Ik ben Johan Kindt
Ik ben een man en woon in Antwerpen (België) en mijn beroep is logopedist, maar ben nu gepensioneerd..
Ik ben geboren op 10/10/1945 en ben nu dus 79 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Wandelen, koken, muziek beluisteren, lezen, fietsen en naar mensen kijken, ook in de spiegel.
De vrije meningsuiting (een groot goed, doch niet absoluut) komt vrijwel altijd tot ons via de taal. Het is niet omdat bijna alles gezegd moet kunnen worden dat daarmee de kous af is. Naast de soms heel verregaande boodschap is er nog de manier waarop iets wordt gezegd. Deze zogenaamd metacommunicatieve aspecten van de boodschap kunnen destructiever werken dan we denken en de ander daarbij ernstige schade toebrengen. Over het effect van woorden gaan de volgende teksten.
MENSEN DIE NADENKEN OVER DE WOORDEN
Mensen die nadenken over de woorden, de taal die ze gebruiken, lopen minder kans fanatici te worden.
De sloganschreeuwers in deze wereld, of het nu openlijke reclame is of iets anders, de mensen die slogans schreeuwen tot ze er rood van zien, denken niet na over de woorden die ze gebruiken.
Een taal spreken in in feite barrevoets lopen op zeer onvoorspelbaar terrein. Er kunnen gloeiende kolen, doornen of glasscherven op de weg liggen.
Als je tegen een ander spreekt, een ouder, een vriendin, een geliefde, kan juist door het automatische gebruik van woorden, ieder woord een vreselijke wond toebrengen, een onverwachte hoop oproepen, een belediging zijn, zonder dat je weet wat je aan het doen bent.
(Uit een interview van Amoz Oz, Israëlisch schrijver, in Vrij Nederland, datum onbekend)
IK BEN ZO BANG VOOR HET WOORD VAN DE MENSEN
In ben zo bang voor het woord van de mensen Zij spreken alles zo duidelijk uit: En dit heet hond en dat heet huis, En hier is begin en het einde is daar.
Mij beangstigt ook hun denken, hun spel met de spot, Zij weten alles, wat wordt en was; Geen berg is nog een wonder voor hen; Hun tuin en goed grenst direct aan God.
Ik wil blijven vermanen en weerstand geven: Blijf ver. De dingen zingen hoor ik zo graag. Gij raakt hen aan: zij zijn star en stom. Gij maakt mij alle dingen kapot.
(Rainer Maria Rilke, 1898, vertaling Theo de Boer)
HET WOORD
Ik wil geen woordenboeken meer, vergeefs geraadpleegd. Ik wil alleen het woord dat daarin nooit zal staan en niemand kan bedenken. Dat de wereld samenvatten en vervangen zou. Het woord, meer zon dan de zon, waarin wij allen in gemeenschap zouden leven, zwijgend en het proevend.
Drie interessante cd 's met vooral een heel mooi Concerto da camera, werk dat men meer zou moeten spelen en juist heel goed in te passen valt in bijna om het even welk concertprogramma. Niet te missen!
Iemand vraagt mij naar mijn eerste herinneringen. Ik kan er niet meteen op antwoorden, maar nu ik erover nadenk, komen drie beelden steeds weer terug. Het zijn beelden van toen ik drie, vier, vijf jaar oud moet zijn geweest. Ik bevind me op de kleuterschool.
Het eerste beeld is dat van drie donkere gangen.
De korte donkere gang, recht voor mij, leidt naar de koer (ook de kinder-weeceetjes), de speelplaats. Die plaats is niet ver. Die ligt in het bereik. Daarlangs kan ik naar buiten. Daar moet ik niet stilzitten. Daar kan ik spelen.
De lange duistere gang naar links eindigt bij een deur die toegang verschaft tot de Sint Annakapel, een plaats van gezang en wierook en, als die deur opengaat, vooral veel licht. Daar lijkt het altijd Pasen, maar, ondanks de wierook, is de geur van moeders koekenbrood nog altijd sterker.
