Hoe dikwijls gebeurt het niet dat mensen wakker schieten als het te laat is, als het drama zich al voltrokken heeft? Daarom blijft het nodig dat wij elkaar waarschuwen: word eens wakker en doe je ogen toch open, kijk wat er zich rondom jou aan het afspelen is! Mensen wakker schudden voor wat op hen afkomt, dat is ongetwijfeld de bedoeling van de Schriftteksten die we vandaag lezen.
Maar voor wat moeten wij wakker geschud worden? Waar moeten wij op letten en aandacht aan geven? In het evangelie is het heel duidelijk: we moeten wakker liggen voor 'de komst van de Heer'. Maar wie ligt daar nù wakker van?
We zijn bezig met wat er zich afspeelt binnen de kleine kring van het gezin, de relatie en de kinderen, het werk of de werkloosheid en met onze gezondheid. Maar ook in de grotere wereld rondom ons zijn we betrokken: de toenemende stress en het geweld, het moordend verkeer, de luchtvervuiling, het gevoel van onveiligheid en van onverdraagzaamheid. De 'wederkomst van de Heer' en het 'einde der tijden', dat ligt toch ver af van al onze concrete zorgen.
Het geestesklimaat waarin wij nu leven is zó verschillend van dat van de eerste christenen. Zij waren overtuigd dat de wederkomst van Christus en het einde der tijden spoedig gingen aanbreken. Toen de wederkomst uitbleef, gingen ze meer en meer de nadruk leggen op het waakzaam zijn. 'Wees waakzaam', dat is het knipperlicht dat telkens weer aanslaat in de adventstijd.
Advent, betekent komst. Spontaan denken we dan hierbij aan het komend kerstfeest. De adventsliturgie echter bekijkt het veel ruimer. Het gaat niet enkel om de komst van het kerstekind, maar ook om de terugkomst van de Heer, en zijn komst in ons eigen hart. Komst is nauw verbonden met 'verwachten', met 'uitkijken naar'.
De lezing uit Jesaja is daar een heel mooi voorbeeld van. Jesaja verwoordt de universele hunker van de mens naar vrede. De hunkering dat er ooit eens een tijd komt dat mensen de onderlinge twisten begraven, dat ze de wapens neerleggen, dat oorlog niet meer bestaat, omdat er harmonie is en samenhorigheid, omdat er een 'stad', een 'plaats' is waar Gods aanwezigheid afstraalt op allen.
En op Kerstmis is dit visioen van vrede onder de mensen nog altijd prominent aanwezig. Het maakt nog altijd deel uit van de typische sfeer van de kerstdagen: het verlangen dat het toch ooit zou mogen lukken dat er vrede komt.
Dàt visioen blijft na al die eeuwen in de mensen leven, en de adventstijd is bij uitstek de periode die ons aan dit visioen herinnert: de verwachting dat het ooit eens zal komen! Hierbij sluit dan ook het evangelie aan: verwachten is één ding, maar waakzaamheid een ander! Verwachten en wachten kan een passieve activiteit zijn, maar het evangelie roept eigenlijk op tot een actieve ingesteldheid: wees waakzaam en zorg dat je klaar bent als het einde komt!
In de tekst klinkt een wat bedreigende en angstaanjagende ondertoon. Het loopt niet voor iedereen goed af, de een wordt meegenomen, de andere achtergelaten. Houd u maar gereed, want de Heer komt als een dief in de nacht.
Wij zouden die beelden ook wat kunnen loskoppelen van het perspectief op de eindtijd en in verband brengen met de eindigheid van ons bestaan. Het is niet God, maar de dood die komt als een dief in de nacht. Het is de dood die de ene wegrukt en de andere achterlaat. Niemand weet wanneer de dood ons treft. Wees daarom waakzaam. Probeer nú goed te doen. Het is niet op ons sterfbed dat we spijt moet hebben over wat we gedaan hebben. Neen, nu moeten we optimaal het goede behartigen. Stel het niet uit, leef nu volop, want morgen kan het te laat zijn. Niet de angst voor de dood moet hierbij vooropstaan, maar het besef dat wij hier en nu de tijd krijgen om gelukkig te zijn. Onze welvaartsmaatschappij biedt veel mogelijkheden om te genieten van het leven, en dat is positief. Maar er zit in de huidige mentaliteit iets krampachtigs. Mensen willen zoveel mogelijk profiteren, consumeren en genieten. Wat hen dan krampachtig bezig houdt is: hoeveel kan ik krijgen? Daartegenover staat dan de evangelische oproep: hoeveel kan ik geven?! Heel het evangelie is niets anders dan één getuigenis over de persoon die van daaruit heeft geleefd en zodoende op een unieke manier ons het gelaat van God heeft doen kennen.
Wacht niet tot morgen om een plaats van God te zijn voor elkaar. Er zijn kansen die, eenmaal verkeken, nooit meer ingehaald worden.
Dit wordt heel mooi verwoord in het volgende verhaal van Tagore:
Ik was gaan bedelen van deur tot deur op de dorpsweg, toen uw gouden wagen als een prachtige droom in de verte verscheen, en ik verwonderd dacht wie wel die Koning der Koningen zou zijn
Hoog steeg mijn verwachting, ik dacht dat mijn kwade dagen nu ten einde waren, en ik zag uit naar giften die ongevraagd zouden gegeven worden, en naar rijkdommen, overal rondgestrooid in het stof.
De wagen hield stil bij mij, uw blik trof mij en Gij daalde af met een glimlach Nù was het geluk van mijn dagen eindelijk gekomen!
Toen hield gij plots Uw rechterhand palm op en zei: "wat hebt gij mij te geven?" Ach, dat was een koninklijke grap, uw handpalm bedelend open te houden voor een bedelaar Bedremmeld en besluiteloos stond ik en nam toen langzaam uit mijn bedelzak een klein, klein korreltje graan en gaf het u.
Maar hoe groot was mijn verrassing toen ik, aan het einde van de dag mijn zak leegschudde op de vloer en een klein, klein korreltje goud vond in de armzalige hoop. Ik weende bitter en wenste dat ik het hart gehad had u mijn alles te geven
We kunnen niet zeggen dat Jezus zich koninklijke allures heeft aangemeten. Hij is zelfs een keer de bergen in gevlucht toen een enthousiaste menigte hem tot koning wilde uitroepen. Hij is wel koning genoemd. Al vóór zijn geboorte heeft een engel aan zijn toekomstige moeder aangekondigd dat haar zoon bestemd was om 'tot in eeuwigheid koning' te worden (Lucas 1,33). En toen hij aan het einde van zijn leven de hoofdstad Jeruzalem binnentrok, werd hij toegejuicht als de gezegende die kwam als koning in de naam van de Heer. Maar niet veel later hing hij als een misdadiger aan een kruis te sterven. Uitgerekend het evangelieverhaal van zijn kruisdood wordt gelezen op het liturgisch feest van Christus koning. Een verrassing die te denken geeft.
Eén keer maar heeft Jezus gezegd dat hij koning was, en dan nog niet uit eigen beweging maar omdat Pilatus het hem vroeg. Misschien heeft Pilatus gedacht: nu heb ik hem! Maar hij vergiste zich. Jezus nuanceerde: koning, u zegt het, maar mijn koningschap hoort niet bij deze wereld (Johannes 18,36). Hij heeft wel zijn hele actieve leven lang over het 'koninkrijk van God' gesproken. Zijn koningschap stond in dienst van dit koninkrijk. Hij heeft er met geestdrift en vuur aan de mensen over verteld zodra hij begon te preken. "De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij. Bekeer u, geloof in dit goede nieuws!" (Marcus 1,15).
In een beeldrijke taal heeft hij beschreven hoe het zou groeien als zaad dat in vruchtbare grond valt, als een mosterdzaadje dat uitgroeit tot een boom, als een stukje gist dat het deeg doet rijzen. Hij heeft het vergeleken met een bruiloftsfeest waarop de plaatsen van de genodigden die het laten afweten ingenomen worden door zwervers en bedelaars, door mensen die op straat of in de goot leven. Het koninkrijk dat hij voor God heeft verworven wordt vandaag in verheven termen beschreven aan het begin van het eucharistisch tafelgebed: een koninkrijk van waarheid, heiligheid en liefde, recht en gerechtigheid, een koninkrijk van vrede. Jezus heeft er zijn leven voor gegeven.
Het kruisbeeld is het symbool bij uitstek van alle christenen. Overal waar mensen ernaar kijken, zien ze een man die koning werd genoemd. Het stond boven zijn hoofd op een houten plankje geschreven in de drie talen van het kosmopolitische Jeruzalem. De hele wereld moest het weten. Koning, maar met een kroon van doornen en zijn naakte lichaam door geselslagen gestriemd. Het volk stond toe te kijken toen hij hing te sterven. Verbijsterd misschien, of belust op sensatie? De leiders hoonden hem. Red nu ook maar jezelf, je bent toch de messias? En de soldaten: als je koning bent, kun je toch jezelf redden van dat kruis! Misschien had hij dat gekund, maar hij wilde het niet. Hij heeft wel een van de bandieten die naast hem aan een kruis hingen te sterven gered. Hij beloofde hem: vandaag nog kom je met mij in het paradijs. 'Paradijs' is een Perzisch woord dat 'tuin' betekent en in zijn Griekse vertaling verwees naar de Tuin van Eden. Wij spreken van het 'aards paradijs', maar bij Lucas gaat het om de oorspronkelijke gelukzaligheid die in haar volle gaafheid hersteld is. In paradisum wordt er gezongen aan het einde van een uitvaart als het dode lichaam uit de kerk wordt weggedragen. Naar de definitieve verblijfplaats van de gelukzaligen.
Het feest dat vandaag wordt gevierd is niet dat van Jezus koning, maar Christus koning. Eigenlijk moeten we eerst zeggen: Jezus de christus, d.i. de gezalfde, de messias. Hij was de lijdende messias die tot in zijn dood slachtoffer van macht en rechtsverkrachting is geweest, en daarom kan hij anderen uit dit lijden redden. Maar nu noemen we hem de verheerlijkte Christus die deelt in de koninklijke heerschappij van God.
Wat vandaag wordt gevierd is het vooruitzicht dat eens volledig zal vervuld worden wat christenen bidden in het Onzevader: 'Laat uw koninkrijk komen en uw wil gebeuren op aarde als in de hemel.' Ze kijken we vooruit, ze geven uitdrukking aan de hoop dat de gerechtigheid van Gods rijk aan het komen is. Ze laten zich niet overmannen door pessimisme over alles wat verkeerd loopt in de wereld. Ze vieren de gelovige zekerheid dat het onder mensen aan het groeien is, het rijk van God, op veel plaatsen, onmerkbaar misschien maar onweerstaanbaar, als talrijke mosterdzaadjes, als stukjes gist die deeg doen rijzen. Het is aan het groeien overal waar mensen gerechtigheid doen, op welke bescheiden schaal ook, waar vrede wordt gesticht, hoe broos misschien ook, waar vergiffenis wordt gevraagd en gegeven, waar schuld wordt uitgewist en mensen zich met elkaar verzoenen. Ze worden niet ontmoedigd worden als het hen niet lukt. De macht van Gods vergevinsgezindheid is sterker dan alle kwaad.
Inspiratie is geput uit H.J. van Ogtrop, In het leerhuis van Lucas, Tabor, 1991, p. 182-186.
Een preek voor de eenendertigste zondag (Wijsheid 11,23-12,2 - Lucas 19,1-10)
Op de omslag van de Bijbel voor de jeugd, Nieuw Testament (Olav Van Outryve) staat een afbeelding van Zacheüs in de vijgenboom. Wat is er zo mooi en belangrijk aan dit verhaal dat het als een beeld van heel het Nieuwe Testament wordt voorgesteld? Misschien is het voor Van Outryve de laatste zin van het verhaal: "De Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was." Redding was het huis van Zacheüs te beurt gevallen. Redding uit verlorenheid kan iedereen te beurt vallen. Hij moet zich wel laten vinden.
Er zijn predikanten die hun preek beginnen met een bekend liedje van Jules de Corte.*
"Ik zou wel eens willen weten: waarom zijn de bergen zo hoog, waarom zijn de zeeën zo diep, waarom zijn de mensen zo moe? We zijn al zo lang op de weg naar de vrede toe. Daarom zijn de mensen zo moe."
Zacheüs wilde wel eens weten waarom Jezus zo veel mensen achter zich kreeg. Hij wilde hem ten allen koste zien. Hij moet wel zeer nieuwsgierig geweest zijn. Waarschijnlijk had hij het een en ander vernomen over die vreemde predikant: vreemd omdat hij van het platteland naar de stad kwam, vreemd ook omdat hij sprak over een God die hij zijn Vader noemde en die heel anders was dan de God van de zelfgenoegzame vrome lieden. Hij zal wel geweten hebben dat Jezus niet erg gewaardeerd werd door de mensen die er prat op gingen alles over God te weten. Over het schandaal dat Jezus verwekte door zijn vrijmoedige omgang met tollenaars en andere zondaars. En natuurlijk over zijn wonderen.
