder strenge bescherming hebben geplaatst. Maar als er zoveel geld mee valt te verdienen, blijven er natuurlijk altijd malafide vogelhandelaars, die eieren en jongen uit valkenhorsten plunderen of de volwassen vogels proberen te strikken. Dit allemaal voor een heel winstgevende handel met sjeiks, die er jaarlijks een paar duizenden afnemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor het voortbestaan van de slechtvalk.
Voor deze oliebaronnen is de jachtvalk het symbool van status, macht en prestige.
Nestplunderaars opereren in perfect georganiseerde bendes en hun buit reist meestal mee als diplomatieke bagage met een Arabische luchtvaartmaatschappij, wat inhoudt dat de douane er weinig tegen kan doen. Ondanks het weerwerk van actiegroepen wenst men het speelgoed van de oliesjeiks niet zomaar af te pakken want zon belediging zou wel eens kunnen uitmonden in het dichtdraaien van oliekranen.
De fotos van de torenvalk in volle vlucht nam WIM naast het rangeerstation in Ekeren.
De groenling of groenvink heeft in de loop van de 20ste eeuw geleidelijk de steden gekoloniseerd en is nu een algemene tuinvogel. Oorspronkelijk was het een schuwe vogel die zijn toevlucht zocht in dichte heggen, maar inmiddels heeft die zich goed aangepast aan het leven in wilde tuinen en is hij ook erg verdraagzaam in de nabijheid van andere tuinbezoekers.
De groenling, een grote gedrongen vink met een gespierde lichaamsbouw, wordt 15 cm lang, heeft een spanwijdte van 25 tot 27 cm en weegt 25 tot 30 g.
Het verenkleed is overwegend appelgroen van kleur, de fors gebouwde kegelsnavel is lichtroze, de wangen zijn grijs, de onderdelen groengeel, de donkere gevorkte staart vertoont felgele randen en de grijsgroene vleugels hebben een even opvallende gele streep, de poten zijn lichtroze.
Doorgaans nestelen groenlingen in kleine kolonies van zon zes paren, gewoonlijk in dicht besrijk struikgewas, tussen oude hagen, kreupelhout of in verstrengelde klimplanten. Coniferen en andere groenblijvende soorten worden veel gebruikt, vooral voor vroege nesten, als de loofbomen nog niet in blad staan.
Ofschoon de groenling tot de familie van de zangvogels behoort, is zijn zang een druk gekwetter, vermengd met roepen die hij vaak in een vleermuisachtige baltsvlucht ten gehore brengt. Van de eerste mooie voorjaarsdagen maken de mannetjes meteen gebruik om in het topje van een hoge boom de karakteristieke zang te laten horen, waarbij het langgerekt, nasaal klinkend geblèr kenmerkend is.
Het vrouwtje bouwt een omvangrijke kom van doorvlochten twijgen en stengels, bezet met gras en mos en gevoerd met penen, vezels en haren. Zij broedt ook de eieren uit, maar het mannetje helpt bij het voeren van de jongen. Hij kan daar geheel verantwoordelijk voor worden als het vrouwtje voordat de jongen (14 tot 15 dagen later) zijn uitgevlogen, een nieuw nest gaat bouwen. Er zijn jaarlijks van april tot augustus 2 tot 3 legsels van 4 tot 6 roodbruin gespikkelde bleke eieren.
Groenlingen zijn vrijwel geheel afhankelijk van zaden, vooral onkruidzaden, zoals van de distel, de hederik of akkermosterd, de paardenbloem en de klis (bekend om zijn zuiverende eigenschappen voor huidaandoeningen), maar ook van boomzaden afkomstig van iep, jeneverbes en cipres. De voorkeur gaat naar de schijnvruchten van de rozenbottels, waar ze uit het vruchtvlees de zaadjes peuteren.
Zelden worden in het broedseizoen insecten gegeten.
Voedersilos vallen anders ook wel in de smaak, waar groenlingen pindas en zonnepitten kunnen uit pulken; ook foerageren zij op de grond om restjes op te pikken die andere vogels laten vallen. De hoge sterfte onder groenlingen is dan ook hoofdzakelijk te wijten aan de overmatige eetlust. Hij is een echte schrokkop en praktisch alles wat voor zijn snavel komt, werkt hij naar binnen.
Het ei is geen uitvinding van de kip. Lang voordat er vogels op aarde waren, leefden er al dieren die eieren produceerden om zich voort te planten.
Zo bekeken was het ei er eerder dan de kip. Ook vliegen, vlinders, vlooien, kreeften, zeesterren, mosselen, inktvissen, slakken, wormen, vissen, kikkers, slangen, schildpadden en alle vogels die geen kippen zijn, doen het.
Levende jongen ter wereld brengen, zonder dat het ei ooit zichtbaar wordt, is in het dierenrijk een uitzondering. Er is zelfs geen enkele diergroep waarvan alle vertegenwoordigers levendbarend zijn, want ook enkele zoogdieren zoals de mierenegel en het vogelbekdier leggen eieren.
Het vrouwelijk dier produceert vaak vele duizenden eicellen, die doorgaans kleiner zijn dan één millimeter. Een mannelijk dier produceert een nog veel groter aantal zaadcellen.
Verenigt een zaadcel zich met een eicel, dan spreekt men van bevruchting en kan een ei zich ontwikkelen.
In het vogelei is de dooier de eigenlijke eicel, die door een geweldige ophoping van bouwstoffen zeer groot is geworden. Deze is door eiwitstrengen, de zogenaamde hagelsnoeren inwendig bevestigd. Die houden de dooier op zijn plaats en hangen hem flexibel op, zodat de kiemschijf (de levende stof, het zogenaamde protoplasma) steeds naar boven kan draaien.
De warmte die de broedende vogel uitstraalt, stimuleert de kiemschijf.
Als de onderkant van het ei iets kouder is, bv. omdat het nest op de grond ligt, dan is dat geen probleem, want de onderkant van de dooier hoeft zich niet zelf te ontwikkelen, daar die enkel als voedselbron dient voor de kiemende schijf.
Om de dooier ligt een laag wit, die weer omgeven is door twee schaalvliezen, die aan de stompe top een ruimte overlaten, de luchtkamer.
Daarbuiten bevindt zich bij vogels de kalkschaal, die een kenmerkend patroon van vlekken en kleuren heeft.
De meeste vogelsoorten gaan pas broeden als het hele legsel is voltooid. Al ligt er tussen het leggen van het eerste en het laatste ei een tijdsverloop van bijna twee weken, toch komen bij de meeste soorten vogels de eieren alle vrijwel gelijk uit. Dat is ook heel erg belangrijk.
