Deze zonnige morgen in
juli een briefje gekregen van Kato, één van onze kleinkinderen.
Heel leuk,want het is haar eerste kapoenenkamp bij de scouts. Het was
een invulbrief. Hij werd op voorhand uitgeschreven op computer en
daarna afgedrukt in de nodige exemplaren. Er moesten enkel een paar
vakjes aangekruist worden. Best handig en goed gevonden, want die
bengels denken toch enkel aan spelen en het schrijven van een brief
is onnodig tijdsverlies. En toen moest ik terugdenken aan mijn eigen
eerste kamp.
In de jaren zestig kon
men voor een voordelig prijsje met de ziekenkas op reis gaan. Het
kaderde in de zorg om stadskindjes de mogelijkheid te bieden om
gezonde lucht op te snuiven. En inspraak van de betrokkene bestond
toen nog niet, dus kak of gene kak, het inschrijven gebeurde en
vertrekken moest ik.
Wat aan dergelijke
onderneming voorafging is voor de huidige generatie niet te bevatten.
Voor het vertrek werd een infoavond gehouden in de hoofdzetel van de
ziekenkas. Daar kreeg je de nodige informatie over de verre
bestemming. Nu was die bestemming Lummen. Het dorp met de
duizendjarige eik en gelegen in wat men al wel eens het beloofde
land Limburg noemt. Hadden ze me toen wijsgemaakt dat dat in
Israël lag, ik had het ook zeker geloofd. Die avond werden ook de
obligate voorzieningen die nodig waren om een nog niet eens puberende
jongen op pad te sturen.
Het eerste was een
liederenkrans. Er stonden wel geen noten in. Maar het waren wel echte
kampliederen, van Bobbejaan die een berg beklom (in dacht spontaan
aan Bobbejaan Schoepen, want die kende ik), het potteke met vet en de
zon die zakte in de zee of was het omgekeerd. Natuurlijk waren er ook
de bravezeun en de ontembare leeuw naast de godsvruchtige
liederen zoals OLV van Vlaanderen. Deze gezangen werden op het einde
van de dag ten gehore gebracht bij het avondappel op het grote
middenplein. Daarna moesten we gaan slapen in armetierige ijzeren
bedjes. Waarom dat het moest met de handjes braaf boven de het
dekentje besefte ik toen nog niet.
Het tweede object was de
kartonnen doos. Het werd geleverd in een set van twee lichtbruine
helften die als ze gevouwen werd min of meer leek op een koffer. Op
de bovenkant werd geacht de naam, voornaam, bestemming en verbond
geschilderd te worden (viltstiften bestonden nog niet). Na droging
diende het geval gevernist te worden want anders zou, gezien de
Belgische weerstoestanden, het geheel wel eens in een papje kunnen
veranderen. Op de binnenkant moest een gestencild briefje geplakt
worden met de inhoud, zoveel onderbroekjes, onderlijfjes, kousen,
zeep en noem maar op. Het geheel moest bijeen gehouden met een stevig
touw of een oude broeksriem. Maar een eigen valiesje mocht ook, en zo
kreeg ik mijn eerste valiesje, met een groen schots ruitje als
motief. Ik heb het nog.
En dan kwam het moment
op het kamp dat je een brief moest schrijven aan je ouders. Daarvoor
werd een uurtje uitgetrokken vlak na de verplichte middagrust. Brief,
nu ja het was een kaartje met een oude zwart-wit foto van het gebouw
in betere tijden. De postzegels had je van thuis meegekregen, een
gele leeuw van 40 centiemen. Wist je veel van wat te schrijven want
ze hadden op voorhand gezegd dat alles werd nagelezen. Kritiek,
slecht eten ( hard gekookte eieren met een blauwe rand rond het
eigeel), eenzaamheid, dat alles mocht niet.
Dus eigenlijk maar beter
een invulbrief. Maar het bloemetje dat Kato erbij tekende was wel
heel erg lief. Bob Dylan zong het al : the times are changing.