De schijnbaar eindeloos lange pikdonkere gang naar rechts eindigt in volslagen duister. Voor mij is dit het einde, het ontoegankelijke, wat je niet kan of mag weten, het onoplosbare. De zusters doemen er uit het niets op of verdwijnen plots, in zwarte rook opgegaan. Dat geeft aan de drie zusters, die het schooltje beheren: zuster Fina, zuster Renata en zuster Paula, een nog groter aureool van mysterie. Later, toen ik kon lezen, bleek er op de deur slot te staan.
Deze drie zusters vormen de centrale figuren in het tweede beeld.
Van kop tot teen zijn ze in lange zwart-witte gewaden gehuld. Het lijkt erop alsof ze zelfs geen voeten hebben. Ook handen kan ik me niet herinneren. Nooit heb ik kunnen vermoeden dat er achter deze gewaden lichamen met biologische activiteit schuil gaan. Er is helemaal geen lichaam. Alleen het gezicht is zichtbaar. De kappen, strak om het hoofd (hadden ze dan geen haar?) en het gezicht gespannen, maken bewegingen van het aangezicht vrijwel onmogelijk. Daarom zien zusters er altijd boos uit. Alleen zuster Renata heeft soms van die vuurrode wangen als een blozende kachel. Ogen dwingen gezag af, neuzen ruiken bliksemsnel wie het in de broek heeft gedaan en monden zijn er voor gebeden en geboden. Ik besluit op zoek te gaan naar lichamen achter die gewaden en heb het gevoel dat dit nu al mijn hele leven zo doorgaat.
Het derde beeld is dat van de speelplaats.
Het lijkt me een reusachtige plaats met duizenden joelende kinderen. Later is het niet meer dan een heel klein koertje met enkele tientallen kinderen. Zelf zie ik me achter een reuze bal aanlopen die qua grootte mijn lichaamslengte ver overstijgt. Dat komt - dat zie ik later pas - doordat ik zo klein ben en ik de bal vanuit een laag standpunt waarneem.
Ook nu heb ik de neiging alles steeds vanuit andere standpunten te willen zien. Elk standpunt geeft immers een andere kijk op de werkelijkheid weer. Bovendien kan ik iemand zien zonder gezien te worden, kan iemand mij zien zonder dat ik die iemand zie en dan is er nog de grote ziener die er niet is en mij toch ziet. Dat laatste zei een van de zusters altijd en van toen af aan heb ik het onbestemde gevoel gehad dat ik altijd zou bekeken worden, in de gaten zou worden gehouden: big brother was watching me.
Drie beelden zijn dit waarvan ik nu besef welke invloed ze op me hadden: de interesse voor de donkere kant van het leven (de gangen); het besef dat een probleem aan de ene kant niet op te lossen valt (slotgang), aan de andere kant tegelijk een oplossing vindt in het licht (kapelgang), maar niet zonder de plaats van het spel (de creativiteit) te zijn doorlopen (speelplaats); het mysterie van vrouwen en de nieuwsgierigheid naar het lichamelijke leven achter de linnen lagen van de omhullende gewaden; alles te willen bekijken vanuit alle mogelijke standpunten, ook als je daarvoor op je hoofd moet gaan staan.
2.
Als ik muzieksessies geef met zeer ernstig verstandelijk gehandicapte mensen, vraag ik me af wat hun herinneringen zijn: dag en nacht helverlichte lokalen?, geuren van ziekenhuizen en ontsmettingsmiddelen?, vaders en moeders met zoete woordjes en aanrakingen als balsems?, eenzaamheid en verveling?, nooit muziek of altijd muziek?, alles zien vanuit ruglig in onderaanzicht?, naakt te kijk liggen?, te warm of te koud?.
Met hen wil ik terug kruipen langs smalle donkere gangen tot in warme holtes waar we samen gemaakt en geboren zouden worden, aangeboord door de gezamenlijke vaders en moeders en alles wat er in die nieuwe wereld te ervaren valt, zodat we samen zouden weten wat wij ons later zouden herinneren: de duisternis, het warme lijf, de muziek en door een verre deur op een kier: het licht.
HERINNERINGEN AAN DE TOEKOMST (2A)
1.
