Ode aan mijn hart. Ik weet niet of ik jou iets te vertellen heb, of je hier iets kan zoeken ( of vinden ). Ik schrijf simpelweg over mijn deelname aan het leven en wat ik er niet van begrijp. Ik ben niet anders dan anderen, toch ben ik wereldvreemd.
Waarschijnlijk bewandel ik ook maar de weg van velen, toch ken ik enkel de mijne en die geef ik je. Ik kan niet raken wat in jou zit, ik kan niet aanvoelen welke woorden je thuis maken, ik wil alleen mijn woorden uit me schrijven opdat ze vrij kunnen zijn van de onmacht waarin ze mijn leven beklijven.
-Fortuna vitrea est, tum cum splendet, frangitur.-
(nota :teksten staan chronologisch, dus meest recente onderaan ).
Er huist iets in de kamer, ik kan het niet zien, maar ik voel het. Het maakt mij blij. Ik ben gerust, al bezit ik het niet of blijft het deze afstand behouden, het is aanwezig. Het dringt door in mijn bewegingen, in mijn acties en in mijn gedachten legt het een zacht laken over de rotsen, zodat ik er gemakkelijk overheen kan lopen. Ik weet niet of het ooit nog dichter komt of of het beslist om weg te gaan. Ik denk dat het dat zelf niet weet.
Ik laat het daar, waar het blijven wil en verzorg het door er naar te kijken en te lachen en mijn mooiste gedachten en herinneringen toe te fluisteren, zodat het graag blijven wilt.
Ik kan immers niet vastnemen wat ik niet zie, dat heeft geen grip. Ik kan wel dankbaar zijn voor wat ik voel en hoop leggen in mijn begrip.
Ach kruip toch weg achter je muur en verga er. Je laat geen zuurstof binnen en ademt steeds dezelfde bacteriën in. Je verspreidt ze en laat ze niet ontsnappen. Sluit je maar goed op, met al je angsten, bouw er zelfs 4 muren omheen en oh ja, zet er nog een dak op, dan is t compleet en ben je 'veilig' in je eigen gevangenis.
Ik ga het niet verbloemen,
omdat bloemen soms ook verwelkt zijn.
Ik kan het niet mooier schetsen of verkondigen dat dit de oplossing is.
Ik spreek alleen over de handeling waarmee ik je letterlijk 'los' liet.
Het was weer ruzie, tussen jou en mijn hart.
waarom blijf jij mij raken, hoeveel lagen heb ik al om mijn beschermingsvest geweven.
Ik sta dan -alzo denk ik -machtig voor je met mijn harnas aan,
je kijkt het simpelweg uit tot ik naakt en weerloos ben.
Met je ogen als lasers recht op mijn hart gemikt
en je bestraalt het net zolang tot het jouw ritme slaat.
Ik leg er mijn handen op, draai zelfs mijn rug, maar ik voel je,
ik voel het door mijn longen trekken,
ik adem het in en transporteer het via mijn bloed.
Steeds denkt mijn lichaam immuun te zijn,
bestand tegen dit 'virus' , maar het zit dieper en meer ingeworteld.
Ik word resistent tegen iedereen,
behalve jou.
Elke keer ga ik verslagen naar huis, op zoek naar iets sterker als wapen,
naar betere antistoffen, naar nog meer omheining.
Ondertussen ben ik afgesloten van iedereen,
behalve van jou
Nooit van jou
Voor één keer geleend, omdat hij hier veel beter voor mij weet te spreken dan ik zelf had gekund.
Pablo Neruda - Si tu me olvidas - ( mocht je me vergeten )
Quiero que sepas una cosa.
Tú sabes cómo es esto: si miro la luna de cristal, la rama roja del lento otoño en mi ventana, si toco junto al fuego la impalpable ceniza o el arrugado cuerpo de la leña, todo me lleva a ti, como si todo lo que existe, aromas, luz, metales, fueran pequeños barcos que navegan hacia las islas tuyas que me aguardan.
Ahora bien, si poco a poco dejas de quererme dejaré de quererte poco a poco.
Si de pronto me olvidas no me busques, que ya te habré olvidado.
Si consideras largo y loco el viento de banderas que pasa por mi vida y te decides a dejarme a la orilla del corazón en que tengo raíces, piensa que en ese día, a esa hora levantaré los brazos y saldrán mis raíces a buscar otra tierra.
