Ode aan mijn hart. Ik weet niet of ik jou iets te vertellen heb, of je hier iets kan zoeken ( of vinden ). Ik schrijf simpelweg over mijn deelname aan het leven en wat ik er niet van begrijp. Ik ben niet anders dan anderen, toch ben ik wereldvreemd.
Waarschijnlijk bewandel ik ook maar de weg van velen, toch ken ik enkel de mijne en die geef ik je. Ik kan niet raken wat in jou zit, ik kan niet aanvoelen welke woorden je thuis maken, ik wil alleen mijn woorden uit me schrijven opdat ze vrij kunnen zijn van de onmacht waarin ze mijn leven beklijven.
-Fortuna vitrea est, tum cum splendet, frangitur.-
(nota :teksten staan chronologisch, dus meest recente onderaan ).
Het is niet de nacht
die je optelt bij je raam
noch is het de bedenking
die je
-al veel te lang-
op je gelaat draagt
Het is niet je onrust,
niet je wachten
en ook zullen het niet
je komende zuchten zijn.
Het is hoe je kijkt.
Steeds
alsof er iets niet hier is
waardoor ik woedend op je hoofd
wil kloppen
en vragen of ik binnen mag.
Jij draagt de bloemen, de kleedjes, de geur van gebak (en dat doe je met gemak). Als ik kon plukte ik de angst van me af en droeg ik vertrouwen en kookte er winst mee
Hoe eenzaam het is, als niet één woord op je lippen hangt, de kleren nog in de slaapstoel en je handen in je naakte zakken steken. Ik rust op je, en betast je aan de rand van je onverschilligheid . Ik wil deze nacht niet uittrekken, ookal ben jij een dag verder . Ik trek aan je ogen en wind ze op , tot aan het raakpunt waar je mij zou zien. Aanschouw mij, Ik bezit nog de liefde, waar jij al liever eenzaam werd.
En als ik ervoor zorg dat ze er niet meer is , vroeg ze, zal ik haar dan kunnen vergeten? Als ik haar niet meer hoor of nergens meer tegenkom ?
Ik dacht na ..
Nee, vergeten zal je haar niet.
Integendeel, Je gaat haar zelfs meer en beter onthouden en je zal haar zien in iedereen die ze niet is, je zal haar horen in wat anderen niet zeggen en je zal haar tegenkomen in waar je niemand anders vindt. Ze zal er plots zijn als alles stil is en als je iets mooi ziet zal het minder mooi zijn door haar afwezigheid. Je ruilt haar tegen eenzaamheid, die haar naam zal schreeuwen bij alles wat je nu alleen moet doen.
Je zal haar niet vergeten. Je kan haar ontlopen en jezelf wijsmaken dat ze er niet meer is, het is eigenlijk wat je wilt kunnen en door het heel letterlijk uit te voeren denken dat je het ook kan. Het is liegen tegen je hart en het proberen te overtuigen van je ongeloof. Hoe ver je ook gaat, hoeveel je je ogen ook sluit, je hart klopt steeds hetzelfde ritme, het ziet niet wat jij wel of niet ziet, het hoort niet, het voelt alleen. Hoe meer Jij jezelf tegenspreekt over je gemis, hoe meer je hart vechten zal om gevoeld te worden. Je zal haar gaan haten om alles wat haar naam nu kent en je zal huilen om dromen die je 's morgens weer bedrogen hebben, je zal smeken om haar uit je lijf te scheuren en je zal haar gezicht in je ogen herinneren, open en zeker dicht.
Je gaat anderen minachten om wie ze niet zijn en iedereen die in je hart wilt komen, duwt haar enkel nog dieper, iedereen die van jouw wilt zijn, maakt jou steeds weer van haar.
Je zal dood gaan aan de gedachte dat jullie in eenzelfde leven niet samen leven en uit waanzin kruipen tot voor haar huis en enkel daar rust vinden, al zou ze om je heen lopen, dan nog zie je enkel waar ze naar je toe liep. Je gedachten gaan sublimeren tot één idealistisch beeld waarin je haar hoog, heel hoog op een voetstuk plaats en je gaat buigen voor dat idee en geloven dat dat alles was.
Nee, je gaat haar zeker niet vergeten, het wordt alleen maar erger. Je gaat nooit vergeten.. Maar na alles, als je bent gestorven aan de onzin die je jezelf heel de tijd voorhield en die je ogen heeft uitgekrabd tot op het scherpste deel waarmee je plots kan zien, wanneer je enkel nog kan toelaten te herinneren en je jezelf niets meer te bewijzen hebt
en je vergeet dat je wilt vergeten, .. dan pas ga je beter weten.
