op één of andere manier is mijn emotionele lichaam kwetsbaarder of heb ik minder bodem, hoe moet ik dat zeggen.
laatst werd ik op een bepaald tijdstip op een bepaald adres verwacht, de dag was echter onder een pech-gesternte begonnen -er zijn zo van die dagen- Vooreerst was de parking aan het station overvol, waardoor ik een heel eind moest rijden voor ik de auto kon parkeren en bijgevolg miste ik de trein die me tijdig naar Brussel zou brengen. Enfin, met enige vertraging in de hoofstad aangekomen, slaag ik er in om een verkeerde wegbeschrijving te gebruiken om mijn bestemming te bereiken, kans tot slagen gering uiteraard. Het duurt even voor mijn 'euro' begint te vallen en ik mijn richting aanpas, met nog wat tijdverlies om de goede wegbeschrijving te bekomen. Uiteindelijk bereik ik de bestemming een half uur over tijd maar blijkt mijn gezelschap al vertrokken te zijn naar een ander adres! O ironie van de dwalende dag. Behulpzame medewerkers proberen me weer in beweging te krijgen en geven me goedbedoelde aanwijzingen om het nieuwe adres vlot te bereiken. Terug 'hinein in die feindliche Welt' is het vermelde metrostation echter op een mysterieuze wijze in de grond verdwenen en begint de moed me nu letterlijk in de schoenen te zakken. Ik heb zin om mij ergens huilend in een hoekje te zetten, ik die anders zo onversaagd en onvermoeibaar door velden en bossen trek of enthoesiast nieuwe horizonten tegemoet treed, ik heb zin om er de brui aan te geven. Mijn binnenste voelt week, vormeloos, kwetsbaar en tranerig... mijn leden stappen mechanisch verder, enigszins verbeten. Ik weet het even niet meer, vindt geen houvast in het steedse gewriemel van mensen, auto's en bussen in de anonieme omgeving van grauwe straten en afbladerende, grijze gevels.
Eenzelfde kwetsbaarheid laat zich voelen bij een zoveelste aanval op mijn zelfbeeld door mijn ontevreden huisgenoot -alhoewel 'huis' en 'genieten' voor haar een twijfelachtige samenstelling is- Na zovele jaren heb ik een soort boedhistische gelijkmoedigheid ontwikkelt voor de steeds weerkerende verwijten en kleineringen ten aanzien van mijn persoon, 'laat maar waaien', maar die avond dus niet. Het kwam pijnlijk aan en ik voelde weerstand opborrelen, onrustige boosheid. 'Dit wil ik nu niet op mijn boterham.' Zo net scheen nog de zon over het ontluikend groen van deze frisse aprilmaand en nu dreigt een onstuitbare hagelbui de hemel te verduisteren en met hevig geweld alles neer te slaan.
Anderzijds is er tegenover die toegenomen kwetsbaarheid in het dagelijkse leven meer tijd en ruimte voor mezelf gekomen, meer afstand van de soms verschroeiende aanwezigheid van onbevredigde noden en verlangens, onuitgesproken verzuchtingen en oningevulde verwachtingen. Ik hoor beter het ademen van de eigen ziel