Ik ben Johan Kindt
Ik ben een man en woon in Antwerpen (België) en mijn beroep is logopedist, maar ben nu gepensioneerd..
Ik ben geboren op 10/10/1945 en ben nu dus 79 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Wandelen, koken, muziek beluisteren, lezen, fietsen en naar mensen kijken, ook in de spiegel.
ALEXANDER PORFIRYEVITCH BORODIN: COMPLETE KAMERMUZIEK
ALEXANDER PORFIRYEVITCH BORODIN: COMPLETE KAMERMUZIEK
Natuurlijk kennen we allemaal deze componist van zijn 2de symfonie, zijn 2de strijkkwartet, de opera Prins Igor en van zijn Polovetzer Dansen (voor meer infoormatie, zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Aleksander_Borodin).
Borodin was in de eerste plaats chemicus en wetenschapper en hij publiceerde heel wat wetenschappelijke bijdragen. Muzikaal gesproken zou je hem een autodidact kunnen noemen, al kreeg hij wel compositieles en was hij een voortreffelijk cellist. Hij maakte deel uit van 'Het machtige hoopje': een groep van 5 componisten waaronder ook nog Balakirev, Cui, Moessorgski en Rimski-Korsakov. In tegenstelling tot deze andere componisten schreef hij heel wat kamermuziek.
Deze complete kamermuziek is nu verkrijgbaar op een voortreffelijke 3-cdset van het label Brilliant Classics, ingespeeld door het Moscow String Quartet en het Moscow Trio, opgenomen in 1995 en overgenomen van National Music Company (?). De opnames klinken meer dan voortreffelijk tot zeer goed. Sommigen zullen het vioolspel in de forte-passages misschien iets te ruw of te schril vinden. Anderzijds wordt deze muziek vaak ook te gepolijst gespeeld. Alleen al vanwege het muziekhistorisch belang is dit een (overigens goedkope) aanrader! Maar laat er geen misverstand over bestaan, ook de muziek zelf is voortreffelijk.
De 3 cd 's bevatten: - Strijkkwartetten 1 en 2 - Strijkkwintet (het allereerste in de Russische muziek) - Pianokwintet - Serenade Espagnole - Strijksextet - Een pianotrio en enkele trio 's voor 2 violen en cello, waaronder een kort trio gecomponeerd op een volkslied 'What have I done to hurt' (wat een mooie titel voor een 'klassiek' muziekstuk, het zou de titel van een rock- of popsong kunnen zijn!)
Wie een ander mooi overzicht wil van het werk van Borodin kan zich deze Decca-dubbelcd aanschaffen. Hierop vind je de 3 symfonieën, waaronder de beroemde Martinon-versie van de 2de, de dansen, het 2de strijkkwartet, In de steppen .... etc.
Om mijn moeilijk leven zekerheid te geven zal ik op de Bank der Toekomst heel weinig wissels trekken.
Of ze veel kapitaal bezit betwijfel ik. En ik ben gaan vrezen dat ze bij de allereerste crisis plotseling haar betalingen zal staken.
(januari 1897, bron: Verzamelde gedichten, Konstantinos Petros Kavafis, 1863-1933, Athenaeum-K. P. KAVAFIS: DE BANK DER TOEKOMST, Polak & Van Gennep, Amsterdam 2004, vertaling G. H. Blanken). Kavafis schreef dit in 1897. Blijkbaar is het van alle tijden. Wat een profetie!
Wie mislukt is, wie achteruitgegaan is, hoe moeilijk valt het hem de nieuwe taal van de armoede te leren, en de nieuwe levenswijze.
Hoe zal hij in de miserabele vreemde huizen binnengaan! - In wat voor stemming zal hij wandelen op straat, en wanneer hij voor de deur staat, waar haalt hij de kracht vandaan om de bel aan te raken. En voor de verachtelijke noodzaak van het brood en van onderdak, hoe zal hij daarvoor dank betonen! Hoe zal hij reageren op die koele blikken, die hem laten merken dat hij tot last is! De trotse lippen, hoe zullen die nu beginnen nederig te spreken; en het opgeheven hoofd, hoe zal het zich buigen! Hoe zal hij de zinnen horen, die bij ieder woord zijn gehoor verscheuren - en niettemin moet je doen alsof je het niet opmerkt, alsof je onnozel bent en het niet begrijpt.
Geschreven in juni 1894, uit Verzamelde gedichten van K. P. Kavafis, Athenaeum Amsteram 2004. Bestaat er een actueler gedicht?