De moeder verlaat het nest als de jongen uitkomen en gaat met haar kinderen op zoek naar voedsel; zouden ze niet vrijwel gelijk uitkomen, dan zou een aantal eieren in een ver gevorderd stadium van ontwikkeling in het nest blijven liggen en niet meer worden bebroed.
Kunstwerk van de natuur
Een vogelei is een wonder van doeltreffendheid, verschil in tekening en vormverscheidenheid. Al die eivormen zijn een beetje het gevolg van de vorm van het vogelbekken en vaak gekoppeld aan een bepaald doel. Een zeevogel als de alk, die zonder nest op rotsrichels broedt, legt langwerpige eieren die een windvlaag of een stootje hooguit een rondje draaien, maar niet wegrollen. Zo groot als de vormenrijkdom bij vogeleieren, zo groot is ook de rijkdom aan kleuren en tekenpatronen.
Niemand weet om maar een vb te noemen dat het grootste ei wordt gelegd door de kleinste vogel, nl. de kolibrie. De kleinste kolibrie weegt 1.65 g en legt eieren van ongeveer 0.2 g. Dat is eigenlijk indrukwekkender dan het gemiddelde gewicht van 1.620 kg van een struisvogelei, gelegd door een hen van gemiddeld 90 kg.
Ook als verpakking en tijdelijk verblijf van een kuiken is het ei een functioneel kunstwerk, een levendecel voorzien van biologische beschermings- en verdedigingsmiddelen, zoals de vaste schaal met dubbele vliezen aan de binnenkant en de dikke eiwitlaag die bacteriën doodt en verder alle ongewenste kiemen zoveel mogelijk weert. Het wonderbaarlijkste echter is dat deze cel ademt door zijn kalkverpakking heen.
Immers de schaal is voorzien van poriën die zuurstof doorlaten en kooldioxide afvoeren.Afhankelijk van de omvang, de schaaldikte en het aantal poriën hebben vogeleieren tijdens het uitbroeden een constant waterverlies. Elk ei beschikt naast voedingsstoffen en mineralen over een hoeveelheid water, waarvan niet teveel mag verdampen, anders verdroogt het embryo, maar ook niet te weinig, want anders verdrinkt het.
Eieren verdragen niet het gebruik van pesticiden en herbiciden spuitmiddelen die de moedervogel tijdens de voedselopname binnenkrijgt. Dergelijke chemische stoffen zijn de oorzaak van dunne schalen, waardoor het hele proces van ademen en verdampen wordt verstoord. Gevolg: het ei breekt al tijdens de baring of het kan later door de broedende vogel worden stuk getrapt of het brengt geen levend kuiken voort.
Dit weekend zowel zaterdag als zondag organiseert Vogelbescherming Vlaanderen voor de achtste keer op rij een huismussentelling. April is immers dé uitgesproken maand om huismussen (Passer domesticus) te observeren omdat de mannetjes uitbundig zitten te tsjilpen bij hun nestplaats. Hiermee willen ze ofwel een vrouwtje aantrekken ofwel indruk maken op hun eigen vrouwtje. Gegevens over het aantal tsjilpende mussenmannetjes geven duidelijkheid over het op die plaats aantal aanwezige broedparen enerzijds en de locatie van de nestplaatsen anderzijds. Vogelbescherming Vlaanderen en de Universiteit Gent willen hiermee een zicht krijgen op de mussenarme en mussenrijke plaatsen in Vlaanderen. In april 2002 werd voor het eerst een nationale mussentelling georganiseerd. Aanleiding hiertoe was het gebrek aan actuele gegevens over de status van de huismus in het sterk verstedelijkte Vlaanderen en dit terwijl ons uit andere Europese landen berichten bereikten over een alarmerende achteruitgang van de soort. In Nederland en Engeland doet de huismus het zó slecht dat ze ondertussen op de Rode Lijst verzeild raakte.
Deze kleine minst schuwe kraaiachtige vogel (lengte 35 cm, spanwijdte 75 cm, gewicht 250 g) is gemakkelijk te herkennen aan zijn lichtgrijze nek en wangen met langere veertjes dan bovenop; zijn gitzwarte kap; wit oog met lichtgroen grijze oogring; de korte dikke snavel; zijn donkergrijze onderlijf, zijn zwarte rug met blauwe glans.
Tijdens de vlucht van de uitstekende vlieger zijn de donkergrijze staart en de donkere banden onder de vleugels duidelijk te onderscheiden. Er is tussen beide geslachten geen onderscheid in verenkleed.
De kauw is een bewoner van open landschappen met groepen oude bomen en dicht in de buurt van menselijke nederzettingen; zij hebben een voorliefde voor vervallen gebouwen.
Kauwen broeden vaak in kolonies van tientallen tot zelfs honderden vogels, waarbij ze hoofdzakelijk gebruik maken van kunstmatige en natuurlijke holten en spleten.
Ze nestelen wel eens in schoorstenen; vandaar ook de naam schoorsteenvogels en de raad om roosters met boldraad te plaatsen wil je voorkomen dat jij ooit zwarte piet wordt. Ook in nissen van kerktorens treft men nesten aan; vandaar die andere volksnaam torenkraai. Ze zoeken eveneens nestgelegenheid in boomholten (oude nesten van zwarte spechten) of zelfs in bosuilenkasten, maar evengoed vinden ze een nestelplek in verlaten konijnenholen te midden van duingebieden of tussen gekloofde kliffen en rotswanden. Het groot open nest is meestal gevoerd met een wirwar gedroogde takjes, stro, droog gras, mos, haar en plukjes wol, soms zelfs rechtstreeks van een schapenrug gepikt.
De kauw is lenig en als zij in vluchten overvliegen (slaaptrek) zie je ze in het luchtruim in formatie door elkaar buitelen en acrobatentoeren uithalen. Tijdens voorjaarsstormen voelen kauwen zich in hun sas. Het spel van afstanden schatten, weten van opwaartse luchtstromingen, luchtzakken en wervelingen. Een lust voor het oog hoe ze al tuimelend omhoog en omlaag vallen, met nauwelijks merkbare vleugelslag zich draaien en snelheden van meer dan 100 km per uur bereiken. Al die kneepjes in vliegkunst worden de jonge onervaren kauwen door ouders en koloniegenoten aangeleerd. Ook het onderscheiden van en reageren op gevaren, is bij jonge vogels geen aangeboren kennis en dient onderricht.