Pero si cada día, cada hora sientes que a mí estás destinada con dulzura implacable. Si cada día sube una flor a tus labios a buscarme, ay amor mío, ay mía, en mí todo ese fuego se repite, en mí nada se apaga ni se olvida, mi amor se nutre de tu amor, amada, y mientras vivas estará en tus brazos sin salir de los míos.
Waar haal je toch die zware woorden. Ben je niet moe van ze te dragen, van ze zover mee te sleuren om ze neer te leggen op de plaats waar je denkt dat ze bruikbaar zijn? Hoe kan je je verwoorden in talen die nog niet de jouwe zijn ? Je gooit ze van pracht naar slecht en slacht ze in je gevecht en teert dan op je eigen zegje , dat vast liever niet van je eigen was.
Ik zocht laatst nog een woord voor jou, iets dat je omvatten kon, iets wat ik uit kon spreken wanneer je me ontbrak. Ik dacht dat ik het vond, toen jij me onderbrak en me een zwaar woord in mijn handen legde, waardoor 'jouw' woord viel, in duizend letters op de grond en daar verdween, als in drijfzand, waardoor ik het vergat en enkel dat zware woord nog had.
Ik heb het neergelegd en heb het achtergelaten omdat ik de klank ervan niet herken. Het liefst had ik het voor jou begraven omdat je niet kan weten wie ik ben.
Nee, in de plaats heb ik het bewaard, zodat je het nooit meer vinden moet, zodat niemand het mij nog geven kan en het niemand ooit nog breken doet.
Nu, hier in dit - onbegrepen - oord, hangt een dromenvanger voor je woord.
'Wie ben ik om voor jou te spreken, Ik weet niet eens hoe mezelf uit te spreken'.
Wat is de betekenis van liefde, waarom staat 'pijn' niet standaard in haar definitie ? Is het niet zo dat wanneer je echt kiest voor liefde, dat je de pijn in haar schaduw ziet, ze overschitterd wordt, maar je weet het en je aanvaardt het.
Het is bijna niet uit te leggen hoe wij liefde als iets warm beschrijven, haar de warme kleur rood in de vorm van ons hart toekennen, hét orgaan dat voor leven staat en dus liefde hiermee vergeleken wordt, met leven. Want wie kan leven zonder liefde ? Maar is ze soms niet ook ijskoud ? Is het soms niet zwart en donker en niets dan steken in je hart ? Is het soms niet sterven in plaats van leven ? Wij hebben haar maar de helft van de definitie gegeven ( en dus niet definitief).
Ook ik, zoek al eeuwen naar de liefde en ken ook al eeuwen haar verraad. Het is het enige waar je nooit genoeg uit leert, ok, je versterkt en beschermt, maar je wilt haar blijven ontmoeten, je wilt tegen/voor haar blijven vechten al is ze zoveel sterker en hoe hard ze je ook neersloeg, je vergeeft haar, steeds weer. Liefde is vergeven, ver, heeeel ver, geven en dat steeds weer doen, al dacht je dat je niets meer had.
En ik zag jou en ik zag liefde, maar ik zag pijn en voor één keer wou ik sterker dan de liefde zijn.
Het is hier ijzig stil.. Ik heb de stilte zelf rond me heen geweven, ik heb al je geluid verjaagd.
Het is koud in deze stilte en ik draai rond en rond tot ik warmte vind in je stem, ik ren tot het uiterste , tot waar ik dacht dat ik je hoorde. Ik trek, ik sleur me, ik sleep me tot aan de echo van jouw klankmuur, maar het blijft stil...(omdat je me eindelijk hebt gehoord).
Ik wou doen verdwijnen wat riep, wat schreeuwde en vragen stelde. Ik wou kunnen luisteren, ik wou kunnen ademen. Ik wou jouw stem onder de mijne, Ik was het, Ik wou deze stilte.
Nu heb ik jou, de stilte en niets spreekt luider dan dit.
Het huis waar we ooit woonden, jij woont er nog en (ver)draagt het kaal aan de muren, de leegte in de slaapkamer, de koude in de woonkamer. Je loopt er doorheen om herinneringen te bewaren, zeg je, maar je loopt ze dood en laat ze nooit meer vrij.