Een van de beste boeken van 2008 was het boek 'De Wittgensteins' van Alexander Waugh (kleinzoon van Evelyn Waugh). In 360 bladzijden schetst Waugh de geschiedenis van de familie Wittgenstein, met als ondertitel: Geschiedenis van een excentrieke familie. De Wittgensteins waren in de vorige eeuw één van de rijkste industriële families in Wenen. Componisten als Mahler, Brahms en vele andere waren er kind aan huis en als er al één bindende factor binnen de familie was, dan was het wel de muziek. Naast de nefaste invloed van de zeer gestrenge vader Karl Wittgenstein, leek de familie wel voor het ongeluk geboren. 3 zonen pleegden zelfmoord. De familie onderhield een zeer moeilijke communicatie. De al dan niet Joodse afkomst speelde hen in de oorlog parten wat dan weer met geld in orde zou worden gemaakt: geld dat mede daardoor ook twistappel was binnen de familie. De familie had twee beroemde zonen: de filosoof Ludwig Wittgenstein (1889-1951) en de pianist Paul Wittgenstein (1887-1961). Aangezien de schrijver Alexander Waugh zelf componist is, ligt de nadruk in het boek heel sterk op de muziek. Paul Wittgenstein, reeds een beroemd pianist, verloor in de eerste wereldoorlog zijn rechter arm. Voor hem componeerden Strauss, Prokofiev, Britten en Ravel pianomuziek voor de linkerhand. Het bekendste werk is wellicht 'het pianoconcert voor de linkerhand' van Maurice Ravel.
'De Wittgensteins' is een vernuftig gecomponeerd, boeiend, vlot vertaald en niet te missen boek. Wel is het misschien goed vooraf reeds een zekere voorkennis te hebben. Juist het bij elkaar brengen uit deze periode van historische, maatschappelijke, kunstzinnige, filosofische, etc. gegevens en dit geconcentreerd in de familie Wittgenstein, maakt dit boek tot een rijke leeservaring.
Dit zijn 2 mooie tot zelfs schitterende concerten. Het vioolconcert is Linde's meest gespeelde werk, maar zelf vond hij zijn celloconcert het beste. En al zijn er zeker invloeden van Walton, Hindemith en Shostakovich, het is inderdaad een schrijnend en indrukwekkend stuk muziek, op deze cd meer dan voortreffelijk gespeeld door Maria Kliegel, zeg maar de huiscelliste van het label Naxos. Het beluisteren zeer de moeite waard! CD-opnames laten toe kennis te maken met de meest uiteenlopende en soms nog onbekende muziek, zo ook deze van de Zweedse componist Bo Linde (1933-1970).
Zie ook: Review by Barry Brenesal, Fanfare
It's a cliche, but in this case, also true: the suicide of Bo Linde (1933-1970) at the age of 37 shocked the world of Swedish classical music. He was considered the most promising composer of his generation by many of his compatriots, and the most likely to make a mark on the international front. Linde was a member of a young composer's group frequently referred to as "50-talisterna," or "belonging to the 1950s," whose exemplars were emotionally expressive composers that extended but did not abandon tonality. These included nationalists, such as Larsson (also Linde's teacher), and more prominent figures like Shostakovich and Britten.
The composer was undeniably precocious, submitting his Piano Concerto No. 1 as part of his application for admission to Stockholm's Academy of Music. Musical maturity also arrived early, so that the Violin Concerto of 1957 already displays an easy confidence, emotive power, and consistency of inspiration at a very high level. Linde's musical language is conservative but recognizably of the 20th century. The Violin Concerto recalls Barber and Prokofiev in general style, though Linde was more subtle in his neo-Romanticism than the former and less satirical than the latter. (Shostakovich comes to the fore in the Cello Concerto, though there is no sense in either work of Linde staking out part of the sound world of another composer as his own.) Movements in both concertos break into multiple smaller expressive units, sometimes enclosing entire movements within themselves, and linked through the understated reuse of transformed themes.
Sundkvist leads a rhythmically taut pair of performances whose clarity helps bring out the nuances of Linde's orchestral thought. The relatively small (52 members) Gavle SO delivers both discipline and refinement. Gomyo's reading of the Violin Concerto is more assertive and varied in character than the one I've possessed for years, featuring Karl-Ove Manneberg under Rainer Miedel's direction: a mercurial, well-judged interpretation. Maria Kliegel is expansive and robust in the Cello Concerto, yet misses nothing of the lyrical warmth in the work's final movement.
Sound quality is good, with just enough plush to add bloom to the instruments, and not enough to smear the textures. Good liner notes accompany this release, and I only wish that Naxos had put the remaining time on this CD to use-perhaps with a recording of Linde's Sinfonia. Regardless, this is an excellent album by an unjustly neglected 20th-century master, well worth the purchase.
