Deutsch - Wortliste 5G1-H-J-K (Wenn * steht, nicht für Klasse 5G1-5H. Wenn ** stehen, NUR für Klasse 5G1-5H)
ACHTUNG!! Es ist der Sport, männlich also!!! ACHTUNG!!!
Fragewörter
wo waar wie hoe wer wie warum waarom wann wanneer was wat woher waar vandaan wohin waarheen wie viel: hoeveel
ergänze vul aan beantworte die Frage beantwoord de vraag Stell die passende Frage: stel de passende vraag Füll die Lücken aus: vul de openingen in
die Sprache (-n): de taal die Muttersprache (-n): de moedertaal die Fremdsprache (-n): de vreemde taal der Hamburger: de inwoner van Hamburg * dazu: daartoe * im Laufe der Zeit: in de loop van de tijd * es hat sich so ergeben: dat is zo ontstaan*
Das hat sich im Laufe der Zeit so ergeben: ...*
aus Norwegen stammen: uit Noorwegen komen*
das Gymnasium: de ASO-school die Realschule: de technische school die Grundschule: de basisschool der Kindergarten: de kleuterschool der Unterricht: de les
das Fach (-¨er): het vak (das) Englisch: Engels (das) Französisch: Frans (das) Niederländisch: Nederlands (die) Physik: fysica (die) Chemie: chemie (die) Biologie: biologie (das) Griechisch: Grieks (das) Latein: Latijn (das) Japanisch: Japans (das) Arabisch: Arabisch (die) Erdkunde oder die Geographie: aardrijkskunde (der) Sport oder (die) Leibeserziehung (laaibes-ertsie-oeng): LO (die) Mathematik oder Mathe: wiskunde (die) Geschichte: geschiedenis (die) Religion: godsdienst (die) Esthetik: esthetica die Arbeitsgemeinschaft: het keuzevak
Die Uhrzeiten um Viertel nach/vor acht: om kwart over/voor acht ** um halb zehn: om half tien ** um fünfzehn Uhr dreißig: om 15.30 uur** um acht Uhr fünfundvierzig: om 8.45 uur ...
doch: toch, immers, maar das reicht nicht: dat is niet voldoende außerdem: bovendien außer: afgezien van, buiten
etwas anbieten: iets aanbieden *
das Programmieren am Computer: een computer programmeren * kaum: nauwelijks
die 25 Hobbys (die werde ich hier nicht wiederholen)
das Mitglied (-er): het lid der Beitrag (¨e): het lidgeld das Pferd (-e): het paard das Freibad (¨er): het openluchtzwembad das Hallenbad (¨er): het overdekt zwembad der Schläger (-): het racket das Tor (-e): het doel, het doelpunt der Schlittschuh (-e): de schaats das Fahrrad (¨er): de fiets die Mannschaft (-en): het elftal das Lager (-): het kamp der Fernseher (-): het televisietoestel das Radio (-s): de radio der Apparat (-e): het toestel der Film (-e): de film der Computer (-),der Rechner (-): de computer die Stereoanlage (-en): de stereo-installatie das Surfbrett (er): de surfplank
heutzutage: tegenwoordig die Familie: de familie der Verein (-e): de vereniging leider: jammer genoeg die Eishalle: een schaatspiste meistens: meestal später: later mieten: huren nur: enkel schlimm: erg das Wetter: het weer die Schwierigkeit (-en): de moeilijkheid der Strand: het strand schleppen: slepen fast: bijna jeder: elk (wordt vervoegd als der: jeder, jede, jedes, jede/jeden, jede, jedes, jede/jedem, jeder, jedem, jeden)
Sport treiben: aan sport doen
der Sommer: de zomer der Winter: de winter der Herbst: de herfst der Frühling: de lente
werden: worden, zullen mögen: lusten, graag hebben dürfen: mogen müssen, sollen: moeten anfangen: beginnen dauern: duren, zoals in 'wie lange dauert die Mittagspause?'
die Minute (-n): de minuut die Stunde (-n): het uur
einladen: uitnodigen Die anderen Verben sollt ihr selbst notiert und übersetzt haben.
der Zug (¨e): de trein der Flug (¨e): de vlucht (mit dem Flugzeug - das Flugzeug) der Bus (-sse): de bus der Boden: de grond die Gesellschaft (-en): de maatschappij das Stück (-e): het stuk das Vergnügen (-): het genoegen der Charakter: het karakter die Eile: de haast der Fall (¨e): het geval der Mitarbeiter (-): de medewerker die Zeitung (-en): de krant die Illustrierte (-n): het magazine die Kirche (-n): de kerk
der Krieg (-e): de oorlog der Außenminister (-): de minister van buitenlandse zaken das Geld (-er): het geld der Mut: de moed der Ort: de plaats der Verstand: het verstand das Taxi (-s): de taxi das Haus (- ¨er): het huis der Schlaf: de slaap die Verbindung (-en): de verbinding die Straße (-en): de straat der Bahnhof (-¨e): het station der Zug (- ¨e): de trein der Baum (- ¨e): de boom der Abschied: het afscheid der Metzger (-): de slager die Konditorei (-en): de banketbakkerij der Geschäft (-e): de handelszaak der Monat: de maand Montag, Dienstag, Mittwoch, Donnerstag, Freitag, Samstag, Sonntag am Montag: op maandag (siehe Stundenplan) die Ecke (-n): de hoek die Überraschung (-en): de verrassing die Zigarette (n): de sigaret der Sinn: de zin, het nut der Satz (- ¨e): de zin (opeenvolging van woorden) der Erfolg (-e): het succes der Trainer (-): de trainer der Arzt (¨e): de arts die Hilfe (-n): de hulp
das ist ja der Hammer: dat is superongelofelijkgeweldigformidastisch
ACHTUNG!!! Für nächstes Semester kauft ihr alle ein Heft, in dem ihr euch die Wörter aus den Deutschstunden selbst notiert. ACHTUNG!!