Pientere zwartjas
Kauwen zijn intelligente en sociale vogels die vaak in groep op weilanden of wegbermen samen met roeken en kraaien foerageren. Het zijn levendige, behendige en slimme vogels die onder alle omstandigheden hun opgewekte humeur weten te bewaren en hun omgeving opvrolijkt. Deze altijd goedgemutste en aanhankelijke vogels zijn niet bang voor de mens en kunnen gemakkelijk tam worden gemaakt. Toch al is de verleiding groot doe je dat beter niet daar eens getemd de kauw een trouwe compagnon blijft die dan helemaal afhankelijk wordt van zijn opvoeder. Het is overigens wettelijk niet meer toegestaan.
Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat de slimmeriken gevoelig lijken voor de oogsignalen van de menselijke blik; het oog vertoont immers ook een donkere pupil en oogwit; het zijn geen van die zwarte zielloze kraaloogjes.
Het zijn slimme helemaal geen kieskeurige alleseters, die zowel in cultuur- als in natuurgebieden voorkomen. Op de grond zoekt de kauw naar regen- en meelwormen, slakken, zelfs eieren uit vogelnesten, kleine gewervelde dieren, mestkevers, insectenlarven, zaden, granen, broodkruimels en etensafval, ook rupsen en bessen tussen het gebladerte. Kauwen zijn opportunisten die ook in de omgeving van de mens vrij gemakkelijk voedsel vinden, zelfs tussen vuilnisbelten.
Het broeden begint eind april; het legsel bestaat uit 4 tot 6 eieren met zwarte en grijze vlekjes. Na 17 tot 18 dagen verschijnen de jongen, die na ongeveer een maand de vleugels uitslaan. Kauwen worden doorgaans 5 tot 10 jaar oud, maar in gebieden waar ze heel goed aarden zijn 60-jarige huwelijken geen zeldzaamheid.
Evenals de ekster heeft de kauw de reputatie glimmende voorwerpen, zoals lepeltjes en sieraden te stelen en in zijn nest te bewaren.
Kauwen behoren tot de hoogst ontwikkelde zangvogels en beschikken over een complexe communicatietaal. Hun meer dan 20 verschillende voortgebrachte geluiden hebben elk een betekenis tijdens het druk overleg met de andere groepsleden.
Een sperwer die overvliegt in de nabijheid van hun verblijfplaats wordt steevast verjaagd; om beurten voeren ze schijnaanvallen uit en de roofvogel weet op den duur niet meer waar hij het heeft. Links, rechts, achter zich en boven hem is er altijd wel een kauw die hem wil belagen. Zich uit de voeten maken is dan ook meestal de enige optie. De kauw heeft ook de driftmatige drang om steeds de snelste te volgen en iedereen achterna te vliegen die hem voorbijsteekt.
Kruintje krabben is vrede sluiten
Wie de tijd neemt om een groepje neergestreken kauwen te observeren, wordt getrakteerd op een demonstratie van sociale intriges, hiërarchische pikordes, blikken van verstandhouding tussen verliefde stelletjes.
Als het mannetje tijdens de broedtijd zijn vrouwtje voert, neemt zij meteen de bedelhouding aan van een hulpeloos jong, dat nog niet voor zichzelf kan zorgen. Verliefde kauwtjes maken ook allerlei fluisterende, bijna kinderlijke geluidjes.
Na een dreigement vrede sluiten uiten kauwen door vriendelijk aan de veertjes van de onderworpene te krabbelen. Bij koppeltjes is dit de grootste blijk van tederheid, vooral wanneer zij het is dat ventjes veertjes poetst, zit hij met toegeknepen oogjes te kneuteren. Kauwen sluiten een band voor het leven en zijn vervolgens onafscheidelijk.
Een hogere in rang zal het altijd opnemen voor een lager geplaatste. Als het in een strijd tussen twee ondergeschikte kauwen menens wordt, komt er een superieur aangestapt die het gegarandeerd zal opnemen voor de zwakkere partij. Bijna altijd gaan ernstige ruzies over de keuze van een nestplaats. Via de kordate tussenkomst van de hoge bazen genieten de nesten van de sociaal zwakkere in de kauwensamenleving de nodige bescherming.
Andere minder ernstige kwesties die de agressie wekken, zoals onenigheid over een korst brood, kunnen ook in een gevecht ontaarden, maar een agressieafremmend signaal weerhoudt de sterkere in te hakken op de zwakkere. Juist het tegendeel gebeurt. Kauwen hebben namelijk op hun kop dat prachtig lichtgrijs gekleurd kroontje, dat ze kaarsrecht omhoog gestoken naar de aanvaller richten. Op slag denkt deze er niet meer aan zijn snavel als steekwapen te gebruiken.
Dreigende kauwen
In de eerste houding richt de vogel zich hoog op met de snavel naar boven en de veren strak tegen het lijf aan. De rivalen vliegen dan opeens omhoog, proberen boven elkaar uit te stijgen en op de rug van de ander te springen en deze dan met de snavel te bewerken. Hiermee wordt de rangorde beslecht.
Bij de tweede houding is het net andersom. De vogel drukt zich, buigt kop en hals omlaag, spreidt de staartveren, zet een hoge rug en de veren op. Hiermee geeft hij aan dat die bereid is zich te verdedigen. Neemt de concurrent ook die dreighouding aan, dan doen de vogels blazend en met knappende snavels uitvallen naar elkaar, maar tot een echte knokpartij komt het nooit. Het gaat erom wie van de twee dit het langste volhoudt.
Als een indringer het echter waagt de rust de verstoren in een nestholte van een laaggeplaatst gezinnetje, dan prikkelt de noodroep van de bedreigde nestbezitter alle kauwen binnen gehoorsafstand om meteen met opgezette veren naar de plaats van onheil te stormen. Door die regelrechte oproer en de opwinding over dat onrecht geraakt de dader van streek en slaat die mee alarm om niet te worden herkend; wordt die toch gesnapt, dan volgt een ferme afstraffing.
Tijdens onze jongste reünie, hoorden wij Wimvertellen over de talrijk voorkomende kauwen in de residentiële wijk, waar hij woont.
Hieronder bezorgde hij weer een sublieme reeks opnames van een kauw die zich bij hem thuis op het terras waagt om eten te zoeken in de bloemenbak, die momenteel dienst doet als voedertafel.
Jo wist dan weer een kauw in zijn natuurlijke biotoop te schieten.