Review by Robert Layton, International Record Review, May 2006
Bo Linde is little known outside Sweden and discovered there only in the last couple of decades or so, but he was a composer of great talent. He was born in Gävle in 1933, the port north of Uppsala, and his career never took him very far from it. Gävle has an active musical life and can boast a good concert-hall and a decent orchestra. In the Sweden of the 1950s and 1960s, when serial and post-serial music was all the rage, Linde was left out in the cold. I heard him play his Piano Trio in Uppsala in 1953 when he was only 19, a lean young man who looked a bit like Shostakovich at that age. Alas, youth is a harsch judge and I thought it was far too heavily indebted to Shostakovichs Op. 67. I dare say it is much finer than I thought then. He rather disappeared from view until his Violin Concerto was recorded in 1972 by Karl-Ove Mannberg and the Gävle Orchestra under Rainer Miedel (HMV E 055 34649). There was also a subsequent recording in 1993 from Ulf Wallin and the Norrköping orchestra under Junichi Hirokami (BIS CD621)
Make no mistake; the Violin concerto, first performed in 1958, is a work of quite striking beauty, and full of a gentle melancholy that strikes one as more Mediterranean than thoroughly assure, the invention warm and lyrical, and the writing for the orchestra wonderfully imaginative and luminous. Its touching coda is quite magical. The young Tokyo-born Canadian violinist Karen Gomyo is the elegant and expressive soloist and the orchestral playing is first-class.
The somewhat later Cello Concerto was written for Guido Vecchi, a wonderful player and first cello for the Gothenburg Orchestra, who premiered it in 1965. It is a somewhat darker but no less intense piece, with a powerful Lento finale. True, there is a hint of Shostakovich in the middle movement, but Linde is very much his own man. This music has real nobility and a natural eloquence, and it inspires a totally committed performance from Maria Kliegel and the orchestra, from Petter Sundkvist draws an excellent response. Like the Violin concerto it is beautifully laid out for the orchestra. I must say that encountering the Cello Concerto was a joy- and I envy those coming to the Violin Concerto for the first time.
The recording is of demonstration standard, lifelike and with a truthful perspective between soloists and orchestra. This music deserves the widest dissemination and this disc the strongest recommendation.
Enige tijd geleden hoorde ik op de radio een langzame beweging uit een mij bekend strijkkwartet dat ik toch niet onmiddellijk thuis kon brengen en waarvan ik zeker wist dat ik het op cd had staan.
Onmiddellijk liet ik alles voor wat het was en bleef ik gefascineerd luisteren naar dit stuk schitterende muziek. Ook de opname was heel mooi. Na enig zoekwerk bleek het om een nieuwe opname te gaan van het Nederlandse Ruysdael Kwartet van het tweede strijkkwartet van Sergei Prokofiev (1941).
Zoekend in mijn zeer geordende chaos van cd 's, vond ik mijn cd terug met de twee strijkkwartetten van Prokofiev en alhoewel ik deze cd al meermaals had beluisterd, was mij nooit zo bewust opgevallen hoe mooi deze muziek wel was.
Het tweede strijkkwartet schreef Prokofiev in 1941, toen hij samen met bevriende artiesten door de overheid naar Nalchik werd overgebracht ter bescherming bij de inval van de Nazi 's. Nalchik is gelegen in het Noorden van de Kaukasus en is de hoofdstad van een streek die KABARDIN wordt genoemd. Prokofiev verwerkte thema 's en liederen uit de volksmuziek van die streek met zijn eigen compositiestijl en bootste in sommige aspecten van de speelstijl ook een plaatselijk strijkinstrument na. Het geheel laat een bijzondere luisterervaring na: levendig, ritmisch, origineel, lyrisch, volks en melancholisch en ik ga geheel akkoord met een uitspraak over deze muziek, afkomstig van de recensent van het tijdschrift Fanfare, Colin Fleming:
One is left in something of a tizzy, energized and breathless, as in what to do now? Step lively, with music clearly driven by elements of modern dance, and linger in those private moments when one thinks, Aha, I should like to make another discovery such as this again someday.
Ook de componist en vriend van Prokofiev Nikolai Myaskovsky, schreef 2 werken op basis van deze Kabardinische volksmuziek, nl. zijn 23ste symfonie en zijn 7de strijkkwartet.
Karel Ancerl was een Tsjechische dirigent die leefde van 1908 tot 1973. Hij was een buitengewoon mens en dirigent, groot voorvechter voor de toenmalige hedendaagse muziek van grote componisten (Stravinsky, Bartok, Martinu, Prokofiev, Shostakovich), maar ook van de toenmalig hedendaagse Tsjechische muziek.