Ik weet nog hoe we schilderden, hoe we kleur brachten aan iets wat we samen mochten delen, zo dicht, deur dicht en ik van jou. Hoe eetgeuren die enkel jij creëren kon, thuis werden en hoe ik steeds in jouw aanwezigheid mocht zijn, al was het enkel om te kijken, uren kijken naar hoe verwonderd ik keek omdat jij steeds rond me hing (zoals het licht dat energie verbruikt, Jij was verre van een spaarlamp).
Hoe hard zijn wij vergeten te ademen, toen we leefden in een droom. We zijn van hier tot oneindig geweest, maar nooit enkel daar, vredig naast elkaar.
En ik rouw nog steeds, alsof je dood ging, of ik misschien, al zie ik je nog vaak. En als ik je dan zie dan huil ik om jou, om waar je blijft, om wie ik nooit zag, om wat je uit me trekt en me steeds weer leeg en uitgemergeld achterlaat. Omdat je huist in onze droom -wat ooit mijn thuis was- jij onder het dak woont en ik de lekken opvang in emmers vol van jou. Ik leef in de riool waar ik je af zou kunnen voeren, onder ons huis, waar jij slaapt, waar jij eet en doet wat je kan om me te vergeten. Ik ben de zwerver die snachts aan je deur staat. Ik sluip binnen en kijk hoe je slaapt en droomt dat ik er ben. Maar ik ben daar. Ik ben de ruis tussen de stiltes wanneer je je afvraagt waar ik ben. Dan ben ik daar. Ik ben elke steen van ons huis, dicht gemetseld, kleur over kleur. Ik kan daar niet weg. Ik ben de erosie die de muren leidt en lijdt naar verderf, maar ook als ruïne zal ik blijven staan en onze geschiedenis dragen.
Ik kan niet gaan, voorbij ons huis, voorbij onze straat, voorbij onze stad, zonder jouw naam te voelen snijden in het netvlies waarmee ik de andere kant op kijk.
Ik wil op straat staan roepen hoe absurd het is dat een mens één leven heeft en heel dat leven verspilt aan het bedenken over hoe dat leven nu best te leven. Moesten we nu al die tijd eens bewaren voor onze vrijheid ( onze 'vrije' tijd), zouden we niet veel eerlijker voor het leven kiezen ? Zou het niet in waarde stijgen ?
Ik wil niet schrijven over donker en ook niet over het verdwalen. Ik wil spreken over dromen en waar die van mij rondzweven.
Ik zou gelukkig zijn of toch de belangrijkste aspecten van dat veel te omvangrijke woord bezitten. Ik zou 'mij' zijn en daar trots op zijn. Ik zou geen angst meer voelen wanneer ik deed wat ik wou doen, ookal wist ik dat dat de afkeuring van anderen zou inhouden, maar ik zou zeker zijn en daardoor hun onbegrip geduld schenken in ruil voor inzicht in wie ik ben en dat deze 'ik' achter gouden dingen staat.
Ik droom vannacht, VRIJ van realistische overtuigingen ( is dat niet het mooiste aan een droom? ) over MIJN leven, dat van niemand anders en elk vreemd wezen, idyllische of illusionistische vorm is van harte welkom, hoe buitenaardser, hoe beter, het kan niet ver genoeg van de wereld zijn om dichter bij mij te staan.
Hier vanbinnen is het weer oorlog: het verlangen en de dromen, tegen de beschermers, de realiteit en het geweten.
Ik haat dit gevecht en de voorspellende overwinning. Ik zie zelfs geen logica, want ik kan met mijn ratio, zelfs puur wiskundig bedenken dat het geen oplossing is eeuwig te beschermen wat geliefd wilt worden. Door de kracht van de weerstand ( die zucht- veel te groot is) geraakt het gewenste niet binnen, is geliefd worden niet mogelijk, is eenzaamheid de sterkste overlever.
Waarom blijf ik zo bedreven in het niet toelaten wat ik wil bereiken? Hoe grof voor mezelf.
Ik ben woedend op mezelf, om wie ik ben, om wat ik verwacht van het leven om wat ik droom, wat ik mis, wat ik negeer en wat ik niet haalbaar acht. Ik heb zon hoge eisen, vooral voor mezelf, ik eis zelfs wat onmogelijk is, ik loop stroef achter overtuigingen waarvan ik niet eens weet of het de mijne zijn. Ik heb me dingen aangemeten, ik heb waarden en normen overgenomen en al probeer ik ze onverbiddelijk eigen te maken, ze zijn niet van mijn eigen. Ik spreek en ik preek over dingen die ik zelf niet eens waarmaak of waarvan ik de oorsprong in mijn principes niet ken. Misschien heb ik er zelf geen en neem ik ze daardoor over van anderen. Ben ik zo leeg dat ik gevuld moet worden door anderen hun bloed?
