Ik ben Johan Kindt
Ik ben een man en woon in Antwerpen (België) en mijn beroep is logopedist, maar ben nu gepensioneerd..
Ik ben geboren op 10/10/1945 en ben nu dus 79 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Wandelen, koken, muziek beluisteren, lezen, fietsen en naar mensen kijken, ook in de spiegel.
Voor veel muziekliefhebbers hebben Glenn Gould's opnames van de Goldbergvariaties van Bach uit 1955 en 1981 'cultstatus'.
Maar bij het nieuwe nummer van het tijdschrift Diapason zit een cd met de liveversie van de Goldbergvariaties van Bach opgenomen in Salzburg in augustus 1959 (mono). Deze opname is mijns inziens verreweg zijn beste. Het klinkt als een lange improvisatie, in betere tempi, parelend, speels, licht, mooie mono-sound. Wat mij betreft: ik kies voor deze:
Als ik me niet vergis, zou dit het laatste optreden van Glenn Gould in Europa geweest zijn.
Bij de slotfuga à 3 soggetti unvolständig van Die Kunst der Fuge BWV 1080 van J. S. Bach. Een fuga is een meerstemmig muziekstuk waarin het hoofdthema, door één van de partijen ingezet, achtereenvolgens door andere stemmen wordt overgenomen, waarbij de voorgaande stem zoveel mogelijk stipt gevolgd wordt; een muzikale beweging.
Vrees niet: ik maak nog regelmatig grapjes, ik sta nog steeds bekend als humorist. En niet ten onrechte: ik laat ze ook lachen, familie, vrienden, auditoriums.
Gaat het u slecht? Ik troost u met een kwinkslag. Bent u bedroefd? 'k Vermaak u met een Witz. Zoals mijn moeder het zo mooi kon zeggen: 'Ik haal het allemaal uit mijn holle kies.'
Ik blijf de jongen van de brede grijns, de schalkse knipoog, 't gniffelend binnenpretje. Het kan nog steeds. 'k Ben nog niet te oud.
En mocht u menen dat 'k te ernstig word, te somber, te weemoedig, te zwaarwichtig? Heus, wees gerust: ik lach me nog eens dood.
(Uit: De eerste zestig, De Bezige Bij, Amsterdam, 1978)
Natuurlijk staat de Matthäuspassie van Bach (1685-1750) op eenzame hoogte, maar om zo 'n werk tot stand te brengen zijn er andere muzikale wegbereiders nodig geweest. Zo 'n wegbereider was bijvoorbeeld Heinrich Schütz (1585-1672), waarbij het woord 'wegbereider' eigenlijk niet het juiste woord is. Hij was als een voorloper een heel groot en cruciaal componist. Ook hij schreef, naast al zijn andere vokale werken, 3 Passionen en ook nog Die sieben letzte Worte.
Maar Schütz had ook een leerling, Johann Theile (1646-1724) en deze componeerde in 1673 een Matthäuspassie (10 jaar na de Mattäuspassion van Schutz zelf) die meer nog dan deze van Schütz een voorbereiding leek te gaan worden op deze van Bach (http://en.wikipedia.org/wiki/Johann_Theile).
De Matthäuspassie van Theile bestaat uit twee delen van ongeveer een half uur. Hij gebruikt hierbij reeds modernere middelen dan Schütz. Daar waar bij Schütz bijvoorbeeld de evangelist (tenor) nog meer reciteert, krijgen we bij Theile een vrijere evangelistenpartij onderlijnd door 2 viola da gamba 's. Ook schakelt hij een viertal aria's in en korte eenvoudige 5-stemmige koralen.
Zo 'n werk als achtergrondmuziek beluisteren doe je eigenlijk niet. Je moet er echt een uurtje voor gaan zitten (bij voorkeur in deze tijd van het jaar) en bij herhaald beluisteren, wat ik ondertussen deed, openbaart zich een heel mooi en emotioneel werk. De hiervoorliggende opname is zowel kunstzinnig als opnametechnisch van grote klasse. Een aanrader!
Commentaar bij deze opname: 'Period instruments and style are used with great taste and pungency, while the vocalists are highly accomplished solo and ensemble contributors.' (American Record Guide) The Evangelist is a tenor, Christ is a bass. The words of Christ are accompanied by two violins, while Christ sings with two viole da gamba. The other characters are accompanied by continuo only, and all the instruments join with the chorus. Theile's Passion is important as an early example of the introduction of systematic accompaniment for the soloists and for the incorporation of free lyrical elements. Theile's Passion can certainly be enjoyed purely as music, but it can only make its full impact when heard, at least in the imagination, as part of the memorial of Christ's Passion (Bron Arkivmusic).
De vrije meningsuiting (een groot goed, doch niet absoluut) komt vrijwel altijd tot ons via de taal. Het is niet omdat bijna alles gezegd moet kunnen worden dat daarmee de kous af is. Naast de soms heel verregaande boodschap is er nog de manier waarop iets wordt gezegd. Deze zogenaamd metacommunicatieve aspecten van de boodschap kunnen destructiever werken dan we denken en de ander daarbij ernstige schade toebrengen. Over het effect van woorden gaan de volgende teksten.
MENSEN DIE NADENKEN OVER DE WOORDEN
Mensen die nadenken over de woorden, de taal die ze gebruiken, lopen minder kans fanatici te worden.
De sloganschreeuwers in deze wereld, of het nu openlijke reclame is of iets anders, de mensen die slogans schreeuwen tot ze er rood van zien, denken niet na over de woorden die ze gebruiken.
Een taal spreken in in feite barrevoets lopen op zeer onvoorspelbaar terrein. Er kunnen gloeiende kolen, doornen of glasscherven op de weg liggen.
Als je tegen een ander spreekt, een ouder, een vriendin, een geliefde, kan juist door het automatische gebruik van woorden, ieder woord een vreselijke wond toebrengen, een onverwachte hoop oproepen, een belediging zijn, zonder dat je weet wat je aan het doen bent.
(Uit een interview van Amoz Oz, Israëlisch schrijver, in Vrij Nederland, datum onbekend)
IK BEN ZO BANG VOOR HET WOORD VAN DE MENSEN
In ben zo bang voor het woord van de mensen Zij spreken alles zo duidelijk uit: En dit heet hond en dat heet huis, En hier is begin en het einde is daar.
Mij beangstigt ook hun denken, hun spel met de spot, Zij weten alles, wat wordt en was; Geen berg is nog een wonder voor hen; Hun tuin en goed grenst direct aan God.
Ik wil blijven vermanen en weerstand geven: Blijf ver. De dingen zingen hoor ik zo graag. Gij raakt hen aan: zij zijn star en stom. Gij maakt mij alle dingen kapot.