De bijzonder fraaie en populaire siereend ziet er passend exotisch uit voor een vogel van Zuidoost Aziatische herkomst. Hij is wat schuw en terughoudend. Het pronkkleed tijdens het broedseizoen is erg kleurrijk. Woerden hebben afhangende kuifveren, borstelige oranje bakkebaarden en driehoekige oranje zeilen op hun rug. De kop vertoont een brede witte wenkbrauwstreep. De borst is paarsbruin en wordt met enkele witte banden gescheiden van de lichtbruine buik. De snavel is vuurrood en de poten zijn geel. Hij is van 41 tot 49 cm lang, weegt 600 g en heeft een spanwijdte van 65 tot 75 cm. Vrouwtjes zijn donker grijsbruin met gespikkelde flanken en een fijne witte bril.
Al worden de eenden gekweekt in een beschermd milieu, toch treft men vaak nakomelingen van ontsnapte exemplaren aan in de volle natuur. Ze leven in oude loofbossen en parken, langs riviertjes, poelen en meren. In het wild rusten mandarijneenden graag in boomholten, vaak verlaten spechtenholten, die doorgaans ook als broedplaats dienst doen. Ze vliegen behendig tussen de vertakkingen van de bomen door en landen even makkelijk op de takken om er soms in groep te rusten. Mandarijneenden zijn goede klimmers doordat de zwemvliezen voorzien zijn van scherpe nagels die de nodige houvast bieden.
Het baltsgedrag met pompbewegingen begint met rondzwemmen en liefkozen van het uitverkoren wijfje. Gaat het vrouwtje in op deze avances, dan strekt ze zich languit dieper in het water.
Het vrouwtje heeft bij de nestkeuze het laatste woord. Ze bekleedt het nest met donsveertjes en legt een broedsel van 10 tot 14 ovale witte eieren. Terwijl het vrouwtje broedt, zorgt het mannetje voor het voedsel, waaronder vooral zaden, noten, graantjes en waterplanten, zoals lelies en algen. Mandarijneenden eten ook slakken en insecten en als ze vlug genoeg zijn zelfs kleine goudvisjes of jonge koikarpers.
Wanneer de moeder vanaf de grond de jonge eendjes roept die na 31 dagen tevoorschijn komen, verlaten de kuikens het nest op een spectaculaire wijze door zich van meer dan 10 m hoogte naar beneden te laten storten in de dikke strooisellaag. Dank zij de kleine vleugeltjes bezeren de vederlichte eendjes zich niet bij het neerkomen. Eenmaal op de begane grond blijven ze dicht bij de ouders tot ze kunnen zwemmen en vliegen.
Seksuele aantrekkingskracht
Bij iedere eendensoort heeft de haan zijn eigen, markante verenpak en het is de vrouwtjes aangeboren dat ze een haan van hun eigen soort het mooist vinden en daar ook het liefst mee paren. Hoe duidelijker die mannelijke kleursignalen, hoe liever ze hem hebben. Op die manier bevordert de natuur de soortzuiverheid, die van belang is voor het voortbestaan van al die verschillende soorten.
Zouden ze allemaal door elkaar kruisen dan zou je een gemiddelde vogel krijgen die alleen onder gemiddelde omstandigheden kan leven. Daartegenover staat dat de hanen kakelbont door het leven moeten, waarbij ze de kans lopen om door een roofdier te worden gepakt. Vandaar de voortplantingsmethode, waarbij de schutkleurige hen de broedzorg volledig op zich neemt.
De bontgekleurde haan doet niet mee, omdat het broedsel dan teveel risico zou lopen. Wat zijn overlevingskansen betreft, is hij dus niet zo eerlijk bedeeld met zijn mooie pak.
Het ballet van componist Tsjaikovski en choreografen Pepita en Ivanov, geldt als één van de hoogtepunten van het klassiek-romantische balletgenre.
Prins Siegfried wordt op zijn verjaardagsfeest aan het Koninklijk hof door zijn ouders gedwongen uit de aanwezige meisjes een bruid te kiezen. Hij is ontgoocheld en droef omdat hem het recht wordt ontzegd uit pure liefde een partner vrij te kiezen. Hij verlaat het bal en trekt het bos in om te gaan jagen en zo zijn zinnen te verzetten.
De prins ziet een vlucht zwanen overvliegen, volgt ze naar de rand van een meertje en richt zijn boog. Op het moment dat hij een knobbelzwaan in het vizier heeft, kan hij de pijl niet afvuren, daar plots een prachtige jonge vrouw, gehuld in een witte jurk van zwanenveren, verschijnt. Beiden aangezogen door elkaars zuivere schoonheid, zoeken ze meteen toenadering. Het teder meisje onthult dat zij prinses Odette is die met haar gezellen door de boze tovenaar Von Rothbart is ontvoerd en betoverd, waardoor ze overdag in de gedaante van zwaan en s nachts weer in hare ware gedaante verschijnt.
De zwanen verblijven s nachts bij het meer, dat waste en zwol door de tranen van Odettes ouders, toen die hoorden van de ontvoering.
Siegfried wordt verliefd op de prinses, zweert haar eeuwige trouw en wenst zijn intenties te bezegelen door een huwelijk, overigens de enige manier om de betovering van de tovenaar te verbreken.
Wanneer dit malafide personage ten tonele verschijnt, dreigt Siegfried hem te doden, maar Odette komt tussenbeide. Mocht Von Rothbart sterven alvorens de betovering is verbroken, kan deze vloek niet meer ongedaan worden gemaakt. Daarom keert de prins terug naar het bal in het koninklijk kasteel.
Even later verschijnt de vermomde Von Rothbart met eigen dochter Odille, die er identiek uitziet als Odette, al is ze uitgedost met een zwart verenkleed. De prins, die denkt Odette te herkennen, danst met haar, stelt haar aan de hofhouding voor en verklaart met haar te willen trouwen. Wanneer hij opmerkt dat de echte Odette inmiddels is toegekomen, realiseert hij welke vreselijke vergissing hij beging. Het is echter te laat daar hij zijn verklaring niet trouw is gebleven, waardoor de betovering niet ongedaan kan worden gemaakt.
In de originele uitvoering, beseffend dat de betovering nimmer kan worden verbroken, plegen Odette en Siegfried samen zelfmoord.
Al dankt vermoedelijk de eend haar naam aan het oorspronkelijke leef- en broedgebied in de duinen, die door Hollandse bewoners van de Lage Landen als heuse bergen werden gepercipieerd, toch zou de benaming eerder verwijzen naar de voortplanting: de soort kan relatief veel jongen grootbrengen of (ver)bergen.
