Broeders en zusters
Een preek voor de achttiende zondag (Kolossenzen 3,1-11 - Lucas 12,13-21)
In de tijd van Paulus en de lezers van zijn brieven was het christendom nieuw. Nu is het tweeduizend jaar oud. En er schijnt sleet op te zitten. Alles wat het de wereld heeft te zeggen is al zoveel keren gezegd. Hebben christenen nog altijd iets nieuws aan elkaar en aan de wereld te vertellen? Zijn ze zelf nog ergens nieuw? ------------------- Toen Paulus de christenen van de gemeente in Kolosse opriep om de oude mens en zijn gedragingen achter zich te laten, vroeg hij hen alles wel beschouwd niets dat wezenlijk nieuw is. Je moet immers niet noodzakelijk christen zijn of worden om een einde te maken aan "boosheid, drift, kwaadaardigheid, gevloek en vunzige taal" en elkaar geen leugens meer te vertellen. Je zou hier de vraag van Jezus kunnen herhalen: doen ook de heidenen dat niet? Maar er is meer. Voor wie zich met de nieuwe mens heeft bekleed, bestaan de oude verschillen en grenzen tussen mensen en groepen niet meer.
Dat was in de tijd van Paulus wel degelijk nieuw. Christenen verschilden van anderen doordat ze tussen mensen geen verschillen meer maakten. Althans niet in eigen kring. In onze tijd is dat niet meer nieuw. Het staat helemaal vooraan in de universele verklaring van de mensenrechten. "Alle mensen worden vrij geboren en gelijk in waardigheid en rechten... Ze behoren zich jegens elkaar in een geest van broederlijkheid te gedragen." Maar de vraag is natuurlijk: wat komt er van die plechtige verklaring terecht?
Nog altijd maken wij, christen of niet, op veel manieren verschillen tussen mensen. Aan de ene kant wij, de onzen, diegenen die erbij horen en die meetellen; aan de andere kant zij, de anderen, zij die worden uitgesloten. Bij God, zegt de Schrift op veel plaatsen, bestaat geen onderscheid van personen. Hij doet de zon schijnen en laat het regenen voor goeden en voor kwaden. Mensen worden uit kracht van zijn genade genezen, wie of wat ze ook mogen zijn. Wij, mensen, stellen allerlei voorwaarden en maken op veel manieren voorbehoud. In veel gevallen kunnen we ook niet anders, maar als we geloven dat God onze Vader is, van alle mensen, en dat wij allen broeder en zuster van elkaar zijn; als we gehoor blijven geven aan de oproep van Paulus en ons, zoals zijn tijdgenoten, bekleden met de nieuwe mens, moeten we ons daar zorgen over maken.
Uitsluiting wordt dat nu genoemd, en daarover wil ik het in het bijzonder hebben. Over mensen die geen normaal menselijk leven kunnen leiden omdat ze geen werk vinden, omdat ze tegen hun zin op vervroegd pensioen worden gestuurd; mensen die niet binnen mogen omdat ze niet de juiste kaart hebben, of een andere huidskleur; jongeren die in het volwassen leven niet binnen geraken omdat ze niet slim of niet handig genoeg zijn; vrouwen die niet worden meegerekend of achtergesteld worden; kinderen die naar de straat worden verwezen en op de dool geraken, omdat ze geen normale thuis hebben. Enzovoort; het is een lange litanie. Daar ligt, denk ik, een van de zorgwekkende problemen van dit ogenblik.
Zorgwekkend is ook de manier waarop we omgaan met onze rijkdom. Meer nog eigenlijk: het is dwaas, zegt het evangelie. Het is dwaas als je anderen uitsluit van je rijkdom, als je niets van al je bezittingen te gelde maakt om het uit te delen aan diegenen die tekort hebben (Lucas 12,12,33).
U zal misschien zeggen: ik betaal mijn belastingen en ik draag bij tot de georganiseerde sociale zekerheid. Veel meer kan een mens toch niet doen?
In veel gevallen is uitsluiting het gevolg van moeilijk grijpbare mechanismen, van de markt, van het onderwijssysteem, van het systeem van de sociale zekerheid. Inderdaad, maar christenen kunnen nog altijd 'nieuw' blijven door alvast in eigen kring zulke mechanismen op te sporen en hardnekkig te lijf te gaan. Christenen zijn het ook aan hun geloof verplicht te blijven herhalen dat we ons bij de mechanismen van uitsluiting niet gewoon mogen neerleggen. Hun 'christelijk verschil' bestaat erin het evangelie waar te maken dat van hen zegt dat ze moeten werken als gist in het deeg. Ik kan hetzelfde ook anders en wat onbeleefder uitdrukken. Hun rol is die van een luis in de pels, van het vervelende keitje in de schoen.
Kort en krachtig samengevat: de subversieve kracht van het evangelie mag niet afgebot worden. Door die kracht blijft het christendom altijd nieuw.
B.J. De Clercq o.p.
|