Alweer een hele tijd geleden werd in Brussel speelgoed tentoongesteld dat Afrikaanse kinderen zelf hadden gemaakt. Uit natuurlijke materialen en afval van westerse consumptiemiddelen vervaardigen zij op vindingrijke en kunstzinnige manier speelgoed: met steentjes, stokjes, touwtjes, doosjes, blikjes, kroonkurken, ijzerdraad en met de gekste onderdelen uit alles wat je maar kan bedenken, door de rijke westerling daar achteloos achtergelaten. Uit het boek (African Children. Art of dreams. Franco Merici. Plan International 1992), dat ter gelegenheid van die tentoonstelling werd verspreid, blijkt hoe fier deze kinderen zijn op hun speelgoed.
2.
Maar er is meer. Uit wat ze gemaakt hebben, kan je zien hoezeer ze zich spiegelen aan de Western Dream: autos, fietsen, motorfietsen, vliegtuigen, vrachtwagens, raceautos, tankwagens, Panamarenko-achtige toestellen en apparaten, sieraden en muziekinstrumenten. Overal hebben ze er de felgekleurde authentieke restanten van merkplaatjes van Marlboro, Cola Light, Pioneer, Toyota of Gauloises op aangebracht. Elk voorwerp is met zorg gemaakt en heeft mooie vormen en kleuren. Soms zijn vreemde onderdelen uit vrachtwagenmotoren op zon abstracte manier nagebouwd, dat er een nieuwe sculptuur, een nieuw bezield voorwerp lijkt geboren. Toch spelen de kinderen er ook gewoon in het zand, duiken in het weinige water, hoepelen met oude velgen of autobanden, drinken uit kalebassen of zitten gewoon voor zich uit te kijken. Hoewel leven en speelgoed primitief zijn, lachen bijna alle kinderen. Ze gaan volledig op in hun spel. Ondanks het primitieve karakter ervan zijn de kwaliteit, de bespeelbaarheid van het speelgoed en de vindingrijkheid groot.
Je zou kunnen zeggen dat de plaats waar deze kinderen geboren zijn, samen met afkomst en status, bepalen welk speelgoed ze hebben.
3.
Maar was het in de jaren vijftig bij ons in Vlaanderen zo anders?
Kinderen van gegoede afkomst speelden met echte, uit tin gegoten, bikkels. Andere kinderen bikkelden met steentjes of keitjes.
Kinderen van gegoede afkomst speelden met nieuwe, glanzende knikkers, grote en kleine. Andere kinderen mochten knikkeren met doffe, bekraste knikkers, die soms niet geheel rond meer waren en daardoor uit hun baan gingen.
Kinderen van gegoede afkomst hadden brede, grote houten tollen met een dikke blinkende metalen punt, waar je het vlassen touw makkelijk rond kon winden. Andere kinderen speelden met kleine tollen met smalle, vaak roestige metalen pinnen en gebruikten een gewoon touw dat ze eerst met speeksel nat moesten maken om het rond de tol te kunnen draaien.
Kinderen van gegoede afkomst hadden rolschaatsen en voetbalschoenen, die de andere kinderen, al dan niet tegen één frank, af en toe eens mochten lenen.
Kinderen van gegoede ouders hadden speelgoedhuisjes of kleine tentjes, andere kinderen gingen ondergronds, groeven een put in de tuin en legden er planken van afbraakhout op of gingen bovengronds en bouwden met dat afbraakhout een gammel huis, tot in de bomen toe.
Ook toen bepaalden afkomst en status het speelgoed dat je bezat.
4.
Nu hebben alle kinderen, geld of geen geld (desnoods maar op krediet), hetzelfde, door de reclame geplugde, eenzijdige, Bart Smit- en Blokkerspeelgoed. Er is nog zelden sprake van stijl of kwaliteit. Het ziet er zo dor uit. Het heeft zo weinig ziel. Je raakt er snel op uitgekeken. Het gaat rap stuk.
Nu bepalen commercie, reclame en media welk speelgoed goed voor je is. En wat vandaag goed voor je is, heeft morgen afgedaan.
Dan wordt er alweer iets anders aangeprezen.
HERINNERINGEN AAN DE TOEKOMST (2B)
1.
Opnieuw stonden, rond Sinterklaas, de kranten er vol van: de pop met DownSyndroom.