Ik zag haar weer, ze was nog zacht, zelfs zachter dan de laatste keer.. mijn thuiskomst vond ik in haar ogen, waarin ze me ooit gered heeft en herkende wat ik toen door zelfverlies niet kon ontcijferen. Ik liet haar gaan, daar ik geen kracht bezat om één slag in mijn hart op te wekken, -toen-
Tijd, waarom heb je mij haar gegeven toen je zelf nog minuten in het verleden sloeg. Had mij haar later gegeven, had mij haar eerder gegeven, ik had haar aangekund... Ik had onze waarheid erkend.
Weer laat ik haar gaan, omdat ze mij is afgeleerd, omdat ze gevonden werd waar ik haar had moeten vinden. Elke keer ik haar nu zie kijk ik naast haar in de tranen van een toekomst die zo graag de mijne was geweest.
Het is waar, denk ik, toch hoor ik me dingen zeggen die het tegendeel willen bewijzen. Ik luister naar haar en tel de woorden die me pijn doen. Het zijn er veel, denk ik. Ze ziet het en probeert te achterhalen welke uitdrukking op mijn gezicht staat, maar ik draai mijn hoofd, zet mijn kap op en kijk naar buiten, ze moet mijn tranen niet zien. Ik zeg iets over het weer - waarmee ik zo goed als toegeef dat er iets scheelt, want ik doe normaal geen weerpraatjes- en zij is zo attent om te doen alsof dat een dagelijks onderwerp is. Het is waar , denk ik, maar niet wat zij zegt. Plots voel ik me loodzwaar worden en daagt de werkelijkheid voor mijn ogen. Het is ineens zo duidelijk dat, hoewel ik langs links en rechts eromheen probeer te kijken, ik het moet aanstaren, al steekt het me dood. Het is bijna wiskundig, ik zou het kunnen opstellen en verhandelen als een bewijs en toch vecht mijn hart ertegen. ( Ik weet niet goed of ik er daardoor respect of medelijden voor voel ). Ik voel iets vallen, niet letterlijk, maar precies alsof ik weet dat ik het moet aanvaarden, alsof ik het neer moet leggen, want het past niet in mijn handen. Ik laat alles dan maar passeren, met steeds druk op mijn adem omdat mijn hart tracht iets te doen, maar er is niets te doen. Ik zeg haar goeiedag en hoewel ik zie dat ze nog veel wilt zeggen loop ik door, doe de deur achter me dicht en staar naar de gang, wachtend tot ik instort, maar zelfs dat gebeurt niet. Soms is de waarheid zo hard dat je liever doet alsof je oerdom bent zodat je hem niet aan moet kunnen.
Ze rijdt weg, ik weet het, maar focus me op de trappen, zodat het mijn hart niet doodt.
Samen met mijn ontzag
Zo dooft de kaars
omdat je vast ook deze woorden vergeet,
omdat ze niet ruw genoeg zijn,
en daardoor je geheugen niet bereiken.
Ze zijn te lief om impact
te hebben op je
-liever geschokeerde- hart
zo word ik nooit herkend
in wat ik het allerliefst voor je ben,
maar slechts onthouden
in de eeuwige strijd die ik
voor je voer,
zoals de soldaat die vecht
voor wie hij thuisgelaten heeft.
Ze legt haar ogen op de kast en heeft het zicht daar gelaten ,
boven wat zich afspeelt.
Ze ziet me niet.
Ze ziet niets,
niet de lege stoel,
niet de andere kant van de tafel
-waar ik besloot te zitten-
niet mijn herstelde glimlach
en de formele knik.
Hoog staat ze,
en wanneer ik haar roep
kan ze me niet horen.
Ik bouw een ladder
van de lege stoel,
maar bij elke tree hoger
denkt zij mij eentje lager.
Ik wou dat ze haar ogen terugnam
en zag dat ik de plaats naast mij had vrijgemaakt,
voor wanneer iemand er wou komen zitten,
ik 'bezet' hem niet meer.
Ik vond haar in een hoek, bij haar was een tafel en een boek. Ik wou niets liever lezen. Ik verslond haar bewegingen per hoofdstuk en legde mijn vinger neer op de woorden die ik het laatst gelezen had. Ik bleef herhalen en vanbuiten leren wat ze schreef in me, het was de enige manier. Ik wist dat het niet mijn taal was, maar ik probeerde mezelf te misleiden door woorden te markeren die oplichten in mijn ogen elke keer ze bij de tafel terug kwam. Ik haatte het wanneer ik niet verder mocht lezen en staarde haar na wanneer ze mijn boek weer mee nam. Ik had niet meer rechten dan achter de pagina's te schuilen in een verhaal dat niet bestond. Ik sprak niet, ik bedacht wel woorden en haalde ze in drukletters uit de alinea's, maar voorlezen deed ik niet, want ik las niet wat er stond. Ik gaf braaf het boek terug aan de tafel en kon geleerd zeggen dat het goed geschreven was, in mij stond het echter garant voor alles wat toch nooit gelezen werd en kopieerde ik de teksten naar een geheugen dat ik tot het onbewuste verbande. Ik troostte me met de gedachte dat ik nog niet kon lezen.