Daar leidde hij het 'kamporkest' in diverse concerten. Hij kwam ook voor in de door de nazis in scène gezette 'propagandafilm', Der Führer gibt die Juden eine Stadt. Ancerl verloor er zijn hele familie en met hen vele Tsjechische musici en kunstenaars. Zelf overleefde hij deze hel, maar hield er een zwakke gezondheid aan over.
In 1968 ontvluchtte hij zijn land bij de inval van het communistisch regime in Praag en trok naar Toronto in Canada.
Ancerl with the Toronto Symphony
Ancerl was naast Talich, Kubelik, Neumann, de grote dirigent van het Tsjechisch Philharmonisch Orkest dat hij tot een toporkest smeedde en waarmee hij de hele wereld rondtrok en talloze schitterende opnames maakte voor het label Supraphon. Jammer genoeg werd de westerse markt overheerst door het 'merk' Herbert von Karajan en door het label DG, waartegen de wat sjofel uitziende Supraphon lp's niet konden optornen.
Pas na de opkomst van de cd, werden alle opnames opnieuw uitgebracht, een deel eerst op Supraphon Crystal Collection,
later opnieuw op een 'nieuwe reeks' cd's met op de cover een soort postzegel,
de laatste jaren nog eens op 42 cd's in de serie Ancerl Golden Series.
Recentelijk werd als afsluiter van deze serie, omdat Ancerl 100 jaar geleden geboren werd, editie 43 uitgebracht met, behalve een stuk van B. Britten, uitsluitend Tsjechische muziek, maar van vooral onbekende componisten uit die tijd (Borkovec, Kalabis, Vycpalek).
Karel Ancerl is een van mijn favoriete dirigenten en de meeste van zijn opnames zijn bij deze heruitgaves en remasterings door de internationale muziekpers dan ook met veel lof overladen. Dat komt door dat Ancerl een zeer eerlijke, partituurgetrouwe dirigent was, omdat hij dirigeerde met een geweldige innerlijke kracht en ritmische precisie, omdat hij zeer menselijk met alle medemusici omging en nog zoveel meer.
Iemand draait me op mijn rug, maar het is niet de persoon die ik verwacht.
Vier uur.
Iemand draait me op mijn zij, maar de handen die het doen ken ik niet.
Het is niet de vriendelijke stem.
Zes uur.
Iemand draait me op mijn buik, maar ook deze handen ken ik niet.
Het is niet de vriendelijke stem, geen klopje op de wang.
Ik wil iets vragen.
Ik knipper met mijn ogen.
Ik sla de bedspijlen.
Ik slik geen eten van die boze hand.
Lust het niet.
Wil roepen!
Waar is ze?
Schud het bed heen en weer.
De boze hand draait me om vier uur.
Bekende hand, lieve stem, klopje op mijn wang, kom.
Sla mijn hoofd tegen het bed ... kom.
Sla mijn hoofd tegen het bed ... kom.
Boze stem: hou op!
Hap naar lucht, lucht helpt me roepen de grote schreeuw.
Kom bekende hand.
Boze stem: Hou je rustig, wees geen lastpost, rustig.
Niet de bekende hand.
Alleen de boze stem, wil ze niet!
De bekende hand is weg.
Om acht uur komt de boze hand en draait me op mijn zij.
Lucht helpt me roepen.
Bekende hand ... koooom ....
Lange tijd.
Bekende hand, kom!
Wil zeggen dat ik van je hou.
Wil alles vertellen aan de bekende hand.
Jij antwoordde met een klopje op mijn wang.
Ik lachte, jij streelde me.
Ik lachte, jij draaide me.
Jij wist dat ik om twaalf uur zo graag op mijn rechter zij wil,
omdat dan de zon danst in de grote boom.
Jij weet het!
Wat ik wil.
Boze hand is weg.
Nu danst de zon
Jij weet op welke zij ik wil liggen om twaalf uur.
Oorspronkelijke titel: The hand I know.
Auteur: Ulla Tideström.
Vertaling J. KiNDT
Oorspronkelijk verschenen in My body, my Words : Communication for the mentally handicapped., Gerd Andèn and Jane Brodin, Handikappinstitutet, Riksförbundet FUB, Stockholm, 1984, p. 56-57.
De vorige dagen zat deze cd in de cd-speler. Het is een cd met muziek van een alweer minder bekende componist. Zijn muziek is er echter niet minder om, straffer nog, de 4de symfonie van Franz Schmidt is een van de grote werken van de 20ste eeuw, en - alhoewel ik veel naar concerten ga - nauwelijks uitgevoerd, zeker niet in onze contreien. Om kort te zijn, deze symfonie verdient heel wat beter. Waarop wachten onze orkesten? Wat er ook van zij, op deze cd is de muziek schitterend gespeeld en opgenomen en aan deze prijs het muzikaal avontuur meer dan waard! De Penguin Guide to recorded classical music 2008 haalt deze opname aan als één van de beste!