(Rainer Maria Rilke, 1898, vertaling Theo de Boer)
HET WOORD
Ik wil geen woordenboeken meer, vergeefs geraadpleegd. Ik wil alleen het woord dat daarin nooit zal staan en niemand kan bedenken. Dat de wereld samenvatten en vervangen zou. Het woord, meer zon dan de zon, waarin wij allen in gemeenschap zouden leven, zwijgend en het proevend.
Drie interessante cd 's met vooral een heel mooi Concerto da camera, werk dat men meer zou moeten spelen en juist heel goed in te passen valt in bijna om het even welk concertprogramma. Niet te missen!
Iemand vraagt mij naar mijn eerste herinneringen. Ik kan er niet meteen op antwoorden, maar nu ik erover nadenk, komen drie beelden steeds weer terug. Het zijn beelden van toen ik drie, vier, vijf jaar oud moet zijn geweest. Ik bevind me op de kleuterschool.
Het eerste beeld is dat van drie donkere gangen.
De korte donkere gang, recht voor mij, leidt naar de koer (ook de kinder-weeceetjes), de speelplaats. Die plaats is niet ver. Die ligt in het bereik. Daarlangs kan ik naar buiten. Daar moet ik niet stilzitten. Daar kan ik spelen.
De lange duistere gang naar links eindigt bij een deur die toegang verschaft tot de Sint Annakapel, een plaats van gezang en wierook en, als die deur opengaat, vooral veel licht. Daar lijkt het altijd Pasen, maar, ondanks de wierook, is de geur van moeders koekenbrood nog altijd sterker.
De schijnbaar eindeloos lange pikdonkere gang naar rechts eindigt in volslagen duister. Voor mij is dit het einde, het ontoegankelijke, wat je niet kan of mag weten, het onoplosbare. De zusters doemen er uit het niets op of verdwijnen plots, in zwarte rook opgegaan. Dat geeft aan de drie zusters, die het schooltje beheren: zuster Fina, zuster Renata en zuster Paula, een nog groter aureool van mysterie. Later, toen ik kon lezen, bleek er op de deur slot te staan.
Deze drie zusters vormen de centrale figuren in het tweede beeld.
Van kop tot teen zijn ze in lange zwart-witte gewaden gehuld. Het lijkt erop alsof ze zelfs geen voeten hebben. Ook handen kan ik me niet herinneren. Nooit heb ik kunnen vermoeden dat er achter deze gewaden lichamen met biologische activiteit schuil gaan. Er is helemaal geen lichaam. Alleen het gezicht is zichtbaar. De kappen, strak om het hoofd (hadden ze dan geen haar?) en het gezicht gespannen, maken bewegingen van het aangezicht vrijwel onmogelijk. Daarom zien zusters er altijd boos uit. Alleen zuster Renata heeft soms van die vuurrode wangen als een blozende kachel. Ogen dwingen gezag af, neuzen ruiken bliksemsnel wie het in de broek heeft gedaan en monden zijn er voor gebeden en geboden. Ik besluit op zoek te gaan naar lichamen achter die gewaden en heb het gevoel dat dit nu al mijn hele leven zo doorgaat.
Het derde beeld is dat van de speelplaats.
Het lijkt me een reusachtige plaats met duizenden joelende kinderen. Later is het niet meer dan een heel klein koertje met enkele tientallen kinderen. Zelf zie ik me achter een reuze bal aanlopen die qua grootte mijn lichaamslengte ver overstijgt. Dat komt - dat zie ik later pas - doordat ik zo klein ben en ik de bal vanuit een laag standpunt waarneem.
Ook nu heb ik de neiging alles steeds vanuit andere standpunten te willen zien. Elk standpunt geeft immers een andere kijk op de werkelijkheid weer. Bovendien kan ik iemand zien zonder gezien te worden, kan iemand mij zien zonder dat ik die iemand zie en dan is er nog de grote ziener die er niet is en mij toch ziet. Dat laatste zei een van de zusters altijd en van toen af aan heb ik het onbestemde gevoel gehad dat ik altijd zou bekeken worden, in de gaten zou worden gehouden: big brother was watching me.
Drie beelden zijn dit waarvan ik nu besef welke invloed ze op me hadden: de interesse voor de donkere kant van het leven (de gangen); het besef dat een probleem aan de ene kant niet op te lossen valt (slotgang), aan de andere kant tegelijk een oplossing vindt in het licht (kapelgang), maar niet zonder de plaats van het spel (de creativiteit) te zijn doorlopen (speelplaats); het mysterie van vrouwen en de nieuwsgierigheid naar het lichamelijke leven achter de linnen lagen van de omhullende gewaden; alles te willen bekijken vanuit alle mogelijke standpunten, ook als je daarvoor op je hoofd moet gaan staan.
2.
Als ik muzieksessies geef met zeer ernstig verstandelijk gehandicapte mensen, vraag ik me af wat hun herinneringen zijn: dag en nacht helverlichte lokalen?, geuren van ziekenhuizen en ontsmettingsmiddelen?, vaders en moeders met zoete woordjes en aanrakingen als balsems?, eenzaamheid en verveling?, nooit muziek of altijd muziek?, alles zien vanuit ruglig in onderaanzicht?, naakt te kijk liggen?, te warm of te koud?.
Met hen wil ik terug kruipen langs smalle donkere gangen tot in warme holtes waar we samen gemaakt en geboren zouden worden, aangeboord door de gezamenlijke vaders en moeders en alles wat er in die nieuwe wereld te ervaren valt, zodat we samen zouden weten wat wij ons later zouden herinneren: de duisternis, het warme lijf, de muziek en door een verre deur op een kier: het licht.
HERINNERINGEN AAN DE TOEKOMST (2A)
1.
Alweer een hele tijd geleden werd in Brussel speelgoed tentoongesteld dat Afrikaanse kinderen zelf hadden gemaakt. Uit natuurlijke materialen en afval van westerse consumptiemiddelen vervaardigen zij op vindingrijke en kunstzinnige manier speelgoed: met steentjes, stokjes, touwtjes, doosjes, blikjes, kroonkurken, ijzerdraad en met de gekste onderdelen uit alles wat je maar kan bedenken, door de rijke westerling daar achteloos achtergelaten. Uit het boek (African Children. Art of dreams. Franco Merici. Plan International 1992), dat ter gelegenheid van die tentoonstelling werd verspreid, blijkt hoe fier deze kinderen zijn op hun speelgoed.
2.