Zacheüs was een rijk man, maar misschien was hij wel moe. Moe van de rijkdom die hem geen geluk bracht en hem de minachting van het volk op de hals haalde. Moe van zijn eenzaamheid. Volgens het evangelie had Jezus al uitgebreid laten horen dat het voor rijken uiterst moeilijk was in het koninkrijk van God binnen te geraken. Zo moeilijk als voor een kameel om door het oog van de naald - de lage en smalle poort in de stadsmuur van Jeruzalem - te kruipen. Voor een rijk man klinkt dat vreemd. Want is geld niet alles? Uiteindelijk gaat het toch altijd en overal om geld. Geld is macht. Voor geld is alles te koop. Waarom ook niet de hemel? Zacheüs wilde wel eens zien wat voor iemand het was die er zulke gedachten op nahield. Hij was klein van gestalte en moest zich grandioos belachelijk maken door in een boom te klimmen om Jezus te kunnen zien. Stel u voor: een rijke en chicque meneer als een kind in een vijgenboom gekropen om een rondtrekkende predikant te zien! Maar mogen we dit niet juist een houding van geloof noemen? Hij keek uit of er inderdaad niet echt nog iets anders bestaat dan wat hij met zijn rijkdom in handen had en dat hij naar zijn hand kon zetten.
Maar het was Jezus die Zacheüs zag. Hij zei niet wat velen misschien hadden verwacht: jij daar, kleine tollenaar met je groot geld, kom hier, op je knieën, en eerst vergiffenis vragen! Nee, Zacheüs kreeg geen enkel verwijt te horen. Geen boete of penitentie. Jezus had zijn verlangen onderkend en ging er direct op in. 'Kom vlug uit die boom naar benden!' Hij wilde bij hem te gast zijn, hij liet zich ontvangen. In Jezus wordt God zelf ontvangen. God is hier niet de gastheer, maar de gast. God maakt zich ontvankelijk, afhankelijk van het menselijk verlangen. Behoeftigen schenkt hij overvloed.
Natuurlijk begrepen de omstanders het niet. Ze namen het niet. Zie nu eens! Hij gaat daar bij die rijke stinkerd aan huis, en nog wel op zijn eigen vraag! Maar Jezus reageerde: vandaag is aan deze familie heil ten deel gevallen. Heil betekende voor Zacheüs ommekeer en vergiffenis. Jezus vroeg hem niets, hij stelde geen enkele eis. Uit eigen beweging besloot Zacheüs de helft van zijn vermogen aan de armen te geven. Plots hoefde het allemaal niet meer, de economie van altijd meer en nooit genoeg. Met het ontdekken van Jezus gaat de ontdekking van de armen gepaard. Door zich afhankelijk te maken van de gastvrijheid van Zacheüs, verwees Jezus naar allen die afhankelijk zijn. En er gebeurde nog meer. In het contact met Jezus ging Zacheüs ook zijn onrechtvaardigheid doorzien. Hij had zich gedragen als een afperser en wilde dit goedmaken, viervoudig. Gerechtigheid herstellen, in overvloed.
Ik wil nog eens onderstrepen hoe Jezus hier heil deed geschieden. Hij stelde geen voorwaarden: eerst je fouten bekennen en goed maken, en dan vergiffenis. Het gebeurde net andersom: Jezus begon met bij deze zondaar aan huis te komen en de verandering bij Zacheüs was het gevolg van zijn ontmoeting met hem.
Waarom zijn de mensen zo moe? Zijn wij allemaal niet zoals Zacheüs, moe van alles wat we bezitten, omdat aan onze drang naar altijd meer bezit geen einde komt en ons toch geen redding en heil ten deel vallen? Zacheüs geniet onze sympathie omdat hij klein was en niet beschaamd was daarvan gebruik te maken om Jezus te kunnen zien. We zijn allemaal klein, misschien niet letterlijk maar figuurlijk. Klein voor God. Voor wie klein wil zijn, maakt hij zich bereikbaar. Het is een aan te bevelen kerklied voor deze zondag: Voor kleine mensen is Hij bereikbaar. Hij geeft hoop aan rechtelozen, hun bloed is kostbaar in zijn ogen.
(Herwerkte versie van een oudere preek: http://preken.atspace.com/c31zondag.htm)
* Zie bv. F. De Maeseneer, Wie toont ons de weg? Halewijn, 2001, p. 123
Een preek voor de tweeëndertigste zondag (2 Makkabeeën 7,1-14 - Lucas 20,2738)
Stel dat ik zeven keer zou reïncarneren. U weet wel: je gaat aan de ene kant het leven uit en langs de andere kant verschijn je weer op het toneel. De ene keer als vogel, een andere keer als Chinese ridder, dan eens een keer als soepkip, de volgende keer als prinses, wat later als kikker, op dit ogenblik als ik en tenslotte als koe. Maar uiteindelijk ben je goed genoeg en word je niet meer terug in de visvijver geworpen, of het is je eindelijk gelukt de juiste uitgang te vinden en je komt in de hemel. Je schuift aan bij St-Pieter om je in te schrijven. Maar nu komt het probleem: onder welke naam schrijf ik me in? Ben ik een soepkip of een prinses? Wie of wat ben ik eigenlijk?
Het is met een soortgelijk verhaaltje dat de Sadduceeën Jezus belachelijk willen maken. Niet omdat Jezus in reïncarnatie gelooft, zoals in dit verhaaltje, maar wel omdat hij in de verrijzenis gelooft. En de Sadduceeën vinden dat dus belachelijk. Jezus niet. Integendeel. Een leven zonder verrijzenis, dat vindt Hij nu eens zinloos. Een leven dat op het einde gewoon wordt weggeworpen alsof het een kapotte radio is, dat kan toch niet! Zon leven is niets waard.
En dat is volgens mij een verklaring waarom er nu zoveel mensen zijn die een einde maken aan hun leven, soms zelfs ook aan dat van hun gezin of hun bejaarde ouders. Ze vinden het leven niet meer de moeite waard. Dus weg ermee. Voor Jezus is het leven alles waard en juist omdat hij gelooft in de verrijzenis. Maar dat kunnen we niet verstaan zonder eerst iets over God te zeggen.
Want voor Jezus is een godsdienst zonder verrijzenis al even absurd. Wat voor een godsdienst is dat? Wat voor een god is dat die mensen gewoon laat verdwijnen? Alsof die god met de mensen speelt zoals een kind met popjes. Uit verveling waarschijnlijk! Hij laat de mensjes eerst wat rondlopen op aarde en dan wanneer er sleet op komt, dan laat hij ze verrotten, hij kijkt er niet meer naar om, hij houdt zich alleen nog bezig met de nieuwe mensjes die er nog wat sportief en sterk uit zien!
Zo is God niet! God is liefde. En liefde, als ze echt is, blijft duren. Bloempjes verwelken, scheepjes vergaan, maar de liefde blijft eeuwig bestaan. [een vrije vertaling van wat Paulus zegt over de liefde in 1 Korintiërs 13].
God is liefde. Liefde die blijft duren. Dat maakt ons leven de moeite waard. Wat er ook gebeurt in ons leven: God laat ons niet vallen, want Hij is verliefd op ons. Wat er ook gebeurt in ons leven: er is iemand die verliefd is op ons en die ons door zijn woorden of zijn aanwezigheid kan blij maken en laten weten: "zelfs al kost het leven je nu wel wat moeite, het is de moeite waard." Je leven is waardevol en het blijft voortduren in Gods liefde. Daarom zegt Jezus als het ware verontwaardigd: De Heer is toch geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen levend."
Ook de mensen die gestorven zijn, zijn levend bij God. Wanneer een mens sterft, dan is alles onzeker, behalve één zekerheid: Gods liefde blijft voortduren. En die liefde is persoonlijk.
Daarom kan ik ook niet geloven in reïncarnatie. Als Gods liefde voor mij persoonlijk is, dan werpt hij me niet een tweede keer in de vijver onder een andere identiteit. Daarom kan ik ook niet geloven in een Nirvana, in de grote leegte waar de eigenheid van elke mens is opgegaan in een grote smeltkroes tot er van de mens zelf niets meer overschiet. Nee, ik ben uniek en zo wordt ik ook door God bemind. En die liefde zal me nooit laten vallen, integendeel: die liefde zal me juist helemaal respecteren als van onvergelijkbare waarde. Ik ben alles waard, want zoals ik, zijn er geen twee.
Dat geloof ik en vanuit die gelovige zekerheid haal ik de hoop om in dit leven voluit te leven en door te gaan, ook wanneer het moeilijk is.
Ives De Mey Bron: http://users.skynet.be/hebgeloof/index.htm
14 oktober- achtentwintigste zondag (2 Koningen 5,14-17 - Lucas 17,11-19)
Mensen die besmettelijk ziek zijn, worden afgezonderd en opgesloten. We behandelen ze zoals in andere en vroegere samenlevingen de melaatsen. We kunnen niet anders. Maar het blijven mensen zoals u en ik. We mogen hen niet in de steek laten, achter gesloten muren, uit ieders oog en uit het hart. We moeten ervoor zorgen dat ze redenen hebben om ons dankbaar te zijn, omdat we alle mogelijke inspanningen doen om hen te genezen en te verlossen. Jezus heeft dat gedaan. Hij heeft melaatsen naar de overheden gestuurd, om te laten constateren dat ze gereinigd en genezen waren.
Volgens de joodse wet moesten er minstens tien mannen in de synagoge aanwezig zijn om de sabbatdienst te vieren. Met tien vertegenwoordigden ze de hele gemeenschap. Tien melaatsen kwamen Jezus tegemoet en riepen vanop een afstand: 'ontferm u over ons!'. Tien moeten we hier symbolisch verstaan. Lucas wil zeggen: de hele gemeenschap is ziek, ze heeft genezing nodig.*
Jezus stuurde de melaatsen naar de priesters in de hoofdstad om zich te laten zien. Wij zouden zeggen: ga naar het stadhuis een papier halen met de nodige handtekeningen en een officiële stempel erop. Onderweg werden ze gereinigd. Minder spectaculair kan een genezingswonder niet gebeuren. Beschreven in vier woorden. Dat was heel anders dan bij de Syrische legeroverste. Die moest naar het buitenland, naar de Jordaanrivier trekken en er zich zeven keer in onderdompelen om van zijn melaatsheid genezen te worden. Wij zouden zeggen: Naar Lourdes en zich wassen of onderdompelen in het Lourdes-water. Uit dankbaarheid nam de Syriër een karrenvracht aarde mee naar huis om op Joodse bodem de ware God te kunnen vereren.
In het verhaal van het evangelie was er maar één van de tien die zich dankbaar toonde. Een Samaritaan nog wel. Hij zag dat hij genezen was, Hadden de negen andere het niet gezien, of vonden ze het te vanzelfsprekend om er aandacht aan te schenken? De Samaritaan ging niet naar de tempel, hij keerde op zijn stappen terug om op zijn knieën Jezus te danken en God te loven. De negen andere konden officieel genezen verklaard worden, maar verder konden ze in de tempel niets gaan doen. Ze waren maar met negen. De vreemdeling, de andersgelovige ontbrak. Ze waren wel genezen maar niet, zoals de Samaritaan, door hun geloof gered. Hun geloof bleef ziek. Ze hadden Jezus ontgoocheld. Hij zij het uitdrukkelijk: konden ook zij niet komen om God eer te bewijzen, waar zijn ze gebleven?
De twee Schriftlezingen maken duidelijk dat God geen verschil maakt tussen de mensen. Hij trekt niet de lijnen en grenzen die mensen trekken. Dat hebben de Syriër en de Samaritaan aan den lijve mogen ondervinden. En ze hebben hem geëerd en met nadruk gedankt.
Het evangelie doet ons vragen stellen over de grenzen die wij trekken. Tussen de mensen die aan onze kant staan en diegenen aan de andere kant. De verkeerde kant. Over de voorwaarden die we stellen om tot de mensen aan onze kant te kunnen behoren. We moeten ons afvragen wie bij ons 'de Samaritaan' is, de tiende man die we nodig hebben om God op de juiste manier te kunnen eren en danken.
Over dankbaarheid gesproken. Dankbaarheid is de reactie van iemand als hij ondervindt dat iets hem wordt geschonken. We zeggen iedere dag vele keren 'dank u wel'; als iemand de deur voor ons openhoudt, als ons een kop koffie of een drankje wordt aangeboden, als we in de winkel pasmunt terugkrijgen, enzovoort. Dat is gewone beleefdheid. Maar iets anders is een dankbare levenshouding. Soms hoor je mensen zeggen: ik ben niemand dank verschuldigd. Alles wat ik heb, heb ik zelf verdiend. Ik heb ervoor gewerkt. Ik heb het met eigen centen gekocht. Maar dat is vreselijk kortzichtig. Op duizenden manieren zijn we aangewezen op de welwillendheid van medemensen. We zijn opgenomen in talloze netwerken van solidariteit. Wie ziek wordt, ondervindt de diensten van een doelmatige medische organisatie en de steun van de ziekteverzekering. Wie werkloos is, krijgt een uitkering, wie ergens in nood komt, kan de hulp van de politie inroepen. Als we iets te kort hebben, vinden we niet ver uit de buurt wel een winkel waar we het ons kunnen aanschaffen. U zal zeggen: natuurlijk, dat is omdat we dat allemaal zo georganiseerd hebben, en ik betaal ervoor. Inderdaad, ik betaal mee voor anderen en anderen betalen voor mij, en al die systemen werken maar omdat mensen hun werk doen. Voor eigen gewin zal u zeggen. Jawel, maar in dienst van hun medemensen.