Hij werd gekozen uit veertien sollicitanten voor de vacante positie van cellist bij de Weense staatsopera, waar hij tot 1914 speelde onder Mahler. Hoewel Friedrich Buxbaum de eerste cellist was, liet Mahler de cellosoli meestal spelen door Schmidt. Schmidt was ook een veelgevraagd kamermusicus en speelde in het door Arnold Schönbergs goede vriend Oskar Adler opgerichte strijkkwartet. In 1914 werd hij professor aan de Wiener Musikakademie (tegenwoordig: Universität für Musik und darstellende Kunst). In 1925 werd hij directeur van deze academie, en van 1927 tot 1931 was hij tevens de rector. Als leraar voor piano, cello, contrapunt en compositie leidde hij talrijke musici, dirigenten en componisten op die later beroemd werden.
Het privéleven van Schmidt verliep minder positief. Zijn eerste echtgenote bracht vanaf 1919 haar leven door in een ziekenhuis voor geesteszieken. Zijjn dochter Emma stierf onverwacht na de geboorte van haar enige kind. Schmidt verwerkte dit met het schrijven van zijn vierde symfonie in 1933 (die hij de opdracht Requiem voor mijn dochter meegaf). Schmidt's verslechterende gezondheidstoestand leidde er toe dat hij zich in 1937 moest terugtrekken uit de academie. In zijn laatste levensjaar werd Schmidt gevierd als grote levende componist. Hij kreeg de opdracht een cantate te schrijven met de titel 'Deutsche Auferstehung' die er voor zorgde dat hij na 1945 door velen als Nazisympatisant gezien werd. Schmidt voltooide de compositie niet en en wijdde zich twee maanden voor zijn dood in 1939 aan de opdrachten voor de eenarmige pianist Paul Wittgenstein (broer van de filosoof Ludwig), voor wie hij al eerder composities had geschreven: het klarinetkwintet in A majeur en de Toccata in d mineur (Bron Wikipedia).
In 1997 verscheen van de neuropsychiater Karel Ringoet het boek In de buik van het onbewuste (Stichting Mens en Cultuur, Gent). Omdat zijn opvattingen te veel gebaseerd zijn op het emotionele, het intuïtieve, het onbewuste, wordt Ringoet in wetenschappelijke kringen niet ernstig genomen. Ringoet: Het probleem van de mens ligt in het conflict tussen ratio en emotie. Wie de ratio wil propageren, moet de emotie verbannen naar het kamp van de verliezer om strategisch als overwinnaar uit de strijd te komen. Rationalisten van nu zijn dan ook strategen van de macht. Ze hebben de emotionaliteit ondergeschikt gemaakt aan het denken, haar bestempeld als een overblijfsel uit een wild en primitief verleden om hun politieke en economische belangen veilig te stellen. Waarachtige emotionaliteit vind je nog bij de eenvoudige mens en bij enkele uitzonderlijke denkers. Zodra je terechtkomt in de machtbastions, zie je de vervalste emotie... (Zwemmen in het psychisch reservoir, Karel Ringoet in de buik van het onbewuste, Jan de Zutter, De Morgen, 25 juli 1997).
2.
Nadenkend bij deze opvattingen, zie ik, in de omgang met ernstig verstandelijke beperkingen, twee groepen opvoeders en begeleiders, al ben ik mij ervan bewust dat het onderscheid tussen deze twee groepen niet gemakkelijk te maken valt.
Opvoeders/begeleiders, die eerder tot de eerste groep behoren, hebben een meer zakelijke omgangsvorm, die verder afstaat van hun gevoel. Eerder dan aandachtig naar de bewoners te kijken en te luisteren, handelen ze vanuit een vooropgezette werkwijze. Ze staan te weinig stil bij de mogelijkheden en beperkingen van de bewoners. Ze beseffen onvoldoende wat de gevolgen van een handicap zijn voor de dagelijkse omgang. In feite draaien ze, zonder er al te veel bij na te denken, mee in het raderwerk van een systeem, dat op zichzelf zeker niet verkeerd is. Vaak zijn deze opvoeders stressbestendig. Er is nauwelijks plaats voor twijfel. Soms streven ze hogere functies na en bereiken die dikwijls.