Maar er is meer. Uit wat ze gemaakt hebben, kan je zien hoezeer ze zich spiegelen aan de Western Dream: autos, fietsen, motorfietsen, vliegtuigen, vrachtwagens, raceautos, tankwagens, Panamarenko-achtige toestellen en apparaten, sieraden en muziekinstrumenten. Overal hebben ze er de felgekleurde authentieke restanten van merkplaatjes van Marlboro, Cola Light, Pioneer, Toyota of Gauloises op aangebracht. Elk voorwerp is met zorg gemaakt en heeft mooie vormen en kleuren. Soms zijn vreemde onderdelen uit vrachtwagenmotoren op zon abstracte manier nagebouwd, dat er een nieuwe sculptuur, een nieuw bezield voorwerp lijkt geboren. Toch spelen de kinderen er ook gewoon in het zand, duiken in het weinige water, hoepelen met oude velgen of autobanden, drinken uit kalebassen of zitten gewoon voor zich uit te kijken. Hoewel leven en speelgoed primitief zijn, lachen bijna alle kinderen. Ze gaan volledig op in hun spel. Ondanks het primitieve karakter ervan zijn de kwaliteit, de bespeelbaarheid van het speelgoed en de vindingrijkheid groot.
Je zou kunnen zeggen dat de plaats waar deze kinderen geboren zijn, samen met afkomst en status, bepalen welk speelgoed ze hebben.
3.
Maar was het in de jaren vijftig bij ons in Vlaanderen zo anders?
Kinderen van gegoede afkomst speelden met echte, uit tin gegoten, bikkels. Andere kinderen bikkelden met steentjes of keitjes.
Kinderen van gegoede afkomst speelden met nieuwe, glanzende knikkers, grote en kleine. Andere kinderen mochten knikkeren met doffe, bekraste knikkers, die soms niet geheel rond meer waren en daardoor uit hun baan gingen.
Kinderen van gegoede afkomst hadden brede, grote houten tollen met een dikke blinkende metalen punt, waar je het vlassen touw makkelijk rond kon winden. Andere kinderen speelden met kleine tollen met smalle, vaak roestige metalen pinnen en gebruikten een gewoon touw dat ze eerst met speeksel nat moesten maken om het rond de tol te kunnen draaien.
Kinderen van gegoede afkomst hadden rolschaatsen en voetbalschoenen, die de andere kinderen, al dan niet tegen één frank, af en toe eens mochten lenen.
Kinderen van gegoede ouders hadden speelgoedhuisjes of kleine tentjes, andere kinderen gingen ondergronds, groeven een put in de tuin en legden er planken van afbraakhout op of gingen bovengronds en bouwden met dat afbraakhout een gammel huis, tot in de bomen toe.
Ook toen bepaalden afkomst en status het speelgoed dat je bezat.
4.
Nu hebben alle kinderen, geld of geen geld (desnoods maar op krediet), hetzelfde, door de reclame geplugde, eenzijdige, Bart Smit- en Blokkerspeelgoed. Er is nog zelden sprake van stijl of kwaliteit. Het ziet er zo dor uit. Het heeft zo weinig ziel. Je raakt er snel op uitgekeken. Het gaat rap stuk.
Nu bepalen commercie, reclame en media welk speelgoed goed voor je is. En wat vandaag goed voor je is, heeft morgen afgedaan.
Dan wordt er alweer iets anders aangeprezen.
HERINNERINGEN AAN DE TOEKOMST (2B)
1.
Opnieuw stonden, rond Sinterklaas, de kranten er vol van: de pop met DownSyndroom.
Uit de USA kwam de DS-pop via Nederland naar hier overwaaien. De DS-pop is een pop met alle uiterlijke kenmerken van een kind met Downsyndroom.
Eerst reageerde de Stichting Down Syndroom Nederland koel. Uit nieuwsgierigheid werden er echter enkele aangeschaft en geleidelijk aan werden de reacties positiever. Deze poppen zouden meehelpen aan de emancipatie en integratie van kinderen met Downsyndroom. Vanuit het geïntegreerd onderwijs zou men met dergelijke pop de gewone kinderen beter kunnen voorbereiden op een kind dat anders is.
De Vlaamse Vereniging voor Hulp aan Verstandelijk Gehandicapten zag de pop met Downsyndroom niet zo zitten. De DS-pop zou te veel de verschillen benadrukken, terwijl, volgens de vereniging, gewone kinderen niet eens zouden zien dat Downsyndroomkinderen anders zijn (De Volkskrant en De Morgen).
2.
Dus zeer binnenkort te verwachten zijn: de Rettsyndroompop met de handjes in de mond, de Choreo-athetotische pop die op batterijen allerlei gekke bewegingen maakt, de pop met het Happy-Puppetsyndroom en eeuwige glimlach op het gelaat, de Softenonpop met stompjes van ledematen, de magerzuchtpop, de obesitaspop, de kale pop, de stotterende pop en tenslotte, want dat is de logische conclusie, de menspop.
3. Conclusie: om alle mensen, de grote, de kleine, de dikke, de dunne, de slimme, de domme, die van hier, die van elders, beter te integreren in onze maatschappij, moet van elke mens een pop worden gemaakt, zodat elke mens er beter op voorbereid zal zijn dat alle andere mensen anders zijn. En zo bepalen vanaf nu, het uitzicht en de verschillen van en tussen mensen, het speelgoed waarmee je speelt.
HERINNERINGEN AAN DE TOEKOMST (3)
1.
Het gebeurde in de derde klas van de lagere school. De onderwijzer was Meester M. Naast de schoolvakken die hij er met grote gedrevenheid in ramde, probeerde hij ons op plastische en aanschouwelijke wijze de beginselen der hygiëne, godsdienst en wellevendheid bij te brengen.
Bij onvoldoende gehoor schuwde hij hierbij lijfelijke straffen niet. Regelmatig kregen ik en andere klasgenootjes dan ook een draai om de oren, want de pedagogische tik was toen nog niet uitgevonden. Een leerling met zwarte randen onder de nagels zette hij voor de hele school te kijk en hij hield donderpreken over de meest afschrikwekkende ziektes die daarvan het gevolg zouden zijn.
Elke ochtend werden steeds dezelfde gebeden - het onzevader, het weesgegroet, de akten van geloof, hoop, liefde en berouw, de werken van barmhartigheid - afgerammeld. Wie niet lang genoeg kon opletten, werd bij hemd en broek gepakt en door het raam gegooid. Gelukkig lag onze klas op het gelijkvloers. Je kon dus niet al te diep vallen. En omdat toen de gemiddelde leerling derde klas lagere school stukken sterker en leniger was dan de getrainde voetballer nu, kon dit niet zoveel kwaad.
Elke morgen haalde de meester, voor de echte lessen begonnen, de aanwezigheidslijst te voorschijn. Wij moesten rechtstaan en, bij het horen van de naam, onze aanwezigheid te kennen geven. Waarom besefte ik toen niet, maar op het afroepen van onze naam mochten we niet antwoorden met: AANWEZIG! Volgens Meester M. was het enige correcte antwoord: TEGENWOORDIG, meester!