Ik wil mezelf niet bekijken vandaag en ik vertik elke vorm van communicatie met mijn hoofd. Ik wil rust, ik wil vrijheid,
vrij van alles wat mijn adem afneemt, mijn tranen opwelt, mijn vuisten balt en zelfs mijn mondhoeken wilt doen lachen, ik wil niets, niets nu. Ik wil niets moeten, ik wil zelfs niets willen.
Ik heb geen naam, geen eigen profiel. Ik zoek niet naar woorden, ik zoek naar frequenties, trillingen, eenheden in mijn lijf.
Blinde vlekken zijn mijn dag, soms scherp gesteld op transformaties, die ik ( nu kop schuin ) eerder blijkbaar niet zag. Ik waad door thermosferen, blijf hangen in de warmte.
Plots, heel alert, zelfs iets te scherp ( zo die scherpte waar je wat hoofdpijn van krijgt ) : zie ik mijn moeder. Het ontzag en mijn doel, mijn wens en mijn machteloosheid. Alles sublimeert tot 1 molecule. Besmettelijk voor de miljoenen moleculen vanbinnen, voor ik het ontdek ben ik vereeuwigd. eeuwig één dochter, eeuwig één uitgave van het mooiste werk. Ik ben prachtig uitgeschreven..
Elk onderdeel heeft zijn spiegelbeeld en niets bestaat uit enkel zichzelf.
Iets krijgen is iets afgeven,
Steeds vernieuwing,
Steeds herstel
Nieuwbouw op ruïnes
Mensen gaan weg, mensen komen
Ik blijf.
Ik bedenk hoe ik groot werd, in een huis bij mijn moeder ( zij is meer mijn bed, mijn zetel, mijn tafel, dan een gebouw ooit voor me geweest is ), hoe ik kind geweest ben en daar nog steeds jaloers naar terug kijk, naar het meisje dat ik toen was, ik heb mezelf daar nooit meer teruggevonden,
niet in de tuin waar ik kampen bouwde, niet in de speelkamer, waar ik landen creëerdein één enkele hoek, niet aan de tafel waar ik ooit mijn verfhandjes op plaatste.
Ik ben dat kind verleerd, het is nochtans het mooiste wat ik ooit ben aangeleerd.
Dan kwam er een periode die ik zie als de bergen achter mijn veilige tuin, het was een oerwoud vol kuilen en grotten, waar ik gehavend en uitgemergeld uitkroop, huilend om mijn moeder die ik niet verteld had welke weg ik zou nemen.
We vonden elkaar niet meer, ze stond daar nog steeds met kleine ik op de oprit, mij herkende ze niet meer.
Is het niet zo dat moeders hun kinderen loslaten, dat kinderen hun eigen weg willen zoeken? Is dat niet wat ze deed? Heb ik mezelf niet laten gaan? Vanwaar die eeuwige hand die ik blijf reiken? Wat heeft ze vast van mij waar ik niet zonder kan vertrekken?
Heeft zij nog dat deel van mij dat ik verloren ben, mijn kleine ik, die ik opgaf voor wat ik nu werd, hoop ik het steeds bij haar terug te vinden? Misschien zit de teleurstelling die ik voel van haar in het kind dat ik wil blijven, misschien wil ik niet groeien, wil ik niet los
Ik heb reizen gemaakt over mijn hart, ik bescherm het als iets wat broos en van glas is, nochtans is het al jaren niet meer geraakt, zo wordt het waardeloos.
Het kan zo sterk zijn.
Ik ben het beu om te vechten, vechten met mezelf, hard te zijn voor mezelf, een gereïncarneerde versie van waar ik bang van ben dat iemand voor mij zou zijn, ik word mijn eigen grootste tiran en ontneem me van alles wat ik niet zonder risico zie en ik maak van mezelf iets dat zijn eigen mooiste delen verwoest.
Ik wil weer daar staan, op de oprit, met de wereld voor mijn ogen, met dromen als ballonnen aan mijn hand waarvan ik geloof dat ik ze terug zou vinden, door ze simpelweg te laten vliegen, ik zou ze terugvinden.
Ik heb zon lege handen nu, enkel schrammen van het nooit willen loslaten van de koorden.