Terwijl het verenkleed van andere vrouwtjeseenden opmerkelijk schuil- en schutkleuren bezit, waardoor broedende vogels weinig opvallen, is het vrouwtje van de bergeend even kleurrijk uitgedost als het mannetje. Als enig onderscheidingsteken geldt de vlezige knobbel op de basis van de bovensnavel van het mannetje, die in het broedseizoen verder opzwelt.
Met de zwarte kop en hals met metaalgroene weerschijn, de vuurrode snavel, de roze poten en de roestbruine borstband op het witte lichaam, alsook de zwarte schouderstreep naar de stuit toe, is de siereend een opvallende verschijning.
De bergeend komt overal langs zanderige en slikrijke kuststreken (kwelders en polders) van Europa voor; ook wel in brakke binnenlandse riviermondingen en zoute meren of in ondergelopen weilanden. De eend is een echte holenbroeder die vaak het nest bouwt in een verlaten konijnenhol in de duinen of langs rivierdijken. Men treft ook wel nesten aan in de buurt van menselijke bouwwerken zoals in nissen van dammen en ongebruikte afvoerbuizen of tussen strobalen in schuren, onder hooibergen of in dicht struikgewas. In de winter trekken de bergeenden vaak meer zuidwaarts.
De bergeend is een grote stevige eend met een lengte die varieert van 55 tot 65 cm, kleiner dan een gans. De woerd weegt 1.2 kg en het vrouwtje 900 g. Het voedsel van de bergeend bestaat voornamelijk uit kleine ongewervelde dieren zoals wadslakken, wormen, schelpdieren (kokkels), kleine kreeftachtigen, insecten en ook wel algen en groenwieren. Door met de poten in ondiep water trappelende bewegingen te maken of door te grondelen maakt de bergeend jacht op de prooidieren. De buit in de slijkerige bovenlaag wordt met de kenmerkende maaibeweging van de slobberende snavel uitgezeefd.
Bergeenden zijn nogal bazig, zelfs vrij agressief tijdens het broedseizoen. Het wijfje gebruikt weinig plantaardig materiaal om de uitgeholde ruimte aan het uiteinde van een 2.5 tot 3 m diepe gang in te richten, maar vult het goed op met dons en veertjes. Het legsel dat doorgaans bestaat uit 8 tot 12 roomwit gekleurde eieren wordt enkel door het vrouwtje gedurende 28 tot 30 dagen bebroed. Vaak liggen de nesten niet in de directe buurt van water en moeten de kuikens wanneer ze uitgekomen zijn, door beide ouders over grote afstanden (enkele km) al wandelend naar gunstig voedselrijke modderige vlakten worden gebracht, waarbij de weerloze kroost vaak ten prooi valt van zilvermeeuwen en andere roofvogels. Na 8 weken kunnen de volgroeide kuikens uitvliegen. In de overwinteringgebieden die doorgaans ook dienst doen als ruiplaats verliezen de eenden al hun slagpennen, waardoor ze enkele weken lang niet in staat zijn te vliegen.
Fotos hieronder zijn van onze alom geprezen natuurfotograaf DKW
Ostara stamt van de naam van de godin Eostra en duidt het begin van de lente aan. Het is geen toeval dat dit precies zo klinkt als het Engelse Easter (Pasen). Ostara symboliseert de lente-equinox, wanneer dag en nacht even lang zijn omdat de zon in het noordelijk halfrond loodrecht op de evenaar staat. Het is één van de meer kleurrijke feestdagen, waarbij in het teken van de terugkeer van kleur en leven feestvieren en gezellig omgaan met elkaar belangrijk zijn. Equinoxen zijn tijden van balans tussen licht en duisternis. De natuur is herboren en komt opnieuw bruisend tot leven. Licht overwint de duisternis.
De lentezon wekt
telkens weer de levenskracht op
voedt de kleurenpracht
De fotos zijn van natuurfotografe Monique Bogaerts
De veldleeuwerik is maar gedeeltelijk een standvogel die bij sneeuwval naar winterkwartieren trekt in het Zuidwesten van Europa en rond de Middellandse Zee.
Het vaakst komt hij voor op natuurlijke en op kunstmatig aangelegde graslanden, overwegend langs slootkanten, op akkerland, klaver- en graanvelden of op braakliggende grasrijke terreinen. De vogel houdt ook van heide, zoutmoerassen, duinen en krijtheuvels. Soms treft men de veldleeuwerik ook aan op de middenberm van de autosnelweg.
Zijn verenpak is geelbruin met zwartbruine strepen en vlekken, grijswitte onderdelen en een gestreepte borst, een bruinzwarte staart met witte buitenste staartpennen en een witte achterrand aan de vleugels. Op de kop staat een stomp kuifje.
Hij voedt zich met gras- en onkruidzaden (van bandnetel, boterbloem, madeliefje), groene grassprietjes en kiemplantjes, maar ook vliegen, motten, sprinkhanen, kevers, wormen, naakt- of huisslakjes staan op het menu. Hij bezit een stevige driehoekige snavel.
Veldleeuweriken zijn krachtige vliegers met lange, vaak hoekige vleugels. Ze hebben korte poten, maar lange tenen en nagels; vooral de nagels aan de achtertenen, wat een aanpassing lijkt om in een snelle ren door de grasrijke begroeiing te kunnen lopen.
Tijdens de broedtijd klimt de veldleeuwerik in een wervelende vlucht hoog in de lucht en laat op uitbundige wijze zijn helder klinkende gezang minutenlang achtereen horen terwijl hij een tijdje stil in de lucht hangt. Na deze stijgende biddende vlucht met fladderende reeksen vleugelslagen daalt de vogel al zingend spiraalsgewijs in glijvluchten met gesloten vleugels tot hij weer bij de grond is.
Het mannetje maakt een vrouwtje dat zijn territorium betreedt het hof door op en neer te springen en te buigen. Na de paring maakt de veldleeuwerik een goed verborgen grondnest in een kleine uitholling van de bodem. Dit wordt bekleed met droge grashalmen en worteltjes, bedekt met plukken dierenhaar.
De 3 tot 5 vaalgele tot bruine of lichtgroene tot olijfkleurige eieren vertonen bruine stipjes.
De jongen vertrouwen wat hun veiligheid betreft op hun schutkleur en de dichte begroeiing van de bodem. De eitjes worden gedurende 11-12 dagen door het vrouwtje bebroed. Reeds na 9 dagen lopen de jongen het nest uit, maar het duurt nog 10 dagen eer ze kunnen vliegen. In gunstige omstandigheden zijn er tussen april en juli 2 tot 3 legsels.
