Opstaan uit de dood
Een preek voor de tiende zondag (Galaten 1,11-19 - Lucas 7,11-17)
Het zou niet mogen gebeuren dat een moeder haar kind moet begraven. Maar het gebeurt al te dikwijls. We weten er totaal geen raad mee. De voorganger in de kerkelijke uitvaart liturgie kiest dan soms het evangelie dat op deze zondag wordt gelezen: de opwekking van het gestorven kind van een weduwe. Zijn bedoeling zal wel zijn de moeder en de rouwende gemeenschap te troosten. Maar hoe kunnen ze troost putten uit dit verhaal? De kans is groot dat het hen verbittert en opstandig maakt. Als God door een simpel woord van Jezus een dode kon opwekken, waarom heeft hij dan toegelaten dat dit kind stierf? En wat met het kind dat wij hier begraven? Dat wordt niet aan zijn moeder teruggegeven! Heeft Jezus die jongen in Naïn wel opgewekt, moeten we dat echt geloven?
Heeft Jezus die jongen wel opgewekt? Je doet het evangelie geen onrecht als je neen antwoordt. Een opwekkingsverhaal zoals dit mogen we niet letterlijk verstaan, want dan zouden we aannemen dat Jezus de jongen uit zijn hemelse eindbestemming heeft teruggeroepen. Een bekende exegeet zegt het zo. De finale bestemming van mensen ligt in het verheerlijkte leven na hun dood. De gestorven jongen, die geen zondaar was, had die bestemming bereikt. Hoe kunnen we ons dan indenken dat Jezus hem een weldaad zou bewezen hebben door hem zijn verheerlijkte leven af te nemen en te verplichten weer op aarde te gaan leven, met alle risico's die daaraan verbonden zijn? "Dat is meer dan onwaarschijnlijk, theologisch gezien is het fout." Opwekkingsverhalen moeten we anders verstaan.* Lucas heeft zijn verhaal ook anders bedoeld. Hij heeft het geschreven als een paasverhaal.
De motor die het verhaal op gang trekt is de emotionele reactie van Jezus bij het zien van de wenende weduwe. De evangelist drukt het plastisch uit. Letterlijk vertaald staat er: "Hij werd tot in zijn ingewanden geraakt". Hij toonde geen verdriet om de gestorven jongen. Hij leed in hart en nieren mee met het verdriet van zijn moeder. 'De Heer', zo wordt hij door de evangelist genoemd. Dat is de titel die in de evangelies wordt gebruikt voor de verrezen en verheerlijkte Jezus. Hij is zelf veel te jong gestorven, maar God heeft hem uit de dood doen opstaan. De dood heeft geen macht meer over hem, hij heeft nu macht over de dood. 'Ween maar niet', zegt hij tegen de treurende vrouw. Het is een belofte: ik zal de reden voor uw verdriet wegnemen. En dan toont hij zijn macht over de dood. Hij doet de rouwstoet stoppen. Gedaan met het verdriet! Hij beveelt de jongen: 'Jongeman, ik zeg je, sta op!' Zijn moeder kreeg hem terug, niet zoals hij geleefd had vóór hij stierf, maar uit de dood opgestaan zoals Jezus.
"God heeft zich om zijn volk bekommerd." Dat riepen de omstanders uit. We hebben het gezien: hij is geen God van doden, maar van levenden (Lucas 20,38). Door de grote profeet die onder ons is opgestaan heeft hij zijn macht over de dood getoond.
De boodschap is duidelijk. De God van de opstanding bekommert zich om zijn volk. Er zijn veel mensen van wie het leven door de dood wordt beheerst. Niet alleen door de dood van geliefden die hen onderdompelt in een rouw waar ze niet overheen geraken. Er zijn er die in een zwart gat gevangen zitten als een graf. Alles en iedereen die hun leven zin en inhoud gaf zijn ze kwijtgeraakt. Wie zal de grafsteen wegrollen? Ze moeten durven geloven dat God hun de kracht geeft om overeind te geraken en op te staan. Dan kan het lukken dat ze zich ontworstelen aan de wurggreep van de dood.
Schriftkenners zeggen dat Lucas de wanhopige weduwe ook bedoeld heeft als symbool van het volk dat geen toekomst meer zag. God heeft zich om zijn volk bekommerd. Hij heeft het over het verlammende verdriet om wat verloren was heen geholpen en weer perspectief gegeven.
Is de weduwe ook geen beeld van de kerk in onze tijd? Alsmaar minder en ouder wordende voorgangers en kerkgetrouwe gelovigen, zich overgevend aan het perspectief van dreigend uitsterven. Als de rouwstoet van het evangelie die de stad der levenden verlaat op weg naar de begraafplaats. We mogen ons bij dit vooruitzicht niet gelaten neerleggen. Juist waar verdriet en dood velen onder ons dreigen te overmannen, moeten we dit verhaal van de opwekking blijven vertellen. Het ergste zou zijn dat er nergens iemand is die het bevel hoort van de Heer: 'Sta op!' We moeten durven hopen dat er onder ons mensen zijn die het bevel horen en er gehoor aan geven. Het zal veel tijd kosten, moed en volharding, en vooral veel gelovige creativiteit die tegen de stroom in durft roeien.
* J.-P. Charlier, Signes et prodiges. Parijs, Le Cerf, 1987, p. 78 v. B.J. De Clercq o.p.
|