Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
De aanhangers van Intelligent Design (ID) zijn van mening dat het creationisme de letterlijke interpretatie van het scheppingsverhaal als valabel alternatief voor de evolutietheorie van Charles Darwin een plaats moet krijgen in het onderwijs.
Zij beweren dat het leven op aarde niet het gevolg is van 3.5 miljard jaar organische evolutie, maar werd ontworpen en gecreëerd door een intelligent wezen.
Het creationisme is veeleer een protestactie tegen de uitwassen van de moderniteit, een maatschappelijke beweging die verlangt naar orde, deugd en gemeenschapszin.
Creationisten willen hun geloof wetenschappelijk onderbouwen en zijn op zoek naar de zekerheid dat God bestaat. Hun ideeëngoed vindt vooral weerklank bij mensen die zich zorgen maken over de morele koers van onze samenleving.
Toch behoeft godsdienst helemaal geen theoretische zekerheid en fundering. Wetenschap en religie kunnen overigens nooit in conflict geraken, vermits zij totaal andere studiegebieden bestrijken. De wetenschap gaat over de wereld en de waarheid; de religie zoekt naar goddelijke betekenis en zingeving.
Al was Charles Darwin een genie wiens invloed op het evolutionaire denken tot zelfs vandaag zeer groot is, toch is het fout het hedendaagse evolutionaire denken alleen als darwinisme te bestempelen. Immers de evolutiebiologie is tijdens de laatste 150 jaar een uitgebreide en zeer diverse discipline geworden.
Een groot aantal wetenschapsdomeinen heeft tot de ontwikkeling van de evolutietheorie bijgedragen: paleontologie (aardkunde, gericht op de bestudering van fossielen), taxonomie (leer en studie van de biologische systematiek) en anatomie (leer van de vorm en het inwendig samenstel van de organismen), ecologie (leer van de banden tussen levende wezens en hun leefmilieu) en uiteraard ook een aantal disciplines die in Darwins tijd niet eens bestonden, zoals genetica (erfelijkheidsleer) en moleculaire biologie (studie van de processen in cellen op het kleinste functionele niveau).
Evolutiebiologie is dus meer dan natuurlijke selectie alleen en omvat eigenlijk 3 onderzoeksterreinen:
ode genetische variatie, die ontstaat uit toevallige mutaties (wijzigingen);
owelke worden gesorteerd en overgeërfd, volgens het Mendeliaans patroon
owaarop dan in derde instantie de natuurlijke selectie inspeelt.
Biografie
De Engelse natuurkundige Charles Darwin werd geboren in 1809. Hij studeerde geneeskunde en theologie. Na zijn studie begon Darwin aan een lange onderzoeksreis naar Zuid-Amerika met het schip Beagle. Op basis van de bevindingen tijdens deze wetenschappelijke exploratietocht ontwikkelde hij zijn evolutietheorie, toegespitst op natuurlijke selectie.
Zijn bekendste werk is On the Origin of Species (1859) waarin hij de evolutie van leven op aarde beschrijft. Zijn theorie was omstreden, omdat deze in scherp contrast stond met het ontstaan van de aarde volgens de leer van de kerk.
Het beeld van de natuur dat Darwin introduceerde, had ook grote invloed op het denken over mens en maatschappij. Maar in de 19de en 20ste eeuw werden zijn ideeën vooral aangegrepen om bestaande denkbeelden over inferioriteit (minderwaardigheid) en superioriteit (meerderwaardigheid) te rechtvaardigen. Vele geleerden beschouwden evolutie als een inherente drang in de natuur om naar het hogere te streven. Volgens Darwin waren de variaties in het nageslacht van levende wezens puur toevallig. Enkel zij die niet geschikt waren voor de strijd om het bestaan, haalden het niet.
De variaties met gunstige eigenschappen daarentegen kregen de kans zich voor te planten en verdrongen zo op den duur de zwakkere soortgenoten. Voor hun nakomelingen gold natuurlijk hetzelfde. Uit de voortdurende opeenvolging van variaties ontstonden uiteindelijk nieuwe en sterkere soorten. Het mechanisme staat ook wel bekend als Survival of the fittest, het overleven van de best aangepaste. De uitdrukking werd bedacht door de Engelse filosoof, Herbert Spencer.
Dat Darwin probleemloos een term uit de sociale filosofie kon overnemen om zijn evolutietheorie te verduidelijken, geeft aan dat evolutie toen niet de zuiver biologische theorie was, die ze sindsdien wel is geworden.
Eén van de belangrijkste denkers die de theorieën van Darwin op de mens probeerde toe te passen, was de Engelsman, Francis Galton, een halve neef van Darwin. Ze hadden dezelfde grootvader, Erasmus Darwin.
Verstand en aanleg waren volgens Galton aangeboren en erfelijke eigenschappen.
In principe zou je dus via een fokprogramma verstandigere en vaardigere mensen kunnen kweken. Dat was volgens hem ook hoognodig, want in de praktijk was de mensheid sinds de Griekse oudheid er alleen maar op achteruitgegaan. Daarom bepleitte Galton maatregelen om deze degeneratie (ontaarding, verval) te stoppen. In zijn visie waren mensen waardevoller naarmate zij meer verstand en geestelijke vaardigheden bezaten. Dergelijke superieure mensen moesten worden aangemoedigd zich voort te planten.
Galtons bewijzen uit stamboomonderzoek waren nogal simplistisch en al hebben geestelijke eigenschappen wel een zekere erfelijke oorsprong, toch was die niet zo doorslaggevend als Galton dacht. Doordat hij erin slaagde op wetenschappelijke wijze de ontwikkeling van erfelijke eigenschappen van een populatie in een statistisch model te vatten, genoot hij terecht wel enige reputatie.
Maar al te graag greep men naar zijn meer simplistische ideeën, die het onderscheid aanhielden tussen waardevolle en gedegenereerde mensen. In de 19de eeuw ontstonden eugenetische verenigingen (aanhangers van wetenschappelijk onderzoek naar alle factoren waardoor het menselijk ras zou kunnen worden verbeterd)die pleitten voor maatregelen om de voortplanting van minderwaardige individuen tegen te gaan en die van hoogwaardige te bevorderen. Sommigen waren voorstander van een gedwongen sterilisatie (het onvruchtbaar maken) van bepaalde categorieën misdadigers, zwakzinnigen, geesteszieken of armen; anderen meenden dat vrijwillige sterilisatie moest worden aangemoedigd en het zou volstaan zulke mensen in werk- en verpleeghuizen van het andere geslacht af te zonderen.
Bedenkingen vanuit christelijke of humanitaire hoek verhinderden dat men zich echt aan de toepassing van een eugenetisch programma ging wagen met uitzondering van nazi-Duitsland, waar de nationaalsocialisten sterk geloofden in de superioriteit van het Duitse ras.
Exploratietocht en vaststellingen
Tijdens zijn ontdekkingsreis meerde Charles Darwin onder andere aan op de Galapagos, een eilandengroep op de evenaar ten westen van Zuid-Amerika.
Hier deed hij onderzoek naar de variaties tussen de vinken op de verschillende eilanden.
De vogels leefden geïsoleerd van elkaar, waardoor onderzoek goed mogelijk was.
Darwin merkte op dat er bepaalde eigenschappen waren die vinken op het ene eiland wel en op het andere eiland niet hadden. De vinken op het eiland waar alleen noten, zaden en andere harde soorten voedsel waren te vinden, hadden bv een puntige harde snavel ontwikkeld. Op het eiland waar veel bessen waren te vinden, hadden de vogels juist brede en stompe snavels.
Darwin ontdekte nog veel meer variaties van eigenschappen. De vogels die aanvankelijk gelijk waren aan elkaar, hadden zich in de loop van de tijd verscheiden ontwikkeld. Doordat de vinken zich aan de diverse omgevingen op de verschillende eilanden hadden aangepast en doordat ze geïsoleerd leefden, konden de soorten evolueren.
De genencombinaties die in de omgeving het sterkst bleken, hadden meer kans om te worden doorgegeven, zodat bepaalde kenmerken op het ene eiland wel waren te vinden en op andere eilanden juist niet.
Wetenschappelijk onderzoek
Natuurwetenschappen vereisen een rationele benadering van waarneembare vaststellingen d.m.v. proefondervindelijk onderzoek. Het doel immers is om de aard, de samenhang en het ontstaan van alles wat bestaat te kennen en te verklaren. Hierdoor is het wereldbeeld van de wetenschappen universeel en aanvaard door wetenschappers over de hele wereld, onafhankelijk van hun herkomst, ras of bevolkingsgroep.
De basisstelling van ID is dat het leven te complex is om uitsluitend via natuurwetten te zijn ontstaan, maar de evolutie van de wetenschappelijke kennis wordt net gekenmerkt door het ontdekken van die natuurwetten, die toelaten verschijnselen te verklaren die ooit aan bovennatuurlijke krachten werd toegeschreven.
Het verhaal van het verloop van de geschiedenis of evolutie is voor het begrijpen van het heden even belangrijk als het doorgronden van de mechanismen die er aan de basis van liggen.
Creationisten maken vaak gebruik van waarschijnlijkheidsberekeningen om aan te tonen dat natuurlijke processen niet volstaan om het menselijk bestaan te verklaren.
Als nieuw argument voor een te grote complexiteit en als sterkste bewijs voor de tussenkomst van een intelligent ontwerper, verwijst ID vreemd genoeg graag naar de biochemie (stofwisseling). Dit onderzoeksdomein is nu juist hét instrument bij uitstek om evolutieverbanden te ontdekken en te verklaren.
In de wetenschappelijke wereld wordt een feit dat niet met een gangbare theorie zou overeenstemmen, het onderwerp van discussies op gespecialiseerde wetenschappelijke fora en wordt voor onderzoek en verificatie aan de wetenschappelijke wereld voorgelegd.
De argumenten van ID om natuurwetten in vraag te stellen en te vervangen zijn subjectief en kunnen niet worden onderzocht of getest. Ze hebben geen verklarende en geen voorspellende kracht. Hoewel de ID-actie dit om tactische redenen niet wenst toe te geven, behoort het denken in termen van een intelligente ontwerper en de ermee verbonden bovennatuurlijke krachten uitsluitend tot het domein van geloof en religie.
De scheiding van geloof en wetenschap als twee verschillende werelden met elk hun eigen tradities en denkwijzen betekent wellicht de snelste weg naar een harmonische maatschappij. Deze ruimere zienswijze laat ook toe dat geloof en moderne wetenschap in één persoon verenigd kunnen zijn.
Harun Yahya
In 2007 kregen West-Europese scholen, universiteiten en instituten gratis (kostprijs 75 euro) en ongevraagd een indrukwekkend boek van 800 paginas toegestuurd: Atlas of creation.
Harun Yahya, pseudoniem voor de in Istanbul wonende Turk Adnan Oktar, heeft maar één boodschap: de biologische evolutie is volgens hem niet alleen een dwaling, maar ook de bron van zowat alle kwaad op aarde, terwijl de Koran de bron is van al het goede.
Deze islamitische creationist verpakt zijn boodschap in uiterst fraai ogende publicaties, waaronder ook kinderboeken, die veelal gratis of aan een bodemprijs worden aangeboden en via het internet worden verspreid.
De atlas omvat 3 delen:
Een 1ste deeltje handelt over fossielen die het onbetwistbaar bewijs leveren dat organismen uitstierven of wel onveranderd bleven en dat een goddelijke kracht nodig was om de huidige levensvormen te scheppen.