Het is goed dat we ons dat alles af en toe uitdrukkelijk realiseren. Dat we, zoals Paulus in een van zijn brieven schrijft, eigenlijk niets hebben dat we niet hebben gekregen. Het is goed dat we als gelovigen regelmatig samenkomen om God te danken, om zijn grote daden, om al die dingen die ons te beurt vallen, de dingen die ons goed doen doordat goede mensen ervoor zorgen dat wij ze ontvangen. Omdat wij ervoor mogen zorgen dat medemensen goed wordt gedaan. Wij doen dat in elke eucharistie. Vandaag is het een gelegenheid om daar extra attent voor te zijn.
J. Andersen * H.J. van Ogtrop, In het leerhuis van Lucas, KBS/Tabor, 1991, p. 165 v.
vijfentwintigste zondag (Amos 8,4-7 - Lucas 16,1-13)
Diefstal, omkoperij, valsheid in geschrifte: de parabel van de corrupte rentmeester heeft de mensen altijd geschandaliseerd. Ook reeds diegenen die hem door Jezus hoorden vertellen. De tekst zelf van Lucas laat dit zeer mooi zien. Hij toont hoe het verhaal is voortverteld en hoe de vertellers op verschillende manieren geprobeerd hebben aan het verhaal een aanvaardbare uitleg te geven door er een 'zedenles' aan te breien. Zo lezen we in dit evangelie vier verschillende toepassingen, toepassingen die altijd minder met het oorspronkelijke verhaal hebben te maken.
De toepassing die helemààl niets meer met de parabel heeft te maken, zit in de uitspraak dat wie onrechtvaardig en onbetrouwbaar is het kleine, zeker niet te betrouwen is als het om grote dingen gaat. Dat is nogal evident. Als je ondervindt dat iemand knoeit met kleine geldsommen, ga je hem geen grote kapitalen toevertrouwen. Als iemand niet te vertrouwen is in het beheer van geld, kan je op hem zeker niet rekenen voor Gods koninkrijk. Maar in deze uitleg wordt de parabel de nek omgewrongen. Want de pointe van de parabel is dat de onrechtvaardige rentmeester juist wordt geprezen!
Twee toepassingen geven aan hoe dat mogelijk is, dat nl. iemand door de Heer, door Jezus zelf, geprezen wordt omdat hij met geld heeft geknoeid.
De oorspronkelijke uitleg, in de verrassende omkering die typisch is voor de meeste parabels, vraagt eigenlijk weinig commentaar. De onrechtvaardige rentmeester wordt niet veroordeeld, zoals je spontaan zou verwachten, maar de leerlingen en toehoorders van Jezus tot voorbeeld gesteld: niet omdat hij bedrog heeft gepleegd maar omdat hij met overleg heeft gehandeld. Hij heeft zich in een hachelijke situatie goed uit de slag weten te trekken. Zo doen het de kinderen van deze wereld. Waren de kinderen van het licht maar even schrander en vindingrijk!
De tweede toepassing sluit daarbij aan, maar gaat in een heel andere richting. Ze zegt: geld - de onrechtvaardige mammon - wordt zo dikwijls onrechtvaardig aangewend, maar christenen mogen daar niet aan meedoen. Geld dient om goede vrienden mee te verwerven. Dat heeft de rentmeester gedaan. Maar de vrienden waar het echt op aankomt, zijn goede vrienden in de hemel. Ze "zullen je ontvangen in de eeuwige tenten" (16,9b). Het komt er we m.a.w. op aan dat we God tot vriend maken door onze omgang met geld.
Over de derde 'zedenles' heb ik al gesproken: de onbetrouwbaarheid in geldzaken. Ze pleegt, zoals gezegd, verraad aan de parabel.
De vierde toepassing staat volkomen los van de parabel. Maar ze bevat wel een zeer belangrijke boodschap. Men vindt ze ook, in een heel andere context, bij Matteüs (6,24). Niemand kan twee heren dienen. We kunnen niet God dienen en tegelijk dienstbaarheid bewijzen aan de mammon, de geld-afgod.
Uit deze korte analyse blijkt hoe vruchtbaar de bezinning en discussie over de aanstoot gevende parabel van de rentmeester in de christelijke traditie heeft gewerkt. Niet minder dan vier verschillende toepassingen, die alle vier belangrijk zijn voor het christelijk leven, zijn uit de evangelietekst afgeleid.
Maar mij treft het meest, en het moet - denk ik - iedereen treffen, hoe trefzeker het evangelie de vinger op de wonde legt door het geld te betitelen als mammon. 'Geldduivel', luidt de nieuwste Nederlandse vertaling. Maar we moeten ze lezen als 'Mammon', met een hoofdletter: het geld, het slijk der aarde, tot God verheven. Kerken bouwen wij niet meer; we bouwen ze om tot musea. De indrukwekkende bouwwerken die nu worden opgetrokken, zijn tempels van het geld. Kijk maar even rond, waar u ook woont of komt: in de binnensteden, langs de autowegen. Ze staan er gloednieuw te pronken, de miljardentempels van het geld. Versta dit niet verkeerd. Geld hebben we nodig. Het is een onmisbaar ruilmiddel, het belichaamt onze koopkracht, het is een noodzakelijk levensmiddel. Maar de afgoderij begint zodra we de verhoudingen gaan omkeren, als geld niet meer een middel voor iets anders is maar al het andere tot middel voor geld wordt gemaakt. In het geld zit de sterkste en verschrikkelijkste bekoring tot afgoderij. Wie het geld dient als zijn heer, kan God niet meer dienen. Hij heeft God verraden.
Ik keer nog even terug naar de oorspronkelijke boodschap van de parabel. Die boodschap is een oproep tot vindingrijkheid en christelijke creativiteit. Christenen zouden moeten uitmunten door hun scheppende verbeeldingskracht. Hedendaagse christenen moeten nieuwe wegen en middelen bedenken en proberen om met de boodschap van het evangelie het hart van hun medemensen te raken.
Een preek voor de tweeëntwintigste zondag (Jesus Sirach 3,17-29 - Lucas 14,1.7-15)
Wijze raad van Jesus Sirach: Ben je rijk geworden, blijf dan bescheiden. Kijk niet vanuit de hoogte neer op minder fortuinlijke mensen, want je bent zelf ook maar een mens. Verlang niet dat ze naar je opkijken, want ze zijn evenzeer mens als jij. Bescheidenheid maakt je zelfs geliefder dan wanneer je iets van je rijkdom aan anderen meedeelt. Iets in dezelfde aard lezen we op het eerste gezicht in het evangelie voor deze zondag. Goede raad van Jezus aan mensen die op een sabbatfeest uit zijn op de ereplaatsen aan tafel. Je moet achteraan gaan zitten als je vooraan wil komen. Bescheidenheid loont. Maar zijn goede raad had een dubbele bodem. Hij gaf hem op de wijze van een gelijkenis, en gelijkenissen vertellen altijd iets over het koninkrijk van God.
Als Jezus ergens kwam viel er altijd wel iets te beleven. Wat hij zei en deed bracht mensen in verrukking, of in verwarring. In het verhaal dat we vandaag lezen komt hij naar een sabbatmaal, uitgenodigd door een vooraanstaande Farizeeër. Ze houden hem scherp in de gaten. Wat zal hij nu weer zeggen of doen? Maar hij houdt zelf ook de genodigden in het oog. Hij ziet hen zorgvuldig uitkijken hoe ze op de beste en voornaamste plaatsen aan tafel kunnen geraken. En hij geeft er onbeleefd commentaar op. We kunnen ons indenken dat sommige gasten misschien geapplaudisseerd hebben, en andere nogal beduusd gereageerd. Het is niet plezierig als je te horen krijgt dat je eerzucht je dom maakt. Want dat lijkt Jezus te zeggen. Wie slim redeneert, doet zich bescheiden voor, dan maakt hij de meeste kans dat hem eer wordt bewezen.
Maar natuurlijk is het Jezus niet om dit soort slimmigheid te doen. Als dit zo was, zou dit verhaal in het evangelie niet op zijn plaats zijn. Het gaat hem om iets heel anders. Wat hij duidelijk wil maken is hoe het er onder mensen aan toegaat waar Gods koninkrijk in de wereld heerst. Veel parabels en gelijkenissen in het evangelie beelden dit koninkrijk uit in een verhaal over een feestelijke maaltijd, dikwijls een bruiloftsfeest. Parabels zijn tegendraadse verhalen. De toehoorders worden erdoor van hun stuk gebracht. Wat ze vertellen staat haaks op wat mensen gewend zijn te doen.
Jezus had bij zijn eerste volgelingen al gemerkt dat ze de kleinmenselijke hebbelijkheden niet hadden afgeleerd. Ze waren niet vies van ellebogenwerk. Naar de eerste rij kruipen en anderen wegduwen. Op een keer hoorde hij ze twisten over wie van hen de belangrijkste was. Hij tikte ze op de vingers door een kind bij zich te nemen en het te knuffelen. 'Wie een kind opneemt, neemt mij op en neemt de Vader op die mij gezonden heeft' (Lucas 9,46-48). Een andere keer vroegen er twee van hen, tot groot ongenoegen van de andere, om rechts en links van hem op de troon te mogen zitten. Weer een flinke tik op de vingers. 'Wie van jullie de eerste en de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen' (Marcus 10,35-44).
De gelijkenis die we vandaag lezen beschrijft hoe de plaatsen aan tafel worden toegewezen op het feestmaal waar God het voor het zeggen heeft. In een samenleving waarvan dit feestmaal het beeld tekent wordt de gebruikelijke orde omgegooid. Wie zichzelf wil verhogen wordt vernederd en wie zich moet vernederen wordt verhoogd. De eersten komen het laatst en de laatsten het eerst. En waar mensen het voor het zeggen hebben, zullen ze het anders aan boord moeten leggen dan ze gewend zijn als ze iets van Gods koninkrijk terecht willen brengen. Aan armen, kreupelen en blinden de voorkeur geven boven vrienden en verwanten. Aan mensen die geen tegenprestatie kunnen leveren. Dat is de toetssteen van de juiste gezindheid: oog hebben voor de mensen die men niet meetelt als er getafeld wordt, dienstbaar zijn zonder op wederdienst te rekenen.
Iedereen die zich door deze gelijkenis aangesproken weet, zal moeten bijdragen tot de opstelling van een tafelorde die ermee overeenstemt. Iedereen beseft ook dat er nog hard moet gewerkt worden aan de bestaande wereld-tafelorde die er op veel manieren mee in strijd is. Het is een verzuchting die onze hartenwens moet zijn: 'Gelukkig wie zal deelnemen aan de maaltijd in het koninkrijk van God!'
Inspiratie is geput uit de 'Proeve van een preek' van Ad Willems in Kerugma 1997-'98/5, p. 49-53.
Een preek voor de eenentwintigste zondag
1. Haast elke dag beluister je vragen als "Komt er bij jullie nog veel volk naar de kerk?" of "Met hoevelen zijn jullie daar nog in het klooster?" En Jezus zelf wordt bestookt met vragen als "Wie wordt gered?" en "Zijn het er velen?" of "Hoe kan het dat mensen zouden verloren gaan als God toch eindeloos goed is!" Maar die Jezus lijkt niet geïnteresseerd in cijfers en statistieken en nog minder in allerhande speculaties omtrent Gods omgaan met mensen. Zijn enige reactie komt hierop neer: "Span je in tot het uiterste." Elk beaat optimisme wordt weggewuifd. Hem volgen is nu eenmaal niet goedkoop.
2. 'Span je in!'. Inspanning, is dat geen woord dat ons hindert? Zeker als we naar hier naar de Belgische kust gekomen zijn om ons te ontspannen, om - als het de weergoden belieft - op een balkon of in een strandzetel te genieten van de zon en van een koele zeebries. We zijn hier om, vrij van vele zorgen, te rusten. Dat is je ook van harte gegund. Maar toch. Er zijn ook andere opvattingen. Er zijn er die liever hun vrije tijd spenderen aan alpinisme, steile rotswanden beklimmen en zware fysieke inspanningen leveren. Voor hen liggen ontspanning en inspanning dicht bij elkaar. Je bent bijvoorbeeld gefascineerd door een bepaalde sport en je hebt er alles voor over. Zo kan je ook zeggen: je houdt van iemand en je wil je helemaal inzetten voor hem of haar. Ook hier zie ik mensen die steile hoogten beklimmen. Ik bedoel: ouders van s morgens tot s avonds bezorgd om hun kleine kinderen, jongeren die hier komen met bejaarde en minder bedeelde mensen, begeleiders met een groep gehandicapten. Kortom, mensen die begrepen hebben dat voluit leven betekent dat je leven doorgeeft. Leven is leven geven. Charles de Foucauld formuleert het zo treffend in zijn zogenaamd Gebed van overgave: "God, ik leg mijn leven in uw handen omdat het voor mij een noodzaak van liefde is mij te geven". De weg van de mededeelzaamheid gaat steil opwaarts maar wie liefheeft, merkt het niet eens meer. Eenmaal als Jezus en zijn levensweg zoals die in de evangelies staat uitgetekend, je gaat boeien, heb je er alles voor over, precies zoals geliefden, gehuwden voor elkaar, ouders voor hun gezin.
