Smokkelen
was mijn tweede leven en dat gaf ik niet zomaar op. Zonder blozen
zette ik mijn smokkelaarsbestaan verder met drie Amerikaanse wagens.
Het systeem van de uitkijkposten werkte , maar soms wisten de mannen
van de wet me toch te verschalken.
Op
zekere dag bij een smokkelrit doemde plots uit het niets een
barricade op. Ik sleurde mijn stuur om en sloeg linksaf een zandweg
in. Een man in kaki uniform , het geweer in aanslag versperde me de
weg. Verblind door mijn koplampen dook de douanier op het laatste
nippertje weg. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik geen lampen meer.
Mijn
hart jubelde reeds, maar iets te vroeg, want plots dook er een
heuveltje voor me op . Aan beide zijde had men aarde aangebracht om
een zandpijp te overbruggen. Te laat om snelheid te minderen werd
mijn Ford omhoog gekatapulteerd en landde hij tien meter verder met
een smak op de grond. Door de slag braken de steunpunten van de motor
af en plofte in het zand. Daarna werd alles stil zoals alleen de
stilte in de nacht kan zijn. Geen lampen , geen geronk van motoren,
geen stemmen. Misschien dachten de douaniers dat ik weer ontsnapt was
? Vliegensvlug sleepte ik de boterlading uit de auto en verstopte de
lading iets verderop in het bos, en vatte mijn terugweg te voet aan
door de bossen , richting huiswaarts.
Toen
ik de volgende dag wagen en boter wou recupereren waren die
verdwenen.
De
douane was nadien blijkbaar toch nog komen rondneuzen . Of waren ze
getipt?
In
alle geval was ik mijn wagen en 800 kg boter kwijtgespeeld.
Koppige
smokkelaarsters
De
pendelbuis die elke dag de vrouwen vervoerden die in Nederland gingen
werken werd op zekere dag, bij hun terugkeer aan de grens,aan een
grondige controle onderworpen.
Vele
vrouwen hadden aan de binnenzijde van hun jassen draagzakken genaaid
waarin ze 10 kg boter verstopten. Iedereen moest uitstappen en alle
vrouwen werden door vrouwelijk personeel aan een lichamelijke
controle onderworpen. Ontkennen of het onderzoek weigeren had weinig
zin. Doch waren er koppige vrouwen die alles ontkenden en geen
visitatie toelieten.
De
komiezen hadden dan geen groter plezier dan de koppige smokkelaarster
naast de stoof te zetten,waarin ze dan nog wat extra kolen in
gooiden zodat deze rood gloeiend stond. Het duurde dan ook niet lang
of de boter droop langs hun benen op de grond
Ooit
moet mijn grootvader bij rijke mensen door het raam een zetel gezien
hebben. Want
op een dag zei hij Kinderen als we het eens kunnen doen, kopen we
een zetel. Grootmoeder haalde dan de schouders op , ze wist dat ze
met sparen en honger lijden nog de eindjes niet aan elkaar konden
knopen.
Af
en toe begon grootvader er opnieuw over, net zolang tot de kinderen
erin gingen geloven als iets dat komen moest. Die zetel werd hun
beeld van het hoogste geluk , en ze verlangden er al niet zo erg naar
als grootvader zelf. Als
er over de zetel werd gepraat , betekende het dat het hun goed ging,
in tijden van armoede zou het gek geweest zijn dat woord uit te
spreken. Grootvader
en grootmoeder zijn met dat verlangen oud geworden. Toen de kinderen
volwassen werden en geld begonnen te verdienen , toen kon het eraf,
maar toen repten ze er met geen woord meer over , en toch kwam hij
er.
Op
een zondag trokken grootvader en grootmoeder en hun kinderen met de
hele bende te voet naar het dorp. Overal gaan kijken , en eindelijk
vonden ze er een die geschikt leek. Ze kochten de zetel voor 23
frank. Zij triomfantelijk naar huis met hun schat. Omdat grootvader
de sterkste was mocht hij hem dragen. . De eerste avond was het feest
, grootvader en grootmoeder en de kinderen gingen er om beurten in
zitten,als op een troon. Met hun beste kleren aan ging dat nog. Maar
de volgende dag al keerde het tij. Grootmoeder
maakte de opmerking dat het niet stond in een huis van arme
werkmensen . Ze zei wat grootvader uit eerlijk schaamte niet had
durven zeggen., ook hij vond in zijn hart dat het geen ding was voor
hun. Die
zetel deed daar vreemd aan, hij vloekte in hun gezin. Ze vreesden dat
de buren ermee zouden lachen, ze waren geen van allen nog op hun
gemak,met die zetel in huis, hij moest uit hun ogen weg.
Op
een mooie morgen was hij verdwenen. In alle vroegte had grootvader
hem gekloofd en als brandhout bij de haard gelegd.