Het 2de deel bestaat uit duizenden zeer mooi ogende fotos in een volledig willekeurige volgorde zonder enige aandacht voor biologische systematiek. Gespreid over soms één, maar meestal 2 paginas worden fotos getoond van fossielen, vergeleken met een nu levend dier of plant (of onderdeel ervan). De afbeeldingen zijn zo gekozen dat ze enige gelijkenis suggereren. Zonder enige bespreking of analyse wordt vervolgens gesteld dat de getoonde illustraties van fossielen en levende vormen hetzelfde dier of plant betreffen. Het opzet is duidelijk. Alle verwantschap en evolutielijnen die in de loop van 150 jaar door vakspecialisten na uitvoerige studie zijn ontdekt, worden volkomen genegeerd en naar de prullenmand verwezen. De kracht van de gebruikte strategie absolute en autoritaire uitspraken in combinatie met een indrukwekkende presentatie leidt ertoe dat lezers die niet over de nodige kennis beschikken, probleemloos aannemen dat de waarheid wordt verkondigd. De eenvoud van de stellingen en beweringen en deze steeds weer herhalen maakt het mensen mogelijk ze makkelijker te begrijpen, te aanvaarden en te onthouden. Deze atlas werd in korte tijd door enkele mensen opgesteld met als doel in te spelen op gebrek aan kennis van een grote massa met de bedoeling ze te misleiden en te indoctrineren.
Het 3de en laatste deel bevat een encyclopedische bloemlezing van bijdragen over creatiewetenschappen en Intelligent Design. In dit deel wordt beklemtoond dat de evolutieleer aan de basis ligt van het materialisme, communisme en zelfs terrorisme.
Zelfs de daders van de aanslag op de Twin Towers op nine eleven waren volgens de auteur in feite darwinisten en geen echte moslims.
De Koran is de basis voor moraliteit, liefde, dankbaarheid, nederigheid, verdraagzaamheid, vrede en veel andere deugden en de atlas moet de Europeanen helpen bekeren tot het islamitisch geloof.
Van erfelijkheidsleer naar moderne genetica
Het waren vooral de grote sociale veranderingen door industrialisatie en verstedelijking die voor onrust zorgden. Toen doken grote sociale problemen op: verpaupering, dronkenschap, verlies van traditie en normbesef. De lagere klassen begonnen bovendien te emanciperen (zich te bevrijden van sociale, politieke, wettelijke, belemmeringen) en hun traditionele onderworpenheid af te schudden.
Dit werd als een tegennatuurlijke ontwikkeling ervaren. Superieure mensen oordeelden dat ze hun maatschappelijke positie hadden verworven dankzij hun capaciteiten; de armen waren achtergebleven omdat ze lui en dom waren. In een natuurlijke samenleving zouden die marginale types (onbeduidende en minderwaardige individuen) gewoon verdwijnen.
Alom werd er dus wel een beroep gedaan op Darwins theorieën, maar velen bleken die barslecht te begrijpen. Welbeschouwd interesseerde het ontstaan van soorten hen geen zier. Zij waren er voornamelijk om bekommerd hoe ze deze wetenschappelijke theorieën voor hun eigen karretje konden spannen.
Mensen dromen er nog steeds van om de evolutie te corrigeren. Het grote verschil met de 19de eeuw is dat wij tegenwoordig veel beter doorhebben hoe erfelijkheid precies werkt.
De dragers van erfelijke eigenschappen, de genen, zijn gelokaliseerd op het DNA.
In sommige gevallen is ook bekend welke eigenschappen met welke genen samenhangen.
Maar het is een fabeltje te denken dat geestelijke eigenschappen, zoals intelligentie, afhankelijk zijn van slechts één enkel gen. Zij ontstaan door een samenspel van tal van genen, in combinatie met opvoeding, training en andere prikkels uit de omgeving.
Moderne genetica leert juist dat het vrijwel onmogelijk is door eenvoudigweg wat aan het DNA te knutselen betere mensen te kweken. Of mensen arm zijn, werkloos of een slecht karakter hebben, valt niet in het DNA terug te vinden. Eugenetica biedt dus ook niet de oplossing voor sociale problemen. Zulke sociale conflicten spelen zich af binnen godsdienst- of cultuurbeleving en dienen ook op dat terrein beheerst en bemiddeld.
Probleem in de discussie is het fanatisme van een religieuze minderheid die het eigen gelijk ten koste van alles wil bewijzen. Iedereen heeft recht op een eigen overtuiging, maar proberen af te dwingen dat het scheppingsverhaal of designverhaal als een volwaardige theorie in biologielessen moet worden onderwezen, is wel een stap te ver.
De UV-reflectie van de kruinveren van de pimpelmees blijkt een belangrijk signaal te zijn tijdens de voortplanting.
Opzichtig fel gekleurde, mannelijke pimpelmezen verwekken meer zonen dan hun fletser geveerde soortgenoten.
Zweedse ornithologen ontdekten dat vooral de blauwe kleur in vaders verenkleed het aantal mannelijke afstammelingen bepaalt. De kleur van het verenkleed van mannelijke en vrouwelijke pimpelmezen lijkt voor het menselijk oog nauwelijks te verschillen. Spectrofotometrische metingen (a.h.v. een spectroscoop met lichtmeter die voor elke afzonderlijke golflengte de intensiteit van de straling in een spectrum bepaalt) hebben echter aangetoond dat de blauwe kruinveren van pimpelmeesmannetjes een hogere reflectie hebben in het ultraviolette (UV) deel van het spectrum dan de kruinveren van pimpelmeesvrouwtjes. Pimpelmezen kunnen deze detailverschillen in UV-reflectie waarnemen.
De mate van UV-reflectie is deels erfelijk bepaald en hoe hoger de reflectie, hoe aantrekkelijker het pimpelmeesmannetje is. De weerkaatsing van deze ultraviolette tinten lijkt overigens een goed criterium bij de partnerkeuze, omdat blauwere vogels een grotere kans maken de winter te overleven.
De verhouding mannetjesvrouwtjes in het broedsel wordt aldus mede bepaald door de voorkeur van het vrouwtje. De vrouwtjes laten hun belangrijke 'beslissingen' tijdens de voortplanting afhangen van de hoeveelheid UV-reflectie van hun mannelijke partner. Wetenschappelijk onderzoek heeft al langer aangetoond dat vogels het geslacht van hun eieren kunnen beïnvloeden afhankelijk van bv de kwaliteit van het broedterritorium of de aantrekkelijkheid van hun partner. De felgekleurde mannetjes worden altijd vader van een nest, voornamelijk met mannelijke jongen.
Toen de onderzoekers de kleuren van de mannetjes maskeerden, verdween het effect op de broedsamenstelling. Dat bleek uit een experiment waarbij de kop van de pimpelmezen met een sun-block werd ingesmeerd, die de ultraviolette straling tegenhield.
Uit verwante studies blijkt dat mezen veel vreemd gaan. Het initiatief hiertoe gaat altijd uit van het vrouwtje. Ze vinden het mannetje van een naburig territorium aantrekkelijk en maken een uitstapje om ermee te paren. Ze doen alles voor een sterk nageslacht.
Bij 10 % van de jonge koolmezen stroomt ander bloed door de aderen dan bij zijn zusjes of broertjes uit hetzelfde nest: het zijn buitenechtelijke kinderen.
De evolutie schonk de vogels een vernuftig waarnemingssysteem voor kleuren.
Mensen kunnen UV-licht niet waarnemen, vogels wel. Maar dat is niet het enige verschil. Waar de mens drie typen 'kegeltjes' in het netvlies heeft om kleuren mee te zien, daar heeft een vogel er minstens vier. Het UV-licht zorgt zo voor een 'vierde kleurdimensie' en geeft een radicaal ander beeld, onbereikbaar voor een mens.
Door de analyse van het DNA van huidige diersoorten, konden wetenschappers een terugblik werpen in de tijd en bepalen hoe kegelpigmenten (kleurgevoelige zintuigcellen in het netvlies van het oog) veranderden in de loop van de evolutie van de gewervelden.
Uit het onderzoek bleek dat heel lang geleden de dieren 4 kegeltypes hadden, waarvan elk een verschillend pigment bevatte. Tijdens hun vroege evolutie verloren de zoogdieren 2 van deze kegeltjes, hoogstwaarschijnlijk als gevolg van hun nachtelijke levenswijze. Immers die kegeltjes zijn niet nodig om bij zwak licht te kunnen zien.
Vogels en de meeste reptielen daarentegen behielden 4 spectraal verschillende kegelpigmenten. Iedereen kent de kleurenband die je verkrijgt door de ontbinding van het licht via een glazen prisma of het natuurverschijnsel in de vorm van een cirkelboog in de lucht met alle kleuren van het spectrum. Dit hemels kleurenpalet ontstaat als gevolg van de breking van zonnestralen door regendruppels en wordt daarom ook regenboog genoemd.
Nadat de dinosaurussen waren uitgestorven (65 miljoen jaar geleden), begonnen de zoogdieren zich te diversifiëren. De afstammingslijn waaruit de huidige oude wereldprimaten zich ontwikkelden (apen, halfapen en mensen die overdag gingen leven) schonk als gevolg van erfelijke genetische veranderingeneen 3de kegeltje terug aan onze voorouders.
Gedragsexperimenten hebben aangetoond dat vogels de vier kegeltjes gebruiken om kleuren te zien. Niet alleen bezitten zij hierdoor het vermogen om ultraviolet licht waar te nemen, ook zien zij kleuren die wij ons niet eens kunnen voorstellen. Net als infrarood valt ultraviolet buiten het spectrum (rood oranje geel groen blauw indigo violet) en zijn bijgevolg met het menselijk oog niet waarneembaar.
Deze schat aan informatie over gedetailleerde kleurenpatronen in het verenkleed, levert de vogels voordelen op die belangrijk zijn in de hofmakerij, daar de uv-reflectiecoëfficiënt (kwantitatieve verhouding tussen invallende en gereflecteerde straling) ook onthult hoe het met de gezondheid van de mogelijke partner is gesteld. Meer algemeen kan een uv-receptor (ontvanger die uitwendige prikkels registreert) de zoektocht naar voedsel vergemakkelijken.
Finse onderzoekers ontdekten dat de torenvalk de geursporen van veldmuizen visueel kan lokaliseren (vooral in de lente, vóór deze sporen overvloedig worden bedekt met vegetatie). Deze kleine knaagdieren leggen geursporen van urine en uitwerpselen aan die uv-licht blijken te weerkaatsen. Daardoor worden ze zichtbaar voor de uv-receptoren van de roofvogel en kan de prooi snel worden gedetecteerd.
Hoe kleurrijk onze biotoop is, kunnen we ons nauwelijks voorstellen, omdat we opgesloten zitten in het wereldje van onze eigen zintuigen, maar wellicht zal ooit deze ingenieuze waarnemingstechniek helemaal kunnen worden nagebootst en zullen wij met een vogeloog de verborgen kleurenrijkdom op aarde ontwaren.
Tijdens mijn zoektocht naar de oorsprong van de naam Kille Meutel, raadpleegde ik verschillende bronnen en had ik het geluk ook enkele notoire deskundigen te kunnen consulteren of na te lezen.
Het eerste spoor over de naam Kille Meutel trof ik aan op het gemeentelijk kadasterplan
een perceelsgewijs verkavelingsplan waarop de ruimtelijke spreiding van de onroerende goederen in het woongebied, omsloten door de Watertorenlaan, Van Dijcklaan, Handelsstraat en Steenokkerzeelstraat, duidelijk te herkennen waren.