Opvoeders/begeleiders, die eerder bij de tweede groep horen, werken meer op intuïtie en fingerspitzengefühl. Ze proberen uit te zoeken wat een persoon met een handicap nodig heeft, ook als deze het zelf niet kan zeggen en ze zijn er de plaatsvervangende uitvoerder van wanneer deze het zelf niet kan realiseren. In die zin is er veel minder sprake van een hiërarchische verhouding tussen hen en de bewoners. Ze zijn meer elkaars verlengde. Ze hebben het moeilijk als ze de zorg moeten overlaten aan anderen, die het op hun manier doen. Ze kunnen diep in de put zitten als het met een bewoner of een collega niet goed gaat. Deze opvoeders zijn goede waarnemers, maar soms kan de sterke emotionele betrokkenheid de interpretatie van het waargenomene moeilijker maken. Toch zijn ze zich ervan bewust dat ze zich niet alleen op hun gevoelens mogen laten meedrijven.
3.
Waarom krijgen opvoeders uit de tweede groep zo weinig aandacht. Waarom kunnen ze met hun meer gevoelsmatige visie nergens terecht? Waarom krijgen ze bij de hiërarchie zo weinig gehoor als ze, omwille van hun opvattingen, in botsing komen met hun collegas? Waarom moet het zover komen dat deze mensen ernstig aan zichzelf beginnen te twijfelen, het geloof in zichzelf verliezen, tenslotte teleurgesteld de handdoek in de ring gooien, soms zelfs ontslag nemen?
Zelf kon ik toen alleen maar luisteren naar de verhalen van opvoeders en andere begeleiders. Ik herkendeme erin. Soms vraag ik me af of ze het over mij hebben.
4.
Daarom, als magere troost, voor allen die zich in het geval voelen, het gedicht Over het lijden, van de Poolse dichter Zbigniew Herbert (Machine van woorden, Poetry International Serie, Amsterdam 1975).
Dit boek met een bijna mythisch verhaal is geschreven door de in Martinique (1953) geboren Franse schrijver Patrick Chamoiseau die in 1992 voor zijn roman 'Texaco' de Prix Goncourt kreeg.
Een oude slaaf die, ondanks uitgeperst worden, een vrijwel anoniem bestaan leidt op een suikerplantage, besluit toch op de vlucht te slaan. De wrede opzichter stuurt zijn verschrikkelijke bloedhond er achteraan, maar tijdens de vlucht en de achtervolging voltrekt er zich in elk van de 'personages', de slaaf, de hond en de opzichter een complete verandering, wat tot een geheel onverwacht einde leidt.
Patrick Chamoiseau gebruikt voor dit verhaal een heel aparte, soms zelfgecreëerde, taal, die zich niet zo gemakkelijk laat lezen, maar hierdoor aan het verhaal het karakter meegeeft van een oerverhaal. In een recent interview gaf de NOS-journaal nieuwslezeres Noraly Beyer dit boek aan als één van haar favorieten. Ik kan dit alleen maar beamen, maar tegelijkertijd denk ik dat vanwege het bijzondere taalgebruik, dat zich maar traag laat lezen, de leesdrempel vrij hoog ligt. Toch een aanrader!
In die tijd gingen 11 bewoners en 3 begeleiders naar de concerten van het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen in de Elisabethzaal te Antwerpen. Vrijdagavond 12 september 1997 was het weer zover. Het concertseizoen is feestelijk geopend met de ouverture La Forza del Destino van G. Verdi, het celloconcert van A. Dvorak en, na de pauze, de 5e symfonie van D. Shostakovich. Met het blauwe GielsBosbusje rijden we ernaartoe. De bewoners zien er pico bello uit. Jasjes en dasjes zitten goed. Allen zijn in goede stemming. Via de snelweg rijd ik naar Antwerpen. Enkele bewoners herkennen Helmut Lotti op de radio en zingen enthousiast mee. Erwin en Michel zitten naast mij en geven precies aan hoe ik moet rijden. Bij rode stoplichten roepen ze: stop! Bij groen kan ik niet snel genoeg wegkomen. Bijna allemaal kennen ze de weg en ik zou het niet moeten proberen om verkeerd te rijden. Via de Carnotstraat rijd ik langs de achterkant de parking van de Antwerpse Zoo binnen(op dit moment, 2010, is de verkeerssituatie er helemaal veranderd). Ik parkeer de bus achter de muziekkiosk en we stappen uit. Aangezien we nog vroeg zijn, kunnen we er rustig de tijd voor nemen.
Naast ons busje wordt een kleine auto geparkeerd. De deur gaat open en een hand steekt een zwarte wandelstok met zilveren handvat naar buiten en zet hem tegen de zijkant van de wagen. Daarna, heel langzaam, trekt zich moeizaam een bejaarde vrouw naar buiten. Willy kijkt aandachtig naar het tafereeltje. Hij kan nauwelijks spreken, zijn gebaren zijn klein en onduidelijk, maar hij wijst nadrukkelijk naar het voorwerp dat tegen de auto staat en roept duidelijk verstaanbaar: stok!