Uit de USA kwam de DS-pop via Nederland naar hier overwaaien. De DS-pop is een pop met alle uiterlijke kenmerken van een kind met Downsyndroom.
Eerst reageerde de Stichting Down Syndroom Nederland koel. Uit nieuwsgierigheid werden er echter enkele aangeschaft en geleidelijk aan werden de reacties positiever. Deze poppen zouden meehelpen aan de emancipatie en integratie van kinderen met Downsyndroom. Vanuit het geïntegreerd onderwijs zou men met dergelijke pop de gewone kinderen beter kunnen voorbereiden op een kind dat anders is.
De Vlaamse Vereniging voor Hulp aan Verstandelijk Gehandicapten zag de pop met Downsyndroom niet zo zitten. De DS-pop zou te veel de verschillen benadrukken, terwijl, volgens de vereniging, gewone kinderen niet eens zouden zien dat Downsyndroomkinderen anders zijn (De Volkskrant en De Morgen).
2.
Dus zeer binnenkort te verwachten zijn: de Rettsyndroompop met de handjes in de mond, de Choreo-athetotische pop die op batterijen allerlei gekke bewegingen maakt, de pop met het Happy-Puppetsyndroom en eeuwige glimlach op het gelaat, de Softenonpop met stompjes van ledematen, de magerzuchtpop, de obesitaspop, de kale pop, de stotterende pop en tenslotte, want dat is de logische conclusie, de menspop.
3. Conclusie: om alle mensen, de grote, de kleine, de dikke, de dunne, de slimme, de domme, die van hier, die van elders, beter te integreren in onze maatschappij, moet van elke mens een pop worden gemaakt, zodat elke mens er beter op voorbereid zal zijn dat alle andere mensen anders zijn. En zo bepalen vanaf nu, het uitzicht en de verschillen van en tussen mensen, het speelgoed waarmee je speelt.
HERINNERINGEN AAN DE TOEKOMST (3)
1.
Het gebeurde in de derde klas van de lagere school. De onderwijzer was Meester M. Naast de schoolvakken die hij er met grote gedrevenheid in ramde, probeerde hij ons op plastische en aanschouwelijke wijze de beginselen der hygiëne, godsdienst en wellevendheid bij te brengen.
Bij onvoldoende gehoor schuwde hij hierbij lijfelijke straffen niet. Regelmatig kregen ik en andere klasgenootjes dan ook een draai om de oren, want de pedagogische tik was toen nog niet uitgevonden. Een leerling met zwarte randen onder de nagels zette hij voor de hele school te kijk en hij hield donderpreken over de meest afschrikwekkende ziektes die daarvan het gevolg zouden zijn.
Elke ochtend werden steeds dezelfde gebeden - het onzevader, het weesgegroet, de akten van geloof, hoop, liefde en berouw, de werken van barmhartigheid - afgerammeld. Wie niet lang genoeg kon opletten, werd bij hemd en broek gepakt en door het raam gegooid. Gelukkig lag onze klas op het gelijkvloers. Je kon dus niet al te diep vallen. En omdat toen de gemiddelde leerling derde klas lagere school stukken sterker en leniger was dan de getrainde voetballer nu, kon dit niet zoveel kwaad.
Elke morgen haalde de meester, voor de echte lessen begonnen, de aanwezigheidslijst te voorschijn. Wij moesten rechtstaan en, bij het horen van de naam, onze aanwezigheid te kennen geven. Waarom besefte ik toen niet, maar op het afroepen van onze naam mochten we niet antwoorden met: AANWEZIG! Volgens Meester M. was het enige correcte antwoord: TEGENWOORDIG, meester!
Creytens: tegenwoordig meester... Deserrano: tegenwoordig meester... Kindt: tegenwoordig meester... Van Overschelde: tegenwoordig meester... . Het klinkt me nu nog in de oren.
2.
Deze herinneringen schieten mij te binnen bij het lezen van Luisteren naar de ander? Masschelein in W. Hellinckx en B. Maes (1994) Over de zorg voor personen met een mentale handicap. (p. 63-74, Garant Leuven).