3. Maar waar is nu die God met zijn universeel project? Met die wereldwijde tafel waar plaats wordt gemaakt voor elkeen, voor volken uit alle windstreken. God is zo goed dat ook de allerlaatste nog een zitje krijgt. Het zal van hem niet afhangen als er ook nog maar één mens aan de deur blijft staan. Maar God respecteert ons edelste bezit, onze vrijheid. God houdt van ons maar ware liefde bruuskeert nooit. De toegangspoort tot God zwaait niet automatisch open zoals aan het grootwarenhuis. Eenmaal als je weet dat Jezus zelf dé Weg is, de enige toegang tot de Vader, ga je Hem vol vreugde achterna. De steile beklimming wordt nu een koninklijke weg, met de mooiste bloemen omzoomd.
Peter D'haese o.p. Bron: http://users.skynet.be/hebgeloof/index.htm
Een preek voor de eenentwintigste zondag
1. Haast elke dag beluister je vragen als "Komt er bij jullie nog veel volk naar de kerk?" of "Met hoevelen zijn jullie daar nog in het klooster?" En Jezus zelf wordt bestookt met vragen als "Wie wordt gered?" en "Zijn het er velen?" of "Hoe kan het dat mensen zouden verloren gaan als God toch eindeloos goed is!" Maar die Jezus lijkt niet geïnteresseerd in cijfers en statistieken en nog minder in allerhande speculaties omtrent Gods omgaan met mensen. Zijn enige reactie komt hierop neer: "Span je in tot het uiterste." Elk beaat optimisme wordt weggewuifd. Hem volgen is nu eenmaal niet goedkoop.
2. 'Span je in!'. Inspanning, is dat geen woord dat ons hindert? Zeker als we naar hier naar de Belgische kust gekomen zijn om ons te ontspannen, om - als het de weergoden belieft - op een balkon of in een strandzetel te genieten van de zon en van een koele zeebries. We zijn hier om, vrij van vele zorgen, te rusten. Dat is je ook van harte gegund. Maar toch. Er zijn ook andere opvattingen. Er zijn er die liever hun vrije tijd spenderen aan alpinisme, steile rotswanden beklimmen en zware fysieke inspanningen leveren. Voor hen liggen ontspanning en inspanning dicht bij elkaar. Je bent bijvoorbeeld gefascineerd door een bepaalde sport en je hebt er alles voor over. Zo kan je ook zeggen: je houdt van iemand en je wil je helemaal inzetten voor hem of haar. Ook hier zie ik mensen die steile hoogten beklimmen. Ik bedoel: ouders van s morgens tot s avonds bezorgd om hun kleine kinderen, jongeren die hier komen met bejaarde en minder bedeelde mensen, begeleiders met een groep gehandicapten. Kortom, mensen die begrepen hebben dat voluit leven betekent dat je leven doorgeeft. Leven is leven geven. Charles de Foucauld formuleert het zo treffend in zijn zogenaamd Gebed van overgave: "God, ik leg mijn leven in uw handen omdat het voor mij een noodzaak van liefde is mij te geven". De weg van de mededeelzaamheid gaat steil opwaarts maar wie liefheeft, merkt het niet eens meer. Eenmaal als Jezus en zijn levensweg zoals die in de evangelies staat uitgetekend, je gaat boeien, heb je er alles voor over, precies zoals geliefden, gehuwden voor elkaar, ouders voor hun gezin.
3. Maar waar is nu die God met zijn universeel project? Met die wereldwijde tafel waar plaats wordt gemaakt voor elkeen, voor volken uit alle windstreken. God is zo goed dat ook de allerlaatste nog een zitje krijgt. Het zal van hem niet afhangen als er ook nog maar één mens aan de deur blijft staan. Maar God respecteert ons edelste bezit, onze vrijheid. God houdt van ons maar ware liefde bruuskeert nooit. De toegangspoort tot God zwaait niet automatisch open zoals aan het grootwarenhuis. Eenmaal als je weet dat Jezus zelf dé Weg is, de enige toegang tot de Vader, ga je Hem vol vreugde achterna. De steile beklimming wordt nu een koninklijke weg, met de mooiste bloemen omzoomd.
Peter D'haese o.p. Bron: http://users.skynet.be/hebgeloof/index.htm
Een preek voor de eenentwintigste zondag
1. Haast elke dag beluister je vragen als "Komt er bij jullie nog veel volk naar de kerk?" of "Met hoevelen zijn jullie daar nog in het klooster?" En Jezus zelf wordt bestookt met vragen als "Wie wordt gered?" en "Zijn het er velen?" of "Hoe kan het dat mensen zouden verloren gaan als God toch eindeloos goed is!" Maar die Jezus lijkt niet geïnteresseerd in cijfers en statistieken en nog minder in allerhande speculaties omtrent Gods omgaan met mensen. Zijn enige reactie komt hierop neer: "Span je in tot het uiterste." Elk beaat optimisme wordt weggewuifd. Hem volgen is nu eenmaal niet goedkoop.
2. 'Span je in!'. Inspanning, is dat geen woord dat ons hindert? Zeker als we naar hier naar de Belgische kust gekomen zijn om ons te ontspannen, om - als het de weergoden belieft - op een balkon of in een strandzetel te genieten van de zon en van een koele zeebries. We zijn hier om, vrij van vele zorgen, te rusten. Dat is je ook van harte gegund. Maar toch. Er zijn ook andere opvattingen. Er zijn er die liever hun vrije tijd spenderen aan alpinisme, steile rotswanden beklimmen en zware fysieke inspanningen leveren. Voor hen liggen ontspanning en inspanning dicht bij elkaar. Je bent bijvoorbeeld gefascineerd door een bepaalde sport en je hebt er alles voor over. Zo kan je ook zeggen: je houdt van iemand en je wil je helemaal inzetten voor hem of haar. Ook hier zie ik mensen die steile hoogten beklimmen. Ik bedoel: ouders van s morgens tot s avonds bezorgd om hun kleine kinderen, jongeren die hier komen met bejaarde en minder bedeelde mensen, begeleiders met een groep gehandicapten. Kortom, mensen die begrepen hebben dat voluit leven betekent dat je leven doorgeeft. Leven is leven geven. Charles de Foucauld formuleert het zo treffend in zijn zogenaamd Gebed van overgave: "God, ik leg mijn leven in uw handen omdat het voor mij een noodzaak van liefde is mij te geven". De weg van de mededeelzaamheid gaat steil opwaarts maar wie liefheeft, merkt het niet eens meer. Eenmaal als Jezus en zijn levensweg zoals die in de evangelies staat uitgetekend, je gaat boeien, heb je er alles voor over, precies zoals geliefden, gehuwden voor elkaar, ouders voor hun gezin.
3. Maar waar is nu die God met zijn universeel project? Met die wereldwijde tafel waar plaats wordt gemaakt voor elkeen, voor volken uit alle windstreken. God is zo goed dat ook de allerlaatste nog een zitje krijgt. Het zal van hem niet afhangen als er ook nog maar één mens aan de deur blijft staan. Maar God respecteert ons edelste bezit, onze vrijheid. God houdt van ons maar ware liefde bruuskeert nooit. De toegangspoort tot God zwaait niet automatisch open zoals aan het grootwarenhuis. Eenmaal als je weet dat Jezus zelf dé Weg is, de enige toegang tot de Vader, ga je Hem vol vreugde achterna. De steile beklimming wordt nu een koninklijke weg, met de mooiste bloemen omzoomd.
Peter D'haese o.p. Bron: http://users.skynet.be/hebgeloof/index.htm
Een preek voor de twintigste zondag (Lucas 12,49-53)
In elke eucharistieviering bidt de voorganger kort voor de communie tot Christus om hem te herinneren aan zijn belofte dat hij zijn apostelen vrede zou schenken. En hij vraagt: "Vervul uw belofte, geef vrede in uw naam, en maak ons één". Maar vandaag lezen we in het evangelie: "Denken jullie dat ik vrede ben komen brengen? Neen, zeg ik jullie, geen vrede, maar verdeeldheid." Dat klinkt vreselijk schokkend. Voorgangers die vandaag van dienst zijn kunnen de neiging voelen om dit evangelie over te slaan. Maar we kunnen die tekst niet simpelweg uit het missaal wegscheuren. De vraag is dan wel wat we ermee moeten aanvangen.
De scherpe woorden van Jezus over de verdeeldheid die hij kwam brengen, waren voor Lucas geen schokkend nieuws. In zijn tijd was dat dagelijkse kost. Verdeeldheid binnen gezinnen en tussen families, omdat sommige familieleden christen waren geworden en andere zich daartegen verzetten. Het joeg hen tegen elkaar in het harnas. Griekse christenen werden door fervente aanhangers van de joodse wet vervolgd en zelfs vermoord. In de jonge kerk zag men de harde woorden van Jezus duidelijk door de feiten bevestigd. De levensgrote vraag was: hoe kunnen we door onze verdeeldheid heen geraken? Vrede aan de overzijde van verdeeldheid.
Heel de geschiedenis door is het christelijk geloof oorzaak van verdeeldheid geweest. Ik moet het niet hebben over de ruzies en oorlogen tussen katholieken en protestanten in onze streken (denk bv. aan aan Noord-Ierland tot heel kort geleden), tussen katholieke en orthodoxe christenen in oostelijk Europa. Dat is nu ver van ons bed. Maar ook wij ondervinden ook vandaag hoe het christelijk geloof mensen tegen elkaar opzet. We zitten met een zelfde levensgrote vraag als de eerste christenen. Hoe bereiken we vrede aan de overzijde van verdeeldheid?
Een overste van de dominicanen zei ooit tegen zijn confraters: over twee dingen wordt bij ons niet gesproken: over vrouwen en over verschillen in de liturgie en de geloofsbeleving. Daar komt alleen maar ruzie van. Verschillen en tegenstellingen toedekken met de mantel der liefde, omwille van de lieve vrede. Maar dat is natuurlijk geen echte vrede.
Vrede, zegt een klassieke definitie, bestaat in de rust van de orde. Maar wie neemt vrede met de bestaande orde? Alleen zij die er baat bij hebben, en ook zij die er zich niets van aantrekken en die met rust willen worden gelaten. Christenen kunnen nooit en nergens gewoon vrede nemen met de bestaande orde. Er is een andere definitie van vrede, die steunt op het evangelie. Pius XII, de oorlogspaus, heeft ze als zijn motto gekozen. Opus iustitiae pax. Vrede is een werk van de rechtvaardigheid. Vrede krijgen we niet, we moeten er met volgehouden inspanning voor werken. Toen de katholieken en protestanten in Noord-Ierland met elkaar aan het vechten waren, kwam er een sterke katholiek-protestantse vredesbeweging op gang die zelfs een Nobelprijs heeft gewonnen. Maar het succes van haar betogingen bleef zeer beperkt. Meer succes had de slogan van de meeste katholieken: Geen vrede, maar rechtvaardigheid! We moeten een gemeenschappelijk aanvaarde definitie van rechtvaardigheid vinden. Op basis daarvan kunnen we erin slagen de wapens effectief te doen zwijgen.
U hebt het gehoord in het evangelie: Jezus zei tegen zijn apostelen: vuur ben ik komen brengen. Het vuur van de goddelijke Geest, het pinkstervuur waardoor ze na zijn dood werden aangestoken. Alle echte christenen laten er zich door aansteken. Let we: vurige christenen zijn geen fanatieke christenen, want die maken zich blind voor het licht dat het vuur verspreidt. Vurige christenen maken zich het leven niet gemakkelijk. Ze nestelen zich niet in de genoeglijke vrede van de bestaande orde. Ze voelen zich niet goed in een christendom van de 'natte vinger'. Eerst voelen vanwaar de wind komt, eerst luisteren naar wat 'men' zegt, en er zich dan naar schikken. Dat is een verwaterd christendom: veel water en een klein beetje wijn. Een zoutloos christendom zonder smaak dat niemand aantrekt.
Vurige christenen kennen geen rust, ze zaaien onrust en verdeeldheid. Ze leggen de vinger op de pijnlijke plekken in de samenleving en ook in de kerk. Ze botsen met de harde kanten van gevestigde belangen die gepaard gaan met onrechtvaardigheden. En ze voelen er de gevolgen van. Botsen doet pijn. Men behandelt hen als lastposten en ruziestokers en probeert hen de mond te snoeren, of nog erger. Ze worden in het verdomhoekje geduwd.