Smellekens jennen
De boemannen in het leven van de leeuwerik zijn boerderijkatten en het smelleken. De jachttechniek van deze kleinste roofvogel uit de valkenfamilie is een sprint trekken naar een zingende leeuwerik, die hoe onwaarschijnlijk ook trots blijft doorzingen al zet zijn belager de ene luchtaanval na de andere in. Zon superieur vertoon van gezonde conditie moet wel een deuk slaan in het ego van het smelleken, maar leeuweriken zijn onverbeterlijke optimisten.
De foto hieronder is ook van een zekere "JO", maar dan wel afkomstig uit Helchteren - superknappe opname
De heggenmus trekt doorgaans meer naar het westen dan naar het zuiden. Een bekend overwinteringoord vormen de Orknay-eilanden, ten noorden van Schotland. Toch overwintert hij ook in het Middellandse Zeegebied.
In onze streken is hij bekend als wintervogel en daar heeft hij ook het passend warmte-isolerend verenpakje naar: een lekker dik pakje, waarvan de veertjes wel heel losjes zitten. Even een zuchtje wind en dan waaien ze op. Vandaar dat een heggenmus altijd zijn kopje naar de wind toe keert.
De rugveren zitten zo los dat ze bij de minste aanraking zelfs kunnen uitvallen. Hoe de heggenmus het klaarspeelt om het fragiel verenkleed tijdens kruiptochten door heggen en struiken ongeschonden te houden, blijft dan ook een raadsel.
De heggenmus is een echte joker, die iedereen in de maling neemt, maar dan wel vanachter de coulissen, verscholen in warrig struikgewas, braamstruiken, doornige heggen of heesters.
De heggenmus zingt niet één wijsje maar heft verschillende deuntjes aan telkens vanaf een andere plaats in zijn woongebied. Andere mannetjes laten zich daardoor om de tuin leiden; zij denken dat het erg druk is in het verkend landgoedje. Vrouwtjes zoeken net die drukte op en flaneren bij voorkeur in de domeinen van meerdere mannetjes, waarmee zij graag flirten.
Al is in grote delen van Europa de heggenmus bekend als een uiterst schuwe bosvogel toch komt hij ook voor in onze tuinen. Wel blijft hij erg behoedzaam en zoekt hij doorgaans beschutting tussen dichte begroeiing. Bij de geringste rustverstoring glipt hij ineengedoken en met kleine sprongetjes langs de grond zover mogelijk weg naar een donkere schuilplaats. Het is niet zon zeldzaam voorkomend vogeltje, als men wel denkt. Door zijn verborgen leventje en musachtig uiterlijk ziet men de grootste onder onze kleine zangers gemakkelijk over het hoofd.
Tijdens het lange broedseizoen dat van half maart tot in augustus duurt en waarin veel heggenmussenpaartjes drie broedsels grootbrengen, klinkt het welluidend en vrolijk lied van de bastaardnachtegaal zowel in de lente als in de zomer.
Het kopje, keel en borst zijn blauwgrijs; wang en oorstreek zijn bruin met lichte streepjes er doorheen; de bovendelen van het vederpak zijn bruin met zwarte lengtevlekken; de stuit is grijsbruin en de poten oranjebruin. De snavel is geen dikke mussenkegel, maar een fijne spitse en vrij lange priem. De lichaamslengte is 14 cm; de vleugelspanwijdte varieert van 19 tot 21 cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen de 19 en 24 g.
Een groot deel van de dag besteden heggenmussen aan het zoeken van voedsel en in de winter kan dat zelfs oplopen tot alle beschikbare tijd in daglicht.
De heggenmus hipt over de grond en pikt voortdurend voedsel op. Het dieet bestaat s zomers voornamelijk uit kleine insecten, spinnen, slakken en wormen. Tijdens de speurtocht naar insecten rukt de heggenmus soms bladeren af die heen en weer worden geschud om de prooidiertjes ten val te brengen, een methode die ook de merel gebruikt. Het winterdieet bestaat voornamelijk uit zaden, of gemorst strooivoer van de voedertafel die van de grond worden gepikt.
Vrije opvattingen over huwelijksrelaties
Heggenmussen hebben een eigenaardige balts. De vogels slaan maar nu veel duidelijker dan tijdens het voedsel zoeken de vlerkjes uit, maken danspasjes en waaieren met de staart. Ook laten ze een schel gefluit horen.
Vrij laag in een donker, verborgen hoekje tussen heggen en struiken bouwt het vrouwtje haar stevig komvormig bouwsel met dunne twijgen, plantenstengels, bladeren, keurig gevoerd met mos, haar en donsveertjes. Het legsel bestaat meestal uit 4 tot 5 diepblauwe gladde eitjes, die gedurende 12 tot 14 dagen worden uitgebroed.
Bij heggenmussen is ontdekt dat ze ook een complex en ongebruikelijk paarsysteem hebben. Mannetjes en vrouwtjes handhaven afzonderlijke, maar overlappende territoria, afhankelijk van betrouwbare voederplaatsen.
Eén enkel mannetje kan samenleven met één of twee vrouwtjes; één vrouwtje kan twee mannetjes delen en soms leven twee van ieder geslacht samen. Het voordeel van een vrouwtje om extra mannetjes te hebben is dat elk mannetje helpt bij het voeren van de nestjongen van ieder vrouwtje waarmee ze hebben gepaard. Als de jongen uit het ei zijn gekropen, krijgen de meeste ouders hulp van een maatschappelijke assistent, een tweede mannetje wordt aangenomen om mee de kinderen te helpen voeden en verzorgen.
Het huwelijksleven van de heggenmus is het best te vergelijken met de vrije opvattingen over relaties binnen een commune, waarbij de favoriete hobby het plegen van overspel is.
Mijnheer heeft amper zijn kop gedraaid of mevrouw ontvangt de buurman in haar bed of andersom; als mevrouw even van huis is komt de buurvrouw even stoeien.
Als het mannetje thuiskomt en zijn wijfje op overspel betrapt, dan gooit hij prompt de indringer de deur uit en pikt haar in het achterlijf tot zij het zaad verliest dat haar minnaar heeft achtergelaten. Ogenblikkelijk nadat het sperma van de verboden liefde is verwijderd, paart hij met zijn eega, zodat hij er bijna zeker van mag zijn dat het de eigen kinderen zijn die straks worden geboren.