Creytens: tegenwoordig meester... Deserrano: tegenwoordig meester... Kindt: tegenwoordig meester... Van Overschelde: tegenwoordig meester... . Het klinkt me nu nog in de oren.
2.
Deze herinneringen schieten mij te binnen bij het lezen van Luisteren naar de ander? Masschelein in W. Hellinckx en B. Maes (1994) Over de zorg voor personen met een mentale handicap. (p. 63-74, Garant Leuven).
Ervaringen leren dat in de omgang en communicatie met zeer ernstig verstandelijk gehandicapten, de bestaande communicatiemodellen niet toereikend zijn. Zelfs bij een uitgangspunt dat alle gedrag communicatie is en er niet niet gecommuniceerd kan worden, lijkt het bekende zender-boodschap-ontvangermodel alleen maar goed voor didactische doeleinden.
In de omgang met zeer ernstig verstandelijk gehandicapten is de zender verstoord, de boodschap ernstig verminkt, de ontvanger let net even niet op en heeft het gedrag en dus de communicatie en dus de persoon niet gezien.
Ook meer persoonsgerichte communicatiemodellen waarbij de nadruk wordt gelegd op alles wat zich tussen mensen afspeelt, het delen van betekenissen, het zich verplaatsen in elkaars standpunt, het innemen van elkaars perspectief, het kunnen ervaren wat de andere ervaart, het zich kunnen voorstellen wat de andere zich voorstelt, lijken niet te voldoen.
Masschelein vraagt zich af of er geen ander model van communicatie te bedenken is waarbij de verstandelijk gehandicapte als persoon, als iemand niet verdwijnt, wanneer ik hem of haar niet kan begrijpen. Masschelein: de filosoof Martin Buber presenteert een ander denken van relatie en communicatie dat minstens de mogelijkheid van een horen van het niet-voorstelbare bij de ander (de niet-talige) laat vermoeden, maar daarmee misschien toch verwijst in de richting van die andere.
Masschelein geeft aan hoe Buber het onderscheid maakt tussen AANWEZIGHEID en TEGENWOORDIGHEID. Buber heeft de wereld van de mens geanalyseerd vanuit twee houdingen, die verbonden zijn met twee grondwoorden die op hun beurt woordparen zijn: Ik-Gij en Ik-Het. Ik-Het verwijst naar de wereld-als-ervaring, Ik-Gij naar de wereld-der-relatie.
De wereld-als-ervaring is de wereld van het iets. Ervaringen hebben altijd op iets betrekking. Het is de wereld van voorwerpen, eigenschappen, hoedanigheden oorzakelijkheden.
De wereld-der-relatie daarentegen heeft betrekking op niets. Men ervaart de mens tot wie men Gij zegt niet. Gij wordt niet gekenmerkt door object-iviteit (het voorwerp-zijn) en dus niet door aanwezigheid, maar door subject-iviteit (het persoon-zijn), dus door tegenwoordigheid.
Volgens Buber is de wereld van het Gij (de wereld-der-relatie) helderder dan de wereld van het Het (de wereld-als-ervaring). Men ziet het Gij niet via een voorstelling (met behulp van taal), maar als het onmiddellijk tegenwoordige. Het Gij is onmiddellijk tegenwoordig omdat hiervoor geen begrip, geen voorstelling of fantasie nodig is. Het op deze manier zien van de persoon, noemt Buber het schouwen van het ganse wezen. Dit schouwen van het Gij, van de andere persoon, kan niet opgevat worden als het vernemen van een inhoud, van iets. Het iets behoort immers tot de wereld-der-ervaring, de wereld der dingen. Het is eerder het ontvangen van een kracht. Die kracht is de kracht van de interpellatie, de vanzelfsprekende bevraging van mezelf door die andere persoon.
Masschelein gaat zo nog bladzijden door en hoezeer hij en Buber hun best doen om duidelijk te zijn, het blijft allemaal ingewikkeld om volgen, maar daarom misschien niet minder waar. Voor de lezer die het nog tot hier is blijven volgen, lijkt het misschien niet veel meer dan filosofisch geëmmer.
3.
Wat er ook van zij, na het lezen van dit hoofdstuk, kwam het vraagstuk van meester M. en zijn uitgangspunt dat een leerling niet AANWEZIG is, maar wel TEGENWOORDIG, voor mij in een ander daglicht te staan.
Wellicht gebruikte hij, zonder het zelf te beseffen, het juiste woord. Maar in zijn daden gaf hij blijk van het feit dat hij ons als voorwerpen behandelde.
Daardoor maakte hij ons, die hij bij naamafroeping verplichtte TEGENWOORDIG te zijn, zonder het zelf te weten, weer doodgewoon AANWEZIG.
Ja, dat gebeurde in de derde klas van de lagere school bij meester M.
Een tijd geleden heb ik dit boek SCHIPBREUK van de Nederlandse essayist Cyrille Offermans gelezen. De ondertitel van dit boek is: Over kennis, cultuur en beschaving.
In zijn boek De Schipbreuk vertrekt Offermans (°1945) van een schilderij van Théodore Géricault, Het Vlot van de Médusa. Hij gebruikt dit waar gebeurde verhaal en dit veelzijdige schilderij als symbool voor de schipbreuk die onze cultuur en beschaving telkens weer lijden. In diverse essays brengt hij de schipbreuk op deze diverse terreinen in Nederland (ook hier volop van toepassing en ook al gaat het om Nederlandse toestanden, voor ons Vlamingen/Belgen perfect te verstaan) haarscherp in kaart.
In het bijzonder sprongen mij omwille van de prangende verwoording 3 essays in het oog: Gestolen Erfenis (over De Verlichting en hoe basisprincipes uit De Verlichting nu schaamteloos misbruikt worden door mensen als Verdonk en Wilders), Kunst voor Iedereen (over de teloorgang van kunst, cultuur en beschaving) en het naar de keelgrijpende Vreemde Gasten (onder andere over de komst van voor ons vreemde mensen naar onze contreien).
Ik heb dit boek de afgelopen dagen in één ruk uitgelezen en ik heb er heel veel uit geleerd, vooral dan hoe in deze tijd, ongeacht enige kennis over de geschiedenis, beleids- en cultuurmakers, maar ook gewone mensen zich bezondigen aan loos geverbaliseer en het debiteren van al te simpele verklaringen en oplossingen voor hedendaagse complexe problemen.
Ook bevat het boek talloze verwijzingen naar andere bronnen die op hun beurt weer leesperspectieven bieden.
Het is geen fraai beeld dat Offermans ons voorstelt. Maar hij blijft er nog tamelijk optimistisch bij, ook al beseft hij dat het om een achterhoedegevecht gaat. Mijnheer Offermans: dit boek is, ondanks uw relativeringsvermogen en bescheidenheid, een heuse krachttoer!!!
Een ander boeiend boekje van Offermans is: Waarom ik moet liegen tegen mijn demente moeder (uitg.Cossee 2006).