Het perceel in de lente herschapen tot een beschutte groene oase ligt op amper 500 m afstand in vogelvlucht van de vlakbij gelegen luchthaven (25L/07R start-/landingsbaan).
De omtrek van dit bescheiden vogelparadijs beslaat ongeveer 520 m en omvat een oppervlakte van 16 050 m² of 1,6 ha, waarvan meer dan de helft of 8 650 m² als natuurvriendelijke oord mag worden bestempeld. Dit stemt overeen met een oppervlak bestreken door meer dan 50 volleybal- of 20 basketbalvelden, een niet onaardige biotoop.
Aanzet tot een diepere speurtocht was een samenraapsel van verwijzingen, opgetekend in de historische studie van de heren Jos Lauwers en Ernest Charels op de blz. 36 & 38: Nog iets over broeken en moerassen in het boek Zaventem, zijn watermolens, zijn Sint-Martinus, zijn luchthaven (1979)
Beide heren verwijzen naar twee bronwoorden Killemoetere (1445) en Hellemoirter (1714) die in de loop der tijden door elkaar worden gehaald en daardoor een zeer gevarieerde reeks schrijfwijzen oplevert. De benamingen op den Killemeut (1782) en in den Killemeuter langs de straat die loopt van Steenokkerzeel naar Brussel (1787), waren dan ook de blikvangers die de historische prikkel opwekten om naar de oorsprong van die woorden te zoeken.
Refererend naar de karakteristieke eigenschappen van de Zaventemse bodem en zijn glooiingen, tippen beide auteurs op helle, dat verwijst naar hille of het Engelse hill (heuvel).Zij argumenteren hun interpretatie met een andere toponiem in buurgemeente Nossegem: de Gulden Delle, waarbij de samentrekking dHelle ook verwijst naar helling.
2.Opzoekingswerk (geraadpleegde bronnen)
a)De Zaventemse bodem en zijn glooiingen
De eerste industriezone in Zaventem ontstond langs de Woluwe, waar acht watermolensvariërend van graan-, olieslag-, papier- tot poeder- of buskruitmolen de voorbodes waren van de fabrieken die tijdens het stoomtijdperk in de vallei oprezen.
Zaventem was bekend om zijn schaasputten of kalkhoudende steengroeven waar de
witte Lediaanse zandsteen, ook wel Diegemse steen genoemd, werd ontgonnen.
Toen onze contreien heel erg lang geleden door zeewater werden overspoeld, ontstond een proces dat te vergelijken is met hetgeen een mengsel van cement, zand en water oplevert.
Het deelbekken van de Woluwe ligt centraal in het Dijlebekken en is omgeven door het
deelbekken van de Zenne, de Maalbeek en de Aabeek (N-NW).
Belangrijk in het deelbekken van de Woluwe, is de aanwezigheid van verscheidene moerriolen. Zo liggen er parallel met de Kleine Beek, de Kleine Maalbeek en de Woluwe drie moerriolen of collectoren om hemelwater, grondwater en afvalwater af te voeren.
Teneinde de wateroverlast te verhelpen werden in het verleden reeds een aantal
wachtbekkens in het stroomgebied voorzien. Aan de Woluwe groef men twee bekkens
uit: het wachtbekken Courdent en het wachtbekken Trawool.
Aan de Kleine Beek werden eveneens twee bekkens voorzien, de wachtbekkens Nossegem en Stockmansmolen (Henneaulaan). Een laatste bekken werd aangelegd aan een opwaarts, niet geklasseerde waterloop van de Kleine Maalbeek, het wachtbekken Hoevekens.
Op het grondgebied van de gemeente Zaventem wordt het wachtbekken Van Damstraat-Woluwelaan aangewend als buffering op de moerriool.
Om het regenwater van de verkeerswisselaar E40-ring op te vangen werd een wachtbekken aangelegd op de Kleine Maalbeek. Verder wordt het deelbekken voornamelijk gekenmerkt door het voorkomen van droge leem. In de bedding van de waterlopen komt ook vochtige en natte leem voor. In het noorden van het deelbekken, op de grens tussen Machelen en Zaventem, treft men een aanzienlijke hoeveelheid zandleem aan.
b)Andere interessante bronnen die het verleden helpen reconstrueren
Kaarten die het uitzicht van de gemeente onthullen en gehuchten (met benaming) lokaliseren:
ode kadasterkaart getekend door Van der Maelen (1836) plan parcellaire;
ode Atlas der Buurtwegen, die bestond uit een algemeen plan en detailplannen, alsook per detailplan een lijst van eigenaars met de vermelding van het kadasternummer en de aard van hun aangrenzende eigendommen (woning, hoeve, grond, weide);
ode kaart van P.C. Popp of de Atlas Cadastrale parcellaire de la Belgique van 1850-1870
c)Deskundige speurders op zoek naar historische waarheden
vProfessor Willy Van Langendonck, eminent lid van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie
De Commissie voor Toponymie en Dialectologie werd opgericht bij Koninklijk Besluit van 07/04/26, door de minister van Kunsten en Wetenschappen, Camille Huysmans.
Het wetenschappelijke doel van de Commissie is de studie van de onomastiek [naamkunde, waaronder de toponymie (plaatsnamen) en antroponymie (studie naar de oorsprong van de voor- en familienamen van mensen) en de dialectologie (leer van de dialecten)], vooral in België, zowel op Germaans als op Romaans gebied. Daartoe geeft ze wetenschappelijke studies (Handelingen, Werken) over deze disciplines uit.
Zij geeft een jaarboek uit met het jaarverslag en met toponymische en dialectologische studies van de leden of van geleerden die niet tot deze Commissie behoren.
De overheid kan beroep doen op de Commissie om wetenschappelijke adviezen in te winnen.
De Commissie zorgt tevens voor de taalkundige aanpassing van de geografische namen van de stafkaarten, die door het Nationaal Geografisch Instituut worden uitgegeven.
Voor de Vlaamse afdeling heeft het Instituut voor Naamkunde en Dialectologie o.l.v. de heer Willy Van Langendonck recentelijk advies uitgebracht voor schrijfwijze en vorm van toponiemen uit de gemeenten Hoogstraten en Wuustwezel.
De heer Van Langendoncks eerste impressie was dat Meutel een dialectische variant is van de frequente naam morter, mortel, meurtel wat wijst op een modderachtige, moerassige plaats, waar het vroeger in Vlaanderen van krioelde en ook vaak kil was.
In de vergelijkende studie van de heren Jos Lauwers en Ernest Charels het verband zoeken tussen kil enhil, leek de professor echter een verschrijving te impliceren, wat vrij frequent voorvalt bij het overnemen van naamkundige gegevens.
vToch lezen we in een artikel over de Romeinse nijverheid, geschreven door de heer Robert Geysens, erevoorzitter van de heemkundige kring Velpeleven (Boutersem) de volgende passage:
Als je langs de Keizerstraat van het hof 'Vanlaer' naar het hof van 'Vandeborne' wandelt, komt je halverwege links aan een helling; daar ligt een veld van meer dan 7 bunders (9 ha) tot tegen het Kwabeekbos. Dat veld heette vroeger de 'Meutel' of 'Mortel'.
Uit die helling is blijkbaar vroeger iets onderuitgehaald. De naam 'Meutel' zegt ons dat de opgedolven stof een bleke krijtachtige leem moet zijn geweest, zeer geschikt om mee te metselen in die tijd. De mensen behielpen zich toen zoveel mogelijk met de materialen die ze ter plaatse vonden
vDe heer Daan Hoflack, diocesaan inspecteur en later pedagogisch begeleider geschiedenis voor het aartsbisdom Mechelen-Brussel, taak die hij nog een aantal jaren tot aan zijn pensioen met plichtsbesef heeft vervuld, is bekend als auteur van het geschiedenisboek over onze deelgemeente, Sint-Stevens-Woluwe: Aspecten uit verleden en heden (1987).
Hij was een voortreffelijk verteller, een historicus met een uitmuntende bronnenkennis en nooit aflatende speurzin, zo vernemen wij van de heer Jos Vanachter, pedagogisch hoofdbegeleider secundair onderwijs van voornoemd aartsbisdom en ex-collega van de heer Daan Hoflack.
Ook de heer Hoflack verwijst naar de tekst van Robert Geysens en maakt er de volgende aantekeningen bij:
In deze streek bevatte de lemen bovenlaag vaak krijt (kalk), vermengd met brokken silex (vuursteen).
Kile (met één letter l) betekent ook homp, brok. Mogen we aannemen dat op die plaats uit die bleke krijtachtige leem hompen (brokken) werden opgedolven, zoals beschreven in het artikel van de heer Robert Geysens ? Ken je de ondergrond ? Kan je misschien in oude huizen ter plekke zien dat de voegen eerder krijtachtig (kalkachtig) zijn ?
Je moet weten dat tot aan de Eerste Wereldoorlog nog op veel plaatsen een kalk-zandmengeling werd gebruikt om te metselen en geen cement-zandmengeling, zoals dit nu gebruikelijk is.
Het is dan ook best mogelijk dat op die plaats kalk werd gewonnen.
Hille', zoals ik reeds eerder schreef, betekent: heuvel, duin, hoog aangewassen grond, eiland (zandbank).
In de gemeente Heuvelland (Westvlaamse bergen) bestaat een Hillestraat.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog spraken de Britten in de frontstreek rond Ieper van de heuvels Hill 60 en Hill 62.
vHistorische studie van de heer Henri Vannoppen De geschiedenis van Zaventem, de industriegemeente van Midden-Brabant (1981)
De zandsteengroeven kenden een groot succes voor 1850 (p. 365 & 366)
Het bleef een bloeiende industrietak waarin een groot gedeelte van de bevolking werkzaam bleef. De straat de Killemeuter te Zaventem was aangelegd met zandstenen uit de schaasputten of scheysputten (zandsteengroeven) van de gemeente. In 1850 vinden we een aanvraag ingediend door landbouwer, Joannes Jacobus Michiels, om een steenput te mogen uitbaten op een stuk land van het Hospice van Brussel te Zaventem op de Killemeuter.
Wanneer de steen was ontgonnen, moesten de scheyssers (steengroefwerkers) de putten weer vullen en de beste grondsoort in de bovenste laag aanbrengen, zodat de landbouwers de grond opnieuw konden bewerken.
Op het Imbroek treffen we nu nog gerestaureerde zandstenen woningen aan.
De huizen die moesten worden opgericht als gevolg van de bevolkingstoename van het industrialiserende Zaventem, werden niet langer met zandsteen (natuursteen), maar met baksteen gebouwd.
De klei die men in Zaventem aantrof, was van bijzonder goede kwaliteit en een tijdelijke steenoven (kareeloven) liet toe stevige woningen met lokale baksteen op te trekken.
Voor het oprichten van een dergelijke steenoven was een vergunning (doorgaans slechts geldig voor één jaar) van het gemeentebestuur nodig, die was gekoppeld aan een aantal reglementeringen.
In 1836 deed Petrus Vanderpelen een aanvraag om een steenoven te mogen oprichten langs de straat die naar het Imbroek leidde.
In datzelfde jaar bouwde Laureys Forbiseur een kareeloven op zijn eigendom op de Killemeuter. Na een openbaar onderzoek rees hiertegen hevig protest van pachter Jan Franciscus Michiels en van Petronella Verheyden. Beiden waren bevreesd dat hun veldgewassen zwaar zouden worden aangetast door de schadelijke gasontwikkelingen tijdens het bakken van de stenen.