Nog altijd is het vurige christelijk geloof oorzaak van verdeeldheid, omdat geen vrede neemt met de rust van de bestaande orde, of moet ik zeggen: wanorde? Maar zonder vrede is het géén leven. Ook voor ons is het een levensgrote vraag. Hoe geraken we door de verdeeldheid van onze tegengesteld belangen en botsende overtuigingen heen aan de overzijde van de echte, duurzame vrede? Het vraagt veel geduld en wijsheid en voortdurend overleg tussen alle betrokken partijen om bij die vrede uit te komen. Wie zich daarvoor blijft inspannen, mag met des te meer aandrang tot Christus bidden: 'Vervul uw belofte, geef vrede in uw naam'. Dat gaan we straks doen vóór we de communie ontvangen.
Een alternatieve vredewens
Heer Jezus Christus, gij hebt tot uw apostelen gezegd: denk niet dat ik vrede op aarde ben komen brengen? Neen, geen vrede, maar verdeeldheid. Let niet op de gemakkelijke vrede waarin we ons proberen te nestelen, let op het geloof van uw kerk dat vrede vaak bevochten moet worden. Vervul daarom uw belofte: geef ons vrede die uw naam mag dragen.
Een preek voor de achttiende zondag (Kolossenzen 3,1-11 - Lucas 12,13-21)
In de tijd van Paulus en de lezers van zijn brieven was het christendom nieuw. Nu is het tweeduizend jaar oud. En er schijnt sleet op te zitten. Alles wat het de wereld heeft te zeggen is al zoveel keren gezegd. Hebben christenen nog altijd iets nieuws aan elkaar en aan de wereld te vertellen? Zijn ze zelf nog ergens nieuw? ------------------- Toen Paulus de christenen van de gemeente in Kolosse opriep om de oude mens en zijn gedragingen achter zich te laten, vroeg hij hen alles wel beschouwd niets dat wezenlijk nieuw is. Je moet immers niet noodzakelijk christen zijn of worden om een einde te maken aan "boosheid, drift, kwaadaardigheid, gevloek en vunzige taal" en elkaar geen leugens meer te vertellen. Je zou hier de vraag van Jezus kunnen herhalen: doen ook de heidenen dat niet? Maar er is meer. Voor wie zich met de nieuwe mens heeft bekleed, bestaan de oude verschillen en grenzen tussen mensen en groepen niet meer.
Dat was in de tijd van Paulus wel degelijk nieuw. Christenen verschilden van anderen doordat ze tussen mensen geen verschillen meer maakten. Althans niet in eigen kring. In onze tijd is dat niet meer nieuw. Het staat helemaal vooraan in de universele verklaring van de mensenrechten. "Alle mensen worden vrij geboren en gelijk in waardigheid en rechten... Ze behoren zich jegens elkaar in een geest van broederlijkheid te gedragen." Maar de vraag is natuurlijk: wat komt er van die plechtige verklaring terecht?
Nog altijd maken wij, christen of niet, op veel manieren verschillen tussen mensen. Aan de ene kant wij, de onzen, diegenen die erbij horen en die meetellen; aan de andere kant zij, de anderen, zij die worden uitgesloten. Bij God, zegt de Schrift op veel plaatsen, bestaat geen onderscheid van personen. Hij doet de zon schijnen en laat het regenen voor goeden en voor kwaden. Mensen worden uit kracht van zijn genade genezen, wie of wat ze ook mogen zijn. Wij, mensen, stellen allerlei voorwaarden en maken op veel manieren voorbehoud. In veel gevallen kunnen we ook niet anders, maar als we geloven dat God onze Vader is, van alle mensen, en dat wij allen broeder en zuster van elkaar zijn; als we gehoor blijven geven aan de oproep van Paulus en ons, zoals zijn tijdgenoten, bekleden met de nieuwe mens, moeten we ons daar zorgen over maken.
Uitsluiting wordt dat nu genoemd, en daarover wil ik het in het bijzonder hebben. Over mensen die geen normaal menselijk leven kunnen leiden omdat ze geen werk vinden, omdat ze tegen hun zin op vervroegd pensioen worden gestuurd; mensen die niet binnen mogen omdat ze niet de juiste kaart hebben, of een andere huidskleur; jongeren die in het volwassen leven niet binnen geraken omdat ze niet slim of niet handig genoeg zijn; vrouwen die niet worden meegerekend of achtergesteld worden; kinderen die naar de straat worden verwezen en op de dool geraken, omdat ze geen normale thuis hebben. Enzovoort; het is een lange litanie. Daar ligt, denk ik, een van de zorgwekkende problemen van dit ogenblik.
Zorgwekkend is ook de manier waarop we omgaan met onze rijkdom. Meer nog eigenlijk: het is dwaas, zegt het evangelie. Het is dwaas als je anderen uitsluit van je rijkdom, als je niets van al je bezittingen te gelde maakt om het uit te delen aan diegenen die tekort hebben (Lucas 12,12,33).
U zal misschien zeggen: ik betaal mijn belastingen en ik draag bij tot de georganiseerde sociale zekerheid. Veel meer kan een mens toch niet doen?
In veel gevallen is uitsluiting het gevolg van moeilijk grijpbare mechanismen, van de markt, van het onderwijssysteem, van het systeem van de sociale zekerheid. Inderdaad, maar christenen kunnen nog altijd 'nieuw' blijven door alvast in eigen kring zulke mechanismen op te sporen en hardnekkig te lijf te gaan. Christenen zijn het ook aan hun geloof verplicht te blijven herhalen dat we ons bij de mechanismen van uitsluiting niet gewoon mogen neerleggen. Hun 'christelijk verschil' bestaat erin het evangelie waar te maken dat van hen zegt dat ze moeten werken als gist in het deeg. Ik kan hetzelfde ook anders en wat onbeleefder uitdrukken. Hun rol is die van een luis in de pels, van het vervelende keitje in de schoen.
Kort en krachtig samengevat: de subversieve kracht van het evangelie mag niet afgebot worden. Door die kracht blijft het christendom altijd nieuw.
Een preek voor de vijftiende zondag (Deuteronomium 30,10-14 - Lucas 10,25-37)
De Vlaming is de rijkste Europeaan, lezen we in de krant. De Vlaming stelt het goed. Heel goed. Hij is tevreden. Alleen wat de toekomst betreft is de Vlaming eerder pessimistisch. Hij vraagt zich af of het zal blijven duren, de welstand waar hij vandaag van geniet. Want de Vlaming wil uiteraard houden wat hij heeft. Er niet op achteruit gaan.Wij leven in een cultuur van welbehagen. Een cultuur van welbevinden, in elk geval waar het de centen betreft. ----------------
Daarom juist zitten we verveeld met sommige beelden die zich af en toe opdringen. Beelden in de media. Schrijnende beelden. Schokkende beelden uit Darfour, duizenden kinderen die veroordeeld zijn tot de hongerdood, terwijl wij rond kuieren temidden van uitpuilende winkelrekken in Carrefour. Darfour-carrefour. De klank van één letter maakt een wereld van verschil. Het roept een gevoel van onbehagen op. Je weet wel dat wij daar niets kunnen aan veranderen, maar het zit je toch niet lekker.
Duizenden vluchtelingen die aan de Europese grenzen aankloppen, sommigen gevlucht met risico voor eigen leven. Maar Europa heeft te weinig plaats. Te weinig werk. Onbehagen. Als individu kun je er niets aan doen. En toch zit je er mee. Op reis in Afrika: te veel bedelaars om ze allemaal te kunnen helpen. Lijmsnuivende jongeren in Latijns-Amerika. Daklozen in Brussel, half verborgen onder een kartonnen doos. Je zou nog lang kunnen doorgaan in het opsommen van beelden, gebeurtenissen, nieuwsfeiten die de meesten onder ons een gevoel van onbehagen bezorgen.
Onbehagen past niet in een cultuur van welbehagen. Maar plots duikt het op. Het overkomt je. Van waar toch dat gevoel van onbehagen? Misschien omdat ons geregeld leventje erdoor gestoord wordt. Wij hebben nu eenmaal ons leven zelf ingericht en wij willen dat zo houden. We willen ons welbehagen niet laten ontregelen.
We kunnen er inderdaad voor kiezen de problemen buiten te houden. We kunnen de menselijke gezichten die we zien herleiden tot illustraties van een probleem. Vluchtelingen: dat kennen we, onze verantwoordelijken zijn daarmee bezig. Aids in Afrika: dat weten we, onze experts zoeken naar een oplossing. Dan stellen we de mensen opnieuw buiten onze leefwereld, we laten ons niet raken. We grendelen de wereld van ons welbehagen af. We dulden geen vervelende inbreuk. De concrete worsteling van zoveel mensen om te overleven wordt herleid tot de wereld van de statistieken, de paperassen en de dossiers. Men houdt zich op veilige afstand.
De keuze is eeuwenoud, ze is er altijd geweest. We vinden haar op de eerste bladzijden van de bijbel. Kaïn heeft zijn broer Abel vermoord en God vraagt hem waar zijn broer is. En Kaïn: ik weet het niet. Ben ik dan de hoeder van mijn broeder? Deze vraag is het oerwoord, het moederwoord waarmee de bijbel de mens bepaalt als medemens. Je bent pas mens als medemens. En dat heb je niet te kiezen. Je wordt in die relatie gesteld. Het wordt je aangedaan. Het gaat aan elke keuze vooraf. Je hebt enkel de mogelijkheid om die relatie te beamen of ze af te wijzen. Maar aan de relatie zelf ontkom je niet. Je geeft hoe dan ook antwoord op die vraag: ben ik de hoeder van mijn broeder. Het onbehagen dat in deze vraag doorklinkt is geen toevalligheid. Het behoort tot de structuur van ons mens zijn. Het welbehagen: dat is een toevalligheid. Dat wij het hier zo goed hebben is te danken aan allerlei toevallige omstandigheden die in ons voordeel zijn uitgevallen. Het onbehagen echter behoort tot onze condition humaine. Het begint al bij de allereerste mensen. Bij Kaïn.
We weten: Kaïn en Abel zijn fictieve figuren. Ze zijn echter niet uit de lucht gegrepen. Ze zijn vrucht van bezinning over wat zich onder mensen afspeelt. Heel de geschiedenis door. En de parabel van de priester, de leviet en de Samaritaan ligt helemaal in dezelfde lijn. Het is hetzelfde oerverhaal. Het brengt de keuze die mensen kunnen maken op een heel plastische wijze in beeld. Je kunt weigeren te zien wat er gebeurt, je kunt op afstand blijven, buiten het gezicht van het slachtoffer. Of je kunt ook als mens aanspreekbaar zijn, raakbaar, je kunt geroerd worden wanneer je het gelaat ziet van je medemens in nood. Dan gebeurt er iets met je welbehagen. Je beseft dat je welbehagen geen recht is, maar gewoon het resultaat van toevallige omstandigheden.
Wie zich ooit heeft laten raken door het gelaat van een concrete mens die jou aankijkt, beseft dat hij geappelleerd wordt op zijn medemenselijkheid. Die beseft de uitdaging van Jezus verhaal in antwoord op de vraag van de wetgeleerde: wie is dan mijn naaste? Het is de vraag die zich in elke toevallige ontmoeting voor doet. Toevallig kwam daar een man voorbij, vertelt Jezus. Toevallig wordt mijn welbehagen in vraag gesteld. Zo gaat een mensenleven. Een samenhang van toevalligheden. Maar telkens geef ik antwoord op die oervraag: ben ik dan de hoeder van mijn broeder? Die vraag is niet toevallig. Ze behoort tot onze condition humaine. En daarop antwoorden we dag aan dag.
Mogen we groeien in aandacht en verbondenheid voor wie onze naaste kan worden.
Een preek voor de veertiende zondag (Galaten 6,14-18 - Lucas 10,1-12.17.20)
Lucas is de enige evangelist die spreekt van tweeënzeventig die gezonden werden door Jezus. Hij zond hen "twee aan twee voor zich uit naar iedere stad en plaats waar hij van plan was heen te gaan. Hij zei tegen hen: de oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig; vraag dus de eigenaar van de oogst of hij arbeiders wil sturen om de oogst binnen te halen. Ga op weg, en bedenk wel: ik zend jullie als lammeren onder de wolven." In de Handelingen vertelt Lucas hoe de apostelen het evangelie preekten in het Middellandse-Zeegebied. Daarna werden overal nieuwe kernen van christenen opgericht door leken, die een beroep uitoefenden, die een gezin hadden. In hun stad of op hun reizen behartigden ze niet alleen de eigen zaak maar ook de zaak van Jezus. Bij Matteüs en Marcus is alleen sprake van de twaalf die Jezus zijn apostelen noemde en met een zendingsopdracht heeft uitgestuurd.
Bij de zending van de twaalf zou je nog kunnen zeggen: dat is niets voor mij, dat is iets voor bisschoppen en priesters. Nu Jezus er tweeënzeventig zond, mannen én vrouwen, voelen we dat Gods koninkrijk iedereen aangaat. Je zou kunnen zeggen, ik heb geen pastorale vorming gekregen, ik ken mijn catechismus niet meer. Moet je eerst cursussen volgen om te doen wat die tweeënzeventig deden? Zeker, in onze tijd zijn er kerkleiders die vooral belang hechten aan de zuivere leer: te nemen of te laten, ook de kleine letters. Die zouden je liefst met dikke boeken op weg sturen. Maar Jezus dacht daar blijkbaar anders over: toen hij die tweeënzeventig zond, gaf hij hun geen theologie mee, geen catechismus, geen doctrine. Wat Jezus hen opdroeg waren zeer concrete dingen, je kijkt er van op, zo simpel is het. Het ging over geld, over kleren, over groeten, over eten, over zieken, over vrede.