Muziek beluisteren met mensen met zeer ernstige verstandelijke beperkingen
Aria uit de 'Goldbergvariaties' van J. S. Bach
Muziek als medicijn: muzikament!
Muziek verzacht de zeden is een gezegde dat we te pas en te onpas gebruiken. Of het gebruiksgemak van deze uitspraak evenredig is met het waarheidsgehalte ervan laten we best even in het midden. Meer en meer echter staat vast dat muziek in ieder geval goed is voor de gezondheid in het algemeen, voor de geestelijke gezondheid in het bijzonder. Recent Brits wetenschappelijk onderzoek bevestigt dit, aldus een recent artikel in de Engelse krant The Sunday Telegraph, in bewerking overgenomen door De Standaard (2006).
Hoewel onderzoekers de neurologische effecten van muziek op de mens en meer in het bijzonder op de hersenen, nog niet volledig doorgronden, stellen ze vast dat muziek de productie van endorfine, onze natuurlijke lichaamseigen pijnbestrijder, doet toenemen. Een half uurtje klassieke muziek, aldus een Amerikaans hartspecialist, heeft dezelfde uitwerking op mensen met chronische pijn als 10 milligram valium.
In Engeland bestaat de organisatie Muziek in het ziekenhuis (Music in hospitals). Diana Greenman is er de directeur van. In een van haar publicaties schrijft ze dat we al lang weten dat muziek een grote rol kan spelen bij het verlichten van pijn en stress: Tijdens concerten die we in ziekenhuizen organiseren, zien we hoe patiënten die na een beroerte verlamd zijn, toch met hun vingers de maat gaan meetikken.
Volgens muziekpsycholoog Raymond McDonald van de Caledonian University in Glasgow, heeft muziek een zeer sterke emotionele kracht. Als je naar je lievelingsmuziek luistert, herleef je aangename ervaringen en dat kan de perceptie van pijn veranderen en stress verlichten. Zo bleek dat mensen die voor en na een operatie naar muziek luisterden, zich kalmer voelden dan anderen.
Pijnbestrijding met muziek (de audioanalgesie) wordt steeds vaker toegepast. Zo hebben mensen die aan artritis lijden en die elke dag twintig minuten naar hun favoriete muziek luisteren een lager pijnniveau hebben. Het meest recente onderzoek bewijst nu dat het beluisteren van favoriete (klassieke) muziek chronische pijn met 21% kan doen afnemen, terwijl een depressie er een kwart draaglijker door wordt. Ook zorgt het beluisteren van daarvoor geschikte muziek voor een verlaging van de bloeddruk en een vertraging van de ademhaling. Niet alleen de muziek van klassieke componisten als Beethoven is hiervoor bruikbaar. Het kan ook muziek van de Beach Boys zijn: zolang je het graag hoort, helpt het.
In het bijzonder voor de geestelijke gezondheid is muziek een weldaad. Zingen, of je dat nu goed kunt of niet, zorgt ervoor dat, onder andere, mensen met dementie zich beter gaan voelen. Wie stresserend werk doet, kan eveneens baat hebben bij het luisteren naar zijn of haar lievelingsmuziek.
Muziek en cultuur
Naast het feit dat muziek te gebruiken is omwille van de effecten op de lichamelijke en geestelijke gezondheid is er ook een cultureel aspect. We vragen ons terecht af of onze verstandelijk gehandicapte bewoners voldoende medische en/of paramedische zorg krijgen. Maar merkwaardig genoeg horen we zelden vragen of ze deze week al een mooi schilderij of een mooi muziekstuk hebben gezien of gehoord.
Mensen met zeer ernstige verstandelijke beperkingen hebben, net als andere mensen, ook het recht om geconfronteerd te worden met een mooi kunstwerk of om te kunnen luisteren naar muzikale meesterwerken uit de geschiedenis, ongeacht of we kunnen weten wat er in hen omgaat tijdens het kijken of luisteren.
Hoewel activiteitenbegeleiders of muziektherapeuten in de eerste plaats dienen te vertrekken van wat deze mensen zelf graag hebben en het ook zo is dat zij niet zo gauw zullen vragen naar andere muziek dan hun favoriete muziek, toch hebben activiteitenbegeleiders de verantwoordelijkheid en de taak ook eens andere muziek aan te bieden.
Favoriete muziek
Uiteraard moet de persoonlijke muziekvoorkeur van de bewoners gerespecteerd worden. Die favoriete muziek kan bij (her)beluisteren allerlei aangename herinneringen oproepen.
Andere muziek
Die alternatieve muziek kan gaan van Gregoriaanse en Middeleeuwse muziek, over de Klassieken en de Romantiek, naar Avant-garde tot en met Rock, Jazz en Wereldmuziek.
Gemengde muziekkeuze
In de praktijk is een gemengde muziekkeuze aan te bevelen die zowel de favoriete muziek van de bewoner bevat, als ook rustgevende of licht activerende muziek en muziekstukken uit het rijke culturele leven: van Hildegard von Bingen over Bach en Beethoven; Jacques Loussier, Keith Jarreth en Brad Mehldau, Loreena Mc Kennit en Iva Bittova tot en met de Indiase ragas van Bihmsen Joshi (zang) en Hariprasad Chaurasia (fluit).
Kalmeren en verstrooiing brengen tijdens slapeloze nachten
In de periode dat ik dit stukje schrijf, gebruik ik tijdens mijn muziekactiviteit de Goldbergvariaties BWV 988 van J. S. Bach (1742) om naar te luisteren. De Goldbergvariaties is een werk voor klavecimbel, dat Bach opdroeg aan Graaf Keyserlingk om diens zenuwen te kalmeren en hem te verstrooien tijdens zijn slapeloze nachten. Het werk dankt zijn naam aan Johann Goldberg, een leerling van Bach die het voor het eerst speelde.
Verloop muziekbeluisteren
De bewoners zitten rond mij en hoeven in principe zelf niets te doen. Het is een receptieve activiteit. Ik bied hen gedichten, liederen en muziek aan. De activiteit is gestructureerd rond een drietal persoonlijke begroetingsmomenten waarbij de individuele bewoner even in de aandacht staat. Daartussen gaat de activiteit verder met een mix van muziekbeluisteren, het improviserend zingen van gedichten, het voordragen en/of voorlezen van gedichten of verhaaltjes gecombineerd met het gebruik van een instrumentarium en ook stem- en microfoonspelletjes. Tijdens het muziek beluisteren doen we soms ook aan hand- of aangezichtsmassage.