Beide steenbakkerijen werden door de Zaventemse overheid echter toegestaan, mits de aangerichte schade werd vergoed.
Op het Imbroek bezat Ivo Maupertuis een kareeloven, de Zaventemse landbouwer die voor de witlooftelers een verwarmingssysteem bedacht , waarbij een thermosifon-keteltje aan een buizenstel (warmwaterleidingen) werd gekoppeld om de nodige warmte op te wekken.
Het Imbroek werd omsloten door de Imbroekstraat, de Weg naar Nossegem, de Maelbeekstraat (het verlengde van de Hector Henneaulaan, nu de Imbroekstraat en Werkmanstraat genoemd).
Het gehucht Nederwoluwe of de fabriekszone Den Hoek bestond toen uit de Killemeuterstraat (later de Diegemstraat), de Kaasstraat, de Lambroekstraat, de Fabriekstraat en de Drijlindenstraat.
Op de Atlas der Buurtwegen van 1846 treft men reeds een vierkant wit gekalkte zandstenen veldkapelletje met een rondboog in een zandstenen omlijsting, verrijkt met een druipende sluitsteen en een waterlijst vlak naast het huis van de steenkapper voor het wegje dat het Nossegemwegje met de Imbroekstraat verbond.
Het Imbroek was de armere wijk van de gemeente, waar men kleine zandstenen hoevetjes aantrof.
d)Van klei tot Brabantse baksteen (5 basisbewerkingen: de klei uitgraven kneden vormen drogen bakken)
De golvende kleilaag ligt onder de teeltaarde en de zandgrond. Klei is meestal donker grauwgrijs door de ontbinding van massa's meegesleepte planten en bomen uit de oertijd.
Eerst werd de klei gestoken (afgegraven) en gekeerd om er vervolgens een meuter van te maken, een metselspecie die in een gietvorm (houten matrijs) werd plat gestreken.
Na het vormen van deze natte mortelbrij, moest deze worden gedroogd (kraken).
Met kruiwagens voerde men de natte stenen naar droogloodsen, lange, luchtige bouwsels, voorzien van smalle toegangen en overdekt met een dicht en breed overhangend pannen dak.Tussen twee loodsen in liep een ondiepe greppel voor de afwatering.
In het midden van een loods lag vaak een halve boomstam ingegraven, een kluitweg om het verzakken van het kruiwagenwiel te voorkomen.
Aan weerszijden van dit pad lag een los plaveien vloertje tegen de vochtigheid van de grond, waarop de stenen werden gestapeld (gammen): één laag stenen schuin naar links gericht en daarop kruisgewijs een laag stenen schuin naar rechts gericht, met een kleine tussenruimte van ongeveer een vingerdikte, zodat wind en lucht er overal vrij doorheen konden.
De smalle deur sloot men af met bleke weinig doorbakken steen, bezet met een laagje klei. Bij het aansteken van de oven warrelde de rook er van boven uit, volgens de heersende windrichting en verspreidde daarbij een indringende zwavelgeur, daar de steenkolen van tweedekwaliteit nogal wat pyriet (zwavelijzer) bevatten.
Met een loet, een pook bestaande uit een lange steel met een breed ijzeren voorstuk, kon men via de stookgaten en stookkanalen het vuur weer aanporren. Oververhitting deed de steen verglazen; ze smolten aaneen en waren daardoor wel harder, maar konden hoogstens nog dienen voor funderingen. De klampovens leeg halen was een stoffig en erg ongezonde karwei, daar tussen de stenen gruis, slakken (samengesmolten stukken steenachtig afval van verbrande steenkool) en stof van ongebluste kalk achter bleven.
Een veldoven was een primitieve oven zonder vaste constructie en zonder schouw, die bestond uit een grote stapeling van ongebakken steen voorzien van stookgaten en stookkanalen om de hete gloed (tot meer dan 1 150 °) door de gestapelde massa stenen te leiden. Als brandstof gebruikte men toen hout en turf. Dergelijke ovens produceerden nogal wat minder goed gebakken stenen aan de zijkanten en door te grote hitte heel wat misvormde stenen.
Heel bekend is de klampoven, een oven met een vaste constructie, bestaande uit vier dikke muren met een pannendak, maar ook zonder schouw. Tussen de kruisgewijs geschraagde lagen steen werden steenkoollagen gelegd en bij de ovenmonden hout. De stapel was 4 tot 5 m hoog (42 lagen) en was van 50 tot 100 m lang. De stapel werd afgedekt met een drietal lagen gebakken steen. Na het aansteken van het hout verspreidde het vuur zich snel in heel de oven. Eens aangestoken bleef deze oven tussen de zes weken tot drie maanden bakken om dan een maand af te koelen.
De 'klampsteen, een bijzonder sterke steen, wiens poriën verstopt zaten door de enorme warmteontwikkeling, werd veelal voor de gevelbouw gebruikt. Hij vertoont een rijke kleurenschakering gaande van rood, geel tot grijspurper, met witte stippen van ingebakken kolen en is keihard. De fel gebakken exemplaren met perfecte vorm, noemt men klinkaart.
Aanvankelijk geprikkeld door nieuwsgierigheid, daarna door boeiende lectuur gestimuleerd tot weetgierigheid, toch blijf ik leergierig en verwacht ik reflecties van kritische lezers !
In april 2002 hield Vogelbescherming Vlaanderen voor het eerst een nationale mussentelling.
Aanleiding voor dit initiatief was het gebrek aan actuele gegevens over de status van de huismus in het sterk verstedelijkte Vlaanderen en de verontrustende berichten uit andere Europese landen over een alarmerende achteruitgang van de soort.
Via het initiatief Nationale Mussenteldag lanceert Vogelbescherming Vlaanderen jaarlijks een oproep om in april gedurende één dag (ondertussen een volledig weekend) op zoveel mogelijk verschillende plaatsen het aantal tsjilpende huismusmannetjes te tellen. Dit verschaft een betrouwbare schatting van het aantal broedkoppels.
De tellingen gedurende al die jaren werden in verschillende bestanden opgeslagen en nu in een gestandaardiseerd format gecentraliseerd. Via een Geografisch Informatie Systeem (GIS) werden de telplaatsen en de aantal getelde mussen op een digitale kaart van Vlaanderen geplot. Uit de bevragingen naar het geschatte aantalverloop van de plaatselijke huismuspopulatie kunnen voor alle locaties langere-termijn-evoluties in kaart worden gebracht. Deze zijn echter gebaseerd op de bereidwilligheid en interpretatie van de tellers zelf. Enkel de plaatsen waar meerdere jaren na elkaar effectief werd geteld, kunnen in rekening worden gebracht om de evolutie te schetsen. Het aantal locaties met herhaalde tellingen is te klein om over de stabiliteit van de populaties eenduidige conclusies te trekken.
De telinspanningen zijn nog te ongelijkmatig gespreid over de verschillende regios in Vlaanderen; vooral de provincies Limburg en West-Vlaanderen vormen nog onbekend terrein.
In Vlaanderen is de huismussenpopulatie de laatste decennia drastisch afgenomen.
Diverse mogelijke oorzaken:
meer huizen werden gebouwd zonder dakpannen of de afwerking van de daken was zo goed dat de huismus geen nestjes in kieren en dergelijke kon bouwen;
meer tuinen werden betegeld;
naarmate paard en wagen werd vervangen door de auto, werd er steeds minder graan op de straten gemorst;
veranderingen in de landbouw: men ging bv vaak over op het verbouwen van andere gewassen dan graan en koren;
men gebruikte meer insecticiden waardoor er ook minder insecten waren;
men ging mest beter afgesloten bewaren, waar voorheen veel insecten buiten bij rondvlogen;
de oogst werd efficiënter waardoor er minder voor de musjes bleef liggen;
efficiëntere bebouwing in de steden, waardoor er minder ruwe en onbebouwde terreinen overbleven waar voedsel te vinden is;
het in onbruik raken van het buiten uitkloppen van tafelkleden na het eten;
populariteit van de kat als huisdier is sterk toegenomen.
De Vogelvrienden van de Kille Meutel maken met hun observatiegroep tijdens hun volgende meeting op 30/03/08 zeker werk van duidelijke afspraken omtrent de waarnemingstaken.
Ledenwervingscampagne
In 2008 wil Vogelbescherming Vlaanderen haar beste beentje voorzetten om extra leden aan te trekken.
Om nieuwe leden te werven wil men zeker geen opdringerige methode aanwenden; wel opteert men voor een ludieke imago- en sensibiliseringscampagne op radio, televisie en in verschillende weekbladen met een aantrekkelijk aanbod voor iedereen die kennis wil maken met de ornithologische vereniging.
Niet-leden krijgen eenmalig de mogelijkheid om lid te worden voor slechts 5.00 en ontvangen gratis de dvd Bekende Vogels in je tuin.
Met deze dvd maak je op een aangename en boeiende manier kennis met 30 veel voorkomende vogelsoorten in je tuin. Bij de prachtige en unieke beelden krijg je nuttige informatie over het leven en het gedrag van de betreffende vogelsoorten. De dvd wordt ingeleid door Geert Hoste en Jan Rodts en in de commentaren herken je de stemmen van Lisbeth Imbo (Radio 1 en Terzake) en Peter Cremers (Canvas). Naast de geanimeerde vogelportretten, kan je ook enkele reportages bekijken van het bekende tv-programma Dieren in Nesten en uittreksels van het VRT-journaal waarin Vogelbescherming Vlaanderen tijdens acties in beeld kwam.
Reeds in 2001 werd er een oproep tot medewerking gelanceerd om huismussen [passer domesticus] en ringmussen [passer montanus] te tellen in heel het land. Vogelbescherming Vlaanderen ontwierp een mussenzoekkaart. Doordat ook de media erg veel belangstelling toonden voor de zorgwekkende toestand van deze straatbengels, vroegen duizenden Belgen een mussenzoekkaart aan, zowel telefonisch, schriftelijk als via e-mail. Sinds 1 maart 2002 kon de internetgebruiker op de website van Vogelbescherming Vlaanderen de digitale mussenzoekkaart online invullen. Op 08/03/02 werd een besluit goedgekeurd dat het bestrijden van huismussen, evenals het roven van haar nesten, eieren en jongen, verbiedt. Tot dan was het toegelaten om tussen 1 maart en 30 september van elk jaar ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, met vuurwapens zelfs zonder jachtverlof de huismussen uit te roeien. Men diende enkel een toelating van de burgemeester of van de afdeling Bos & Groen te kunnen voorleggen.
Wat houdt mussen waarnemen precies in ?
Hoor je ze s ochtends vroeg of tegen de avondschemering tjilpen ?
Bezoeken ze jouw voedertafel ?
Zitten er wel eens veel bij elkaar te kwetteren op een zogenaamde mussenvergadering ?
Zie je ze wel eens verdwijnen en verschijnen onder een dakrand, waar ze nestelen ?
Zie je jonge mussen, die door hun ouders worden gevoerd ?
Zijn er geen mussen meer te bespeuren in jouw buurt of waren ze er vroeger wel en nu niet meer ?
Verder is het interessant te vernemen in welke soort omgeving je de mussen aantreft: landbouwgebied of bebouwde kom, flat of laagbouw met of zonder tuin.
·Is er veel of weinig groen in de buurt ?