Ervaringen leren dat in de omgang en communicatie met zeer ernstig verstandelijk gehandicapten, de bestaande communicatiemodellen niet toereikend zijn. Zelfs bij een uitgangspunt dat alle gedrag communicatie is en er niet niet gecommuniceerd kan worden, lijkt het bekende zender-boodschap-ontvangermodel alleen maar goed voor didactische doeleinden.
In de omgang met zeer ernstig verstandelijk gehandicapten is de zender verstoord, de boodschap ernstig verminkt, de ontvanger let net even niet op en heeft het gedrag en dus de communicatie en dus de persoon niet gezien.
Ook meer persoonsgerichte communicatiemodellen waarbij de nadruk wordt gelegd op alles wat zich tussen mensen afspeelt, het delen van betekenissen, het zich verplaatsen in elkaars standpunt, het innemen van elkaars perspectief, het kunnen ervaren wat de andere ervaart, het zich kunnen voorstellen wat de andere zich voorstelt, lijken niet te voldoen.
Masschelein vraagt zich af of er geen ander model van communicatie te bedenken is waarbij de verstandelijk gehandicapte als persoon, als iemand niet verdwijnt, wanneer ik hem of haar niet kan begrijpen. Masschelein: de filosoof Martin Buber presenteert een ander denken van relatie en communicatie dat minstens de mogelijkheid van een horen van het niet-voorstelbare bij de ander (de niet-talige) laat vermoeden, maar daarmee misschien toch verwijst in de richting van die andere.
Masschelein geeft aan hoe Buber het onderscheid maakt tussen AANWEZIGHEID en TEGENWOORDIGHEID. Buber heeft de wereld van de mens geanalyseerd vanuit twee houdingen, die verbonden zijn met twee grondwoorden die op hun beurt woordparen zijn: Ik-Gij en Ik-Het. Ik-Het verwijst naar de wereld-als-ervaring, Ik-Gij naar de wereld-der-relatie.
De wereld-als-ervaring is de wereld van het iets. Ervaringen hebben altijd op iets betrekking. Het is de wereld van voorwerpen, eigenschappen, hoedanigheden oorzakelijkheden.
De wereld-der-relatie daarentegen heeft betrekking op niets. Men ervaart de mens tot wie men Gij zegt niet. Gij wordt niet gekenmerkt door object-iviteit (het voorwerp-zijn) en dus niet door aanwezigheid, maar door subject-iviteit (het persoon-zijn), dus door tegenwoordigheid.
Volgens Buber is de wereld van het Gij (de wereld-der-relatie) helderder dan de wereld van het Het (de wereld-als-ervaring). Men ziet het Gij niet via een voorstelling (met behulp van taal), maar als het onmiddellijk tegenwoordige. Het Gij is onmiddellijk tegenwoordig omdat hiervoor geen begrip, geen voorstelling of fantasie nodig is. Het op deze manier zien van de persoon, noemt Buber het schouwen van het ganse wezen. Dit schouwen van het Gij, van de andere persoon, kan niet opgevat worden als het vernemen van een inhoud, van iets. Het iets behoort immers tot de wereld-der-ervaring, de wereld der dingen. Het is eerder het ontvangen van een kracht. Die kracht is de kracht van de interpellatie, de vanzelfsprekende bevraging van mezelf door die andere persoon.
Masschelein gaat zo nog bladzijden door en hoezeer hij en Buber hun best doen om duidelijk te zijn, het blijft allemaal ingewikkeld om volgen, maar daarom misschien niet minder waar. Voor de lezer die het nog tot hier is blijven volgen, lijkt het misschien niet veel meer dan filosofisch geëmmer.
3.
Wat er ook van zij, na het lezen van dit hoofdstuk, kwam het vraagstuk van meester M. en zijn uitgangspunt dat een leerling niet AANWEZIG is, maar wel TEGENWOORDIG, voor mij in een ander daglicht te staan.
Wellicht gebruikte hij, zonder het zelf te beseffen, het juiste woord. Maar in zijn daden gaf hij blijk van het feit dat hij ons als voorwerpen behandelde.
Daardoor maakte hij ons, die hij bij naamafroeping verplichtte TEGENWOORDIG te zijn, zonder het zelf te weten, weer doodgewoon AANWEZIG.
Ja, dat gebeurde in de derde klas van de lagere school bij meester M.