De jongen die na twee weken ongeveer het nest verlaten, kunnen nog niet zo best vliegen en vallen vaak ten prooi van eksters, kraaien of Vlaamse gaaien.
Pleegouders
Er kan nog meer mislopen met het nageslacht want de heggenmus is de geliefkoosde waardvogel van de ver rondtrekkende koekoek. Een andere favoriete waardvogel die het koekoeksei uitbroedt en grootbrengt is de kleine karekiet.
Het broedparasitisme als voortplantingsstrategie kan worden gezien als een aanpassing aan het korte verblijf in het broedgebied. Voordeel is hierbij dat de noodzaak tot nestbouw vervalt.
Het koekoekswijfje legt stiekem begin juni zon 10 tot 25 eieren in verschillende nesten, echter steeds maar één ei per nest en meestal van een zangvogelsoort. Soms worden meerdere eieren verwijderd alvorens het eigen ei wordt gelegd. Na een zeer korte broedtijd van ongeveer 12 dagen komt de jonge koekoek uit het ei. De aanraking door andere nestbewoners zetten hem er instinctief toe aan deze uit het nest te werpen. Zo krijgt hij de volle aandacht van de waardouders.
Dit gedrag levert voor de jonge koekoek echter wel een probleem op omdat de meeste vogelouders de hoeveelheid voedsel afstemmen op het aantal opengesperde bekjes in het nest. De jonge koekoek kan echter het ontbreken van behoeftige soortgenoten compenseren door snelle geluidssignalen te produceren; ook de grote oranjerode keel prikkelt de voederreflex bij de waardvogel.
Al is in onze streken de ijsvogel hoofdzakelijk een standvogel, die men tijdens de winter soms wel eens aantreft aan de rand van een wak in half dichtgevroren water, toch wijkt hij bij strenge vorst snel uit naar andere streken, want hij heeft een bloedhekel aan ijs.
Weinig vogels zijn schuwer dan de ijsvogel en men zal hem dan ook maar zelden goed kunnen waarnemen in zijn geliefkoosde biotoop: rond meanders van waterlopen, die zich slingerend een weg banen door het landschap en holle steile oevers vormen waarin het vogeltje zijn nesthol kan uitgraven. Liefst vertoeft hij in de buurt van heldere, ondiepe, langzaam stromende rivieren of visrijke waters die beschut zijn tegen wind.
De ijsvogel heeft mooie bijna exotische kleuren: een fel metaalglanzende blauwgroene rug met een helderblauwe middenstreep, een oranjewitte wangvlek, een staalblauwe kop, een zwarte lange dolkvormige snavel, een witte keel- en halsvlek, kleine rode poten, roestoranje borst- en buikzijde en een kobaltblauwe korte staart en stuit. De lichaamslengte varieert tussen 15-17 cm; de vleugelspanwijdte reikt tot 25 cm; het gewicht schommelt rond de 40 g.
Met zijn opvallend gedrongen lichaamsbouw, grote kop en afgeronde vleugels scheert de vogel laag, rechtlijnig en snel met korte vleugelslagen als een kleurrijke pijl rakelings over het wateroppervlak.
Het waterdichte en isolerend verenkleed, dat bestaat uit korte, dichte veren, wordt tot 6 keer per dag op een unieke wijze gepoetst (met de binnenkant van de vleugel over de kruin) en gekamd.
Ook houdt de ijsvogel geregeld een bad, waarbij hij wel 20 keer na elkaar het water induikt om zijn door braakballen besmeurd verenpak (vooral tijdens de periode waarin jongen worden grootgebracht) te reinigen.
Koningsvisser
Meestal zit de ijsvogel onbeweeglijk stil op de uitkijk. Met zijn scherpe blik kan hij in het heldere water de precieze positie lokaliseren van zijn prooi, die zich doorgaans niet dieper dan 25 cm onder het wateroppervlak bevindt. De ijsvogel drijft vanzelf weer boven en verlaat direct na de vangst het water met één krachtige vleugelslag. Hierna vliegt die naar zijn uitkijkpost waar hij het visje tegen de overhangende tak doodslaat. Zijn voorkeur gaat naar vis. De soort doet er niet toe; als de prooi maar niet groter is dan 7 cm. De buit wordt in zijn geheel met de kop naar voor binnengezwolgen om te voorkomen dat vinnen of schubben in de keel blijven steken. De dagelijks portie vis haalt zowat 2/3
van het eigen lichaamsgewicht.
Nog andere prooidieren staan op het menu: libellarven, waterschorpioenen, vijverlopers, bootsmannetjes, schaatsenrijders, duikerwantsen, larfjes van de watertor, kikkervisjes, zoetwater garnalen. Om al die waterdiertjes buit te maken, beschikt de vissende briljant over een waaier vangtechnieken. Vanaf een lage tak vliegt hij eerst met een sprong omhoog, voor hij op zijn prooi plonst. Is er geen tak in de buurt dan kan hij fladderend stil in de lucht hangen voor hij duikt. Diertjes die vlak onder het wateroppervlak zwemmen, pikt hij in het voorbijvliegen op. Hij achtervolgt op eendagsvliegen en rondsnorrende libellen of plukt een spin uit haar vangnet.
De pluimen maken de vogel niet
Merkwaardig dat zon schitterend kroonjuweeltje als de ijsvogel zich geen moer aantrekt van netheid in de woning. Het diep verborgen huishouden van de ijsvogel mag dan vanwege de rottende visresten en de uitwerpselen van de jongen een stinkboel zijn, het gezinsleven mag wel als model staan. Ook al zijn de extreem territoriaal ingestelde ijsvogels buiten de broedtijd onverdraagzaam en verdrijven ze elke rivaal uit hun woongebied, in de tijd van de nestbouw en de opvoeding van de jongen zijn de ouders één en al zorg en toewijding.
Al van bij het geflirt gedraagt het mannetje zich als een attente minnaar die zijn verloofde verse visjes aanreikt. Als zij de gift gewillig aanneemt, is de zaak snel beklonken.
Begin april, soms al eerder, paren de ijsvogels en beginnen gezwind met de nestbouw.