Bronnen
- De Standaard van maandag 16 oktober 2006
- www. music-in-hospitals.org.uk
- Music, the best medicine?, Raymond McDonald op www. gcal.ac.uk
All things in life fatigue the body with the exception of music (The Songbook of Al-Haik, eind 18de eeuw in Marocco)
De trompettist Paolo Fresu is een van de hedendaagse jazzmusici waar ik graag naar luister. Ik zag hem al meerdere keren aan het werk in concerten waarin hij zowel een solitische als een meer dienende rol had. Karakteristiek is zijn Miles Davis- en Chet Bakerachtige toon waarin hij een heel eigen persoonlijke 'noot' kan leggen. Bovendien heeft hij, hoe eenvoudig de melodie ook, altijd een lyrisch verhaal te vertellen, vol introvertie en beheerste melancholie.
Mare Nostrum, Paolo Fresu
Naar aanleiding van één van zijn laatste cd 's Mare Nostrum, schreef Musicweb: 'The music is quite and reflective, but possessed of a genuine emotional charge, even if it works by under- (rather than over) statement. Graceful, but never merely predictable, never willing to settle for the merely obvious, this has about it that sound of surprise Whitney Balliett thought of as the essence of jazz (even if these particular sounds might not have seemed to Balliett to constitute jazz). Fresus tone is gorgeous and warm, Lundgrens lines are lucid and Gallianos playing is constantly inventive both rhythmically and harmonically. A small gem (Glyn Pursglove op Musicweb)
Gisterennamiddag op een lange wandeltocht door Antwerpen, ergens op het Zuid, binnengelopen in een 2dehandszaak overvol met boeken, dvd 's en ook wel cd 's. Voor een habbekrats vond ik er een 2-cddoosje met muziek van de Deense componist Asger Hamerik (1843-1923): een pianokwintet, een werk voor cello en piano, zijn 6de symfonie 'Symphonie Spirituelle' en een Requiem, geïnspireerd door zijn grote leermeester H. Berlioz. Misschien conventioneel, deze muziek, maar wel erg mooi en jammer genoeg onbekend gebleven.
Voor mij hangt aan de muur een schilderij: geen Jan Cremer, geen Vic Gentils, geen Pol Marat, geen Fredje Bervoets meer, zoals vroeger. Voor mij aan de muur hangt een schilderij van Raoul Van Gool. Ik kijk elke dag naar zijn schilderij. Er is niet zoveel op te zien. De achtergrond is een relatief rechthoekig, in roze waterverf geschilderd, vlak van ongeveer 40 bij 60 centimeter. Op de onderste, wat kromme en naar rechts oplopende zijde van de rechthoek, heeft de schilder over de hele breedte, verticale, ongelijke, zwarte stokjes geplaatst. Het lijken wel de zwarte toetsen van een piano: niet The Piano van Jane Campion en Michel Nyman, niet Ray Charles aan zijn piano van Vic Gentils, maar 'De Piano' zoals Raoul die ziet. 'De piano': dat is dan ook de naam van het schilderij. Raoul vindt pianospelen het mooiste wat er is. Sterker nog. Raoul kan het pianospelen niet laten. Als hij maar enigszins kan, loopt hij naar de muziektherapie om er voor zichzelf een recital ten beste te geven en op zijn kamer staat een keyboard waar hij zich volgens afspraak op kan uitleven. Want als je hem laat doen, dan zit Raoul de godganse dag aan de piano om steeds weer dezelfde noten aan te slaan. Dat is niet erg creatief noch muzikaal. Daarom vind ik zijn schilderij nog het mooiste.
2.
In de geschiedenis van de mensheid is Raoul geen uitzondering. Altijd al, van Altamira tot heden, hebben mensen de natuur, de levende wezens en de dingen die hen omringden, willen uitbeelden. Over het waarom hiervan zijn vele boeken vol geschreven. We nemen aan dat mensen de werkelijkheid in beelden probeerden om te zetten om die werkelijkheid te kunnen ordenen of beheersen, om er macht over te krijgen. die werkelijkheid was immers hard, mysterieus en duister, georganiseerd en georkestreerd door natuurgoden, waarvoor geofferd moest worden, waarbij men op een goed blaadje moest komen te staan. Ook was het handig om de natuur, de mensen met hun voorwerpen en handelingen, kortom de mensen in hun levenswandel, in tekeningen en muurschilderingen (stripverhalen) vast te leggen. Want zoals met woorden, zou het later ook mogelijk zijn om er met die tekeningen naar te verwijzen. De 'kunstige' manier waarop dit gebeurde was zeker niet onmiddellijk afkomstig van de wil om 'kunst' te maken, maar ontstond uit dezelfde degelijkheid en hetzelfde vakmanschap waarmee de gewone gebruiksvoorwerpen werden vervaardigd. En omdat het mensenwerk is, droegen deze voorwerpen en tekeningen de stempel van die persoon die ze maakte. De maker wilde er iets van zichzelf inleggen.
3.
Ook mensen met een verstandelijke handicap kijken naar de wereld waarin ze leven. Ook zij hebben behoefte om die wereld te ordenen, er greep op te krijgen en er zich veiliger in te voelen. Door wie ze zijn en door de manier waarop ze leven, kijken ze anders naar de wereld. Soms zijn ze niet of niet goed in staat die wereld in zich op te nemen. De wereld overvalt en overweldigt hen. Als ze toch kunnen kijken, zien zij misschien kleine dingen, waar wij grotere gehelen zien. Het korte, gedrongene, wordt bij hen lang en uitgerekt. Het symmetrische wordt asymmetrisch en omgekeerd. Waar wij vloeiende kleurenvlakken waarnemen, zien zij misschien meer de lijnen en punten die deze kleurenvlakken verbinden. Waar wij redeneren, tonen zij emoties. Waar wij vertrekken van een vooraf bepaald idee, speelt bij hen intuïtie en toeval. Waar wij enige technische beheersing aan de dag leggen, werken zij vanuit een ongeschoolde natuurlijkheid. Waar wij een werk maken, maken zij plezier.
4.
Maar 'zeker' weten we dit allemaal niet. Met ons gemeen hebben ze echter dat ze er iets van en voor zichzelf willen van maken, iets dat van hen is, iets waar ze fier op zijn. In wat ze maken zijn ze niet wat hen ontbreekt, maar wat hen tot persoon maakt, zoals u en ik. Soms komen ze niet tot uiterlijke expressie en is het eigen (misvormde) lichaam de onmiddellijke expressie van hun persoon. Maar soms ook kennen zij de drang om zichzelf en de wereld 'buiten en los van zichzelf' uit te beelden in lichaamsexpressie en pantomimiek, in tekeningen, schilderijen en beelden. Dat laatste kunnen zij niet alleen. Zij worden daarbij ondersteund door ergotherapeuten en andere creatieve begeleiders, die hun verlengde 'creatieve zelf' vormen. Samen nemen ze het initiatief om aan een schilderwerk of aan een beeld te beginnen. Samen bepalen ze het onderwerp, de kleuren, het materiaal. Vaak moeten begin en einde aangegeven worden. Vaak begint het zomaar met een punt dat verlengd wordt tot een lijn, de lijn wordt een vlek en de vlek een vlak. Op die manier tekenen of schilderen zij de dingen die hen kunnen aanspreken: een vis, een bloem, een vogel, een huis, een mens, een piano. Soms vloeien onbewust en ongewild kleurenvlakken bij elkaar tot een eenvoudige, onge-'kunst'-elde esthetiek waarvan een direct herkenbare eerlijkheid en spontaniteit uitgaat.