Mussen broeden meestal in kleine groepjes van 5 tot 20 koppels. Het tellen van de mussen gebeurt best in het begin van het broedseizoen, namelijk tussen februari en mei. Je doet dat wanneer mussenmannetjes op hun nestplaats, vooral in de ochtenduren (tussen 7 & 10 uur) heel wat tijd tjilpend doorbrengen. Tel tijdens die periode gedurende drie weken (éénmaal per week) het aantal gelijktijdig tjilpende mussenmannetjes in de mussenkolonie, die je observeert.
De doorsnee-Belg stelt zich wraakzuchtig op tegenover eksters en kraaien. Vooral in verstedelijkte regios, waar hoge bomen voorkomen, is de ekster een vaste bewoner.
Door het machinaal oogsten van maïs blijven opvallend meer maïskolven achter op het veld. Zowel de maïskolven als de knaagdieren die erdoor worden aangetrokken, vormen voor de eksters een extra voedselbron, in een periode waarin insecten schaarser worden.
Ons toenemend wegverkeer met een groeiend aantal verkeersslachtoffers (vooral onder de kleine zoogdieren) bezorgde de ekster als aaseter een extra voedselbron en leefgebied.
De ekster is eveneens een nestpredator (rover) van een aantal open nestbroedende vogels, zoals merel en zanglijster.
Ook roven ze eieren en jongen van kleine zangvogels. De ekster heeft een vrij groot territorium van ongeveer 5 ha, waarbinnen het nest een centrale plaats inneemt.
Mussen gezocht (bron: gedragsecoloog, Jenny De Laet)
Velen onder ons herinneren zich nog wel de tjilpende huismussen die op de zomerse terrasjes ijverig de grond en de tafeltjes afschuimden op zoek naar etensrestjes. Daarbij waren ze helemaal niet schuw van de mensen. Huis- en ringmussen zijn kolonievogels die alles in groep doen: eten, baden, paren en nestelen.
Mussen hebben maar liefst 2.5 tot 4.6 kilo graan per jaar nodig, grotendeels energie voor hun sterk ontwikkelde vliegspieren. Mussen bouwen 2 tot 4 nesten per jaar. Van de jongen die amper 12 tot 16 dagen op het nest blijven, valt meer dan de helft al ten prooi aan ziekten, voedseltekort of roofdieren. Daardoor wordt een mus gemiddeld amper twee jaar oud, maar de dieren die het eerste jaar doorkomen, worden normaal zon 5 tot 6 jaar oud. Ringmussen houden minder van gesloten, bebouwingen en zijn echte plattelandsbewoners. Mussen beschermen zich tegen parasieten met water- en stofbaden.
Bij de ringmus zijn het mannetje en het vrouwtje niet van elkaar te onderscheiden. Ze zijn slanker en gedragen zich minder luidruchtig, waardoor ze ook minder opvallen. Oorspronkelijk broedde de huismus in kolonies en in bomen, maar geleidelijk heeft ze zich aangepast en is ze een bewoner van menselijke bouwsels geworden, met een voorliefde voor holten onder dakgo(o)t(en) en muurnissen.
Vooral tijdens de maanden maart en april wordt er door mussenmannetjes wat afgetjilpt om een vrouwtje te lokken op de uitgekozen nestplaats.
Gaat het hen voor de wind en resulteert al dat getjilp in een broedsel van meestal 4 (huismus) of 5 (ringmus) eieren, dan zijn beide partners gepaard voor het leven.
Bij de huismus broedt het wijfje alleen de eieren uit (88 % komen uit); bij de ringmus wisselen beide partners elkaar overdag af; s avonds houdt enkel moedertje (93 % komen uit) het legsel warm. Daarmee breekt voor alle mussenouders een drukke en moeilijke periode aan. Ze moeten voor de jongen vooral insecten zoeken. Buiten het broedseizoen zijn zowel huis- als ringmus geen insecteneters, maar eerder zaadeters.
Wanneer het vrouwtje ijverig aan het tweede broedsel begint, brengt het mussenmannetje als een oplettende huisvader de pas uitgevlogen jongen groot. Na 12 tot 16 dagen zijn de jonge musjes onafhankelijk en niet langer gebonden aan hun geboorteplek. Samen met leeftijdsgenoten van andere nesten gaan ze op zoek naar gunstige foerageerplaatsen (voederplaatsen). Hun voedsel bestaat nu vooral uit granen en graszoden.
Bij jonge ringmussen kunnen ook boomgaarden, moestuinen en sommige erven in de smaak vallen.
Jonge stadsmussen blijven wel degelijk in de stad, waar een gebrek aan granen en zaden wordt aangevuld met een niet onbelangrijke hoeveelheid brood en andere tafelrestjes.
In de late zomer krijgen ze dan weer het gezelschap van volwassen huis- en ringmussen, die het broeden beëindigd hebben.
Vanaf september tot ongeveer half november trekken alle huismussen terug naar de broedgebieden om opnieuw een nestplaats in te nemen. Vrijgekomen nestplaatsen worden snel door jonge huismussen ingenomen. Moeten ze elders gaan zoeken, dan verplaatsen ze zich maar zelden verder dan 2 tot 5 km. Eén vierde van de juveniele (jonge) ringmussen, die het hier in de herfst niet meer ziet zitten, trekt tot 400 km in zuidwestelijke richting en overwintert in Frankrijk, Spanje of Portugal. Ideaal voor de ringmus is een gevarieerd kleinschalig landschap met hagen, knotwilgen, hakhout, boomgaarden, In een aantrekkelijke mussentuin zijn dichte groenblijvende planten aanwezig, zoals hagen die zowel bescherming als huisvesting bieden. Mussen houden zich dikwijls op rond een permanente voedselbron, zoals een kippenren bv. waar ze dagelijks een graantje kunnen meepikken. Ook voedertafels in de winter trekken de mussen aan.
De associatie huismus/mens vindt zijn oorsprong in de Vruchtbare Halve Maan/Sikkel, een gebied van Israël tot de Perzische Golf, ook gekend onder de naam Tweestromenland (Eufraat en Tigris) of Mesopotamië. Daar stapte de mens ongeveer 10.000 jaar geleden over van een jagers- en verzamelaarbestaan naar een gevestigd landbouwersbestaan.
Hetzelfde gebeurde ook in de Gele riviervallei in China, waar men ook sporen vond van de associatie ringmus/mens.
De boeren verbouwden toen vooral kweekgras en wilde gerst, de voorlopers van de huidige graangewassen, een rijke voedselbron voor de mussen.
De graanschuren verschaften hen het hele jaar door voedsel en geschikte broedplaatsen.In Londen viel de plaatselijke mussenpopulatie met 2/3 terug tussen 1925 en 1948, allicht te wijten aan de opkomst van de auto, waardoor paard en koets uit het straatbeeld verdwenen. Hierdoor verloren de mussen een belangrijke voedselbron; enerzijds de onverteerbare graanresten in de paardenvijgen, anderzijds graan dat de paarden morsten bij het eten uit de paardenzakken.
De huidige situatie:
·een populatiedaling van 70 % in landbouwgebieden sinds 1980
·een populatiedaling van 95 % in stadscentra sinds 1985
·weinig of geen verandering in kleine steden en voorstedelijke gebieden
Het is duidelijk dat de daling in landbouwgebieden vooral toe te schrijven is aan veranderende landbouwpraktijken. Indien een mensgebonden vogel als de huismus verdwijnt dan schort er wel wat aan het milieu, iets dat de mens op termijn ook negatief kan beïnvloeden. Daarom tracht men mussenarme en mussenrijke gebieden in kaart te brengen om alzo mogelijke oorzaken op het spoor te komen. Een aantal veronderstellingen:
·vijanden: vooral huiskatten vormen een geduchte bedreiging
·gebrek aan broedgelegenheid: de huidige architectuur is weinig mussenvriendelijk
·verkeersdrukte: de mussenachteruitgang lijkt gekoppeld aan de invoer van loodvrije benzine en de verbrandingsgassen, die daarbij vrijkomen. Benzinecomponenten als MBTE en benzeen, die werden toegevoegd aan de brandstofmengsels om ze milieuvriendelijker te maken (!), zouden wel eens verantwoordelijk kunnen zijn voor de drastische daling van de levensnoodzakelijke insecten.
Jonge vogels leren zingen zoals kleuters leren spreken: ... door naar hun ouders te luisteren.
Zo ontstaan ook in de vogelwereld lokaal dialecten. In de vogelwereld is het ook waar dat mannetjes en vrouwtjes op verschillende wijze communiceren.
Mannetjes zingen vooral om hun territorium te verdedigen en wijfjes te lokken. Daarvoor trekken ze al hun registers open.
Vrouwtjes daarentegen houden het kalmer en produceren in nestkastjes een brede waaier van haast fluisterende geluidjes gericht aan de leden van het gezin, ... zowaar privé boodschapjes.
Wat men recent heeft ontdekt is dat kool- en pimpelmezen met elkaar vocaal contact onderhouden. Ze bootsen elkaars specifieke trillende geluidssignalen na en voeren een vorm van competitie over nestplaatsen en voedsel: Ik zit op deze voedselbron of in deze nestplaats, dus blijf uit mijn buurt !
Vervuiling heeft een zwaar effect op de zang van koolmezen. Hoe meer lood en cadmium zoals boven de industrieterreinen van Hoboken bv. in de lucht wordt aangetroffen, hoe minder noten ze op hun zang hebben. Ze zingen dan minder frequent en minder gevarieerd.
Vogels die minder gevarieerd zingen, komen ook minder gemakkelijk tot broeden of hebben minder jongen.
Met de winter voor de deur wordt het tijd de voerplank weer uit de schuur te halen, pinda's te rijgen en een partij vetbollen op je boodschappenlijstje te zetten. Huismussen bekvechten naar hartenlust om de vetbollen in je tuin. Pimpel- en koolmezen balanceren als ware acrobaten op het pindasnoer. Een roodborst pikt als een dief in de nacht een zaadje van de voedertafel en de mooie merelman hakt lustig een rotte appel tot moes.