Als je die Jezuswoorden omzet in onze moderne taal, klinkt dat heel gewoon: zoek je kracht niet in je kredietkaarten of je bankrekening, verlies je tijd niet met oppervlakkig gepraat, met vrijblijvende discussies, durf dieper contact nemen met de mensen, met hun verlangens en noden. Straal vrede en vreugde uit. Je komt in een harde wereld terecht, er lopen wolven rond, wees niet naïef; als het hen niet interesseert, doe dan geen moeite en laat hen links liggen, wees goed voor zieken en zwakken.
Er staat ook iets eigenaardigs bij: 'eet wat ze je presenteren'. Let op, het gaat hier niet over beleefdheid! Joden in Jezus' tijd, en nu nog, aten alleen wat zij rein vonden, kosjer, Jezus was dus wel erg revolutionair voor zijn tijd. Eet wat u wordt voorgezet, ook al verbiedt je godsdienst of je cultuur dat. Voor ons betekent dat: als je met vreemden omgaat, hou dan niet halsstarrig vast aan je westerse gebruiken, wordt Griek met de Grieken, Afrikaan met de Afrikanen, Turk met de Turken. Misschien worden die dan ooit wel Vlaming met de Vlamingen. Je ziet wat Jezus zei aan die tweeënzeventig! Allemaal heel concrete dingen. We moeten dus niet te vlug denken dat dit allemaal niets voor ons is!
En dan versta je ook dat er werk genoeg is en arbeiders te weinig. Want het gaat dan niet over mis lezen en preken. Jezus zegt er nog bij: genees de zieken die er zijn. Ook in onze tijd zijn er zieken genoeg, meer dan dokters en verpleegsters aankunnen.
Want nu worden ook veel gezonde mensen ziek, omdat de maatschappij zelf ziek is. Mensen raken in de put omdat ze ontevreden zijn, omdat ze alleen maar met zichzelf bezig zijn of omdat er niemand in hun omgeving tevreden is, iedereen zit te kankeren en te kritiseren. Werk genoeg dus, en je moet niet eerst een paar jaar gaan studeren om dat soort zieken te helpen. De ziekte van onze tijd is toch duidelijk het materialisme, alsmaar meer willen hebben, nooit tevreden zijn, steeds meer willen profiteren ten koste van iedereen, ten koste ook van jezelf, van je gezondheid, van je geweten. Je moet geen theologische of zelfs medische opleiding hebben om die diagnose te kunnen stellen, om de mensen te laten aanvoelen dat het materialisme hen ziek maakt.
Maar jijzelf kan een van die tweeënzeventig zijn die niet zo is, die vrede uitstraalt en de weg toont naar gezondheid, naar bevrijding en levensvreugde.
Dries Morel Bron:Woorden voor reisgenoten. Gent, 2007, p. 232-234
Een preek voor de dertiende zondag (Galaten 5,1.13-18 - Lucas 9,51-62)
Christelijk manifest van de vrijheid, zo heeft men de brief van Paulus aan de Galaten genoemd. Zes zondagen na elkaar staat een lezing uit deze brief op de liturgische agenda. Vandaag is het de voorlaatste keer. Meestal vallen die lezingen tussen de plooien omdat men het evangelie rechtstreeks laat aansluiten op de lezing uit een boek van het Oude Testament. Er wordt zelden over gepreekt. Eigenlijk is dat jammer, want uit die brief valt veel te leren over levensbelangrijke vragen. Waarvan en waarvoor leeft een mens? Wat mag hij verwachten en hopen? Hoe kan het evangelie hem vrij en gelukkig maken? De essentie van wat Paulus zijn lezers op het hart wil drukken staat in het stuk van de brief dat we vandaag lezen.
Over vrijheid moeten we met twee woorden spreken. Eerst en vooral is ze vrijheid van: bevrijding van het juk van verknechtende en onderdrukkende machten. Voor die bevrijding hebben onze voorouders lang en hard moeten vechten. Wij genieten de vruchten van hun strijd en voor geen geld ter wereld willen we ze prijsgeven: vrijheid van meningsuiting, van geweten en godsdienst, vrijheid in onze handel en wandel. Die bevrijding van de machten boven en buiten ons schept de ruimte waarbinnen de vrijheid voor zich moet ontplooien: de vrijheid voor alles wat het leven zin en inhoud geeft. Die vrijheid is een roeping, zegt Paulus. "U bent geroepen om vrij te zijn." Aan christenen zegt hij dat het Christus is die hen bevrijd heeft om hun roeping te kunnen volgen en in vrijheid te leven.
Maar die vrijheid wordt van binnen uit door een tegenmacht belemmerd. Paulus waarschuwt ervoor: geef niet toe aan de zelfzucht! Zelfzucht is de meest gebruikte vertaling van het bijbelse woord 'vlees'*. Dat is niet het lichaam maar de hele mens, met al zijn beperkingen, zijn fouten en hebbelijkheden. Als wij spreken over 'vleselijke begeerten', denken we aan de seksualiteit. In de bijbelse taal zijn het al de kleinmenselijke, zelfzuchtige verlangens waardoor mensen worden gedreven.
Je hoeft niet diep in je binnenste te kijken om ze te vinden. Wie kent niet het verlangen om van alles waar hij genoegen in vindt ongeremd te genieten? Wie voelt in zich niet de macht van de mateloze hebzucht? Niemand ontsnapt aan de verleiding van de heerszucht. Genieten van macht over mensen, ze naar je hand zetten in dienst van je eigen belang. Iedereen is gevoelig de macht van de eerzucht. Groot gaan op wat je op eigen kracht verwezenlijkt, je prestaties en verdiensten in de verf zetten en er beloning voor opeisen.
Van die macht van het 'vlees' en haar verleidingen heeft Christus bevrijding gebracht. Dat wil Paulus zijn lezers inscherpen. Het sleutelwoord dat hij hiervoor gebruikt is 'geest': alles wat te maken heeft met de werking van Gods genade. Waar de geest werkt, daar is vrijheid. Daar zijn mensen bij machte om zich te verzetten tegen de machten van de zelfzucht. Maar dat gaat niet zonder moeite en inspanning. Paulus zegt het goed. In iedere mens speelt zich een voortdurende strijd af tussen de begeerten van de zelfzucht en de werking van de geest. Ze liggen met elkaar overhoop. Als mensen niet meewerken met de geest, doen ze niet wat ze eigenlijk willen. Ze blijven onder de maat van hun roeping tot vrijheid.
"Wanneer u door de geest geleid wordt, bent u niet onderworpen aan de wet." Dat is straffe taal. Paulus bedoelde de voorschriften van de joodse wet, waarvan christenen bevrijd waren. Hun vrijheid was natuurlijk geen bandeloosheid en willekeur. Dat is onze vrijheid evenmin. Ze is gebonden door de liefde, die in de Kolossenzenbrief (3,14) de band van de volmaaktheid wordt genoemd. In het voorschrift van de naastenliefde is de hele wet vervuld.
In onze roeping tot vrijheid moeten we ons laten leiden door de geest. Het is onze roeping om, inderdaad, vrij te zijn in onze meningsuiting, maar met de grote ernst van de liefde en de even grote ernst van de verantwoordelijkheid. Het is onze roeping om tegenover iedereen op te komen voor het goed recht van onszelf, maar evenzeer voor dat van alle anderen. Ook voor de belangen van diegenen die nooit op straat durven komen omdat ze bang moeten zijn voor de machten buiten en boven hen. Het is onze roeping om in vrijheid ons geweten te volgen en onze godsdienst te beleven, maar met liefde en zorg voor de vrijheid van geweten en godsdienst van allen die anders of niet geloven.
Als we leven in vrijheid door de geest in ons machtig te maken, zullen we ons knellend keurslijf kunnen afgooien, we zullen niet langer overhoop liggen met onszelf en gehoorzamen aan wat ons innerlijk verknecht en niet meer de vijand zijn van ons eigen geluk en van het geluk van de anderen.
* De NBV gebruikt verschillende woorden om de vele dimensies van het 'vlees' aan te geven. Inspiratie is o.m. geput uit: Dichtbij is Uw woord, commentaar bij de brief aan de Galaten. Leuven, KBS, z.j., p. 85-109.
Een preek voor de elfde zondag (2 Samuël 12,7-10-13 - Lucas 7,36-8,3)
Jezus laat zich in het publiek kussen, strelen en zalven door een prostituee. Hij durft nogal! En dat in het huis van Simon de farizeeër, die hem heeft uitgenodigd op een etentje. De man is natuurlijk uiterst verontwaardigd. Volgens de rabbijnen moest men minstens op twee meter afstand blijven van dergelijke slechte vrouwen. Maar kijk eens wat er gebeurt! Die prostituee komt zomaar binnenvallen met een vloed van tranen, veel tedere kussen en een overvloed aan kostbare zalf. Ze houdt niet op met haar liefkozingen. Je kan die ontmoeting ontroerend vinden, vertederend of gewaagd, pikant, zinnelijk of erotisch. Je kan ze ook omzetten naar onze tijd.
Je kan bv. vertellen over een voorzitter van het pastoraal team die op zijn verjaardag, naast zijn familie, de leden van het team, met de pastoor, uitnodigt bij hem thuis op een etentje. In de drukke straat waar hij woont, is ook een bordeel met meisjes van plezier. Plots komt daar tijdens de maaltijd één van die meisjes binnen. Dat is haar duidelijk aan te zien. Ze gaat recht naar de pastoor, geeft hem een bloementuil, een fles wijn en drie klapzoenen. Ze zegt: Bedankt voor je vriendschap van die vele jaren. Ik hou van je! De pastoor antwoordt: Marie-Lou, je weet dat je altijd welkom bent! Ik kan me voorstellen dat er enige hilariteit en stomme verbazing ontstaat onder de disgenoten. En als de pastoor naderhand vertelt dat Marie-Lou regelmatig met hem komt spreken, zullen sommige van de genodigden er misschien nog het hunne van denken.
Misschien vindt u dit voorbeeld irreëel? Het zou in ieder geval wel kunnen gebeuren met de jezuïet Jan van Kilsdonk die al tientallen jaren de Amsterdamse kroegen afloopt, waar hij de heroïnehoertjes ontmoet. Het is een wereld apart. Hij weet hoe velen van hen diep ongelukkig zijn. Hoeveel angst, eenzaamheid en onmacht ze voelen. Ze zijn slavinnen in de handen van pooiers. Ze worden uitgebuit. Ze ondergaan pijn en vernederingen. Ze hunkeren in groot verlangen naar echte liefde en geborgenheid. De pater luistert naar hun akelige verhalen. Hij respecteert hen. Hij draagt hen een warm hart toe. Ze kunnen bij hem terecht. Hij bejegent hen als mensen. Hij veroordeelt hen niet.
Ik herinner me hoe hij vertelde dat hij dikwijls aan die hoertjes zegt dat ze voor de mannen die bij hen komen heel lief moeten zijn en teder. Want veel van die mannen komen niet voor de seks, maar vooral om wat warme tederheid en lieftalligheid te ervaren.
Hoe kijken wij naar mensen? Kijken we eerst en vooral naar hun lichaam? Of ontmoeten we een persoon, een unieke mens? Kijken we zoals Jezus kijkt, zodat iemand daarvan opbloeit? Of oordelen we over mensen? Doen we zoals Simon de farizeeër? Die kende maar twee categorieën mensen: rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Hijzelf was vanzelfsprekend bij de rechtvaardigen, de reinen die de wet onderhielden en daarom door God bemind werden. Die slet, dat stuk vuil, die tot en met onrein is, hoe kan Jezus toelaten dat ze hem zo benadert? Jezus openbaart precies een God die niemand afschrijft. Die iedereen nieuwe kansen geeft. Die mensen niet vastpint op hun verleden.
Mijn verleden kan ik niet ongedaan maken. Maar of ik een zondaar of zondares ben, wordt bepaald door mijn relatie tot God, hier en nu. Is dat een relatie van liefde, dan is er geen zonde meer. Wat er ook in het verleden gebeurd is. Gods Liefde in Jezus heeft alleen oog voor de toekomst. Wie de ander zijn verleden vergeeft, bevrijdt hem van dat verleden en maakt hem/haar tot een nieuwe en andere mens.