5.
Dit is allemaal minder uitzonderlijk dan het lijkt. Eens de evolutie van primitieve grotschilderingen tot en met de hoogbloei van de Vlaamse primitieven voltrokken, ontstonden onder invloed van maatschappelijke veranderingen en als tegenbeweging tegen eerdere stromingen, vele 'nieuwe' kunstvormen die iets gemeen hebben met het werk van mensen met een verstandelijke handicap: het Pointillisme (Seurat), het Kubisme (Picasso) met zijn abstrahering van de werkelijkheid, de Cobra-beweging (Appel) met het teruggrijpen naar het kinderlijke en het spontane. Het meeste hebben 'kunstwerken' van personen met een verstandelijke handicap gemeen met de Informele schilderkunst en met een uitspraak van André Masson uit 1961: "Het materiële element bestaat uit papier en een beetje inkt. Het psychische aspect: je moet innerlijk leeg worden. De automatische tekening, die zijn oorsprong heeft in het onbewuste, heeft het karakter van een geboorte. De eerste grafische structuren die zich op het papier aftekenen, zijn niets anders dan gestolde bewegingen, ritme, bezweringen. Het resultaat is: een vlek. In de tweede fase vraagt het latent aanwezige beeld uit de stof te worden bevrijd. Als het zover is moet je doorgaan, want dit beeld is niets anders dan een spoor, een ding dat op het strand is geworpen. De relatie tussen beide fasen dient gehandhaafd te blijven'. Tenslotte past binnen dit 'kader' de visionaire uitspraak van Paul Klee uit 1924: "De kunst is geen weergave van het zichtbare, zij maakt zichtbaar".
6.
Raoul Van Gool brengt elke dag zijn piano te gehore, maar de klank ervan is momentaan. Een lang 'geluidsleven' is zijn piano niet beschoren. Eén keer echter heeft Raoul 'zijn piano' geschilderd en er daarmee voor altijd een 'stilleven' van gemaakt.
ALEXANDER PORFIRYEVITCH BORODIN: COMPLETE KAMERMUZIEK
ALEXANDER PORFIRYEVITCH BORODIN: COMPLETE KAMERMUZIEK
Natuurlijk kennen we allemaal deze componist van zijn 2de symfonie, zijn 2de strijkkwartet, de opera Prins Igor en van zijn Polovetzer Dansen (voor meer infoormatie, zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Aleksander_Borodin).
Borodin was in de eerste plaats chemicus en wetenschapper en hij publiceerde heel wat wetenschappelijke bijdragen. Muzikaal gesproken zou je hem een autodidact kunnen noemen, al kreeg hij wel compositieles en was hij een voortreffelijk cellist. Hij maakte deel uit van 'Het machtige hoopje': een groep van 5 componisten waaronder ook nog Balakirev, Cui, Moessorgski en Rimski-Korsakov. In tegenstelling tot deze andere componisten schreef hij heel wat kamermuziek.
Deze complete kamermuziek is nu verkrijgbaar op een voortreffelijke 3-cdset van het label Brilliant Classics, ingespeeld door het Moscow String Quartet en het Moscow Trio, opgenomen in 1995 en overgenomen van National Music Company (?). De opnames klinken meer dan voortreffelijk tot zeer goed. Sommigen zullen het vioolspel in de forte-passages misschien iets te ruw of te schril vinden. Anderzijds wordt deze muziek vaak ook te gepolijst gespeeld. Alleen al vanwege het muziekhistorisch belang is dit een (overigens goedkope) aanrader! Maar laat er geen misverstand over bestaan, ook de muziek zelf is voortreffelijk.
De 3 cd 's bevatten: - Strijkkwartetten 1 en 2 - Strijkkwintet (het allereerste in de Russische muziek) - Pianokwintet - Serenade Espagnole - Strijksextet - Een pianotrio en enkele trio 's voor 2 violen en cello, waaronder een kort trio gecomponeerd op een volkslied 'What have I done to hurt' (wat een mooie titel voor een 'klassiek' muziekstuk, het zou de titel van een rock- of popsong kunnen zijn!)
Wie een ander mooi overzicht wil van het werk van Borodin kan zich deze Decca-dubbelcd aanschaffen. Hierop vind je de 3 symfonieën, waaronder de beroemde Martinon-versie van de 2de, de dansen, het 2de strijkkwartet, In de steppen .... etc.
Om mijn moeilijk leven zekerheid te geven zal ik op de Bank der Toekomst heel weinig wissels trekken.
Of ze veel kapitaal bezit betwijfel ik. En ik ben gaan vrezen dat ze bij de allereerste crisis plotseling haar betalingen zal staken.
(januari 1897, bron: Verzamelde gedichten, Konstantinos Petros Kavafis, 1863-1933, Athenaeum-K. P. KAVAFIS: DE BANK DER TOEKOMST, Polak & Van Gennep, Amsterdam 2004, vertaling G. H. Blanken). Kavafis schreef dit in 1897. Blijkbaar is het van alle tijden. Wat een profetie!
Wie mislukt is, wie achteruitgegaan is, hoe moeilijk valt het hem de nieuwe taal van de armoede te leren, en de nieuwe levenswijze.
Hoe zal hij in de miserabele vreemde huizen binnengaan! - In wat voor stemming zal hij wandelen op straat, en wanneer hij voor de deur staat, waar haalt hij de kracht vandaan om de bel aan te raken. En voor de verachtelijke noodzaak van het brood en van onderdak, hoe zal hij daarvoor dank betonen! Hoe zal hij reageren op die koele blikken, die hem laten merken dat hij tot last is! De trotse lippen, hoe zullen die nu beginnen nederig te spreken; en het opgeheven hoofd, hoe zal het zich buigen! Hoe zal hij de zinnen horen, die bij ieder woord zijn gehoor verscheuren - en niettemin moet je doen alsof je het niet opmerkt, alsof je onnozel bent en het niet begrijpt.
Geschreven in juni 1894, uit Verzamelde gedichten van K. P. Kavafis, Athenaeum Amsteram 2004. Bestaat er een actueler gedicht?