De biotoop van de roodborst bestaat uit loof- en gemengde bossen met veel onderbegroeiing, dichte beukengroepen en hakhout, parken en tuinen, liefst in de buurt van water. Het vrij gedrongen vogeltje met een opvallende bruinrode keel is 's winters een bekende verschijning in vele tuinen van een groot deel van Europa. De vogel is olijfbruin, meet 14 cm en weegt 16 gram; borst en keel zijn oranjerood en de romp staat hoog op de fijne pootjes. Het buikgedeelte is witachtig en de staart is donker. Het roodborstje heeft opvallend grote zwarte kraaloogjes. Tijdens de zomer broeden roodborstjes het liefst in het bos, tenzij je een rommelige tuin hebt, dan voelen ze zich daar het hele jaar ook wel thuis. Het vogeltje jaagt in het eigen territorium op insecten en duldt daarbij buiten het broedseizoen geen soortgenoten. De roodborst jaagt vaak vanaf een uitkijkpost en is daardoor vaak duidelijk waar te nemen. Jonge vogels hebben een geheel gevlekt verenkleed, zonder oranje. In het najaar van het eerste jaar krijgt de vogel zijn volwassen verenkleed. Het mannetje en het vrouwtje zingen zelfs in de winter. Ook dan hebben ze een territorium en dan kunnen de mannetjes de vrouwtjes niet uitstaan. Je ziet op een voedertafel immers haast nooit twee roodborstjes tegelijk eten. Ze jagen als ze het kunnen het liefst iedereen weg. In de lente en zomer is het echter vooral het mannetje dat veel zingt om het broedterritorium te beschermen tegen indringers. Dan verandert het gedrag van het vrouwtje, dat duidelijk minder agressief wordt en niet meer vijandig reageert op het felle gedrag van het mannetje. Dit is meteen ook het teken dat hij een vrouwelijke partner heeft gelokt en dan ook opeens verliefd wordt in plaats van boos. Hier maken de pluimen duidelijk niet de vogel ! Zodra de keuze op een wijfje gevallen is, lokt het mannetje het vrouwtje door haar voedsel aan te bieden; hij brengt het vrouwtje smakelijke hapjes, waar zij met trillende vleugels om bedelt. Het vrouwtje krijgt door het warme lenteweer de drang om een nest te bouwen, immers zij is de bouwvakker. Het komvormige nest, dat bestaat uit bladeren, gras en plantenwortels en met haar is gevoerd, wordt vlak bij de grond in dicht kreupelhout gebouwd. In de buurt van huizen bouwen roodborstjes hun nesten vaak tussen de fundering van veranda's en in struikgewas. Ze laten zich ook wel eens verleiden door een nestkastje en liever nog in een luifelkast, dat op een geschikte verborgen plek hangt. De zang van de roodborst begint met een serie hoge tonen, dat het grootste gedeelte van het jaar te horen is. De vogel laat daarnaast vaak snel achter elkaar een serie harde tik-klanken horen. In de winter trekken de vogels soms over een korte afstand naar het zuiden, maar de meeste vogels overwinteren. Het roodborstje heeft een intern kompas, dat helpt bij het vinden van de trekrichting in het migratieseizoen en is de eerste vogel waarbij dit is vastgesteld. Wie graag een roodborstje zou willen zien, hoeft bij het spitten in de tuin enkel aandachtig rond te kijken, want waarschijnlijk zal eentje opduiken, dat op een nabije tak of hek gaat zitten wachten om te zien of er uit de vers omgeploegde grond iets eetbaars te voorschijn komt. Roodborstjes komen graag in tuinen, en zitten dan zowel op de kale aarde, als in rozenstruiken en struikgewas. [foto gemaakt door Georges De Jode]
Jullie hebben wel wat gemist op zondag 25/11/07... dat kan ik jullie met klem bevestigen.
Ik had al eens eerder wat beeldfragmenten gezien van deze prachtige natuurdocumentaire over de seizoengebonden migratie van miljarden vogels, maar op een projectiescherm van 20 meter in het bioscoopcomplex Siniscoop in het centrum van Sint-Niklaas de thuisbasis van Vogelbescherming Vlaanderen liet deze spectaculaire en beklijvende film van Jacques Perrin (Le Peuple Migrateur van 2002) een onvergetelijke indruk na.
De bioscoopzaal zat stampvol met leden, medewerkers en sympathisanten van alle leeftijden. Een succesvol initiatief, dat ook Jan Rodts een hart onder de riem stak en bij zijn verwelkoming de uitspraak uitlokte: zon ledendag wellicht in een ander verenkleedje organiseren we opnieuw in 2008.
De film werd ingeleid door biologe Chantal Alenus, die in een powerpointpresentatie enkele facetten uit haar boeiende bijdrage Vogelmigratie: een verhaal van helden en superlatieven (oktobereditie van het driemaandelijkse tijdschrift Mens en Vogel) nader toelichtte.
50 miljard vogels migreren volgens een netwerk van vaste trajecten over de hele wereld. De boerenzwaluwen vliegen tijdens de herfst van onze streken naar Centraal en zuidelijk Afrika. Zij leggen tot 10 000 km af in 45 dagen.
De functie van migratie is vrij duidelijk: insectenetende vogels zijn op zoek naar voedsel; andere vogels zoeken veilige broedplaatsen op. De trekdrang, een genetisch bepaald gedrag, wordt geprikkeld door de vermindering van de totale hoeveelheid daglicht. Vogels vinden feilloos hun weg; ze hebben een uitstekend tijdsgevoel en kunnen zich daardoor oriënteren op de zon. Ook herkennen ze landschapselementen, zoals bergketens, rivieren, kustlijnen, eilanden, waar ze desnoods kunnen landen om uit te rusten en te foerageren. De meeste kleine zangvogels migreren s nachts en oriënteren zich op de sterren. Tevens kunnen zij het magnetische noorden lokaliseren.
Vogels bereiden zich op de grote trek voor door in korte tijd zeer veel te eten en zo hun lichaamsgewicht te verdubbelen. Vliegen kost immers veel energie: verdwalen tijdens een bewolkte nacht betekent tijdverlies ; ook aan de klauwen van een roofvogel ontsnappen, kost extra inspanningen; rondtrekkende vogels slapen s nachts niet, wat ook weer kracht vergt. Dit slaapverlies trachten ze gedurende de dag te compenseren met reeksen van korte slaapperiodes, die soms niet langer duren dan 30 sec. Elke hersenhelft wordt dan afzonderlijk uitgeschakeld. Om waakzaam te blijven houdt de vogel dan slechts één oog open. Wellicht gebruiken ze deze (unihemisferische) slaapmomenten ook tijdens de lange vluchten, waardoor ze niet hoeven te landen om te slapen.
Tijdens de receptie zag ik de kans de sympathieke voorzitter even aan te spreken over onze werkgroep.
Daarna volgde The making of. In deze boeiende montage wordt een blik geworpen achter de schermen van Travelling Birds, waardoor we te wetenkomen hoeveel deskundigen en specialisten aan de film meewerkten, welke moderne technieken werden aangewend, hoe de ensceneringen werden voorbereid, stunts werden uitgehaald om gedurende 4 jaren de trekvogels tijdens de vlucht van heel dichtbij te kunnen filmen. De verhaallijn is eenvoudig: de jaarlijks weerkerende trek van de vogels die in de winter hun nesten verlaten en in de lente terugkeren. De knap gekozen muzikale fragmenten in harmonie met het gezang, het kirren, het gekrijs, het gepiep, het geluid bij het klapwieken, brengt je telkens weer opnieuw in vervoering bij het zien van deze onwerkelijk mooie beelden. Je maakt een wereldreis van de Antarctische ijsschotsen naar de snikhete zandwoestijnen. De natuur wordt in al haar facetten belicht: de schoonheid, de vrijheid, de aanhankelijkheid, de afhankelijkheid, maar ook de hardheid: vogels die elkaar doden om te overleven, die verstrikt geraken in een net, die uit de lucht worden geschoten door jagers of die sterven in een olieplas.
Hoe men de vogels zo dicht kon naderen, bleek ook uit The making of. Dierenverzorgers, biologen en onderzoekers smeedden van bij de geboorte een nauwe band met de gekozen acteurs door hen heel vertrouwd te maken met de mens. Je kan nog meer dan door latere leerprocessen via inprenting aangeleerd gedrag het volggedrag 'programmeren'. Vaak zijn deze gedragingen pas effectief als ze optreden gedurende welbepaalde gevoelige periodes. Eendenkuikentjes volgen bewegende voorwerpen die zij waarnemen, wanneer ze uit het ei komen. Voor hen ligt die gevoelige periode op de leeftijd van 14 16 uur. Normaal is dat voorwerp de waggelende moeder, die de kuikentjes meteen achterna zitten als zij voortbeweegt. Als dit echter een ander voorwerp is, gaan de kuikentjes dit voorwerp volgen (bal, plastieken eend, mens, ). Op korte termijn zorgt deze inprenting dus voor een volggedrag, dat je dan kan blijven stimuleren door het diertje te voeden, te knuffelen, toe te spreken. Uiteraard bood deze socialisatieperiode een handige methode misschien niet meteen een diervriendelijke (merkte Jan Rodts nog op) om van die vlucht gevederde filmacteurs fantastische opnames te maken vanuit ULM-vliegtuigen.
Maar het was de bedoeling van de filmmakers en van de organisatoren de vogelliefhebbers te fascineren en te trakteren op een bijzonder leerrijke zondagnamiddagreünie en in dat opzet is men ontegensprekelijk dubbel geslaagd.
De boomklever heeft een gedrongen postuur, een korte staart, een blauwgrijze rug, een wit tot diep oranje gekleurde buik en roodbruine flanken. Opvallend zijn ook de sterke, puntige snavel en de zwarte oogstreep.
Hij is de enige van zijn familie die in onze streken broedt en loofbossen, grote tuinen en parklandschappen bewoont.
Door met de snavel in de boombast te hakken voedt de boomklever zich met hazel- en beukennoten, eikels, zaden, spinnen en insecten, die hij tussen de schors vandaan haalt. Hij heeft de gewoonte eikels en dergelijke in een spleet in de schors vast te zetten om ze stuk te kunnen hakken. In het najaar legt de boomklever een ruime wintervoorraad van zaden en noten aan. Zijn naam dankt hij aan zijn vermogen net zo gemakkelijk langs een stam omhoog als omlaag met zijn kop naar beneden te kunnen klimmen. Het nest van de boomklever wordt bijna altijd in een boomholte gebouwd. Hierbij maakt de vogel de grootte van de ingang precies op maat, te kleine openingen worden groter gehakt, terwijl te grote openingen gedeeltelijk worden dichtgemetseld met een mengsel van modder en speeksel. Ze nestelen ook in door de mens vervaardigde nestkasten. Het vlieggat moet dan 32 mm in diameter zijn. De bodem van de holte is een komvormig bouwsel dat wordt afgedekt met schorsschilfertjes of dorre bladeren, die ze gebruiken om de eieren af te dekken. Een gemiddeld legsel bestaat uit 6 tot 9 eieren, die vooral aan de stompe pool rood tot paarsachtige vlekken vertonen. Het wijfje broedt de eieren in ca 2 weken uit.
De manier waarop de gierzwaluw de vorm van zijn vleugels verandert, inspireert vliegtuigbouwers.
De
gierzwaluw is zowat de hoogleraar in het vliegen. Insecten vangen,
paren en zelfs uitrusten, ... deze vogel doet het allemaal in de lucht.
Tijdens zijn leven legt hij gemiddeld 4.5 miljoen km af, wat
overeenkomt met 112x om de evenaar vliegen. Dat
de luchtacrobaat dus weleens het ideale vliegmodel kan opleveren, is
ook de wetenschappers niet ontgaan. Zij ontrafelden de zweeftechniek
van de gierzwaluwen en publiceerden hun bevindingen in het vakblad
Nature.
Om
zijn vliegprestaties te optimaliseren, past de gierzwaluw tijdens het
zweven de vorm van zijn vleugels aan door ze al dan niet in te trekken,
een beweging die overigens alle vogels kunnen uitvoeren, maar die
gierzwaluwen opvallend frequent maken.Het team
onderzoekers gebruikte de vleugels van op natuurlijke wijze gestorven
gierzwaluwen en liet er in een windtunnel alle mogelijke aërodynamische
krachten op los. Om gedurende een lange tijd over een lange afstand
zonder veel energieverbruik te zweven moet de vogel de vleugels breed
uitstrekken.Zweeft de vogel met een hogere
snelheid dan slaat hij zijn vleugels naar achter. Eens de vleugels meer
gevouwen zijn en de vogel meer gestroomlijnd is, wordt de weerstand
immers ook kleiner.