Daar hebben ze een steile, zandige en droge oever voor nodig. De plek die zij in de loodrechte wand uitkiezen kan echter sterk in hoogte verschillen: tussen 60 cm en 30 m! Dat de hoger gelegen nestholten het veiligst zijn en zo goed als onbereikbaar voor insluipers als wezel en waterrat, is evident. Met hun snavel hakken ze stukjes aarde weg en na een dag kan het wijfje met haar korte pootjes al aan de rand van het gat postvatten. Evenals bij een spechtennest is dat gat keurig rond gemaakt. Dan beginnen de grote graafwerkzaamheden, waarbij ijverig met de pootjes de uitgegraven aarde uit het hol wordt geveegd tot een gang van 40 tot 100 cm lang is gevormd. De doorsnede van de licht oplopende tunnel is 5 tot 5.5 cm. Aan het einde ervan wordt een broedruimte met min of meer ronde randen uitgehold, 10 tot 12 cm breed en 8 tot 10 cm hoog.
De gang loopt wat op om tijdens gure weersomstandigheden het inregenen en onderlopen van de nestruimte te voorkomen.
Aan een fraaie inrichting van de solide oevervilla wordt helemaal geen aandacht geschonken; er komt voor de binnenbekleding geen nestmateriaal aan te pas. Wel ontstaat een ruwe mat van uitgespuwde visgraten en schubben in het droge onderkomen. Een plantaardig tapijt zou vocht, vermengd met visafval, uitwerpselen en mogelijk ongedierte alleen maar vasthouden en voor een verstikkende troep zorgen.
In het nesthol legt het vrouwtje 6 tot 7 grote, bijna bolvormige witglanzende eieren. Het vrouwtje offert de meeste tijd aan het uitbroeden, terwijl het behulpzaam mannetje geregeld met een vers gevangen visje haar plichtsgetrouwheid beloont. Ongeveer 2 weken duurt het voordat de jongen uitkomen; jonge ijsvogeltjes zijn blind en bloot en volkomen hulpbehoevend. In de begintijd worden zij door de ouders gevoerd met insectenlarven en later met kleine visjes.
Bijzonder merkwaardig is wat zich in het compleet verduisterd interieur afspeelt wanneer een oudervogel de gang binnenkomt. Het jong dat het dichtst bij het vlieggat zit, spert wijd zijn snavel open, neemt zijn portie in ontvangst en staat dan heel gedisciplineerd zijn plaats af aan het tweede jong in de rij, waarbij het wel een straal dunne vloeibare ontlasting een eind de gang in spuit.
Het visje wordt met de kop naar voren aangeboden, dus met de rugvinstekels naar achteren gericht. In de ruim drie weken lang dat de jongen opgroeien, is het dabberen in een onwelriekende drek, al mag uit dit opvoedingsritueel niet worden geconcludeerd dat de uitdrukking stank voor dank geldt.
De zwarte zwaan is hier een uiterst schaarse broedvogel omdat die helemaal niet honkvast is en geprikkeld door zwerflust afstanden van wel honderden km aflegt.
Oorspronkelijk is de zwarte vogel afkomstig uit Australië, Tasmanië, Nieuw-Guinea en Nieuw-Zeeland, waar die in gematigde (sub)tropische streken in zoet- en brakwatergebieden verblijft en zich al grondelend te goed doet aan oevervegetatie, zoals grassen en waterplanten. Deze exoot voelt zich net als de nijlgans en halsbandparkiet inmiddels wel thuis in onze streken.
De populaire sierwatervogel heeft een bijna volledig zwart verenkleed met enkele witte handpennen, een roodroze snavel met een witte dwarse streep aan het uiteinde. De poten zijn donkergrijs, de ogen helderrood.
Een volwassen exemplaar haalt een lichaamslengte, die varieert tussen 120 en 150 cm en een lichaamsgewicht van om en bij de 6 kg. Van alle soorten heeft de zwarte zwaan de langste hals, die de helft van de lichaamslengte overtreft. Watervogels hebben een snelle stofwisseling, wat betekent dat zij de hele dag door kleine porties dienen te eten.
Zwarte zwanen vormen koppels voor het leven.
Het nest, een constructie van takken, riet en stro, wordt ongeveer 1 m² groot en wordt op een open plaats gebouwd, omdat het koppel bij het uitbroeden graag het overzicht bewaart.
Het hele jaar door kunnen zwarte zwanen beginnen met nestelen. Immers in Australië waar ze van nature voorkomen, is het zomer als het in Europa winter is. Daardoor wagen zwarte zwanen het erop zelfs in de sneeuw te nestelen, wat vaak problematisch wordt voor de opgroeiende kuikens.
Doorgaans worden de 4 tot 10 grijsgroene eieren in april of mei gelegd, die na 35 dagen broeden, uitkomen.
Sierwatervogels, die worden gekweekt vanwege hun gracieuze verschijning en bijzonder gedrag, tref je voornamelijk aan in omsloten tuinen en parken met uitgestrekte grasperken en vijverpartijen, die debiotoop zo natuurgetrouw mogelijk trachten na te bootsen. Er bestaan vele soorten siergrassen, bamboesoorten en geschikte waterplanten voor watervogelperken, zoals de hosta, de daglelie, varens, bont liesgras en de dovenetel.
De parmantige zwarte vogel brengt de dag vooral zwemmend in het water door. Vergeleken met andere soorten zwanen, kan hij zich vrij goed voortbewegen op het land. Overdag zijn zwarte zwanen niet zo luidruchtig, maar tijdens nachtvluchten laten ze wel vaak dat typisch klagend trompetterend geluid horen. Geregeld rusten en slapen ze op het water, maar ook op de oevers met de snavel tussen de rugveren.
Black and white
In de liefde trekken tegenpolen elkaar aan. In totaal zijn er 6 soorten zwanen: vier zijn wit, één is zwart en één is wit met een zwarte hals, de zogenaamde zwarthalszwaan.
De witte Euraziatische knobbelzwaan en de zwarte Australische zwaan, die van oorsprong in geografisch gescheiden gebieden leven, zullen niet geneigd zijn met elkaar te paren ook al zijn ze al twee eeuwen door de mens in parken samengebracht.
Als zwanen zich voortplanten, houden ze het liever bij hun gelijken. Ze zouden samen wel nakomelingen kunnen krijgen, maar net als bij de kruising van een paard en een ezel kan het jong dan zelf geen afstammelingen hebben.
Mochten een witte en zwarte zwaan jongen ter wereld brengen dan zouden de genvarianten die de kleur coderen ervoor zorgen dat de jongen óf met een wit óf met een zwart verenpak ter wereld zouden komen, al valt niet uit te sluiten dat binnen een geïsoleerde biotoop na vele generaties een grijze variant zou opduiken.
Ook deze reeks knappe fotos zijn van jawel onze WIM voortaan gesigneerd als DKW
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.