AUS FOCUS.BE vom 28. November (NUR ZUR INFORMATION)
28.11.07, 19:53
Neue PISA-Studie Deutsche Schüler in Naturwissenschaften vorne mit dabei
Die neue PISA-Studie könnte für deutsche Schüler erfreulicher ausfallen als der Vorgänger. Zumindest bei den Naturwissenschaften und beim Umweltwissen liegen sie in der internationalen Spitzengruppe, wie vorab bekannt wurde.
Die ersten Ergebnisse der neuen PISA-Studie sickerten bereits durch Nach einem Bericht der spanischen Lehrerzeitung Magisnet vom Mittwoch landen die 15-Jährigen Deutschen auf Rang 13 von 57 Staaten. PISA-Studie 2003 lag Deutschland auf Platz 18 von 40 Teilnehmerländern. Laut OECD-Bericht sind beide Tests wegen einer geänderten Aufgabenstruktur aber nicht vergleichbar.
Ergebnisse werden am 4. Dezember offiziell bekannt gegeben
Finnland behauptet in der neuen Studie danach seinen absoluten Spitzenplatz. Auf den zweiten Rang kommt Hongkong vor Kanada und Taiwan. Österreich erreicht Platz 18 (vorher 23). Dagegen fällt die Schweiz vom 12. auf den 16. Rang.
Die PISA-Ergebnisse sollen offiziell erst am 4. Dezember präsentiert werden. Auch bei früheren Tests hatte es in einigen Ländern vorzeitige Veröffentlichungen gegeben.
Die Naturwissenschaften sind erstmals PISA-Schwerpunkt. Dazu war das gesamte Aufgabenspektrum umgestellt und vor allem Umweltwissen in den Mittelpunkt gestellt worden. Damit kam man auch deutschen Wünschen entgegen.
Lösungen Ãbungen alle Endungen- 5G2-5I Moderne Sprachen
Lösungen Übung 3
1. dein/die Meinung/deines Vaters 2. wem gefällt der Garten nicht? (wem: Fragewort mit Dativ; gefallen + D.) 3. wer / der / dieses Hauses 4. nach einer Stunde / der Mann seiner Frau (Dativ weil Indirektes Objekt - meewerkend voorwerp)/ von wem er das Geschenk 5. den Einwohnern (Dativ, weil Indirektes Objekt. aan wie wil hij een schouwburg geven?) seiner Stadt/ ein Theater (Subjekt des Satzes) 6. der Lehrer unserer Klasse / zu dem Direktor (auch: zum) 7. Während seiner Reise hat der Mann die Familie seiner Freunde gesehen. 8. einen Tag an dem Meer bleiben. (eigenlijk nog niet gezien, an= voorzetsel met twee mogelijke naamvallen) 9. mit wem er in der Stadt ist? 10. Statt eines Lehrers ist der Direktor gekommen.
Hallo jongens en meisjes,
hier vinden jullie de opdracht voor het leesportfolio.
A. INHOUD:
1. We bespraken al tijd en ruimte bij legenden, sagen en mythen. Jullie opdracht is nu om de tijd en de ruimte te bespreken in het verhaal dat jullie gekozen hebben. In de les hebben we tijd en ruimte vaak beperkt tot 'onbepaald' of 'bepaald, want gesitueerd in die of die eeuw'. Bedoeling is wel dat jullie de tijd en de ruimte in het verhaal uitvoeriger zullen bespreken. Waar wordt het verhaal gesitueerd? In welk land, welke stad, welke kamer van het huis eventueel? Beschrijf die ruimte. Het is bijvoorbeeld een wijk van een grootstad, waar veel armoede heerst of waar mensen hard zijn voor elkaar, enzomeer. Het kan bijvoorbeeld een kamer zijn, waar een bepaald personage de hele tijd zit te mijmeren over vroegere tijden - én vroegere ruimtes! Ook die laatste ruimtes kan je dan bespreken.