Simon de farizeeër blijft steken in zijn hoogmoed. Hij voelt zich ver verheven boven die prostituee. Hij is zoveel beter. Die vrouw kan hij alleen verachten. Zij heeft hem zeker niets te zeggen. Maar Jezus heeft wel iets aan Simon te zeggen. En Hij vertelt een verhaaltje over twee schuldenaars: één met een grote en één met een kleine schuld. Allebei worden ze hun schuld kwijtgescholden. Wie van beiden zal nu de geldschieter het meest waarderen? Simon moet antwoorden. Maar hij voelt nattigheid. Daarom is hij wat aarzelend en zegt: Ik veronderstel Simon blijft bij het verhaaltje. Zijn antwoord is vanzelfsprekend juist. Maar meteen veroordeelt Simon zichzelf. Het verhaaltje wordt zijn eigen levensverhaal. In de eerste lezing deed de profeet Natan hetzelfde met koning David. Hij vertelt hem het verhaal over het lammetje van de arme. David laat zich meelokken in het verhaal en maakt het zelf af door te roepen: Die man is de dood schuldig! Nu hoeft de profeet maar één zin meer te zeggen: Die man, dat ben jij!
Simon weet nu dat hij, farizeeër, de man is die minder is dan deze vrouw. Jezus houdt hem een spiegel voor. Hij is het die zijn gedrag moet veranderen. Hij die zijn oordeel al klaar had over de vrouw, staat nu zelf in het beklaagdenbankje. Hij moet anders leren kijken naar mensen en niet oordelen. Niet van: Deze vrouw is een zondares , dus moet ze uitgerangeerd worden. Maar hij en zijn collegas farizeeërs moeten vooral anders leren kijken naar Jezus. Niet van: Deze man gaat om met zondaars, met tollenaars en prostituees, dus hij kan geen profeet van God zijn.
Uiteindelijk gaat het in dit evangelie vooral daarom. De prostituee toont niet alleen haar hart, haar affectie en liefde; ze zalft ook Jezus. Een oeroud ritueel. Zo werden Israëls koningen door profetenhanden tot koning gezalfd. Deze zondige vrouw zalft een ten dode gedoemde koning. Ze zalft hem bij zijn leven. Na zijn dood zal het niet meer kunnen. Gekruisigden werden niet met eerbied ten grave gedragen! Als ze hem nu niet zalft wordt hij nooit meer gezalfd. Bij zijn leven moet Jezus erkend worden als de gezalfde Gods, als Messias. Als de profeet Gods bij uitstek! Door de farizeeën en schriftgeleerden werd hij uitgerangeerd. Door hen die met de vinger werden aangewezen als onrein, wordt hij als Messias erkend en geëerd. Het waren voornamelijk vrouwen. Ze volgden, anders dan de mannen, Jezus tot onder het kruis! In het evangelie van vandaag noemt Lucas er enkelen met name: Maria Magdalena, Johanna en Susanna. Hij noemt hen samen met de twaalf apostelen. Dit was ook weer erg ongewoon. De joodse religie is een typische mannengodsdienst. Maar waar Jezus is, ontstaan andere en nieuwe verhoudingen. Mannen en vrouwen zijn er gelijkwaardig. Blijkens het boek Handelingen en de brieven van Paulus speelden vrouwen een belangrijke rol in het leven van de jonge christelijke kerk. Vele huiskerken werden gesticht en geleid door vrouwen. Paulus spreekt dan ook met enthousiasme over Lydia, Prisca, Febe, Junia, Tryfena en Tryfosa, Julia, Persis, Evodia en Syntyche, Nymfa en Apfia . Meer dan de mannelijke apostelen behoren de vrouwen tot het hart van het evangelie van Jezus. Het is pas in de tweede generatie christenen dat de mannen zich gaan afzetten tegen de vrouw, in een aanpassing aan de Grieks-Romeinse mannencultuur.
Bij het horen van dit evangelie komt er veel op ons af. We kunnen ons er niet behaaglijk in onze zetel bij nestelen, zoals voor de tv. We moeten opstaan en ons gedrag veranderen of versterken. Leren kijken met de ogen van Jezus. Wat Jezus zegt aan Simon de farizeeër, zegt hij ook aan ons. Wat die vrouw doet en de vele andere vrouwen doen, is wat ook wij moeten doen. Pater E. Schillebeeckx schrijft i.v.m. dit evangelie dat Jezus blij verrast is door wat die publieke vrouw aan hem doet. Ook mensen kunnen God verrassen! En is dit niet onze grootste dank en lofprijzing aan wie wij stamelend God mogen noemen? Zijn naam betekent toch: menslievendheid?
Een preek voor de tiende zondag (Galaten 1,11-19 - Lucas 7,11-17)
Het zou niet mogen gebeuren dat een moeder haar kind moet begraven. Maar het gebeurt al te dikwijls. We weten er totaal geen raad mee. De voorganger in de kerkelijke uitvaart liturgie kiest dan soms het evangelie dat op deze zondag wordt gelezen: de opwekking van het gestorven kind van een weduwe. Zijn bedoeling zal wel zijn de moeder en de rouwende gemeenschap te troosten. Maar hoe kunnen ze troost putten uit dit verhaal? De kans is groot dat het hen verbittert en opstandig maakt. Als God door een simpel woord van Jezus een dode kon opwekken, waarom heeft hij dan toegelaten dat dit kind stierf? En wat met het kind dat wij hier begraven? Dat wordt niet aan zijn moeder teruggegeven! Heeft Jezus die jongen in Naïn wel opgewekt, moeten we dat echt geloven?
Heeft Jezus die jongen wel opgewekt? Je doet het evangelie geen onrecht als je neen antwoordt. Een opwekkingsverhaal zoals dit mogen we niet letterlijk verstaan, want dan zouden we aannemen dat Jezus de jongen uit zijn hemelse eindbestemming heeft teruggeroepen. Een bekende exegeet zegt het zo. De finale bestemming van mensen ligt in het verheerlijkte leven na hun dood. De gestorven jongen, die geen zondaar was, had die bestemming bereikt. Hoe kunnen we ons dan indenken dat Jezus hem een weldaad zou bewezen hebben door hem zijn verheerlijkte leven af te nemen en te verplichten weer op aarde te gaan leven, met alle risico's die daaraan verbonden zijn? "Dat is meer dan onwaarschijnlijk, theologisch gezien is het fout." Opwekkingsverhalen moeten we anders verstaan.* Lucas heeft zijn verhaal ook anders bedoeld. Hij heeft het geschreven als een paasverhaal.
De motor die het verhaal op gang trekt is de emotionele reactie van Jezus bij het zien van de wenende weduwe. De evangelist drukt het plastisch uit. Letterlijk vertaald staat er: "Hij werd tot in zijn ingewanden geraakt". Hij toonde geen verdriet om de gestorven jongen. Hij leed in hart en nieren mee met het verdriet van zijn moeder. 'De Heer', zo wordt hij door de evangelist genoemd. Dat is de titel die in de evangelies wordt gebruikt voor de verrezen en verheerlijkte Jezus. Hij is zelf veel te jong gestorven, maar God heeft hem uit de dood doen opstaan. De dood heeft geen macht meer over hem, hij heeft nu macht over de dood. 'Ween maar niet', zegt hij tegen de treurende vrouw. Het is een belofte: ik zal de reden voor uw verdriet wegnemen. En dan toont hij zijn macht over de dood. Hij doet de rouwstoet stoppen. Gedaan met het verdriet! Hij beveelt de jongen: 'Jongeman, ik zeg je, sta op!' Zijn moeder kreeg hem terug, niet zoals hij geleefd had vóór hij stierf, maar uit de dood opgestaan zoals Jezus.
"God heeft zich om zijn volk bekommerd." Dat riepen de omstanders uit. We hebben het gezien: hij is geen God van doden, maar van levenden (Lucas 20,38). Door de grote profeet die onder ons is opgestaan heeft hij zijn macht over de dood getoond.
De boodschap is duidelijk. De God van de opstanding bekommert zich om zijn volk. Er zijn veel mensen van wie het leven door de dood wordt beheerst. Niet alleen door de dood van geliefden die hen onderdompelt in een rouw waar ze niet overheen geraken. Er zijn er die in een zwart gat gevangen zitten als een graf. Alles en iedereen die hun leven zin en inhoud gaf zijn ze kwijtgeraakt. Wie zal de grafsteen wegrollen? Ze moeten durven geloven dat God hun de kracht geeft om overeind te geraken en op te staan. Dan kan het lukken dat ze zich ontworstelen aan de wurggreep van de dood.
Schriftkenners zeggen dat Lucas de wanhopige weduwe ook bedoeld heeft als symbool van het volk dat geen toekomst meer zag. God heeft zich om zijn volk bekommerd. Hij heeft het over het verlammende verdriet om wat verloren was heen geholpen en weer perspectief gegeven.
Is de weduwe ook geen beeld van de kerk in onze tijd? Alsmaar minder en ouder wordende voorgangers en kerkgetrouwe gelovigen, zich overgevend aan het perspectief van dreigend uitsterven. Als de rouwstoet van het evangelie die de stad der levenden verlaat op weg naar de begraafplaats. We mogen ons bij dit vooruitzicht niet gelaten neerleggen. Juist waar verdriet en dood velen onder ons dreigen te overmannen, moeten we dit verhaal van de opwekking blijven vertellen. Het ergste zou zijn dat er nergens iemand is die het bevel hoort van de Heer: 'Sta op!' We moeten durven hopen dat er onder ons mensen zijn die het bevel horen en er gehoor aan geven. Het zal veel tijd kosten, moed en volharding, en vooral veel gelovige creativiteit die tegen de stroom in durft roeien.
*
J.-P. Charlier, Signes et prodiges. Parijs, Le Cerf, 1987, p. 78 v. B.J. De Clercq o.p.
3 juni - Een preek voor het feest van Gods Drie-eenheid (Romeinen 5,1-5 - Johannes 16,12-15)
Wat bedoelen mensen als ze 'God' zeggen? Volgens het jongste onderzoek God in Nederland kan ongeveer de helft van de Nederlandse katholieken 'ietsist' genoemd worden. Ze behoren tot de meerderheid van diegenen die zeggen dat ze niet in een persoonlijke God geloven maar wel aannemen dat zo 'iets' moet bestaan als een hogere macht die mens, wereld en natuur overstijgt en beheerst en met elkaar verbindt. In Vlaanderen zal het ongetwijfeld niet anders zijn, misschien met een aantal percenten verschil. Dit roept vragen op die het bedenken waard zijn. Wat bedoelen zulke mensen als ze een kruisteken maken? Wat hebben ze op het oog als ze toch hun kinderen laten dopen in de naam van de drie-ene God?
Ik kan me goed voorstellen dat christenen die niet in een persoonlijke, laat staan een drie-ene God kunnen geloven toch met overtuiging een kruisteken maken, woordeloos maar zeer bewust. Ze tekenen de hoogte, de diepte en de breedte van de werkelijkheid zonder naam of gezicht die hen omvat. Een gebaar van geloof, zij het geen voluit christelijk gebaar. U zult het met mij ook eens zijn dat het best denkbaar is dat ze hun kinderen zegenen met een kruisteken op het voorhoofd en daarbij een wens doen, al of niet uitgesproken, sterk als een gebed. We kunnen het kruisteken ook ombuigen tot het christelijk teken bij uitstek: het Christus-teken. We maken het gebaar van ons geloof, van boven naar onder en van links naar rechts, en we zeggen: Jezus de Christus, gestorven en begraven, verrezen en verheerlijkt. Een authentieke geloofsbelijdenis.
Op deze zondag, waarop de drie-eenheid van God wordt gevierd, krijgt de officiële christelijke geloofsbelijdenis een aparte nadruk. We drukken daarin ons geloof uit in wat Jezus zei volgens het evangelie dat vandaag wordt gelezen. Hij beloofde van bij de Vader de Geest der waarheid te zenden, die dan niet namens zichzelf zal spreken maar zeggen wat hij hoort. En Jezus verklaarde ook: "al wat de Vader heeft is van mij". Maar het Credo staat vol moeilijke formules, het is een moeilijk gebed, zo veel is wel zeker. Je zou nu kunnen zeggen dat dit geen probleem hoeft te zijn. Ik sta niet achter die letterlijke formules, maar ik spreek ze toch uit. Ik druk daarin mijn vaste wil uit om te blijven aansluiten bij de traditie van het geloof onzer vaderen. Het zijn niet de eeuwenoude formules die tellen, maar de vaste wil om te geloven. Maar we kunnen niet zomaar formules opzeggen, al zijn die nog zo eerbiedwaardig. We kunnen niet gedachteloos geloven.
U zult het met mij eens dat we de mensen kunnen bijtreden die verklaren: ik zie God als een soort levenskracht of geest. God die de kracht is die alle natuurkrachten en alles wat mensen vermogen te boven gaat. God die ons te beurt valt op momenten dat we beseffen: niets of niemand in de wereld waaraan ik dàt kan toeschrijven. Maar God die we levenskracht noemen is geen ding, geen blinde kracht die werkt als noodlot of stom toeval. God is liefde, zeggen christenen. Liefde betekent mededeelzaamheid en speelt zich af tussen personen.
We kunnen niet anders dan zeggen dat God wel persoon moet zijn, want het is de hoogste, meest volkomen vorm van werkelijkheid die we kennen. Het valt best te begrijpen dat veel mensen er kennelijk ontzettend veel moeite mee hebben zich God voor te stellen als persoon. We hebben alleen ervaring van menselijke personen, ieder met zijn eigen beperkingen en gebreken. Hier zit het mysterie van Gods een-heid-in-drie-personen. God is geen persoon op een menselijke, maar op een goddelijke wijze, en dat gaat alle menselijk begripsvermogen te boven.