Het woord mist zijn effect bij de vrouw niet. Inmiddels bijna helemaal uit de auto, kijkt ze omhoog. Haar gezicht toont drie dingen tegelijk. In één vriendelijke oogopslag ziet ze wie Willy is. Tegelijk laat ze zien hoe fier ze is, dat het met haar nog niet gedaan is. Maar ze is ook verbitterd, want lopen, zelfs met de stok, gaat haar steeds moeilijker af. De vrouw en Willy begrijpen elkaar. De vrouw glimlacht. De vrouw grimlacht. Dat alles speelt zich af in een fractie van een seconde.
In groep slenteren we naar de hoofdingang van de dierentuin aan de kant van het centraal station. Willy loopt achter mij aan. Hij trekt mij aan de jas en wijst naar boven. De zijkanten van het station zijn ingepakt in stellingen. Blij met wat hij ziet roept Willy: kapot! Die opmerking is er niet ver naast. Wat architectuur en leegstand betreft, is bijna alles in Antwerpen kapot (nu, in 2010, is er toch veel ten goede veranderd). We lopen het Astridplein op, naar rechts, richting Elisabethzaal.
Omdat het nog te vroeg is, wachten we voor de glazen deuren. Erwin, Michel, Willy, Jacky, Luc, Robert en de anderen kijken hun ogen uit. Overal verkeer en vooral veel mensen die toestromen voor het concert: de meesten op hun paasbest, het haar zilver gekleurd, duidelijk niet van plan zich niet te laten opvallen. Behalve Luc die van nature zilvergrijs haar heeft, hebben de bewoners geen zilvergrijs haar nodig, om des te meer op te vallen. We worden links en rechts bekeken. Sommigen herkennen ons van de vorige jaren en concerten en knikken bemoedigend. Anderen kijken te opzettelijk een andere richting uit omdat hen waarschijnlijk gezegd is deze mensen niet zo aan te gapen.
Willy staat nog steeds bij mij. Hij strekt de rechterarm en hand voor zich uit en met zijn kleine wijsvingertje wijst hij in de richting van het station. Daar komt de bejaarde vrouw traag in onze richting. Ze is helemaal over de wandelstok gebogen. Ter hoogte van haar buik steunt ze met beide handen op het handvat. Haar hele bovenlichaam is er overheen gebogen, zodat ze met moeite eventuele obstakels zou kunnen zien. Je hoeft geen menswetenschapper te zijn om te zien hoe moeizaam het gaat. Als ze nog drie meter van ons verwijderd is, wijst Willy nog nadrukkelijker en roept opnieuw duidelijk verstaanbaar: stok! Onverstoorbaar blijft de oude vrouw verder stappen richting de trappen van de concertzaal. Als ze ter hoogte is van de plaats waar wij staan, richt ze zich even op en kijkt Willy aan. Ze heeft het duidelijk gehoord: stok, stok, stok, een woord dat de laatste tijd wellicht haar leven beheerst. Ze herkent Willy van daarnet op de parking en zegt, met op haar gezicht een mengeling van jubel en eenzaamheid: Ik ga het nog een jaar proberen, mijnheer. Daarna kruip ze letterlijk de trappen op om te verdwijnen in de menigte.
Die gedwongen, maar geveinsde, jubel voor het communistische regime en de ongenode, maar echte eenzaamheid van de mens die in zon regime moet leven, zijn precies wat we daarna te horen krijgen in de aangrijpende 5e symfonie van Dmitri Shostakovitch.
Op de weg terug slapen mijn medepassagiers. Er is nieuws op de radio, maar ik hoor het niet. Benieuwd waar de oude vrouw woont en hoe ze is thuis geraakt.
Wat ik aan het doen ben? Ik zit te luisteren naar prachtige koormuziek van de Amerikaanse componist Morton Lauridsen (Zoon van Deense immigranten, °Washington, 1943, http://nl.wikipedia.org/wiki/Morten_Lauridsen): - O nata lux - Madrigali - Les chansons des Roses - Mid-Winter Songs en - O magnum mysterium.
Het is een schitterende NAXOS-opname uitgevoerd door het Canadese koor Elora Festival Singers olv. Noel Edison. Ze ...hebben ook al op NAXOS twee hele mooie Pärt-cd 's ingezongen.
De muziek van Lauridsen is zeer toegankelijk, verfijnd, etherisch, mystiek en heel emotioneel. Ze is gebaseerd op het Gregoriaans en ondere andere ook op de muziek van Claudio Monteverdi en Luca Marenzio, zonder er echter een pastiche van te zijn. Lauridsen heeft zichzelf een geheel eigen, direct herkenbaar klankbeeld eigen gemaakt. Technisch vraagt deze muziek wel een topkoor, vanwege de vele intonatieve en ritmische moeilijkheden, die je echter op het eerste gehoor nauwelijks vermoedt. Hoe introvert ook, door de compositietechniek is de sound deze van smeulend vuur, soms van een uitslaande brand. Het slot van Les chansons des Roses is een absoluut hoogtepunt in de koorliteratuur van alle tijden.