Hetzelfde doe je met de 'tijd' in het verhaal. Hou er bijvoorbeeld ook rekening mee dat bepaalde ruimtes en bepaalde tijdsperiodes een zeker doel kunnen hebben. Spanning opbouwen, bijvoorbeeld, of een bepaalde problematiek van een bepaalde sociale situatie schetsen (ik denk maar aan het samenleven van autochtonen en allochtonen in een grootstad of de eenzaamheid van bejaarden in een anonieme buurt).
OPDRACHT: Bespreek tijd en ruimte in minstens 30 lijnen (getypt, lettertype Times New Roman, grootte 12/ Wie schrijft, moet het werk in 500 woorden maken.)
2. In de lessen omtrent de mythe leerden we hoofd- van nevenpersonages te onderscheiden. In jouw verhaal zoek je het hoofdpersonage of de hoofdpersonages. Je beschrijft hoe ze evolueren doorheen het verhaal (als ze dat al doen), hoe ze zich gedragen, hoe ze in verhouding staan tegenover de andere personages. Is de hoofdfiguur bijvoorbeeld een zakenman die niets ontziend naar zijn doel gaat, maar daar op het laatste moment niet in slaagt omdat hij wroeging krijgt over wat hij heeft gedaan?
Is jouw verhaal bijvoorbeeld het verhaal van een moslimmeisje dat rebelleert tegen haar ouders, haar hoofddoek afgooit en T-shirts draagt in het openbaar, zich daarvoor soms schaamt, maar uiteindelijk toch gaat voor haar eigen mening en haar eigen overtuiging? Een meisje dat zich voordurend afvraagt of zij nu fout is dan wel haar familieleden?
OPDRACHT: Detecteer de hoofdpersonages in je verhaal en bespreek ze in minstens 40 lijnen. (getypt, lettertype Times New Roman, grootte 12/ Wie schrijft, moet dit werk maken in 600 woorden.)
OPGELET: VERTEL HET VERHAAL NIET OPNIEUW, DAT IS NIET DE BEDOELING.
B. VORM:
De opdracht geef je af in een verpakking die je zelf kiest. Wees creatief. Zorg voor een verpakking die het centrale thema van het boek/verhaal weergeeft. Zorg er wel voor dat de schrijfopdrachten verzorgd en leesbaar zijn.
1. Er wird unser neuer Lehrer. (warum hier Nominativ? werden---> Prädikat) 2. Ihr seid immer zu spät. 3. Wann fängt heute der Unterricht an? 4. Er fährt jedes Jahr 10.000 Kilometer. 5. Du arbeitest zu viel für die Schule. 6. Er sagt nie die Wahrheit. 7. Du läufst zu schnell für mich. 8. Er hat keine Geschwister. 9. Wann kommen Sie zu mir? 10. Er wirft alles auf den Boden.
11. Du nimmst mein Blatt. 12. Warum liest du meine Briefe nicht? 13. Wie viel kostet dieses Buch? 14. Wir sind dann leider auf Reisen. (leider = jammer genoeg) 15. Du lädst immer so viele Leute ein. 16. Sie sehen mich einfach nicht. 17. Wäschst du für die ganze Familie? 18. Sie tanzt so gern mit ihm. 19. Was bedeutet dieses Wort? 20. Wo hält der Bus?
Een samenvatting is een droge, feitelijke weergave van een tekst. Het vat de ideeën samen van de tekst, zonder dieper in te gaan op voorbeelden. Enkel als die voorbeelden echt noodzakelijk zijn, mag je ze gebruiken. De samenvatting neemt ook de stijl van de auteur niet over. Hierna een aantal tips.
Lengte: samenvatting is ongeveer 1/3 van de oorspronkelijke tekst.
Chronologie: Je vat een tekst samen, dus behou je de chronologie van de tekst.
Uitroeptekens, afkortingen, &-tekens weglaten.
Tenzij het een opiniërende tekst is en je gevraagd wordt om de mening van de auteur samen te vatten, laat je opinies weg uit je samenvatting. Als de auteur bijvoorbeeld zegt dat 'er gelukkig een behandeling bestaat tegen de ziekte van Lyme', dan neem je die 'gelukkig' niet over. Dan schrijf je gewoon: 'er bestaat een behandeling tegen de ziekte van Lyme' of 'de ziekte van Lyme is te behandelen...'.
In de samenvatting richt je je niet tot een bepaald publiek. Je zegt niet: 'Laat je vooral niet afschrikken', maar 'Men moet zich niet laten afschrikken....'.
Om je samenvatting goed leesbaar te maken, gebruik je verbindingswoorden. Het woord 'ook' is vaak geen goed verbindingswoord, maar kan wel gebruikt worden.
Bekijk volgend voorbeeld:
'De aandoeningen zijn te behandelen met antibiotica. Ook zijn er risicogebieden en - groepen.'
Het woord 'ook' zorgt hier niet voor een verbinding tussen de eerste en de tweede zin.
Bekijk nu dit voorbeeld:
'Het zijn vaak dieren die gebeten worden door teken. Ook mensen lopen dat risico.'
Hier voel je een verbinding tussen de eerste en de tweede zin. En toch gebruik je opnieuw het woord 'ook'.
Verder: op je taal letten, uiteraard.