Enkele
snelle gevechtsvliegtuigen hebben al variabele pijlstandvleugels naar
achter gerichte vleugels in driehoekvorm maar nog geen enkel
vliegtuig kan de vorm wijzigen zo vaak als vogels dat kunnen. Momenteel
tracht men prototypes ter grootte van de gierzwaluw te ontwerpen met
bijhorende vleugeldynamiek. Die toestelletjes kunnen worden gebruikt om
bv. grote menigten te bewaken of om te spioneren, maar ook om
gierzwaluwen in de lucht te volgen en te bestuderen.
Zowat
5 maanden geleden overvlogen een honderdtal vale gieren gedurende
enkele dagen onze streken. De plotse invasie van deze zeldzame
roofvogelsoort, was echter niet de eerste. Een voedseltekort in de
Spaanse Pyreneeën kan een aanleiding zijn geweest om hun territorium
meer noordwaarts te verkennen.
De
gierenpopulatie nam enorm toe als gevolg van het Spaanse gebruik om
kadavers van dood vee op vaste plaatsen buiten de dorpen achter te
laten. Nogal wat varkenskwekerijen legden hun eigen omheinde
kadaverveldjes aan, waardoor het voedselaanbod voor de aaseters
rijkelijk aangroeide.
Ten
gevolge van een Europese maatregel is inmiddels het kadaveraanbod
drastisch ingekrompen, wat allicht de aanleiding is tot de nomadische
trekjes, die reiken tot in de Benelux.
Deze
trend die rond 2001 begon, is mogelijk zelfs een herstel van wat lang
geleden een normaal verschijnsel was. Er voltrekken zich immers nog
andere comebacks van oorspronkelijke bewoners, zoals de grote
zilverreiger, de zwarte ooievaar, de kraanvogel en de zeearend.
De
Franse onderzoeker, Jean-Pierre Choisy, een bekend vogelbeschermer en
coördinator voor de waarnemingen van de gier in Europa heeft een andere
verklaring. De drang van de vale gier om zich over Europa te
verspreiden is niet een direct gevolg van het voedseltekort. Daarvoor
zijn 2 belangrijke aanwijzingen: het patroon dat niet-broedende vogels
tussen april en juli naar het noorden vliegen, is al enige jaren aan de
gang. Er zit overigens een duidelijke seizoensdynamiek in, dit terwijl
het voedseltekort het hele jaar speelt.
Gieren
patrouilleren alleen, maar leven wel in groepen. Tijdens het zoeken
naar voedsel houden ze elkaar nauwlettend in de gaten. Zodra een gier
van richting verandert of neerstrijkt, merken ze dit meteen op en
haasten zich om niets van de ontdekking te missen. Omdat achtergelaten
kadavers steeds minder voorkomen, vaak moeilijk te vinden zijn en niet
lang blijven liggen, kost het vinden van aas de gier veel energie. Die
energie behoudt hij door een groot deel van de zoektocht te zweven,
dank zij de enorme spanwijdte van zijn vleugels (2,5 m) waarmee hij
nuttig gebruik kan maken van de thermiek. Na enkele dagen koos de
vlucht gieren weer voor de koers naar het zuiden, zonder het 200 kg
afvalvarkensvlees dat Vogelbescherming Vlaanderen in een weide aan het
Neigembos in Ninove had neergelegd, aan te raken.
Door het domesticeren (tot huisdier maken) van dieren gaat veel genetische verscheidenheid verloren.
De heel nauwkeurige bestuderingvan
de vinken, die Charles Darwin op de Galapagoseilanden verzamelde,
vormde de basis voor zijn evolutietheorie van de soorten via
natuurlijke selectie.
Op
de eilandjes leven 14 verschillende soorten vinken, die allemaal nauw
verwant zijn, maar die toch allemaal een verschillende vorm en grootte
van bek hebben. Elke vinkensoort heeft zich aangepast aan de
omstandigheden op het eiland waar ze leeft en aan het soort voedsel
waarmee ze zich voedt.
Toch
lijken de vinken wiens snavel in vorm verschilde, hun kenmerken te
verliezen. De gewoonte om vinken met rijst op de voederplankjes te
voederen, leidt ertoe dat sommige soorten, dezelfde vorm van bek
krijgen, hun verscheidenheid a.h.w. kwijt spelen.Een soort omgekeerde evolutie dus, die biologen met verstomming slaat, zeker in functie van de snelheid waarmee dit gebeurt.
De klimaatsveranderingen met hogere temperaturen als gevolg van het broeikaseffect zullen ongetwijfeld een versneldeffect
hebben op de natuurlijke biotopen en het aanpassingsvermogen van
planten en dieren. Er zullen nieuwe leefgemeenschappen ontstaan,waarschijnlijk ten koste van soorten, die het nu al kwaad hebben. Maar ook de merel was ooit een schuwe en zeldzame bosvogel, die je nu in alle tuinen aantreft. Voor de mooie scholekstertrokken vogelliefhebbers vroeger naar zee. Nu broedt de soort zelfs op dorre stukjes gras langs een drukke havenweg. Het
staat buiten kijf dat de soorten die zich weten te handhaven in de
onmiddellijke omgeving van de mens het meeste kans maken.
Mannetjes hebben in de loop der tijden de zangfunctie van vrouwtjes overgenomen.
Vrouwtjes
luisteren en beoordelen het mannengezang, ... zo luidt althans de
gangbare opinie. Maar als er grondig wordt geobserveerd en geluisterd,
blijkt dat ook vogelvrouwtjes in staat zijn met mooie melodietjes uit
de hoek te komen. Van de 109 zangvogelsoorten waarvoor informatie over
vrouwtjes beschikbaar was, bleek dat in 101 gevallen vrouwtjes
effectief konden zingen. Al lijkt het alsof zij hun gezang
onderdrukken, ... toch is dat helemaal niet zo. Integendeel er wordt
gewoon te weinig rekening gehouden met het feit dat de vrouwtjes kúnnen
zingen, omdat vogelzang al lang wordt geassocieerd met mannetjes die
hun territorium afbakenen en zich voor de vrouwtjes interessant willen
maken. Het wordt helemaal te gek als uit een grondige analyse van
de vogelevolutie blijkt dat vrouwtjes waarschijnlijk eerder konden
zingen dan mannetjes. Om nog onopgehelderde redenen zouden mannetjes in
de loop der tijden het voortouw in het gezang hebben overgenomen. Het loont de moeite de gezangen van een aantal tuinbezoekerste beluisteren; klik hiervoor de website Vogelzang aan in de lijst met links op de startpagina links !
De halsbandparkieten hebben de parkbossen van Brussel en omgeving ingepalmd sinds 1974.
Het
is algemeen geweten dat de vogels er gekomen zijn, nadat in het
toenmalige dierenparkje Meli op het Heyselplateau te Jette een 45-tal
exotische vogels opzettelijk in vrijheid werden gesteld. De uitbater
van het Meli-zootje was immers van mening dat Brussel te grauw was
en wat meer kleur verdiende. En of hem dat gelukt is ?
Niet
alleen overleefden ze het, maar floreerden hier en groeiden uit tot een
populatie van 7.000 vogels. Je kan er in Brussel en de omliggende
gemeenten niet meer naast kijken; de felgroene luidruchtige vogels met
langpuntige staart en karmijnrode snavel zijn overal. In de winter
komen ze zelfs af op het voedsel, dat de natuurminnende Brusselaar op
zijn voedertafeltje aanbiedt voor kool- en pimpelmezen, roodborstjes,
vinken, merels en mussen. Heel wat mensen zijn deze exotische vogels
liever kwijt dan rijk omdat deze indringers hun inheemse
tuinbezoekers verjagen en omdat ze schade aanrichten aan fruitbomen. De
vogel heeft ondertussen nog andere gebieden ingenomen, onder meer langs
de E-19 richting Antwerpen. De halsbandparkieten, die in ons land
vertoeven, behoren tot de ondersoort die in het noorden van India leeft
tot aan de voet van de Himalaya, waar ook zeer lage temperaturen kunnen
heersen. De opmars van de papegaaiachtige zou wel eens nadelig
kunnen zijn voor andere holenbroeders, zoals spreeuwen en spechten
aangezien de parkiet zijn nest in boomholtes maakt.Uit
talrijke observaties blijkt dit voorlopig nog niet het geval. Wel stelt
men vast dat de boomklever vermindert in aantal op plaatsen waar de
parkiet talrijk voorkomt. De uitwisseling van dierensoorten tussen
continenten leidt tot vervlakking van de biodiversiteit. In Europa zijn
soorten ingevoerd die onze natuur onder druk zetten. Meestal verdringen
de nieuwkomers de oorspronkelijke soorten van hun voedselbron of
nestgelegenheid. Het gevolg is dat op termijn overal dezelfde soorten
algemeen voorkomen, het zogeheten mixereffect. Het dumpen van
exotische dieren in onze natuur is faunavervalsing en bovendien stopt
het niet bij de halsbandparkiet.
Ook
andere dieren zoals de Canadese gans, de Nijlgans, de
roodwangschildpad, de muskusrat, de beverrat en zelfs het Aziatisch
veelkleurig lieveheersbeestje horen hier eigenlijk niet thuis !
Doorgaans verloopt de vogeltrek van de broedplaatsen in het noordelijk
halfrond naar de zuidelijke overwinteringsgebieden. De meeste
trekvogels vliegen in één richting over een breed 'front', maar
bepaalde soorten volgen een kenmerkende nauwkeurig bepaalde route. De
hoofdtrekroutes staan bekend als vliegroutes. Een vliegroute die over
een nauwe bergpas loopt, kan 100 m smal zijn, maar meestal zijn ze veel
breder en volgen de vogels kenmerkende landschapsvormen, zoals
rivierdalen en bergketens. Grote trekvogels, zoals arenden en
buizerds bereiken hun reisbestemming voornamelijk in zweefvlucht. Ze
zweven op een opwaartse stroom van warme lucht - 'thermiek' - in
spiraalbewegingen omhoog en glijden dan in een lange neerwaartse
glijvlucht zover mogelijk door tot ze een volgende thermische 'lift'
kunnen benutten. Een bekende plek, waar men de 'zweeftrek' van
roofvogels kan observeren is de 'Straat van Gibraltar', waar grote
aantallen zwarte wouwen, buizerds en wespendieven overvliegen in
gezelschap van vluchten ooievaars. Bijna een 1/4 miljoen vogels
trekken gezamenlijk iedere herfst over de Straat, ... een
onvergetelijke aanblik voor vogelliefhebbers. Een andere
veelbezochte verzamelplaats voor trekkende roofvogels en vogelkijkers
is Hawk Mountain in de Amerikaanse staat Pennsylvania, waar op één dag
ooit meer dan 10.000 trekkers werden gesignaleerd. Niet alle
roofvogels zijn zweefvliegers. Valken en kiekendieven vliegen op eigen
kracht en vermits hun trek niet afhankelijk is van thermiek, verloopt
hun traject over een veel breder front. De Noordse stern, een slank
en sierlijk familielid van de meeuwen, maakt waarschijnlijk de
spektaculairste trektocht uit de hele vogelwereld. Iedere herfst
verlaat deze hooguit 35 cm lange vogel zijn broedgebieden in
Noord-Europa, Groenland en Noord-Amerika en vliegt hij de halve wereld
rond naar het zuidpoolgebied, waar het dan zomer wordt. Noordse
sternen volgen bovendien niet de kortste route, maar maken allerlei
omwegen om voordeel te halen uit heersende windstromingen. Zo leggen ze
heen en terug vaak maar liefst 35.000 km af. Allicht zien deze
vogels meer daglicht dan welk ander levend wezen ook, vermits in
hun Arctische broedgebieden het 24 uur per dag licht is. Wanneer ze aan
de andere kant van de wereld arriveren om er te overwinteren, wordt het
tijdens de Antarctische zomer evenmin donker. Ornithologen hebben
ooit een pasgeboren Noordse stern geringd en hem tijdens de 26 jaar
van zijn leven dag na dag gevolgd. Jaarlijks vloog de vogel bijna van
pool tot pool en legde zo in het totaal een afstand van 1 miljoen km af.
