Ode aan mijn hart. Ik weet niet of ik jou iets te vertellen heb, of je hier iets kan zoeken ( of vinden ). Ik schrijf simpelweg over mijn deelname aan het leven en wat ik er niet van begrijp. Ik ben niet anders dan anderen, toch ben ik wereldvreemd.
Waarschijnlijk bewandel ik ook maar de weg van velen, toch ken ik enkel de mijne en die geef ik je. Ik kan niet raken wat in jou zit, ik kan niet aanvoelen welke woorden je thuis maken, ik wil alleen mijn woorden uit me schrijven opdat ze vrij kunnen zijn van de onmacht waarin ze mijn leven beklijven.
-Fortuna vitrea est, tum cum splendet, frangitur.-
(nota :teksten staan chronologisch, dus meest recente onderaan ).
29-11-2011
Mijn huis als lijdend voorwerp.
Het huis waar we ooit woonden, jij woont er nog en (ver)draagt het kaal aan de muren, de leegte in de slaapkamer, de koude in de woonkamer. Je loopt er doorheen om herinneringen te bewaren, zeg je, maar je loopt ze dood en laat ze nooit meer vrij.
Ik weet nog hoe we schilderden, hoe we kleur brachten aan iets wat we samen mochten delen, zo dicht, deur dicht en ik van jou. Hoe eetgeuren die enkel jij creëren kon, thuis werden en hoe ik steeds in jouw aanwezigheid mocht zijn, al was het enkel om te kijken, uren kijken naar hoe verwonderd ik keek omdat jij steeds rond me hing (zoals het licht dat energie verbruikt, Jij was verre van een spaarlamp).
Hoe hard zijn wij vergeten te ademen, toen we leefden in een droom. We zijn van hier tot oneindig geweest, maar nooit enkel daar, vredig naast elkaar.
En ik rouw nog steeds, alsof je dood ging, of ik misschien, al zie ik je nog vaak. En als ik je dan zie dan huil ik om jou, om waar je blijft, om wie ik nooit zag, om wat je uit me trekt en me steeds weer leeg en uitgemergeld achterlaat. Omdat je huist in onze droom -wat ooit mijn thuis was- jij onder het dak woont en ik de lekken opvang in emmers vol van jou. Ik leef in de riool waar ik je af zou kunnen voeren, onder ons huis, waar jij slaapt, waar jij eet en doet wat je kan om me te vergeten. Ik ben de zwerver die snachts aan je deur staat. Ik sluip binnen en kijk hoe je slaapt en droomt dat ik er ben. Maar ik ben daar. Ik ben de ruis tussen de stiltes wanneer je je afvraagt waar ik ben. Dan ben ik daar. Ik ben elke steen van ons huis, dicht gemetseld, kleur over kleur. Ik kan daar niet weg. Ik ben de erosie die de muren leidt en lijdt naar verderf, maar ook als ruïne zal ik blijven staan en onze geschiedenis dragen.
Ik kan niet gaan, voorbij ons huis, voorbij onze straat, voorbij onze stad, zonder jouw naam te voelen snijden in het netvlies waarmee ik de andere kant op kijk.