Wat is dat voor een onbekend koor zal je misschien zeggen, maar ze concerteerden al in het Wiener Musikverein. Mooie expressieve toegankelijke muziek en schitternd uitgevoerd en opgenomen. Een aanrader voor de koorliefhebbers onder U.
Op 18 januari 2010 wordt in deSingel te Antwerpen de 7e symfonie van G. MAHLER (Lied der Nacht) gespeeld door het Nederlands Nationaal JeugdOrkest (NJO) olv. van de jonge Franse dirigent Ludovic Morlot.
Deze bijzondere gebeurtenis (deze symfonie kan je niet zo vaak live horen en de kwaliteit van dit orkest) heeft er mij weer eens toe aangezet een update te maken van mijn MAHLER-luisterlijstje. Het gaat om een lijst van opnames waar op dit moment mijn voorkeur naar uitgaat. Het gaat dus niet noodzakelijk om de beste uitvoeringen, zo die al zouden bestaan.
Bij het herbeluisteren van de 7e symfonie valt mij meer dan ooit op hoe moeilijk uitvoerbaar dit werk is. Eerst en vooral moeten de uitvoeders een grote lijn over heel het werk door kunnen trekken en het overzicht behouden. Het gevaar zit hem in het mikken op onmiddellijke effecten. Verder lijkt de combinatie van felle orkestuithalen en kamermuziekperiodes mij niet gemakkelijk. Er komen in alle instrumentengroepen lastige solistische passages voor. Verschillende ritmes en korte thematische blokjes wisselen elkaar snel af. De delen 2 en 4, bijgenaamd NACHTMUSIK I en II, vereisen een bijzondere sfeerschepping. Het contrast met deze delen in het centrale middendeel (scherzo) is groot (bijtend ironisch). Het lijkt mij een hele opgave voor dit jeugdige orkest dat echter in het verleden bewees grote werken aan te kunnen (zoals bv. de Turangalilasymfonie van Messiaen).
Dus hier mijn MAHLER-lijstje:
Complete symphonies:
Gary Bertini
Vaclav Neumann
Symfonie 1:
Raphael Kubelik
Symfonie 2:
Yvan Fischer
Symfonie 3:
Vaclav Neumann
Symfonie 4:
Anton Nanut (met toen nog 'kind-sopraan' Emanual Cencic)
Met toevallig gekozen woorden schrijft hij een gedicht dat handelt over een droom waarin hij zelf optreedt als de glorieuze uitvinder van een vreemde machine die dromen voortbrengt waarin hij voorkomt schrijvend aan een gedicht waarin hij met toevallig gekozen worrden handelt over een droom waarin hij zelf optreedt als de glorieuze uitvinder van een vreemde machine die dromen voortbrengt waarin hij voorkomt schrijvend een gedicht met toevallig gekozen woorden.
(uit Al wie omkijkt is gezien. Gedichten 1974-1987, Amsterdam, 1988)
Ik kende dit gedicht niet, maar schreef zelf al eerder het volgende gedicht dat qua vorm een zekere gelijkenis vertoont.
UN HOMME ET UNE FEMME 4
Kijk!
In een film heeft
iemand,
ooit,
een man en een vrouw,
dicht bij elkaars afstand,
voor een beeldscherm neergezet.
Dit toestel heeft zichzelf ongemerkt
naar een andere zender gezapt
waar,
opnieuw,
midden in een andere film
iemand
een man en een vrouw
ver van elkaars nabijheid
voor een ander beeldscherm heeft neergezet.
En zie!
Ook dit apparaat zapt zichzelf weer op zoek
naar een andere zender
waar,
weer in een andere film,
iemand
een man en een vrouw
ver van elkaars nabijheid,
dicht bij elkaars afstand
voor weer een ander beeldscherm heeft neergezet.
Maar
Op dit late uur is
stilaan
alles,
overal,
sneeuw en witte ruis en kleurenbalk en mozaïek.
Een spiegel komt naar voor
en bekijkt
de man en de vrouw
die langzaam lomer worden.
Nog voor ze zich in slow motion van kledingstukken hebben ontdaan,
naderen ze naakt.
Uit de spiegel treden ze de kamer binnen.
Daar omhelzen ze elkaar
op muziek van Henri Mancini.
Nooit eerder zette
iemand,
ergens,
ooit,
een man en een vrouw
voor het beeldscherm,
zo ver van elkaars nabijheid, zo dicht bij elkaars afstand.