Zoals ook menselijke records in snelheid en uithoudingsvermogen
voortdurend worden verbeterd, zo ook ontdekken natuuronderzoekers
steeds weer nieuwe kampioenen in het gevleugeld dierenrijk. Voorheen
werd onder biologen algemeen aangenomen dat de stekelstaartgierzwaluw
uit Noordoost-Azië en Japan met zijn 150 km / uur de snelst
vliegende vogel ter wereld was. Inmiddels hebben proefvluchten met
snelheidsmeters aan de poten van de slechtvalk aangetoond dat deze
roofvogel in een duikvlucht naar zijn prooi een snelheid haalt van 180
km / uur. Met zijn lange, spitse vleugels die de lucht doorklieven, is
de pijlsnelle slechtvalk één van de beste en ook bekendste vogeljagers,
overigens zeer gegeerd bij valkeniers. Vaak zijn het nietsvermoedende
eenden, meeuwen of duiven die het slachtoffer zijn van de gewelddadige
verassingsaanvallen. De vogel die het langzaamst vliegt is de
Amerikaanse houtsnip. Het mannetje vliegt tijdens de baltsvlucht
(voortplantingsgedrag tijdens de paartijd) aan een snelheid van zo'n 8
km / uur. In de schemeravond cirkelt hij kwetterend rond boven zijn
territorium in het bos, om dan plotseling in een zigzaggende duikvlucht
omlaag te suizen. Deze combinatie van trage vlucht met een onverhoedse duikende vliegbeweging, lijkt indruk te maken op de toekijkende wijfjes. Hoewel
roofvogels zoals torenvalken en buizerds luchtstromingen benutten om
te blijven hangen of te 'bidden', kunnen maar weinig vogels echt op
eenzelfde plek blijven hangen. Alleen kolibries beheersen die kunst
volledig. Zij maken meer vleugelslagen dan welke andere vogel ook - tot
78 / sec. - en kunnen daardoor zelfs achteruit vliegen. Enkel de
speciale lichaamsbouw met korte opperarmbenen, stijve vleugelgewrichten
en beweeglijke schoudergewrichten, waarmee ze hun vleugels in een
8-vormige beweging laten roteren, laten die vliegtechniek toe. Andere
vogels bewegen hun vleugels erg langzaam - sommige gieren doen slechts
één slag per seconde. Albatrossen kunnen bijna zonder één vleugelslag
dagenlang in de zeewinden over de golven scheren dank zij hun enorme
spanwijdte, die tot 4 meter kan oplopen. Sommige vogels zijn echte
hoogvliegers. De meeste vogels blijven doorgaans onder de 150 m en
zoeken het alleen in de trektijd wel eens hogerop, tot hooguit 1.500 m. Maar in de Himalaya zijn door bergbeklimmers trekkende Indische streepjesganzen waargenomen op bijna 9.000 m hoogte. De
onbetwistbare hoogterecordhouder is echter de Rüppellsgier, die in 1973
boven West-Afrika op 11.250 m hoogte in botsing kwam met een vliegtuig. Vogels
kunnen in dit ijle luchtruim op zulke grote hoogten overleven, omdat
hun ademhalingsorganen en bloedsomloop veel doelmatiger zuurstof aan de
ijle lucht weten te ontrekken. Mensen zouden op die hoogte alleen met
een zuurstofmasker kunnen overleven. Ook de koude deert de hoogvliegers niet; wilde zwanen zijn waargenomen op een hoogte waar de luchttemperatuur - 48° C bedroeg.
Sedert een tiental jaar gebruiken Europese ornithologen zeer frequent
kleurringen. Vroeger focuste men op regionaal populatie-onderzoek, nu
bestudeert men de wilde vogels op wereldschaal. De vogels krijgen
daarbij één of verscheidene ringen rond één of beide poten of een
gekleurd bandje rond de nek of met verf een rug- of vleugelmarkering. De
kleurring, een soort identiteitskaart, biedt het voordeel dat de vogel
slechts één keer moet worden gevangen, daar de gegevens van op relatief
grote afstand afleesbaar zijn. Daardoor wordt het veel eenvoudiger om
de levensloop (life-history) van de geringde vogel te volgen. De
onderzoekers krijgen sneller en ook een beter idee van de gevolgde
migratieroutes, van de evolutie van een broedpopulatie of van de
dagelijkse activiteiten van vogels. Zelfs uitgerust met een
krachtige telescoop is het aflezen van die kleurringen niet eenvoudig.
Het vergt veel geduld alle gegevens correct op te lijsten, want elke
gemarkeerde vogel kreeg immers een specifieke individuele code, die dan
uiteraard moet overeenstemmen met de gesignaleerde vogel. Daar
vogels tijdens hun trektochten geen rekening houden met staatkundige
grenzen, is internationaal samenwerken voor het grootschalig onderzoek
essentieel. Alle Europese ringstations ook het Ringcentrum van het
Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) zijn
aangesloten bij Euring (The European Union for Bird Ringing) dat in
1963 werd opgericht met de bedoeling het Europees wetenschappelijk
ringen van vogels te organiseren, te coördineren en te standaardiseren. Euring
geeft de technische richtlijnen en standaardisaties voor het ringen,
alsook aanwijzingen voor het verzamelen van ringobservatiegegevens en
de automatisering ervan. Eén standaardcode, gebruikt door alle
nationale ringcentra, laat toe gegevens uit diverse bronnen over te
dragen, uit te wisselen en te analyseren. Hiervoor beschikt Euring over
een databank, die onderzoekers overal ter wereld kunnen raadplegen.
Doordat het kleurringen van vogels de voorbije jaren zon hoge vlucht
nam, konden vogelwaarnemers steeds moeilijker achterhalen aan welk
project een kleurring was gekoppeld. De heer Dirk Raes uit
Sint-Genesiuis-Rode, boswachter in het Zoniënwoud en in zijn vrije tijd
verwoed vogelkijker, ontdekte op het internet een website die een
gegevensbank opbouwde om de samenwerking te stimuleren tussen
ringcentrales, trekstations, ringgroepen en kleurringprojecten. Tien
jaar lang al, runt de boswachter zijn eigen website. Vogelkijkers
vinden nu meteen terug wie van de kleurmarkering, die ze bij een vogel
hebben opgemerkt, gebruik maakt. Op de site die wekelijks wordt
geactualiseerd, vindt men een overzicht van de vogelfamilies, waarvan
er projecten lopen. Merk je bv. een witte ooievaar op met een ring
rond de tibia met een code bestaande uit 4, 3 of 2 cijfers, dan ontdek
je dat het een ooievaar betreft uit het dierenpark Planckendael in
Mechelen. De site van de heer Dirk Raes biedt nog andere nuttige
informatie, zoals een introductie over kleurringen, waarop men bij het
aflezen moet letten, informatie over Euring en een overzicht van alle
nationale ringcentra. De jongste jaren krijgen steeds meer vogels ook
een satelliet- of radiozendertje mee, zoals o.m. in het
ooievaarsproject van Planckendael. Wie er meer over wenst te vernemen, kan terecht in de lijst van mijn favorieten.
Wetenschappelijke
onderzoekers hebben kunnen aantonen dat kolibries heel precies
onthouden welke bloem ze hebben leeggezogen en weten wanneer ze bij die
bloem kunnen terugkeren om een nieuwe vracht nectar op te halen.
Bij
een experiment werden in het territorium van 3 wilde rosse
kolibriemannetjes 8 verschillend gekleurde kunstbloemen opgesteld in
een willekeurige rangschikking, elk uitgerust met een vernuft
vulautomaatje. Bij 4 van deze bloemen werden de vulapparaten zo
ingesteld dat zij zich na 10 minuten na het vogelbezoek hervulden. De
andere 4 vulden zich pas na 20 minuten. De 3 kolibries leerden al
snel de hervul-intervallen van de verschillende bloemen inschatten en
boden zich ten gepaste tijd aan bij de juiste bloemen om het gegeerde
goedje op te halen. Tijdens het onderzoek slaagden zij erin tenminste 8
verschillende vulritmes [per kunstbloem andere ingestelde
tijdstippen] te onderscheiden.
Volgens
de wetenschappers is dit geheugenkunststukje een aanwijzing van het
bestaan van een episodisch geheugen, het onthouden van het waar en
wanneer van gebeurtenissen. Het episodisch geheugen kan worden
gesplitst in het korte termijn geheugen [wat het afgelopen uur is
gebeurd] en het lange termijn geheugen. Mensen met de ziekte van
Alzheimer hebben in het beginstadium van hun ziekte niet zozeer moeite
met het herinneren van zaken die lang geleden zijn gebeurd, maar
kunnen wel vergeten wat ze bv vijf minuten geleden hebben gedaan.
Ooit signaleerde men vanuit de Van Dijcklaan dat in ons beschut
vogelparadijsje de Kille Meutel een staartmezenpaartje flaneerde.
Voor Znarfy was dat de eerste keer dat hij dit sierlijk tweetal
opmerkte en de kans kreeg met de verrekijker in de aanslag vanachter
het keukenraam hun bewegingen gade te slaan.
Eerder hadden we het al eens gehad over het leren onderscheiden van kool- en pimpelmezen.
Met de gekozen naam wordt de indruk gewekt dat dit vogeltje tot de
mezenfamilie behoort, maar dat is niet het geval. Dit bijna kleinste
van alle Europese vogeltjes [de staart niet meegeteld] behoort tot een
eigen familie van staartmezen, die je voornamelijk aantreft .
in bosrijke omgevingen, in struikgewas, op bouwland, maar soms ook in parken en tuinen.
Vogelliefhebbers kennen ongetwijfeld de kool- en de pimpelmees, maar
de minder voorkomende staartmees is voor de meesten vaak een onbekende.
De meeste mezen behoren tot het geslacht Parus, terwijl de
staartmees deel uitmaakt van het geslacht Aegithalos; ze zijn helemaal
niet nauw verwant en vertonen qua uitzicht niet meteen veel
gelijkenissen trouwens.
Eens je de staartmees hebt herkend, kan je ze onmogelijk nog met
andere gevederde tuinbezoekers verwarren. De borst, de kruintop en
zijkanten van de kop, evenals de buitenste staartpennen zijn wit. Zwart
tref je aan op staart, rug en zijkanten van de kop, terwijl schouders,
stuit en onderbuik roze zijn gekleurd, een weinig voorkomende tint
overigens.
De kleuren zijn niet scherp afgelijnd, maar vloeien integendeel in
elkaar. Het verenpak van mannetje en wijfje is identiek gekleurd. Het
nest is een waar kunstwerk, meestal door de beide ouders gedurende 3
weken fijnzinnig gebouwd. De ronde constructie, niet groter dan een
gebalde vuist is verweven met mos vooral, doorvlochten door spinsel van
insecten en plantenpluis. De binnenwand is bezet met veertjes en
haartjes. Bovenaan bevindt zich het vlieggat met amper 3 cm doorsnede.
Als het wijfje in de gevlochten capsule dringt om er te broeden, is ze
verplicht om haar staart naast haar of over de rug te vouwen om er
helemaal in te geraken.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.