Als we niet besluiten dan maar liever te zwijgen, kunnen we toch een eind ver geraken door de woorden 'Vader, Zoon, heilige Geest' niet te verstaan als begrippen of definities, maar als metaforen. De feministische theologe Sallie McFague noemt ze modellen voor God.* We dragen de woorden voor een werkelijkheid waarmee we vertrouwd zijn over op een werkelijkheid die ons begrip te boven gaat. Zo pogen we te spreken van wat we niet weten in bewoordingen van wat we wel weten. Het zijn onze richtingwijzers. Ze wijzen de richting aan waarin we moeten kijken om iets van God te ontwaren.
We hoeven niet te zweren bij de geijkte metaforen of modellen. Ze zijn beperkt, want alle drie mannelijk. God is geen mens, geen man of vrouw, maar zowel vrouwelijk als mannelijk. Een verhelderend denkexperiment, zegt McFague, kan zijn dat we de mannelijke modellen vervangen door vrouwelijke en de drie-ene God de naam geven en aanspreken als 'moeder, vriendin, geliefde'. Drie andere woorden die de richting aanwijzen om iets te ontwaren van God die alle menselijk begrip te boven gaat.
Het zou in de oren klinken als een vloek, maar het zou er geen zijn als we een kruisteken zouden maken 'in de naam van de Moeder, de Vriendin en de Geliefde'. Maar we moeten die woorden niet uitspreken, we kunnen ze in gedachten houden als we een kruisteken maken of een zegen uitspreken met de woorden die we gewend zijn.
Een inspirerend alternatief voor het kruisteken vind ik het gebed van de Nederlandse dichter Pierre Kemp
Ik zal u maar God noemen. Ik weet ook geen andere naam.
God dan! Ik ben zeer ver van de bloemen en zo dicht bij het raam. Ik kijk naar de sterren, waar kinderen U zien, maar mij zijt Gij ver en Gij luistert misschien. Ik erken het, ik ben maar een mens bestemd voor de sprong ver over zijn grens.
* Sallie McFague, Modellen voor God. De Horstink, Amersfoort/Leuven 1990
Hij is in de hemel, zeg je tegen een kind dat vraagt waar zijn gestorven opa nu is. Misschien vraagt het verder. En waar is de hemel? Je zou kunnen antwoorden: Je weet het wel, de hemel is waar Jezus is, bij God. Als we 's zondags naar de kerk gaan, zeggen we het na de preek allemaal samen: 'Hij is opgevaren ten hemel en zit aan de rechterhand van God, zijn almachtige Vader.' Dat is geen kindertaal. Verre van! Hoe kun je het uitleggen aan een kind? Als het je lukt, zul je het misschien zelf beter begrijpen.
We lezen vandaag twee berichten over Jezus' hemelvaart, geschreven door dezelfde auteur. Het is nogal verwarrend. In zijn evangelie schrijft Lucas dat Jezus al op de avond van zijn verrijzenis werd opgenomen in de hemel. Maar net voordien hebben we het eerste verhaal uit de handelingen van de apostelen gelezen waarin Lucas beschrijft dat Jezus pas na veertig dagen voor de ogen van zijn leerlingen werd omhooggeheven. Hoe rijm je dat tezamen? Wat kan Lucas bedoeld hebben met die twee verschillende verhalen?
Het evangelieverhaal spreekt eigenlijk voor zich. Toen de vrouwen bij het graf van Jezus kwamen en zagen dat het leeg was, kregen ze te horen dat ze hem niet moesten zoeken bij de doden. Daar was hij niet meer, hij was onmiddellijk bij zijn Vader in hemel opgenomen. Zijn leerlingen hadden hem voor hen zien verschijnen en hij had hen opgedragen overal te gaan getuigen van alles wat ze hadden meegemaakt. Met dit verhaal sluit Lucas zijn evangelie af.
Met de handelingen van de apostelen begint Lucas een nieuw verhaal: dat van de jonge kerk. In de eerste tijd van de kerk waren er blijkbaar christenen die nog bleven rekenen op verschijningen vanuit de hemel, of misschien beweerden dat ze zulke verschijningen hadden gezien en boodschappen hadden gekregen. Lucas waarschuwt: na het heengaan van Jezus is die tijd definitief voorbij. Er bleken ook christenen te zijn die uitkeken naar de spoedige terugkeer van Jezus en, zoals Lucas schrijft, verwachtten dat hij dan het koninkrijk over Israël zou herstellen. Maar ze worden terechtgewezen. Geen mens weet wanneer dit zal gebeuren, niemand kan Gods rekening maken. De slotsom van het verhaal is dezelfde als in het evangelie, maar nu in krachtiger woorden. Blijf niet naar de hemel staan kijken. Hier is het te doen, steek de handen uit de mouwen. Straks krijgen jullie de kracht van de Geest om de taak te vervullen die jullie is opgedragen. Begin er maar aan, hier in Jeruzalem, in heel het land, en over de grenzen heen tot aan de uiteinden van de aarde.
Aan een kind (en voor jezelf) kun je goed uitleggen dat het niet bedroefd moet zijn als zijn opa na zijn dood naar de hemel is gegaan. Hij laat zijn kleinkind alleen achter, maar laat het niet in de steek. Het heeft veel van hem geleerd en onthouden, en je mag zeggen dat dit zijn 'geest' is die het kind nu moet doen voortleven. Mensen putten inspiratie voor hun eigen leven uit dierbare herinneringen aan het voorbeeld van hun geliefden die gestorven zijn. Zo kun je ook begrijpelijk maken dat Jezus' leerlingen blij waren toen hij van hen was heengegaan. Ze waren hem wel kwijt, maar ze mochten rekenen op zijn Geest en konden verheugd aan het werk gaan.
Je kunt een kind vertrouwd maken met de woorden en de melodie van een mooi lied, te zingen in de tijd van de kerk vandaag.
"Al heeft Hij ons verlaten, Hij laat ons nooit alleen. Wat wij van Hem bezaten blijft altijd om ons heen. Als zonlicht om de bloemen, een moeder om haar kind: te veel om op te noemen zijn wij door Hem bemind."
Je kunt een kind helpen om te begrijpen wat het vraagt aan God in de hemel als het een onzevader bidt. 'Laat uw koninkrijk komen', vraagt het aan God. Het koninkrijk waarover Jezus volgens Lucas nog vlak voor hij heenging met zijn leerlingen heeft gesproken. Waar het komt, zien we de hemel op aarde komen. In de hemel, waar God thuis is in zijn rijk, gebeurt alles zoals hij het wil. Zijn rijk komt op aarde waar zijn wil gedaan wordt zoals bij hem thuis. Dat is het wat we hem vragen: dat hij ons toont wat wij moeten doen en andere mensen helpen om te doen wat nodig is om zijn wil te doen gebeuren.
Je kunt een kind leren hoe dit kan gebeuren aan de hand van een ander mooi kerklied.
Uw koninkrijk komt, vrede en vreugde, waar mensen blij zijn om uw genade, waar mensen goed zijn voor elkaar, waar mensen, bidden, danken en zingen, waar mensen luisteren naar uw woord, waar mensen geloven in uw liefde, waar mensen vertrouwen in uw kracht, waar mensen leven naar uw geboden, waar mensen gaan waar U ze zendt. Uw koninkrijk komt. De Heer zij met ons.
Een preek voor de vijfde paaszondag (Handelingen 14,21-27 - Johannes 13,31-35)
Op hun terugtocht van Antiochië naar Syrië passeren Paulus en Barnabas bij gemeenschappen die ze eerder hadden gesticht. Ze bemoedigen er de mensen om vol te houden in de goede ingesteldheid. Ze beseffen dat het volhouden in de praktijk van het rijk van God geen lachertje is. Ze doen zelfs meer. Ze stellen oudsten aan. (Wij kennen dat hier van de protestantse gemeenschappen waar die oudsten nog steeds functioneren binnen hun gemeenschappen). Het zijn mannen met een zeker gewicht, mensen met gezag die door hun voorbeeldig gedrag de gemeenschap tot inspiratie zijn. We merken hier reeds een zorg voor een beginnende organisatie van de christengemeenschap. De oudsten dienen te waken over de koers die de gemeenschap vaart. Het kan niet zomaar alle kanten uit. Er dient over gewaakt dat die gemeenschap op de juiste koers blijft varen. Koersvast op het evangelie. Het leven zoals Jezus het zijn leerlingen heeft opgedragen gaat niet zonder inspanning. Telkens weer moet die levenshouding ingeprent worden. Het was toen niet anders dan vandaag.
En ook tussen de gemeenschappen onderling waren er destijds allerlei spanningen. Meningsverschillen, zeg maar conflicten, tussen Paulus en de leiders van de gemeenschap te Jeruzalem. Er waren namelijk verschillende fracties binnen de christelijke beweging. Mensen met een verschillende achtergrond. Er waren er die uit het jodendom afkomstig waren en anderen die daar helemaal geen uitstaans mee hadden, die helemaal niets moesten weten van al die zaken waar die joden wél bleven aan hechten: reinheidswetten, voedselwetten, besnijdenis. Hoe konden die verschillende gemeenschappen onder elkaar het liefdesgebod van Jezus waar maken?
Het liefdesgebod mag dan mooi en aardig klinken, het dient geactualiseerd te worden in telkens nieuwe situaties. En het betekent niet per se dat alles koek en ei is. Ook toen zijn die verschillende christengemeenschappen eigen wegen gegaan, met respect voor elkaars verschillende culturele eigenheid. De christenen die uit het jodendom afkomstig waren bleven trouw aan de joodse gebruiken, de christenen die uit de heidense wereld kwamen waren daarvan vrij gesteld. Zo was het bepaald door het allereerste concilie in Jeruzalem omstreeks het jaar 50. Liefde betekent niet dat we met zn allen hetzelfde doen en denken. Liefde respecteert juist de eigenheid van de ander. Liefde schept ruimte voor verscheidenheid.
Het is vandaag niet anders. Wij leven in een totaal andere cultuur. We zijn volop bezig met kerkstructuren die dienen aangepast te worden aan het nijpend personeelstekort. Schaalvergroting heet het. En schaalverfijning. Dat laatste betekent dat we blijvend alert dienen te zijn voor de kwaliteit van onze plaatselijke geloofsgemeenschappen. Het liefdesgebod van Jezus blijft dan ook heel actueel. Het staat haaks op een van toonaangevende houdingen die onze cultuur aanprijst. Ook aan jonge mensen. We hebben geleerd op te komen voor onszelf. Het is een van de pijlers van onze samenleving geworden. Het is belangrijk je eigen belangen te behartigen. Er oog op houden dat je niet tekortgedaan wordt en onmiddellijk te protesteren wanneer je meent dat dit het geval is. Het levert je niet alleen feitelijk iets op, het levert je bovendien ook nog respect op. Je geldt dan als iemand om wie men niet zomaar heen kan, iemand die zijn waarde kent, en dat stimuleert anderen om hem of haar naar waarde te schatten. Wie zich in het hoekje laat zetten heeft dat enkel aan zichzelf te wijten. Eigen schuld, dikke bult.*
Maar ook op grote schaal doet zich een gelijkaardige verschuiving voor in de waardeschaal. Het heet dat we terecht gekomen zijn in een onbarmhartige samenleving, waar alles er erg zakelijk aan toe gaat. Kijken we maar naar de zorgverlening: alles wordt functioneel bekeken en geregeld. Er blijft helemaal geen tijd over voor de informele babbel, hoe kort ook.
En breder maatschappelijk. Er heeft zich een gevoel van onveiligheid verspreid. We leven in een onherbergzame wereld. Mensen klagen over de kilheid van onze samenleving, de verruwing. De aanslagen die zich de laatste tijd onder jongeren afspelen zijn daar allicht niet vreemd aan.
Het enige geloofwaardige antwoord is de menselijke aanwezigheid van betrouwbaarheid, van eerlijkheid, van radicaal respect voor de medemens, wie hij/zij ook is. Christenen kunnen bijdragen tot de kwaliteit van het samenleven in deze cultuur. Niet in zeemzoeterige beschouwingen waarbij de ogen wegdraaien naar rondvliegende engelen. Maar door middenin deze samenleving consequent betrouwbaar te zijn. Niet het eigen voordeel voorop plaatsen. Voorrang geven aan wie het meest noodlijdend is.
Liefde is geen zoethoudertje. Liefde is een levensstijl die niet zichzelf zoekt. Maar die bereid is, telkens weer een nieuw begin te maken. Met een menswaardige samenleving. Niet de eigen zakken vullen. Maar het belang van het geheel voorop.
Daartoe hebben we elkaar nodig. Met de verschillende talenten die onder ons aanwezig zijn. Ook in eigen midden zullen kerkstructuren in dienst moeten staan van die kwaliteit van het leven.
* Ik ontleen deze gedachte aan E. Borgman, Het gebod van de liefde, Kerugma, p. 100.