Een van de beste boeken van 2008 was het boek 'De Wittgensteins' van Alexander Waugh (kleinzoon van Evelyn Waugh). In 360 bladzijden schetst Waugh de geschiedenis van de familie Wittgenstein, met als ondertitel: Geschiedenis van een excentrieke familie. De Wittgensteins waren in de vorige eeuw één van de rijkste industriële families in Wenen. Componisten als Mahler, Brahms en vele andere waren er kind aan huis en als er al één bindende factor binnen de familie was, dan was het wel de muziek. Naast de nefaste invloed van de zeer gestrenge vader Karl Wittgenstein, leek de familie wel voor het ongeluk geboren. 3 zonen pleegden zelfmoord. De familie onderhield een zeer moeilijke communicatie. De al dan niet Joodse afkomst speelde hen in de oorlog parten wat dan weer met geld in orde zou worden gemaakt: geld dat mede daardoor ook twistappel was binnen de familie. De familie had twee beroemde zonen: de filosoof Ludwig Wittgenstein (1889-1951) en de pianist Paul Wittgenstein (1887-1961). Aangezien de schrijver Alexander Waugh zelf componist is, ligt de nadruk in het boek heel sterk op de muziek. Paul Wittgenstein, reeds een beroemd pianist, verloor in de eerste wereldoorlog zijn rechter arm. Voor hem componeerden Strauss, Prokofiev, Britten en Ravel pianomuziek voor de linkerhand. Het bekendste werk is wellicht 'het pianoconcert voor de linkerhand' van Maurice Ravel.
'De Wittgensteins' is een vernuftig gecomponeerd, boeiend, vlot vertaald en niet te missen boek. Wel is het misschien goed vooraf reeds een zekere voorkennis te hebben. Juist het bij elkaar brengen uit deze periode van historische, maatschappelijke, kunstzinnige, filosofische, etc. gegevens en dit geconcentreerd in de familie Wittgenstein, maakt dit boek tot een rijke leeservaring.
Dit zijn 2 mooie tot zelfs schitterende concerten. Het vioolconcert is Linde's meest gespeelde werk, maar zelf vond hij zijn celloconcert het beste. En al zijn er zeker invloeden van Walton, Hindemith en Shostakovich, het is inderdaad een schrijnend en indrukwekkend stuk muziek, op deze cd meer dan voortreffelijk gespeeld door Maria Kliegel, zeg maar de huiscelliste van het label Naxos. Het beluisteren zeer de moeite waard! CD-opnames laten toe kennis te maken met de meest uiteenlopende en soms nog onbekende muziek, zo ook deze van de Zweedse componist Bo Linde (1933-1970).
Zie ook: Review by Barry Brenesal, Fanfare
It's a cliche, but in this case, also true: the suicide of Bo Linde (1933-1970) at the age of 37 shocked the world of Swedish classical music. He was considered the most promising composer of his generation by many of his compatriots, and the most likely to make a mark on the international front. Linde was a member of a young composer's group frequently referred to as "50-talisterna," or "belonging to the 1950s," whose exemplars were emotionally expressive composers that extended but did not abandon tonality. These included nationalists, such as Larsson (also Linde's teacher), and more prominent figures like Shostakovich and Britten.
The composer was undeniably precocious, submitting his Piano Concerto No. 1 as part of his application for admission to Stockholm's Academy of Music. Musical maturity also arrived early, so that the Violin Concerto of 1957 already displays an easy confidence, emotive power, and consistency of inspiration at a very high level. Linde's musical language is conservative but recognizably of the 20th century. The Violin Concerto recalls Barber and Prokofiev in general style, though Linde was more subtle in his neo-Romanticism than the former and less satirical than the latter. (Shostakovich comes to the fore in the Cello Concerto, though there is no sense in either work of Linde staking out part of the sound world of another composer as his own.) Movements in both concertos break into multiple smaller expressive units, sometimes enclosing entire movements within themselves, and linked through the understated reuse of transformed themes.
Sundkvist leads a rhythmically taut pair of performances whose clarity helps bring out the nuances of Linde's orchestral thought. The relatively small (52 members) Gavle SO delivers both discipline and refinement. Gomyo's reading of the Violin Concerto is more assertive and varied in character than the one I've possessed for years, featuring Karl-Ove Manneberg under Rainer Miedel's direction: a mercurial, well-judged interpretation. Maria Kliegel is expansive and robust in the Cello Concerto, yet misses nothing of the lyrical warmth in the work's final movement.
Sound quality is good, with just enough plush to add bloom to the instruments, and not enough to smear the textures. Good liner notes accompany this release, and I only wish that Naxos had put the remaining time on this CD to use-perhaps with a recording of Linde's Sinfonia. Regardless, this is an excellent album by an unjustly neglected 20th-century master, well worth the purchase.
Review by Robert Layton, International Record Review, May 2006
Bo Linde is little known outside Sweden and discovered there only in the last couple of decades or so, but he was a composer of great talent. He was born in Gävle in 1933, the port north of Uppsala, and his career never took him very far from it. Gävle has an active musical life and can boast a good concert-hall and a decent orchestra. In the Sweden of the 1950s and 1960s, when serial and post-serial music was all the rage, Linde was left out in the cold. I heard him play his Piano Trio in Uppsala in 1953 when he was only 19, a lean young man who looked a bit like Shostakovich at that age. Alas, youth is a harsch judge and I thought it was far too heavily indebted to Shostakovichs Op. 67. I dare say it is much finer than I thought then. He rather disappeared from view until his Violin Concerto was recorded in 1972 by Karl-Ove Mannberg and the Gävle Orchestra under Rainer Miedel (HMV E 055 34649). There was also a subsequent recording in 1993 from Ulf Wallin and the Norrköping orchestra under Junichi Hirokami (BIS CD621)
Make no mistake; the Violin concerto, first performed in 1958, is a work of quite striking beauty, and full of a gentle melancholy that strikes one as more Mediterranean than thoroughly assure, the invention warm and lyrical, and the writing for the orchestra wonderfully imaginative and luminous. Its touching coda is quite magical. The young Tokyo-born Canadian violinist Karen Gomyo is the elegant and expressive soloist and the orchestral playing is first-class.
The somewhat later Cello Concerto was written for Guido Vecchi, a wonderful player and first cello for the Gothenburg Orchestra, who premiered it in 1965. It is a somewhat darker but no less intense piece, with a powerful Lento finale. True, there is a hint of Shostakovich in the middle movement, but Linde is very much his own man. This music has real nobility and a natural eloquence, and it inspires a totally committed performance from Maria Kliegel and the orchestra, from Petter Sundkvist draws an excellent response. Like the Violin concerto it is beautifully laid out for the orchestra. I must say that encountering the Cello Concerto was a joy- and I envy those coming to the Violin Concerto for the first time.
The recording is of demonstration standard, lifelike and with a truthful perspective between soloists and orchestra. This music deserves the widest dissemination and this disc the strongest recommendation.